Organisatie | Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond |
---|---|
Organisatietype | Regionaal samenwerkingsorgaan |
Officiële naam regeling | AMBTENARENREGLEMENT |
Citeertitel | Ambtenarenreglement |
Vastgesteld door | dagelijks bestuur |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp | 23e wijziging Besluit Bezwarende Functie VRR, Ambtenarenreglement en Besluit betaald ouderschapsverlof |
23e wijziging Besluit Bezwarende Functie VRR, Ambtenarenreglement en Besluit betaald ouderschapsverlof
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
08-04-2024 | 01-01-2024 | wijziging artikel 14b lid 1 sub c | 14-02-2024 | 11DB240214 | |
14-02-2024 | 01-01-2024 | 08-04-2024 | Wijziging artikel 1, lid 2 onder o, 40 lid 5, 41, 42, 43 lid 2, 45, 46, 47 lid 3, vervallen art 48, 48a en 48b, nieuw 41a | 14-02-2024 | 11DB240214 |
Het Dagelijks Bestuur van de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond,
- de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren (Wnra) niet van toepassing is op de ambtenaren van de Veiligheidsregio (artikel 11.2 Aanpassingswet Wnra);
- De rechtspositionele regelingen van de gemeente Rotterdam als gevolg van de Wnra en CAO gemeenten zullen wijzigen en niet meer van toepassing zullen zijn op de ambtenaren van de veiligheidsregio;
- op 26 juni 2019 derhalve het besluit is genomen dat de rechtspositionele regelingen, waaronder het Ambtenarenreglement van de gemeente Rotterdam zoals die golden op 31 december 2019 voor zover de VRR deze volgt over te nemen en voor de VRR vast te stellen als zijnde eigen rechtspositie;
- het Ambtenarenreglement zoals dat gold op 31 december 2019 in de gemeente Rotterdam ook door de Veiligheidsregio in geconsolideerde vorm dient te worden gepubliceerd;
- artikel 125 Ambtenarenwet in samenhang met artikel 11.2 Aanpassingswet WNRA;
- artikel 33b, eerste lid, onder c van de Wet gemeenschappelijke regelingen;
de volgende Verordening tot regeling van de rechtstoestand van de ambtenaren van de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond.
salaristoelagen: de in paragraaf 3 van het Besluit salaris, vergoedingen, toelagen en uitkeringen 2016 genoemde toelagen, te weten: de functioneringstoelage, de waarnemingstoelage, de toelage onregelmatige dienst, de toelage beschikbaarheidsdienst, de inconveniëntentoelage, de arbeidsmarkttoelage, de garantietoelage en de afbouwtoelage, die aan de ambtenaar zijn toegekend, alsmede de toelagen die tot 1 januari 2016 tot de bezoldiging werden gerekend;
In afwijking van het tweede lid, onderdeel f, is een volledig dienstverband voor de ambtenaar die in een volcontinudienst werkzaam is, een dienstverband met een formele arbeidsduur van 33,6 uur en een arbeidsduur per jaar van het aantal dagen in dat jaar niet vallende op een zaterdag, zondag of een feestdag, vermenigvuldigd met 6,72 uur.
Voor de toepassing van deze verordening en de daarop berustende bepalingen en andere verordeningen op grond van artikel 125 van de Ambtenarenwet en de daarop berustende bepalingen wordt onder echtgenote of echtgenoot mede begrepen de geregistreerde partner en de levenspartner met wie de niet gehuwde ambtenaar samenwoont en - met het oogmerk duurzaam samen te leven - een gemeenschappelijk huishouding voert.
Van een gemeenschappelijke huishouding als bedoeld in het eerste lid is slechts sprake indien dit blijkt uit een - door burgemeester en wethouders ingerichte - schriftelijke verklaring (Opgenomen onder nr. 5), of een notarieel verleden samenlevingscontract, beide voorzien van daarmede overeenstemmende uittreksels uit het bevolkingsregister.
Voor de toepassing van deze verordening en de daarop berustende bepalingen en andere verordeningen op grond van artikel 125 van de Ambtenarenwet en de daarop berustende bepalingen wordt onder weduwe of weduwnaar begrepen de nabestaande geregistreerde partner en de nabestaande levenspartner, bedoeld in het eerste lid.
Op de stage-overeenkomst zijn het Ambtenarenreglement en de daarop gebaseerde uitvoeringsregelingen van toepassing, met uitzondering van de artikelen 9, 9a, 12 en 13 en de hoofdstukken VII, X, XI en XII van het Ambtenarenreglement en van de regelingen ten aanzien van salaris, salaristoelagen en andere geldelijke aanspraken, inclusief het uitwisselen van arbeidsvoorwaarden, en regelingen ten aanzien van vakantie en verlof, voorzieningen bij werkloosheid en opleiding en ontwikkeling.
Artikel 2b Werkervaringsplaats
Op de werkervaringsovereenkomst zijn het Ambtenarenreglement en de daarop gebaseerde uitvoeringsregelingen van toepassing, met uitzondering van de artikelen 9, 9a, 12 en 13 en de hoofdstukken VII, X, XI en XII van het Ambtenarenreglement en van de regelingen ten aanzien van salaris, salaristoelagen en andere geldelijke aanspraken, inclusief het uitwisselen van arbeidsvoorwaarden, en regelingen ten aanzien van vakantie en verlof, aanspraken bij ziekte, voorzieningen bij werkloosheid en opleiding en ontwikkeling.
Artikel 2c Aanstellingen op grond van de banenafspraak
In afwijking van artikel 1 van het Besluit salaris, vergoedingen, toelagen en uitkeringen 2016 kan het college van burgemeester en wethouders voor de ambtenaar die onder een doelgroep in het doelgroepenregister van de Wet banenafspraak valt en onvoldoende arbeidsvermogen heeft om een reguliere functie te bekleden, een samenstel van taken vaststellen.
Het college kan voor de ambtenaar die onder een doelgroep in het doelgroepenregister van de Wet banenafspraak valt en niet zelfstandig het wettelijk minimumloon kan verdienen, in afwijking van artikel 3:3, een salaris vaststellen met toepassing van salarisschaal A. Als het salaris in de salarisschaal A omgerekend naar het salaris per uur lager is dan € 14,- heeft de ambtenaar minimaal recht op een salaris per uur van €14,-. Het op dit lid gebaseerde bedrag van € 14,- wordt niet geïndexeerd met de salarisverhogingen.
Het college van burgemeester en wethouders kan voor de ambtenaar die onder de Wajong doelgroep valt en voldoende arbeidsvermogen heeft om zelfstandig een reguliere functie te bekleden of niet in aanmerking komt voor loondispensatie, op grond van artikel 3 van het Besluit salaris, vergoedingen, toelagen en uitkeringen 2016 een salaris vaststellen aan de hand van zijn functieschaal zoals opgenomen in de salaristabel in bijlage A van het Besluit salaris, vergoedingen, toelagen en uitkeringen 2016.
Indien loondispensatie wordt toegekend, kan het college van burgemeester en wethouders het salaris en de salaristoelagen van de ambtenaar naar rato van de loonwaarde conform de loondispensatie verminderen. Het naar loonwaarde bepaalde salaris van de ambtenaar vermeerderd met de Wajong-aanvullingsuitkering is gelijk aan het wettelijk minimumloon.
Indien loonkostensubsidie wordt toegekend, kan het college van burgemeester en wethouders het salaris en de salaristoelagen van de ambtenaar naar rato van de loonwaarde niet verminderen. Het salaris van de ambtenaar is gelijk aan het wettelijk minimumloon. De loonkostensubsidie vergoedt aan het college van burgemeester en wethouders het verschil tussen het naar loonwaarde bepaalde salaris van de ambtenaar en het wettelijk minimumloon.
Voor de ambtenaar die onder de Wajong doelgroep valt en voldoende arbeidsvermogen heeft om zelfstandig een reguliere functie te bekleden, gelden als minimumbedragen de bedragen genoemd in artikel 28, tweede lid, onderdelen a, b en c, van het Besluit salaris, vergoedingen, toelagen en uitkeringen 2016 naar rato van de loonwaarde en de deeltijdfactor.
Gemeenten kunnen ambtenaren aanstellen vanwege de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten. Het gaat hierbij om mensen met een verminderde arbeidsprestatie die niet in een reguliere functieschaal kunnen worden geplaatst.
De doelgroepen van de Wet Banenafspraak zijn gedefinieerd in artikel 38b, eerste lid, onderdeel a, Wet financiering sociale verzekeringen.
Om de instroom van deze doelgroepen te bevorderen, maakt het Ambtenarenreglement het mogelijk om het salaris af te stemmen op de verdiencapaciteit of de loonwaarde. Voor deze doelgroep is salarisschaal A in het leven geroepen.
In salarisschaal A is het salaris bij periodiek 0 het wettelijk minimumloon en is het salaris bij periodiek 11 120% van het wettelijk minimumloon. De bedragen in schaal A worden, in plaats van op de salarisontwikkeling in de cao gemeenten, geïndexeerd op de ontwikkeling van het wettelijk minimumloon en elk jaar op 1 januari bijgesteld.
Op basis van afspraken in de cao gemeenten 1 mei 2017 – 1 januari 2019 is artikel 2c Ambtenarenreglement zodanig geformuleerd dat de gehele doelgroep van de banenafspraak ingeschaald kan worden in salarisschaal A. Inschaling in salarisschaal A geldt voor zover deze medewerkers niet alle taken van een reguliere functie kunnen vervullen en zij niet in een reguliere functieschaal vallen.
De bepalingen van deze verordening vinden ten aanzien van ambtenaren, omtrent wier rechtstoestand bij of krachtens wet of afzonderlijke verordening regelen zijn gesteld, slechts toepassing voorzover bij of krachtens wet of afzonderlijke verordening die rechtstoestand niet is geregeld.
De aanvraag tot het geven van een beschikking waartoe het bestuursorgaan mandaat heeft verleend, wordt ingediend bij de gemandateerde.
Bij een cluster waarin in de regel minder dan 50 personen, krachtens een aanstelling of arbeidsovereenkomst werkzaam zijn, wordt een ondernemingsraad ingesteld, indien de concerndirecteur of één van de in de centrale commissie van overleg vertegenwoordigde vakorganisaties van overheidspersoneel dit wenst.
Burgemeester en Wethouders kunnen andere berichten inzake de rechtspositie van de ambtenaar dan die bedoeld in het eerste lid aanwijzen die uitsluitend elektronisch behoeven te worden verzonden nadat hierover overeenkomstig hoofdstuk XIIA van dit reglement overleg met de organisaties van overheidspersoneel heeft plaatsgevonden.
De ambtenaar is – nadat hij is gehoord – verplicht om in het belang van de dienst een andere passende functie te aanvaarden. Een passende functie is een functie die de ambtenaar redelijkerwijs in verband met zijn persoonlijkheid, zijn omstandigheden en de voor hem bestaande vooruitzichten kan worden opgedragen.
Indien het college dit in het belang van de dienst nodig acht, is de ambtenaar verplicht om:
beschikbaar te zijn buiten de voor zijn functie vastgestelde werktijden. Voor het gedurende onbepaalde tijd periodiek verrichten van deze beschikbaarheidsdiensten wordt de ambtenaar schriftelijk aangewezen, indien deze diensten ten minste op gemiddeld zestig kalenderdagen in een periode van twaalf maanden zullen moeten worden verricht, hetgeen uit een schriftelijke aanwijzing moet blijken.
Wanneer de ambtenaar meent, dat in verband met zijn persoonlijkheid en omstandigheden de in het tweede lid bedoelde werkzaamheden redelijkerwijs niet van hem kunnen worden gevergd, geeft hij –onverminderd zijn verplichting om die werkzaamheden terstond aan te vangen - daarvan door tussenkomst van de concerndirecteur terstond kennis aan het college, dat zo spoedig mogelijk een beslissing terzake neemt.
Voor aanstelling en vervolgens om de vijf jaar wordt als vereiste gesteld dat de ambtenaar een recente verklaring omtrent het gedrag overlegt als bedoeld in de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens.
Ook bij een functiewijziging, tewerkstelling of overplaatsing wordt als vereiste gesteld dat de ambtenaar voorafgaand hieraan een recente verklaring omtrent het gedrag overlegt als bedoeld in de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens. Het dagelijks bestuur kan van deze verplichting afwijken indien een verklaring omtrent het gedrag overlegd moet worden op dezelfde punten als de vorige is aangevraagd en die vorige verklaring omtrent het gedrag minder dan 5 jaar oud is.
Een vreemdeling als bedoeld in de Vreemdelingenwet 2000 wordt slechts aangesteld indien hij beschikt over een tewerkstellingsvergunning, tenzij hij van deze verplichting is uitgezonderd krachtens artikel 3 of 4 van de Wet arbeid vreemdelingen.
Vanaf de dag dat een reeks van twee of drie aanstellingen voor bepaalde tijd, die elkaar opvolgen met tussenpozen van ten hoogste zes maanden, een periode van 24 maanden overschrijdt (de tussenpozen inbegrepen), geldt de laatste aanstelling met ingang van die dag als een aanstelling voor onbepaalde tijd.
Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op elkaar opvolgende aanstellingen en arbeidsovereenkomsten tussen een ambtenaar en verschillende werkgevers die, ongeacht of inzicht bestaat in de hoedanigheid of geschiktheid van de ambtenaar, ten aanzien van de verrichte arbeid redelijkerwijs geacht moeten worden elkaars opvolger te zijn.
Dit artikel is niet van toepassing op:
de onderstaande aanstellingen die zijn verleend omwille van de educatie van de ambtenaar:
aanstellingen in verband met een beroepsbegeleidende leerweg als bedoeld in artikel 7.2.2. van de Wet educatie en beroepsonderwijs;
In tegenstelling tot de situatie van vóór 1 juli 2015 is er geen limitatieve opsomming van aanstellingsgronden meer. Iedere grond mag gebruikt worden.
In dit artikel zijn de maximale termijnen voor aanstellingen voor bepaalde tijd vastgelegd, alsmede het maximum aantal aanstellingen voor bepaalde tijd dat mag worden gegeven alvorens een aanstelling voor bepaalde tijd van rechtswege wordt omgezet in een aanstelling voor onbepaalde tijd.
Per 1 juli 2015 zijn in het Burgerlijk Wetboek de (keten)bepalingen over de contractuele gevolgen van opeenvolgende tijdelijke arbeidsovereenkomsten veranderd als gevolg van de Wet Werk en Zekerheid (WWZ).
In de CAO gemeenten 2013–2015 is afgesproken deze wijzigingen met ingang van 1 juli 2015 ook in de gemeentelijke rechtspositie op te nemen.
Door deze wijzigingen wordt vanaf 1 juli 2015 een keten van elkaar opvolgende aanstellingen voor bepaalde tijd met een tussenliggende periode van niet meer dan zes maanden, na de derde verlenging óf het overschrijden van een termijn van twee jaar van rechtswege omgezet in een aanstelling voor onbepaalde tijd.
Omdat de nieuwe maximale aanstellingsduur van twee jaar per 1 juli 2015 gelijk is aan de oude maximale aanstellingsduur voor ‘aanstellingen voor een proeftijd’ wordt deze laatste niet meer afzonderlijk geregeld in het AR. Dit betekent niet dat ‘aanstellingen voor een proeftijd’ tot het verleden behoren. Ook na 1 juli 2015 kan de proefneming als grondslag (en intentie) voor de aanstelling voor bepaalde tijd worden gehanteerd.
Met artikel 12 AR is het mogelijk om een medewerker op basis van één aanstelling voor een langere periode dan 24 maanden aan te stellen. Tussen CAO-partijen is afgesproken dat deze mogelijkheid gebruikt kan worden bij zodanig unieke werkzaamheden, dat van de gemeente in redelijkheid niet verwacht kan worden dat ze de daarvoor benodigde kennis en kunde op een structurele basis in huis heeft.
Dit artikellid bevat de zogenaamde ‘anti-draaideur bepaling’, waardoor de gemeentelijke rechtspositieregeling ook op dit punt overeenstemt met zowel de desbetreffende bepalingen in het BW als met de jurisprudentie.
Deze ‘anti-draaideur’ is het sluitstuk van de gewijzigde regelgeving over opeenvolgende dienstverbanden. Het zesde lid regelt dat de arbeidsrechtelijke gevolgen van opeenvolgende dienstverbanden die een medewerker heeft met verschillende werkgevers zoals uitzendbureaus, payroll bedrijven of detacheringsbureaus, waarbij deze medewerker binnen dezelfde organisatie feitelijk (in hoofdzaak) dezelfde werkzaamheden blijft verrichten, voor rekening komen van de (opvolgende) werkgever bij overschrijding van de in het vierde of vijfde lid genoemde grenzen. Het zesde lid van artikel 12 AR heeft geen betrekking op de situatie waarin een ambtenaar bij gemeente A uit dienst gaat om vervolgens bij gemeente B in dienst te treden.
Voor medewerkers die jonger zijn dan de AOW-gerechtigde leeftijd geldt dat ze na drie aanstellingen voor bepaalde tijd of na 24 maanden aanstellingen voor bepaalde tijd recht hebben op een aanstelling voor onbepaalde tijd als het dienstverband voortduurt. Voor medewerkers die de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt, is in artikel 127 van de Ambtenarenwet geregeld dat deze termijnen worden verdubbeld. Zij hebben recht op een aanstelling voor onbepaalde tijd na 48 maanden of na 6 aanstellingen voor bepaalde tijd die elkaar opvolgen met tussenpozen van minder dan 6 maanden.
Overigens gelden voor medewerkers die de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt niet de gebruikelijke ontslaggronden van het Ambtenarenreglement, maar geldt dat beide partijen afscheid van elkaar kunnen nemen met inachtneming van een opzegtermijn van één maand (artikel 93a, eerste lid, AR). Het hebben van een aanstelling voor bepaalde of onbepaalde tijd geeft de medewerker dus niet meer of minder zekerheid. De enige uitzondering op de mogelijkheid tot opzeggen met inachtneming van een opzegtermijn van één maand is in geval van ziekte (artikel 93a, tweede lid, AR).
De ketenbepaling van de WWZ geldt niet voor medewerkers die in het kader van de in dit lid genoemde duale opleidingen (leren en werken) door de gemeente in dienst worden genomen. Het is dus mogelijk om een aanstelling te verlenen voor de duur van een genoemde duale opleiding, zonder dat dit leidt tot een dienstverband voor onbepaalde tijd.
Op een aanstelling voor bepaalde tijd die vóór 1 juli 2015 is verleend worden het vierde tot en met het zesde lid van artikel 12 pas van toepassing indien binnen een periode van ten hoogste zes maanden na het einde van deze aanstelling een volgende aanstelling wordt verleend.
In bepaalde hogere functies kunnen burgemeester en wethouders in bijzondere gevallen op verzoek van de betrokkene een aanstelling verlenen, waarbij besluiten en verordeningen die betrekking hebben op ambtenaren, ten aanzien van de betrokkene geheel of gedeeltelijk buiten toepassing worden verklaard.
Overeenkomstig de Wet flexibel werken heeft een ambtenaar het recht de formele arbeidsduur per week te verminderen of de formele arbeidsduur per week uit te breiden tot het aantal uren van een volledige betrekking, tenzij zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen zich hiertegen verzetten.
Overeenkomstig de Wet flexibel werken heeft een ambtenaar het recht de werktijden aan te passen, tenzij zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen zich hiertegen verzetten.
Overeenkomstig de Wet flexibel werken kan een ambtenaar het college verzoeken tot aanpassing van zijn arbeidsplaats.
De Wet flexibel werken, van kracht geworden per 1 januari 2016, is de opvolger van de Wet aanpassing arbeidsduur. De wet heeft tot doel het bevorderen van flexibel werken, zodat medewerkers arbeid en privé beter kunnen combineren.
Op grond van de wet hebben medewerkers het recht om hun werkgever te verzoeken om een wijziging van hun arbeidsduur (aanstellingsomvang), werktijd (tijdstippen op een werkdag waarop gewerkt wordt) of arbeidsplaats (werkplek).
De wet is direct van toepassing op medewerkers (ambtenaren en arbeidscontractanten) van de gemeente.
Medewerkers hebben geen absoluut recht op flexibel werken; werkgevers kunnen het verzoek ook afwijzen. Afhankelijk van het type verzoek van de medewerker gelden er andere eisen om een verzoek af te wijzen (zie de toelichting bij het eerste, tweede en derde lid).
Bij een verzoek tot aanpassing van de arbeidsduur, werktijden of arbeidsplaats hoeft het niet per se om een structurele aanpassing te gaan. Een medewerker kan ook verzoeken om de arbeidsduur, werktijden en/of arbeidsplaats slechts voor korte duur aan te passen. Bijvoorbeeld het verzoek om tijdelijk minder te werken en op een later moment juist weer meer te werken.
Hoe te handelen bij een verzoek
Als de ambtenaar een verzoek indient, zal dit verzoek moeten worden afgehandeld met inachtneming van de (procedurele) bepalingen uit de Wet flexibel werken.
Naar aanleiding van een verzoek wordt er overleg gepleegd met de medewerker. Het is belangrijk dat vervolgens minimaal een maand vóór de gewenste ingangsdatum van de aanpassing een besluit wordt genomen over het verzoek. Als niet tijdig een besluit wordt genomen, heeft dat een wijziging conform het verzoek van de medewerker tot gevolg!
Een besluit wordt schriftelijk en – bij afwijzing of afwijken van het verzoek – met redenen omkleed aan de medewerker medegedeeld. Het besluit wordt voorzien van een bezwaarclausule.
Voorwaarden voor het indienen van een verzoek
Er geldt een aantal voorwaarden voor het indienen van een verzoek tot aanpassing van de arbeidsduur, werktijden of arbeidsplaats:
Bij onvoorziene omstandigheden kan van de tweede, derde en/of vierde voorwaarde worden afgeweken.
Herziening van een aanpassing of een besluit tot aanpassing
Een besluit op het verzoek of een aanpassing op grond van niet tijdig beslissen kan na overleg met de medewerker worden herzien.
Als het gaat om een aanpassing van de arbeidsplaats, kan dit wanneer er na het nemen van het besluit of na de aanpassing nieuwe belangen zijn ontstaan.
Als het gaat om een aanpassing van de arbeidstijd, kan dit wanneer er na het nemen van het besluit of na de aanpassing nieuwe zwaarwegende dienst- of bedrijfsbelangen zijn ontstaan.
Bij een besluit tot aanpassing van de arbeidsduur is zonder wederzijdse instemming geen herziening mogelijk.
Als een medewerker verzoekt om aanpassing van de arbeidsduur of werktijden, moet de werkgever dit verzoek honoreren, tenzij zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen zich daartegen verzetten. De Wet flexibel werken geeft voorbeelden van situaties die – afhankelijk van het soort verzoek – vallen onder de noemer zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang.
Bij uitbreiding van de arbeidsduur is in ieder geval sprake van een zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang indien de uitbreiding leidt tot aantoonbaar ernstige problemen:
Bij gesubsidieerde banen is sprake van een ernstig financieel probleem indien het verzoek om meer uren te gaan werken leidt tot het verlies van subsidie.
Bij vermindering van de arbeidsduur is in ieder geval sprake van een zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang indien de vermindering leidt tot aantoonbaar ernstige problemen:
Bij aanpassing van de werktijd is in ieder geval sprake van een zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang indien de aanpassing leidt tot aantoonbaar ernstige problemen:
Deze opsommingen zijn niet limitatief; ook andere zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen zijn denkbaar.
Als inwilliging van het verzoek leidt tot het overtreden van de Arbeidstijdenwet, kan het verzoek bijvoorbeeld ook op die grond worden afgewezen.
Een verzoek van een medewerker om uitbreiding van zijn arbeidsduur wordt daarnaast begrensd door de voor de gemeente geldende maximale arbeidsduur van 36 uur per week. Uitzondering hierop vormt de mogelijkheid om de formele arbeidsduur van een medewerker met een volledig dienstverband tijdelijk met maximaal gemiddeld vier uur per week uit te breiden op grond van het vijfde lid.
Bij een verzoek tot aanpassing van de arbeidsduur of werktijden geeft de medewerker de gewenste spreiding van de uren over de week of het anderszins voor de medewerker vastgestelde tijdvak aan. Bij de spreiding van de werkuren wordt de wens van de medewerker gehonoreerd, tenzij de werkgever een zodanig belang heeft dat de wensen van de medewerker daarvoor naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid moeten wijken. De toets van de redelijkheid en billijkheid is een lichtere toets dan de toets van de zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen. Bij de redelijkheid en billijkheid gaat het over de toets welk belang zwaarder weegt; dat van de werkgever of dat van de medewerker. Zo zal bijvoorbeeld het belang van de werkgever bij een volledige bezetting van een dienstverlenende afdeling in het algemeen zwaarder wegen dan het belang van een medewerker om op tijd thuis te kunnen zijn om met zijn partner te dineren.
Samenloop met betaald ouderschapsverlof
Een verzoek om uitbreiding van de arbeidsduur verhoudt zich slecht met het genieten van (gedeeltelijk betaald) ouderschapsverlof, waarbij juist minder uren wordt gewerkt. Om misbruik te voorkomen, is in het Besluit betaald ouderschapsverlof 2003 vastgelegd dat geen recht bestaat op doorbetaling van het salaris over de uren waarmee de formele arbeidsduur op verzoek van de ambtenaar is uitgebreid binnen een periode van zes maanden voorafgaand aan de eerste dag van het ouderschapsverlof of tijdens dit verlof.
Samenloop met de Aanwijzing betreffende arbeidstijdverkorting voor oudere werknemers 2009
Een combinatie van urenuitbreiding en de Aanwijzing betreffende arbeidstijdverkorting voor oudere werknemers (één uur per dag korter werken voor voltijds medewerkers van 61 jaar of ouder) is niet toegestaan. Bij deze verlofvorm wordt het salaris immers (gedeeltelijk) doorbetaald. Het gelijktijdig genieten van een dergelijk verlof en het extra werken tegen het volle salaris dient te worden aangemerkt als oneigenlijk gebruik van de regeling.
Als een ambtenaar een verzoek doet tot aanpassing van de arbeidsplaats (thuiswerken/plaatsonafhankelijk werken), moet dit verzoek worden overwogen.
Voor het afwijzen van het verzoek tot wijziging van de arbeidsplaats is niet vereist dat er sprake is van een zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang.
Een dergelijk verzoek kan op elke grond worden afgewezen. Een verzoek om thuis te werken kan bijvoorbeeld worden afgewezen op grond van de aard van de functie of het feit dat de medewerker nog onvoldoende is ingewerkt.
De wet schrijft wel voor dat de schriftelijke afwijzing gemotiveerd wordt. Het verzoek mag dus niet botweg worden afgewezen. Op grond van de wet is de werkgever bij afwijzing gehouden een gesprek met de medewerker aan te gaan. Het gesprek met de medewerker kan worden gebruikt om nader toe te lichten waarom het verzoek niet gehonoreerd wordt.
In de Wet flexibel werken is opgenomen dat de wet niet van toepassing is ten aanzien van de aanpassing van de arbeidsduur van de ambtenaar die de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt. Een medewerker die de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt, kan daarom geen beroep doen op de Wet flexibel werken bij een verzoek om vermindering of uitbreiding van zijn uren. Hij kan op grond van deze wet wel een verzoek doen tot aanpassing van de arbeidsplaats of (spreiding van de) werktijden.
In de CAO gemeenten 2001–2002 zijn afspraken gemaakt over de tijdelijke uitbreiding van de formele arbeidsduur van 36 uur naar maximaal gemiddeld 40 uur per week. Die afspraken golden voor bepaalde tijd (tot 1 februari 2002). Naar aanleiding van afspraken in de CAO gemeenten 2002–2003 is deze mogelijkheid definitief in het AR opgenomen.
Uitvoering van de uitbreidingsmogelijkheid naar 40 uur dient vooraf gemeld te worden aan de ondernemingsraad. Ook geldt een verantwoording achteraf. Gemeenten dienen in hun sociaal jaarverslag te rapporteren over het gebruik van artikel 14a, vijfde lid, AR. Daarnaast wordt gerapporteerd aan de ondernemingsraad en wordt deze rapportage met de ondernemingsraad besproken.
Ten aanzien van een dergelijke uitbreiding van de arbeidsduur geldt het volgende beleidskader:
de maatregel kan worden toegepast ten aanzien van medewerkers die in de praktijk, bijvoorbeeld vanwege de structurele hoeveelheid te verrichten werkzaamheden, niet in de gelegenheid blijken te zijn hun compensatie-uren (roostervrije tijd) te genieten, terwijl er geen reële mogelijkheden zijn om dit probleem op korte termijn op te heffen door formatie-uitbreiding, herschikken van taken of anderszins;
Het gaat om een tijdelijke uitbreiding van gemiddeld vier uur, die na afloop van de overeengekomen periode weer van rechtswege ophoudt, maar wel weer opnieuw overeengekomen kan worden. Deze systematiek brengt met zich dat salaris, salaristoelagen, premies, afdracht loonbelasting en vakantie-aanspraken evenredig worden aangepast gedurende de uitbreiding van de arbeidsduur.
De regeling betekent echter niet dat de aanstelling zelf verandert. Als de betrekkingsomvang na een jaar teruggaat naar 36 uur is geen ontslag nodig gevolgd door een nieuwe aanstelling. Er bestaat in de regel ook geen recht op een uitkering op basis van de Werkloosheidswet; er wordt immers niet voldaan aan het vereiste van verlies van minimaal 5 arbeidsuren. Bij eventueel volledig ontslag zal de ontslaguitkering berekend worden over het verhoogde salaris mits voldaan wordt aan de overige voorwaarden.
De medewerker met een formele arbeidsduur van 40 uur (meertijder) heeft een formele arbeidsduur die groter is dan 100% en groter dan 1,0 fte. Bijvoorbeeld: de deeltijdfactor van een formele arbeidsduur van 40 uur wordt 40/36 = 1,11 fte. Het salaris van een meertijder wordt berekend door het fulltime salaris te vermenigvuldigen met de deeltijdfactor (die dus groter is dan 1,0).
Bijvoorbeeld: schaalbedrag bij fulltime = € 3.000. Bij een uitbreiding van de arbeidsduur naar 40 uur wordt de berekening van het salaris als volgt: 1,1111 x € 3.000 = € 3.333.
Het vakantieverlof wordt naar evenredigheid verhoogd.
In geval van urenuitbreiding is het niet toegestaan om extra vakantie-uren te kopen. De mogelijkheid om vakantie-uren te verkopen, blijft bij een urenuitbreiding in beginsel van kracht, maar om overbelasting van de medewerker te voorkomen, dient hier terughoudend mee te worden omgegaan.
Een combinatie van urenuitbreiding en:
is niet toegestaan. Bij deze verlofvormen wordt het salaris immers (al dan niet gedeeltelijk) doorbetaald. Het gelijktijdig genieten van een dergelijk verlof en het extra werken tegen het volledige salaris dient te worden aangemerkt als oneigenlijk gebruik van de regeling.
Artikel 14b Tijdelijke Regeling voor Vervroegd Uittreden (RVU)
De ambtenaar die deel wil nemen aan de RVU wordt op zijn verzoek ontslag verleend mits hij
a. vóór 1 januari 2029 de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt;
b. op het moment van deelname minimaal 40 dienstjaren heeft als bedoeld in artikel 19 van het Besluit salaris, vergoedingen, toelagen en uitkeringen 2016, waarvan minimaal 10 jaar bij de veiligheidsregio of diens rechtsvoorganger en
c. geen ambtenaar is als bedoeld in hoofdstuk 9b of 9f zoals dat luidde op 30 september 2023.
Dit hoofdstuk is, voor zover nodig in afwijking van het elders bij of krachtens dit reglement bepaalde, slechts van toepassing op de ambtenaar die is aangesteld voor het op afroep verrichten van werkzaamhden van een in omvang wisselend karakter.
Indien zich binnen het cluster waar de ambtenaar zijn functie vervult, werkzaamheden voordoen die een beroep op zijn arbeid rechtvaardigen, zullen deze werkzaamheden aan hem worden aangeboden.
Indien meerdere ambtenaren voor zo'n aanbod in aanmerking komen, worden de werkzaamheden naar evenredigheid aan hen aangeboden.
Een oproep kan worden ingetrokken of afgezegd, indien de intrekking, respectievelijk de afzegging uiterlijk 12 uur voor de aanvang van de werkzaamheden aan de wederpartij wordt kenbaar gemaakt. Indien de oproep binnen de termijn, genoemd in de vorige volzin, wordt ingetrokken, behoudt de ambtenaar zijn aanspraak op bezoldiging over de periode waarvoor de oproep gold.
Aan de ambtenaar kan ontslag worden verleend, indien hij gedurende twaalf maanden ten minste vier maal geen gehoor heeft gegeven aan een oproep, welke hem ten minste 24 uren voor de aanvang van de werkzaamheden kenbaar is gemaakt, zonder dat hij wegens ziekte of een andere geldige reden verhinderd was om de werkzaamheden te verrichten.
De ambtenaar heeft na elke periode van drie jaar recht op loopbaanadvies bij een door burgemeester en wethouders aangewezen interne of externe deskundige.
Het eerste en het tweede lid gelden niet voor de ambtenaar voor wie wisselende werktijden gelden, zolang voor deze wisselende werktijden een rooster is vastgesteld dat betrekking heeft op de periode die volgt nadat sinds de eerste ziektedag vier weken zijn verstreken. Indien voor de betrokken ambtenaar geen rooster meer is vastgesteld, gelden het eerste en tweede lid van dit artikel.
De ambtenaar van 55 jaar en ouder die ingevolge het voor hem geldende dienstrooster gedurende een bepaalde periode van aaneengesloten dagen van 0.00 uur tot 06.00 uur dienst moet verrichten, heeft voor deze periode recht op één dag verlof indien hij in deze periode ten minste 3 aaneengesloten dagen op genoemde uren werkelijke dienst heeft verricht.
Het verlof, bedoeld in lid 4 onder a, wordt in de regel niet later dan 13 weken na de week waarin de aanspraak op het verlof is ontstaan, verleend. Op verzoek van de ambtenaar kan, indien de belangen van de dienst dit toelaten, het verlof - zo nodig in afwijking van het bepaalde in de vorige volzin - worden verleend op een tijdstip waaraan de ambtenaar de voorkeur geeft.
Opgebouwd verloftegoed uit voormalige verlofspaarmogelijkheid
De ambtenaar kan verzoeken om kapitalisatie van het opgebouwde verloftegoed. Burgemeester en wethouders beslissen of aan dit verzoek kan worden voldaan. Het verloftegoed kan alleen worden gekapitaliseerd wanneer de ambtenaar deelneemt aan de levensloopregeling en wanneer het gekapitaliseerde verloftegoed wordt gestort op zijn levenslooprekening. Bij de kapitalisatie van het opgebouwde verloftegoed gelden de randvoorwaarden zoals opgenomen in de wettelijke bepalingen betreffende de levensloopregeling. Wanneer in een bepaald jaar het opgebouwde verloftegoed niet volledig kan worden gekapitaliseerd, kan de ambtenaar in een volgend jaar opnieuw een verzoek indienen tot kapitalisatie van het resterende opgebouwde verloftegoed. Burgemeester en wethouders beslissen dan of aan dit verzoek kan worden voldaan.
In geval van ontslag op grond van artikel 85 wordt het resterende opgebouwde verloftegoed zoveel mogelijk opgenomen gedurende de opzegtermijn. In afstemming met de ambtenaar kan hiervoor de maximale opzegtermijn zonodig worden verlengd. Indien het voor de ambtenaar, in verband met het aanvaarden van een ander dienstverband, niet mogelijk is om de opzegtermijn te verlengen, wordt het niet opgenomen resterende opgebouwde verloftegoed uitbetaald overeenkomstig het tiende lid.
In geval van ontslag op grond van artikel 89, 91, 95 of 96 wordt de ambtenaar in de gelegenheid gesteld om voorafgaand aan het ontslag het resterende opgebouwde verloftegoed op te nemen. Indien dit niet mogelijk is, wordt het niet opgenomen opgebouwde verloftegoed uitbetaald overeenkomstig het tiende lid.
In geval van ontslag op grond van artikel 79, eerste lid, onderdeel j, of 90a is de ambtenaar verplicht het resterende opgebouwde verloftegoed op te nemen met ingang van de dag dat het voornemen tot ontslag aan de ambtenaar is meegedeeld. Het ontslag gaat in op de eerste dag na afloop van de opname van het opgebouwde verloftegoed.
Artikel 40d is van toepassing op de ambtenaar die minimaal 10 jaar heeft gewerkt in een rooster met nachtdiensten binnen het meldkamerdomein van de Veiligheidsregio’s, Ambulance of Politie of in 24-uursdiensten bij een Veiligheidsregio of diens rechtsvoorganger.
Vervaltermijn wettelijk verlof
Indien in een kalenderjaar het wettelijk verlof geheel of gedeeltelijk niet is verleend, vervalt dit verlof 12 maanden na het einde van dat kalenderjaar, tenzij de ambtenaar tot aan dat moment om medische redenen redelijkerwijs niet in staat is geweest om dit vakantieverlof op te nemen, of dit vanwege dienstbelang niet mogelijk is geweest.
Verjaringstermijn bovenwettelijk verlof
Indien in een kalenderjaar het bovenwettelijk verlof geheel of gedeeltelijk niet verleend is, verjaart dit verlof 60 maanden na het einde van dat kalenderjaar.
Indien het belang van de dienst het onvermijdelijk maakt dat de vakantie geheel aaneengesloten of het aaneengesloten deel daarvan bedoeld in artikel 44, eerste lid, wordt genoten buiten het tijdvak van 1 mei tot 1 oktober wordt de vakantie of het aaneengesloten deel daarvan met 1/3 deel vermeerderd.
De ambtenaar wordt in de gelegenheid gesteld jaarlijks gedurende ten hoogste drie dagen vakantie op te nemen op officiële feestdagen, samenhangend met geloof en/of culturele achtergrond, anders dan de feestdagen als bedoeld in artikel 1, tweede lid, onderdeel o. De ambtenaar dient zijn wensen als bedoeld in de vorige volzin ten minste drie maanden van tevoren kenbaar maken.
Verleende vakantie kan worden ingetrokken, wanneer dringende redenen van dienstbelang dat noodzakelijk maken. In dat geval wordt de dag waarop de ambtenaar dientengevolge slechts gedeeltelijk vakantie heeft genoten, niet als vakantie aangemerkt. Indien de ambtenaar tengevolge van de intrekking van de vakantie geldelijke schade lijdt wordt de aantoonbare schade hem door het dagelijks bestuur vergoed.
Het bepaalde in het eerste en tweede lid geldt met dien verstande, dat de ambtenaar in enig kalenderjaar nimmer meer vakantie-uren kan opnemen dan anderhalf maal het hem bij of krachtens artikel 41, lid 3 toekomende aantal uren tenzij op een desbetreffend verzoek van de ambtenaar uitdrukkelijk anders is beslist.
Indien in enig kalenderjaar de vakantie geheel of gedeeltelijk niet is verleend:
wordt de niet genoten vakantie in een volgend kalenderjaar verleend, tenzij het belang van de dienst of de belangen van de andere ambtenaren zich daartegen verzetten. Een verzoek als bedoeld onder a kan achterwege blijven, indien de niet genoten vakantie minder is dan een nader door het bestuur te bepalen aantal uren.
Het bepaalde in het eerste en tweede lid geldt met dien verstande, dat de ambtenaar in enig kalenderjaar nimmer meer vakantie-uren kan opnemen dan anderhalf maal het hem bij of krachtens artikel 41 lid 3 toekomende aantal uren tenzij op een desbetreffend verzoek van de ambtenaar uitdrukkelijk anders is beslist.
Indien de ambtenaar voor de datum van zijn ontslag de vakantie waarop hij tot die datum aanspraak heeft, niet of gedeeltelijk niet heeft genoten, wordt hem over de niet genoten uren een bedrag uitbetaald gelijk aan het normaal over die uren uitgekeerde salaris en de toegekende salaristoelage(n). Bij de berekening van de schadeloosstelling zal in elk geval niet meer vakantie in aanmerking worden genomen dan anderhalf maal het aantal uren waarop de ambtenaar over het gehele kalenderjaar waarin het ontslag plaats vindt, aanspraak zou hebben ingevolge artikel 41.
Bij overlijden van de ambtenaar wordt, indien de ambtenaar de hem op het tijdstip van overlijden toekomende vakantie niet of gedeeltelijk niet heeft genoten, aan de nagelaten betrekkingen, bedoeld in artikel 23 van het Besluit salaris, vergoedingen, toelagen en uitkeringen 2016, een bedrag uitbetaald gelijk aan het salaris en de toegekende salaristoelage(n) over de niet genoten uren. Het bepaalde in de laatste volzin van het vorige lid is hierbij van overeenkomstige toepassing.
Aanspraken en verplichtingen in geval van ziekte
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
arbeidsongeschiktheid in en door de dienst: arbeidsongeschiktheid wegens ziekte of gebreken die in overwegende mate verband houdt met de aard van de aan de ambtenaar opgedragen werkzaamheden of de bijzondere omstandigheden waarin deze moesten worden verricht tenzij de arbeidsongeschiktheid aan de schuld of nalatigheid van de ambtenaar is te wijten;
Bedrijfsgeneeskundige begeleiding
De ambtenaar heeft het recht een arts van de arbodienst rechtstreeks te consulteren over gezondheidsproblemen die naar zijn mening met zijn arbeidssituatie kunnen samenhangen.
De ambtenaar die in verband met de uitoefening van zijn werkzaamheden aan bijzonder gevaar voor zijn gezondheid blootstaat, dan wel voor een goede vervulling van zijn functie aan bijzondere gezondheidseisen moet voldoen, is verplicht zich aan een periodiek geneeskundig onderzoek te onderwerpen, indien dit naar het oordeel van burgemeester en wethouders, na overleg met de arbodienst, noodzakelijk is.
Indien bij een onderzoek, bedoeld in artikel 51b of artikel 51c blijkt van een zodanige lichamelijke of geestelijke toestand van de ambtenaar, dat naar het oordeel van de arbodienst de belangen van de ambtenaar, die van de dienst of van bij de dienstuitoefening betrokken derden zich tegen voortzetting van zijn functie verzetten, wordt de ambtenaar door burgemeester en wethouders buiten dienst gesteld.
Een buitendienststelling, bedoeld in het eerste lid, vindt niet plaats indien, naar het oordeel van de arbodienst, de lichamelijke of geestelijke toestand van de ambtenaar het wenselijk maakt dat hij tijdelijk met andere werkzaamheden wordt belast, indien en voor zover deze voorhanden zijn. In dat geval is artikel 57b van overeenkomstige toepassing.
Indien daartoe naar het oordeel van de arbodienst aanleiding bestaat, verzoeken burgemeester en wethouders het UWV de ambtenaar in aanmerking te laten komen voor maatregelen of voorzieningen in het belang van het herstel van zijn gezondheid, dan wel in het belang van het behoud, het herstel of de bevordering van zijn arbeidsgeschiktheid.
Recht op salaris en de toegekende salaristoelage(n)
De ambtenaar heeft bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek vanaf de eerste dag van die ongeschiktheid gedurende de eerste zes maanden recht op doorbetaling van zijn volledige salaris en de toegekende salaristoelage(n).
De ambtenaar bedoeld in het derde en vierde lid, die gedurende ten minste 50% van zijn formele arbeidsduur zijn arbeid, passende arbeid of werkzaamheden in het kader van zijn reïntegratie verricht of scholing volgt in het kader van zijn reïntegratie, genoemd in het zevende lid van dit artikel, heeft recht op een extra percentage van 5% berekend over het salaris en de toegekende salaristoelagen waar hij recht op heeft ingevolge dit artikel. Hierbij geldt als maximum het salaris en de toegekende salaristoelagen zoals genoemd in het eerste lid.
Voor de toepassing van het eerste tot en met het vierde lid worden perioden van ongeschiktheid wegens ziekte samengeteld indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen of indien zij direct voorafgaan aan en aansluiten op een periode waarin zwangerschaps- en bevallingsverlof wordt genoten, bedoeld in artikel 48b, tenzij in dat geval de ongeschiktheid redelijkerwijs niet geacht kan worden voort te vloeien uit dezelfde oorzaak.
Bij zwangerschaps- en bevallingsverlof zijn het eerste, tweede, derde en vierde lid, waarin de hoogte van de doorbetaling van het salaris en de toegekende salaristoelage(n) tijdens ziekte is vastgelegd, niet van toepassing. In artikel 48b is geregeld dat de vrouwelijke ambtenaar tijdens haar zwangerschaps- en bevallingsverlof recht heeft op de doorbetaling van haar volledige salaris en toegekende salaristoelag(n). Dit geldt ook als de ambtenaar ziek is tijdens het zwangerschaps- en bevallingsverlof. Het zwangerschaps- en bevallingsverlof heeft met andere woorden voorrang boven de financiële aanspraken die gelden tijdens ziekte.
Op grond van artikel 29a van de Ziektewet heeft de medewerkster recht op ziekengeld ter hoogte van 100% van haar dagloon over de perioden van zwangerschapsgerelateerde ziekte voorafgaand aan het zwangerschaps- en bevallingsverlof en daarna.
Op grond van de artikelen 127c en 127ca van de Ambtenarenwet is de loondoorbetalingsverplichting bij een zieke ambtenaar die de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt, korter. Tot 2018 is deze termijn 13 weken waarna ontslag kan volgen. Wordt de ambtenaar niet ontslagen, dan loopt de loondoorbetalingsperiode ook langer door. In 2018 wordt de Wet werken na de AOW-gerechtigde leeftijd geëvalueerd en wordt de loondoorbetalingstermijn mogelijk verkort.
De in lid 13 opgenomen hardheidsclausule (vanaf 1 april 2008 van kracht) vloeit voort uit de CAO gemeenten 2007-2009. Het college kan in bepaalde gevallen van oordeel zijn dat een korting op het salaris en de toegekende salaristoelagen niet redelijk is. Deze afweging wordt in ieder geval gemaakt als er sprake is van een zodanige gezondheidssituatie dat het levenseinde van de ambtenaar, volgens objectieve medische maatstaven, nabij is. Bij de afweging of de korting doorgang moet vinden, kan de bedrijfsarts gevraagd worden een oordeel te geven over de vraag of de gezondheidssituatie van de ambtenaar levensbedreigend is en of de kans groot is dat deze op korte termijn zal overlijden. Deze kan hiervoor contact opnemen met de behandelend arts.
Doorbetaling tijdens ziekte bij onbetaald/gedeeltelijk betaald verlof
De ambtenaar die onbetaald dan wel gedeeltelijk betaald verlof geniet heeft recht op doorbetaling van het salaris en de toegekende salaristoelage(n), bedoeld in artikel 52, met dien verstande dat de ambtenaar nooit een hoger bedrag aan salaris en salaristoelagen doorbetaald kan krijgen, dan dat hij doorbetaald zou hebben gekregen, indien hij niet ziek zou zijn geweest.
Uitkering wegens arbeidsongeschiktheid in en door de dienst
De aanvullende uitkering, bedoeld in het eerste lid, is voor de gewezen ambtenaar met een WGA- of IVA-uitkering gelijk aan het bedrag dat nodig is om de aan de gewezen ambtenaar toegekende WGA- of IVA-uitkering, vermeerderd met een aan de gewezen ambtenaar toegekende bovenwettelijke aanvulling ingevolge het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP, aan te vullen tot een bepaald percentage van het salaris en de toegekende salaristoelage(n) die de gewezen ambtenaar heeft genoten in het jaar voorafgaand aan zijn ontslag. Dit percentage is afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid en bedraagt bij een arbeidsongeschiktheid van:
Artikel 53b Vergoeding kosten geneeskundige verzorging bij arbeidsongeschiktheid in en door de dienst
Bij tijdelijke arbeidsongeschiktheid, alsmede bij blijvende lichamelijke invaliditeit/arbeidsongeschiktheid of overlijden ten gevolge van een dienstongeval bij de veiligheidsregio komt de ambtenaar in aanmerking voor vergoeding van noodzakelijk gemaakte medische kosten, die hieruit ontstaan en voor zijn rekening blijven.
Voor de toepassing van het bepaalde in dit hoofdstuk worden wisselende inkomsten die deel uitmaken van de grondslag, geacht daartoe te behoren tot een bedrag berekend naar een percentage van het salaris.
Dit percentage wordt berekend door de som van de percentages, die als uitkomsten worden verkregen wanneer over ten hoogste twaalf aaneengesloten maanden, voorafgaande aan de maand waarin de gehele of gedeeltelijke verhindering tot het vervullen van de betrekking is ontstaan, per maand de wisselende inkomsten worden gedeeld door een honderdste van het salaris, te delen door het in aanmerking genomen aantal maanden.
Indien de grondslag afhankelijk is van het aantal gewerkte uren of van het aantal gepleegde verrichtingen, wordt voor de toepassing van dit hoofdstuk onder grondslag verstaan het salaris en de toegekende salaristoelage(n) die de ambtenaar gemiddeld per maand heeft genoten in de twaalf kalendermaanden voorafgaande aan de maand waarin de verhindering is ontstaan. Als de ambtenaar nog geen twaalf maanden in dienst is, wordt uitgegaan van het salaris en de salaristoelage(n) die de ambtenaar gemiddeld per maand heeft genoten over de tijd dat hij in dienst is.
Artikel 53e Werktijd bij ziekte bij toepassing van artikel 14a
De ambtenaar wiens arbeidsduur is aangepast op grond van artikel 14a, vierde lid, kan voor de duur van de periode waarvoor toepassing van artikel 14a, vierde lid, is bepaald, worden verplicht tot aanvaarding van arbeid waarvan de arbeidsduur overeenkomt met deze tijdelijk uitgebreide arbeidsduur. Wanneer de periode waarvoor de toepassing van artikel 14a, vierde lid, is verstreken, geldt de verplichting voor de ambtenaar ten aanzien van de aanvaarding van een nieuwe functie voor de formele arbeidsduur.
Artikel 54 Verplichtingen burgemeester en wethouders
Burgemeester en wethouders zijn verplicht zo tijdig mogelijk zodanige maatregelen te treffen en voorschriften te geven als redelijkerwijs nodig is, opdat de ambtenaar, die in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte of gebrek verhinderd is zijn arbeid te verrichten, in staat wordt gesteld de eigen arbeid of passende arbeid te verrichten.
Uit hoofde van hun verplichting, genoemd in het eerste en tweede lid, stellen burgemeester en wethouders in overeenstemming met de ambtenaar een plan van aanpak op als bedoeld in artikel 25, tweede lid, van de WIA. Het plan van aanpak wordt met medewerking van de ambtenaar regelmatig geëvalueerd en zo nodig bijgesteld.
Burgemeester en wethouders stellen een protocol vast, waarin de regels zijn opgenomen met betrekking tot de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begeleiding van ziekteverzuim, verplichtingen omtrent ziek- en herstelmeldingen daaronder begrepen, de arbeidsgezondheidskundige begeleiding en de daarbij in acht te nemen procedures.
Artikel 56 Verplichtingen ambtenaar medisch onderzoek
De ambtenaar is verplicht zich te onderwerpen aan een door of vanwege de arbodienst in te stellen medisch onderzoek ter beantwoording van de vragen:
of de ambtenaar ten onrechte nalaat zich onder geneeskundige behandeling te stellen of te blijven stellen, dan wel zich niet houdt aan de voorschriften hem door de behandelende geneeskundige gegeven, met dien verstande dat op dit punt voorschriften tot het verlenen van medewerking aan een heelkundige ingreep zijn uitgezonderd;
Artikel 56a Geen aanspraak op doorbetaling salaris en de toegekende salaristoelage(n)
Geen aanspraak op doorbetaling van salaris en de toegekende salaristoelage(n) en geen opbouw van het IKB, bedoeld in artikel 28 van het Besluit salaris, vergoedingen, toelagen en uitkeringen 2016 bestaat:
indien de verhindering wegens ziekte zich voordoet binnen een half jaar na het in artikel 10, eerste lid, bedoelde geneeskundige onderzoek en op dat moment blijkt, dat de ambtenaar hierbij onjuiste informatie over zijn gezondheid heeft verstrekt of gegevens heeft verzwegen, ten gevolge waarvan de verklaring dat tegen de vervulling van zijn functie uit medisch oogpunt geen bezwaren bestaan, ten onrechte is afgegeven, tenzij de ambtenaar aannemelijk maakt, dat hij te goeder trouw heeft gehandeld.
Artikel 56c Sanctie bij nalatigheid algemene verplichtingen
De doorbetaling van het salaris en de toegekende salaristoelage(n), bedoeld in artikel 52, en de opbouw van het IKB bedoeld in artikel 28 van het Besluit salaris, vergoedingen, toelagen en uitkeringen 2016 worden gestaakt, indien en voor zolang de ambtenaar:
weigert mee te werken aan, door het college van burgemeester en wethouders of een door hem aangewezen deskundige, gegeven redelijke voorschriften of getroffen maatregelen, als bedoeld in artikel 55a, eerste lid, onderdeel a, die erop gericht zijn om de betrokkene in staat te stellen de eigen passende arbeid te verrichten;
Artikel 56d Betaling aan anderen en nabetaling aan ambtenaar
Burgemeester en wethouders kunnen, indien daarvoor naar hun oordeel bijzondere omstandigheden aanleiding geven, bepalen, dat het salaris en de toegekende salaristoelage(n) die op grond van de artikelen 56a, 56b of 56c, tweede lid, niet zijn uitbetaald, geheel of gedeeltelijk aan anderen dan de ambtenaar zal worden uitbetaald.
Voor zover burgemeester en wethouders van hun in het eerste lid bedoelde bevoegdheid geen gebruik hebben gemaakt, worden het salaris en de toegekende salaristoelage(n) die ingevolge de artikelen 56a, 56b of 56c, tweede lid, niet zijn uitbetaald alsnog aan de ambtenaar uitbetaald wanneer de ambtenaar op grond van het deskundigenoordeel dat hij conform artikel 32 van de wet SUWI heeft aangevraagd inzake het oordeel over de ongeschiktheid tot werken in het gelijk gesteld wordt.
Artikel 57 Wijze van opdragen passende arbeid
Voorwaarde voor definitieve herplaatsing van de ambtenaar die ziek is geworden op of na 1 juli 2007 en die minder dan 35% arbeidsongeschikt is, is in de periode van 12 maanden na de periode van 24 maanden, bedoeld in het tweede lid, dat de ambtenaar met de passende arbeid zijn volledige restverdiencapaciteit benut.
Voorwaarde voor definitieve herplaatsing van de ambtenaar die ziek is geworden op of na 1 juli 2007 en die 35% of meer, maar minder dan 80% arbeidsongeschikt is, is in de periode van 12 maanden na de periode van 24 maanden, bedoeld in het tweede lid, dat de ambtenaar met de passende arbeid 50% van zijn restverdiencapaciteit of meer benut.
Voor het bepalen van de periode van 24 respectievelijk 12 maanden worden perioden van ongeschiktheid voor de vervulling van de functie als gevolg van zwangerschap voorafgaand aan het zwangerschaps- en bevallingsverlof en de periode van het zwangerschaps- en bevallingsverlof bedoeld in artikel 48b, niet in aanmerking genomen.
Voor het bepalen van de periode van 24 respectievelijk 12 maanden worden perioden van ongeschiktheid wegens ziekte samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen, of indien zij direct voorafgaan aan en aansluiten op een periode waarin zwangerschaps- en bevallingsverlof wordt genoten, tenzij de ongeschiktheid in dit geval redelijkerwijs niet geacht kan worden voort te vloeien uit dezelfde oorzaak.
Artikel 57b Inkomsten uit andere functie
Indien de ambtenaar tijdens de verhindering tot het vervullen van zijn functie, op grond van een aan burgemeester en wethouders uitgebracht advies door de arbo-dienst of door het UWV, in het belang van zijn genezing of zijn reïntegratie, dan wel in het kader van herplaatsing wenselijk geachte arbeid voor zichzelf of voor derden verricht, worden de inkomsten uit deze arbeid in mindering gebracht op het salaris en de toegekende salaristoelage(n) waar de ambtenaar recht op heeft krachtens artikel 52.
Artikel 58a Samenloop met een WW-uitkering
Indien de ambtenaar ter zake van de dienstbetrekking waarbij de ongeschiktheid tot het verrichten van zijn werk is ontstaan, recht heeft op een WW-uitkering, wordt het bedrag van die uitkering in mindering gebracht op het bedrag waarop hij op grond van artikel 52 recht heeft.
Artikel 58b Samenloop met een arbeidsongeschiktheids-uitkering
Indien de ambtenaar ter zake van de desbetreffende verhindering tot het vervullen van zijn functie recht heeft op een WAO-, een WGA- of een IVA-uitkering, wordt het bedrag van die uitkering in mindering gebracht op het bedrag waarop hij op grond van artikel 52 recht heeft. Wanneer de ambtenaar recht heeft op een IVA-uitkering dan wel een WGA-uitkering in verband met volledige, maar niet duurzame arbeidsongeschiktheid, heeft de ambtenaar ten minste recht op een bedrag ter hoogte van deze IVA- of WGA-uitkering.
Indien de ambtenaar recht heeft op een WAO-, een WGA- of een IVA-uitkering uit hoofde van twee of meer dienstverbanden, wordt die uitkering naar rato van het salaris en de toegekende salaristoelage(n) uit de verschillende functies in mindering gebracht op het dienstverband op grond waarvan de betaling wordt gedaan.
Indien de ambtenaar geen WAO-, WGA- of IVA-uitkering aanvraagt binnen de wettelijk gestelde termijnen en hem dit redelijkerwijs kan worden verweten, wordt voor de periode dat hij dientengevolge geen WAO-, WGA- of IVA-uitkering ontvangt, voor de toepassing van dit artikel rekening gehouden met een WAO-uitkering zoals die zou zijn toegekend bij een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer dan wel met een IVA-uitkering.
Indien als gevolg van handelingen of nalaten van handelingen door de ambtenaar niet kan worden vastgesteld, of de ambtenaar in aanmerking komt voor een WAO-, een WGA- of een IVA-uitkering en hem dit redelijkerwijs kan worden verweten, wordt voor de toepassing van dit artikel rekening gehouden met een WAO-uitkering zoals die zou zijn toegekend bij een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer dan wel met een IVA-uitkering.
Indien als gevolg van handelingen of het nalaten van handelingen door de ambtenaar de WAO-, de WGA- of de IVA-uitkering vermindering ondergaat dan wel het recht daarop geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd en hem dit redelijkerwijs kan worden verweten, wordt voor de toepassing van dit artikel uitgegaan van de WAO-, de WGA- of de IVA-uitkering zoals die werd genoten vóór vermindering of gehele of gedeeltelijke weigering van het bedrag plaatsvond.
Indien de ambtenaar op grond van zijn arbeidsongeschiktheid recht heeft op een WAJONG- of WAZ-uitkering, worden deze uitkeringen voor de toepassing van dit hoofdstuk gelijk gesteld met een WAO-uitkering.
Artikel 59c Inhouding ziektekostenpremies
Vervallen met ingang van 6 juni 2013(Gemeenteblad 2013, nr. 58)
Artikel 59d Overgangsbepaling 1%-regeling
Vervallen met ingang van 1 januari 2011 (Gemeenteblad 2011, nr. 43)
Op de ambtenaar of gewezen ambtenaar, die wegens ziekte op 31 december 2000 recht heeft op slarisbetaling of uitkering op grond van dit hoofdstuk blijven de bepalingen van dit hoofdstuk, zoals deze luidden op 31 december 2000 van kracht tot het moment waarop de ziekte van de betrokkene eindigt, dan wel tot de datum waarop betrokkene recht krijgt op een uitkering op grond van de Ziektewet.
De ambtenaar die herplaatst is op grond van artikel 57, eerste lid, onderdeel c, heeft, indien naderhand maar vóór 1 januari 2001 de mate van arbeidsongeschiktheid op een lager niveau wordt vastgesteld, recht op een garantie-uitkering, indien hem geen aanvullende gangbare arbeid wordt aangeboden van een zodanige omvang dat hij in staat is om zijn toegenomen restverdiencapaciteit volledig te benutten.
Op de garantie-uitkering wordt in mindering gebracht wat de ambtenaar ontvangt aan salaris en de toegekende salaristoelage(n) uit het dienstverband waarin hij is herplaatst en, in voorkomend geval, met het recht op WAO-uitkering, invaliditeitspensioen, herplaatsingstoelage en inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf verkregen op of na de datum waarop de arbeidsongeschiktheid op een lager niveau is vastgesteld.
Indien de betrokkene nalaat van de gelegenheid gebruik te maken die kan leiden tot het verkrijgen van gangbare arbeid, indien hij weigert gangbare arbeid te aanvaarden of indien hij opzettelijk inkomsten uit gangbare arbeid verloren laat gaan, wordt het bedrag van de garantie-uitkering verminderd met het bedrag van de verzuimde of de verloren gegane inkomsten.
Op de ambtenaar, van wie de eerste dag van ongeschiktheid bedoeld in artikel 52 is gelegen op of na 1 januari 2004 en die op grond van de WAO recht heeft op een WAO-uitkering, zijn de artikelen 49, 54, 55a, 56c, 57 en 58b zoals die golden op 31 december 2005 van toepassing, waarbij de verwijzing in artikel 58b, eerste lid, naar artikel 52, eerste lid, gelezen moet worden als een verwijzing naar dat artikel zoals dat luidt met ingang van 1 januari 2006.
Burgemeester en wethouders stellen per 1 januari 2006 voor de ambtenaren van wie de eerste dag van ongeschiktheid, bedoeld in artikel 52, is gelegen op of na 1 januari 2004, de duur van de ongeschiktheid vast. De hoogte van de loondoorbetaling vanaf 1 januari 2006 wordt bij voortduring van de ongeschiktheid berekend op basis van het bepaalde in artikel 52, eerste tot en met het vierde lid.
Burgemeester en wethouders kunnen de ambtenaar, anders dan bij wijze van disciplinaire straf, in zijn functie schorsen:
Het ingevolge het bepaalde in de voorgaande leden ingehouden salaris en de toegekende salaristoelage(n), worden alsnog aan de ambtenaar uitbetaald, indien de schorsing niet door een door de strafrechter opgelegde straf of door de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag wordt gevolgd, dan wel indien en inzoverre op andere gronden alsnog tot uitbetaling wordt besloten.
De ambtenaar kan wegens plichtsverzuim disciplinair worden gestraft. Plichtsverzuim omvat zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van hetgeen een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
De disciplinaire straffen zijn:
terugstelling in rang danwel indeling in een salarisklasse waarvoor een lager maximumsalaris geldt dan dat verbonden aan de salarisklasse welke ingevolge de van toepassing zijnde beloningsregeling behoort te gelden, een en ander al dan niet voor een bepaalde tijd en met of zonder vermindering van salaris en de toegekende salaristoelage(n);
Bij het opleggen van de straf, behalve van die bedoeld in het eerste lid onder a, kan worden bepaald dat deze niet ten uitvoer zal worden gelegd indien de ambtenaar zich gedurende een bij het opleggen van de straf te bepalen termijn van ten hoogste drie jaar niet opnieuw schuldig maakt aan een soortgelijk plichtsverzuim als waarvoor de bestraffing plaatsvindt, noch aan enig ander ernstig plichtsverzuim en zich houdt aan bij het opleggen van de straf eventueel te stellen bijzondere voorwaarden.
Indien een strafrechtelijke vervolging tegen de ambtenaar aanhangig is of wordt overwogen hem disciplinair te straffen, kan het nemen van een beslissing op een verzoek om ontslag worden aangehouden totdat de uitspraak van de strafrechter of de beslissing inzake de disciplinaire straf onherroepelijk is geworden.
Ontslag anders dan bij wijze van straf of op verzoek van de ambtenaar, wordt, met uitzondering van de toepassing van artikel 89 of artikel 91 en behoudens het bepaalde in artikel 95, slechts verleend met inachtneming van een opzegtermijn. Deze bedraagt, tenzij in dit hoofdstuk anders is bepaald, voor de ambtenaar met een aanstelling voor onbepaalde tijd twee maanden en voor de ambtenaar met een aanstelling voor bepaalde tijd één maand
Aan de ambtenaar, die is aangesteld voor onbepaalde tijd met een proeftijd, kan, als hij voor zijn functie niet voldoende bekwaam of geschikt blijkt te zijn, na afloop van de proeftijd of ingaande een binnen de proeftijd gelegen tijdstip ontslag worden verleend. Hierbij vindt het bepaalde in artikel 88, derde en vierde lid, overeenkomstige toepassing.
De ambtenaar die is aangesteld voor bepaalde tijd is van rechtswege ontslagen op de datum waarop die tijd verstrijkt. Indien na de datum, bedoeld in de eerste volzin, het dienstverband feitelijk wordt gehandhaafd zonder dat opnieuw een aanstelling is verleend, wordt de aanstelling voor bepaalde tijd geacht voor dezelfde tijd te zijn aangegaan.
Het ontslag als bedoeld in het vorige lid, kan, al dan niet op verzoek van de ambtenaar, ingaan voor de afloop van de opzegtermijn. Indien dit niet op verzoek van de ambtenaar geschiedt, wordt hem over de tijd die aan de opzegtermijn ontbreekt, het salaris en de toegekende salaristoelage(n)doorbetaald.
In het kader van de Wet werken na de AOW-gerechtigde leeftijd is in artikel 127b van de Ambtenarenwet geregeld dat wanneer er arbeidsplaatsen vervallen bij een reorganisatie als eerste afscheid wordt genomen van de ambtenaren die de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt. Zijn er meer ambtenaren die de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt, dan wordt als eerste afscheid genomen van de ambtenaren met de kortste diensttijd. Welke jaren meetallen als diensttijd, is geregeld in het SSR 2013.
De ambtenaar die als gevolg van opheffing van zijn functie of wegens verandering in de inrichting van het cluster of van het onderdeel daarvan waarbij hij werkzaam is, dan wel wegens verminderde behoefte aan arbeidskrachten overtollig is geworden en die zonder deugdelijke grond:
Voor het bepalen van het in het derde lid bedoelde tijdvak van 24 maanden worden perioden van ongeschiktheid voor de vervulling van de functie ten gevolge van zwangerschap voorafgaand aan het zwangerschaps- en bevallingsverlof en de periode van het zwangerschaps- en bevallingsverlof bedoeld in artikel 48b, niet in aanmerking genomen.
Voor het bepalen van het in het derde lid bedoelde tijdvak van 24 maanden worden perioden van ongeschiktheid wegens ziekte samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen, of indien zij direct voorafgaan aan en aansluiten op een periode waarin zwangerschaps- en bevallingsverlof wordt genoten, tenzij de ongeschiktheid in dit geval redelijkerwijs niet geacht kan worden voort te vloeien uit dezelfde oorzaak.
Burgemeester en wethouders stellen de ambtenaar schriftelijk op de hoogte dat sprake is van een situatie als bedoeld in het tweede lid, op grond waarvan de ontslagprocedure als bedoeld in het eerste lid wordt ingesteld. Deze melding geschiedt op zijn vroegst vanaf de 33e maand na de eerste ziektedag.
Voor het bepalen van het in het tweede lid, onderdeel a, bedoelde tijdvak van 36 maanden worden perioden van ongeschiktheid voor de vervulling van de functie als gevolg van zwangerschap voorafgaand aan het zwangerschaps- en bevallingsverlof en de periode van het zwangerschaps- en bevallingsverlof bedoeld in artikel 48b, niet in aanmerking genomen.
Voor het bepalen van het in het tweede lid, onderdeel a, bedoelde tijdvak van 36 maanden worden perioden van ongeschiktheid wegens ziekte samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen, of indien zij direct voorafgaan aan en aansluiten op een periode waarin zwangerschaps- en bevallingsverlof wordt genoten, tenzij de ongeschiktheid in dit geval redelijkerwijs niet geacht kan worden voort te vloeien uit dezelfde oorzaak.
In afwijking van het tweede lid, onderdeel a, is ontslag op grond van dit artikel vanaf 24 maanden na de eerste dag van ongeschiktheid mogelijk, indien voor de ambtenaar buiten de gemeentelijke dienst passende arbeid als bedoeld in artikel 57, derde of vierde lid, aanwezig is. Bij het bepalen van deze termijn van 24 maanden worden het zesde, zevende en achtste lid van artikel 57 overeenkomstig toegepast.
De ambtenaar die ongeschikt is voor de vervulling van zijn functie wegens ziekte of gebrek kan ontslag verleend worden indien hij zonder deugdelijke grond weigert:
gevolg te geven aan door burgemeester en wethouders of een door hen aangewezen deskundige gegeven redelijke voorschriften en mee te werken aan door burgemeester en wethouders of een door hen aangewezen deskundige getroffen maatregelen om hem in staat te stellen de eigen of andere arbeid te verrichten, als bedoeld in artikel 54;
Burgemeester en wethouders kunnen de ambtenaar ontslag verlenen wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid voor de vervulling van zijn functie, anders dan op grond van ziekten of gebreken.
Aan de trambestuurder en buschauffeur bij de Rotterdamse Elektrische Tram wordt, voor zover geen toepassing wordt gegeven aan nadere het ontslag betreffende bepalingen van de Uitkeringsverordening functioneel leeftijdsontslag, ontslag verleend met ingang van de eerste dag van de maand, volgende op die waarin de 60-jarige leeftijd wordt bereikt.
In bijzondere situaties kan het wenselijk zijn dat de ambtenaar na het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd doorwerkt. Voor sommige medewerkers is uitstel van pensionering financieel noodzakelijk, bijvoorbeeld door onvoldoende pensioenopbouw. Anderen willen blijven werken om bij de arbeidsorganisatie betrokken te blijven. Ook de werkgever kan er belang bij hebben om een medewerker nog enige tijd voor de organisatie te behouden. Er is immers sprake van kapitaalvernietiging wanneer een ervaren medewerker vertrekt terwijl dat eigenlijk nog niet nodig is, zeker wanneer er schaarste op de arbeidsmarkt is.
Als uitgangspunt geldt, dat van doorwerken na de AOW-gerechtigde leeftijd alléén sprake kan zijn wanneer beide partijen (werkgever en werknemer) dat willen. Een werknemer kan voortzetting van zijn dienstverband na de AOW-gerechtigde leeftijd dus niet eenzijdig afdwingen. Wanneer de werkgever geen voortzetting wenst, wordt op grond van de hoofdregel van artikel 93 Ambtenarenreglement ontslag verleend. Uitstel van ontslag op grond van het tweede lid van dit artikel is slechts mogelijk “in bijzondere gevallen, ter beoordeling van het tot het verlenen van ontslag bevoegde gezag”.
Naast uitstel van ontslag is er een tweede vorm waarin doorwerken na de AOW-leeftijd mogelijk is: de medewerker (eervol) ontslaan en vervolgens weer aanstellen in een gelijke of andere functie.
Welke vorm gekozen wordt (voortgezet dienstverband of nieuw dienstverband na ontslag) is van invloed op de pensioenopbouw en premieafdracht (zie hieronder).
De rechtspositionele gevolgen van doorwerken na de AOW-gerechtigde leeftijd
De ambtelijke rechtspositie- en bezoldigingsregels gelden onverkort voor de medewerker die doorwerkt na de AOW-gerechtigde leeftijd. Ook de verlofregeling is op deze medewerkers volledig van toepassing. Dit geldt eveneens voor de regeling betreffende arbeidstijdverkorting voor oudere werknemers.
Het dienstverband van een ambtenaar die na de AOW-gerechtigde leeftijd in dienst is gekomen, kan zonder opgave van redenen met een opzegtermijn van één maand worden beëindigd. Deze lichte ontslaggrond geldt ook voor de medewerker, van wie het dienstverband bij het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd met wederzijds goedvinden is voortgezet. Zie hiervoor artikel 93a AR.
De Wet werken na de AOW-gerechtigde leeftijd regelt dat een medewerker die de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt en die ziek wordt, 13 weken recht heeft op loondoorbetaling, alvorens ontslag kan volgen. Ontslag is dus pas mogelijk na 13 weken ziekte. In 2018 wordt de wet geëvalueerd en dan zal deze periode mogelijk worden teruggebracht tot zes weken.
Medewerkers die de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt en nog werken, betalen geen premies voor de werknemersverzekeringen. Dit betekent ook dat deze medewerkers niet meer verzekerd zijn tegen werkloosheid (WW) en arbeidsongeschiktheid (WAO/WIA). Na ontslag valt men terug op AOW en ouderdomspensioen.
Medewerkers ontvangen een AOW-uitkering wanneer ze de AOW-leeftijd hebben bereikt. AOW wordt niet gekort op het salaris en andersom heeft het salaris geen gevolgen voor de AOW.
Medewerkers of ex-medewerkers hebben naast hun AOW recht op ouderdomspensioen van het ABP. Een medewerker bepaalt zelf zijn pensioenleeftijd. Hij kan met pensioen vanaf zijn 60ste tot uiterlijk vijf jaar na de AOW-leeftijd.
Als een medewerker bij het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd blijft doorwerken, bouwt hij langer pensioen op: er is dan ook sprake van inhouding van pensioenpremie op zijn salaris. Er geldt wel een maximale opbouw van 100% van het pensioengevend inkomen van het voorafgaande jaar. Als de medewerker het maximum bereikt, krijgt hij automatisch pensioen uitgekeerd. Hij mag dan blijven doorwerken, maar bouwt geen pensioen meer op.
Als de medewerker wordt ontslagen bij het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd, dan stopt de pensioenopbouw. Als hij vervolgens een nieuwe aanstelling krijgt, kan hij ervoor kiezen vrijwillig pensioen op te bouwen gedurende ten hoogste 5 jaren na ontslag. De premie komt in dat geval volledig voor rekening van de medewerker.
Het bruto-netto traject en de premieafdracht is dus afhankelijk van de gekozen vorm voor (door)werken na de AOW-gerechtigde leeftijd. Het aangaan van een nieuw dienstverband is voor zowel de werkgever als de medewerker voordeliger in financieel opzicht.
In het navolgende schema is een overzicht te vinden met de gevolgen:
Op twee manieren kunnen mensen na de AOW-gerechtigde leeftijd in dienst zijn van de gemeente. De eerste mogelijkheid is dat iemand na de AOW-gerechtigde leeftijd in dienst treedt van de gemeente. Dit is mogelijk op grond van artikel 12 AR. De tweede mogelijkheid is dat iemand al in dienst is en dat zijn aanstelling door toepassing van artikel 93, tweede lid, na het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd wordt voortgezet.
Bij dit soort aanstellingen is de wens van een van de partijen voldoende om de aanstelling te beëindigen.
In verband met de Wet werken na de AOW-gerechtigde leeftijd geldt tot 2018 dat de ambtenaar die de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt bij ziekte kan worden ontslagen na 13 weken. Gedurende de periode van 13 weken heeft de ambtenaar recht op loondoorbetaling. In 2018 wordt de Wet werken na de AOW-gerechtigde leeftijd geëvalueerd en wordt deze termijn mogelijk verkort. De termijn van 13 weken is in artikel 127ca van de Ambtenarenwet vastgelegd.
Aan de ambtenaar, die krachtens het bepaalde in artikel 125c, eerste lid, van de Ambtenarenwet tijdelijk van de vervulling van zijn functie is ontheven, kan, nadat hij heeft opgehouden het lidmaatschap of de functie, genoemd in artikel 125c, eerste lid, te bekleden en alsdan naar het oordeel van het tot het verlenen van ontslag bevoegde gezag niet in die functie kan worden hersteld, ontslag worden verleend.
Dit artikel wordt veelal gebruikt als sprake is van een in de loop der tijd ontstane impasse die in de weg staat aan vruchtbare samenwerking en die meebrengt dat voortzetting van het dienstverband redelijkerwijs niet van de werkgever kan worden verlangd. De ontslaggrond kan bijvoorbeeld worden toegepast bij een zodanig verschillende persoonlijkheidsstructuur tussen twee mensen die gezien hun taak nauw met elkaar moeten samenwerken, dat een vruchtbare samenwerking tussen hen niet mogelijk blijkt, terwijl zij met een ander wel zouden kunnen samenwerken (onverenigbaarheid van karakter of incompatibilité d'humeur). Het college van burgemeester en wethouders is vrij in de keuze wie van beiden ontslagen dient te worden, als het tenminste in redelijkheid van oordeel kan zijn dat het ontslag voor de gerezen moeilijkheden een afdoende oplossing biedt en degene die niet ontslagen wordt wel met een ander zal kunnen samenwerken.
Het college treft een passende regeling voor de ambtenaar die ontslagen wordt op grond van artikel 96. Het ligt niet vast welke inhoud een dergelijke regeling moet krijgen. Daarvoor zijn de omstandigheden rond het ontslag te divers. Het ligt echter wel in de rede dat de inhoud, voor zover dat redelijk en billijk is, gebaseerd wordt op de rechten die gelden voor ambtenaren die op grond van artikel 89 of 91 van dit reglement ontslagen worden. Afhankelijk van de omstandigheden ligt opschorting van het ontslag wellicht minder voor de hand. Maar ook voor deze groep ontslagenen geldt dat overstappen van werk naar werk meestal het primaire doel is van de ontslagregeling. Het ter beschikking stellen van faciliteiten (financieel of anderszins) om de re-integratie te stimuleren, zal dan vaak onderdeel uitmaken van de ontslagregeling. Mocht werkloosheid niet te voorkomen zijn, dan geldt de mogelijkheid om, onder gelijke voorwaarden als voor de ambtenaren die ontslagen worden op grond van artikel 89 of 91 van dit reglement afspraken te maken over een aanvulling op de WW-uitkering en een na-wettelijke uitkering na afloop van de WW-uitkering. De exacte hoogte en duur van deze uitkeringen zijn mede afhankelijk van de overige afspraken die rond het ontslag gemaakt zijn.
Overige rechten en verplichtingen
De ambtenaar is gehouden zijn functie nauwgezet en ijverig te vervullen en zich ook overigens te gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt.
Wegens buitengewone toewijding of zeer loffelijke vervulling van de functie kunnen burgemeester en wethouders aan de ambtenaar een bijzonder blijk van hun waardering verlenen in de vorm van:
a. een schriftelijke tevredenheidsbetuiging;
d. buitengewone verhoging van salaris en de toegekende salaristoelage(n).
Onverminderd het bepaalde in de regels over de geneeskundige controle, is de ambtenaar die door andere omstandigheden dan ziekte verhinderd is zijn functie te vervullen, verplicht dit onder opgave van redenen zo spoedig mogelijk mede te delen of te doen mededelen.
De ambtenaar die voldoet aan een verhuisplicht die hem bij zijn indiensttreding is opgelegd en aan wie binnen twee jaren na de datum van indiensttreding en binnen één jaar na de datum van verhuizing op eigen verzoek of tengevolge van feiten of omstandigheden die aan hemzelf te wijten zijn, ontslag wordt verleend, dient de tegemoetkoming terug te betalen.
De ambtenaar die op medisch advies in het belang van zich zelf, zijn echtgenote of zijn eigen, stief- of pleegkinderen verhuist en in de kosten van die verhuizing niet krachtens enige wettelijke regeling een tegemoetkoming ontvangt, heeft aanspraak op een tegemoetkoming in de verhuiskosten, als deze verhuizing plaatsvindt binnen één jaar nadat de medische noodzaak daartoe is ontstaan.
De ambtenaar die op grond van artikel 105 in aanmerking kan komen voor een tegemoetkoming in de verhuiskosten en die naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet dagelijks heen en weer kan reizen, heeft, tenzij van gemeentewege in voeding en huisvesting wordt voorzien, aanspraak op een tegemoetkoming in de pensionkosten voor verblijf in een pension in een door burgemeester en wethouders aangewezen gebied.
De ambtenaar heeft aanspraak op vergoeding van reis- en verblijfkosten ter zake van dienstreizen overeenkomstig de daarvoor door burgemeester en wethouders te stellen regelen.
De ambtenaar is verplicht, indien hem in het belang van de dienst een dienstwoning wordt aangewezen, deze te betrekken en zich ter zake van de woning en het gebruik te gedragen naar de daaromtrent gestelde voorschriften. Voor het gebruik van de dienstwoning wordt maandelijks een volgens de desbetreffende bepalingen vastgestelde vergoeding op zijn salaris en de toegekende salaristoelage(n) ingehouden. Hij draagt de kosten van onderhoud van de dienstwoning, welke volgens de wet en het plaatselijk gebruik gemeenlijk voor rekening van de huurder komen, tenzij burgemeester en wethouders terzake een afwijkende regeling hebben vastgesteld.
De ambtenaar, die een dienstwoning bewoont, welke deel uitmaakt van of in nauwe betrekking staat tot een dienstgebouw of een dienstterrein, onthoudt zich van het uitsteken of hijsen van andere dan de nationale of de oranje vlag. Uit het uiterlijk aanzien van die dienstwoning of van het daarbij behorende erf mag niet blijken van de politieke gezindheid van de ambtenaar of zijn huisgenoten.
De ambtenaar die een dienstwoning verlaat binnen één jaar nadat de verplichting daartoe is ontstaan, heeft recht op een tegemoetkoming in de verhuiskosten, tenzij het verlaten van de dienstwoning samenhangt met een ontslag op verzoek anders dan wegens vervroegde uittreding of wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd of met een ontslag als gevolg van feiten of omstandigheden die aan de ambtenaar te wijten zijn.
De nagelaten gezinsleden van de overleden ambtenaar hebben recht op een tegemoetkoming in de verhuiskosten, als zij de dienstwoning in verband met het overlijden van de ambtenaar verlaten binnen één jaar nadat de verplichting daartoe is ontstaan. Onder nagelaten gezinsleden worden verstaan: de echtgenote en de eigen, stief- en pleegkinderen van de ambtenaar die met hem samenwoonden.
Buiten de gevallen, bedoeld in de artikelen 105, 105a en 108, kunnen burgemeester en wethouders in bijzondere gevallen onder door hen te stellen voorwaarden een tegemoetkoming in de verhuiskosten toekennen.
De tegemoetkomingen, bedoeld in de artikelen 105, 105a, 106, 108 en 108a, worden slechts verleend, voor zover voor de ambtenaar of één van zijn gezinsleden geen recht op vergoeding van diezelfde kosten krachtens enige wettelijke regeling bestaat.
Burgemeester en wethouders stellen nadere regels vast ter uitvoering van de artikelen 105, 105a, 106 en 108.
Gedurende de maand waarin het overlijden van de ambtenaar plaatsvond en de daarop volgende drie maanden behouden de achterblijvende gezinsleden tegen betaling van de laatstelijk door de ambtenaar verschuldigde huursom het gebruik van de dienstwoning waarin zij met de ambtenaar woonden, met dien verstande dat de voor de dienst bestemde vertrekken onmiddellijk ter beschikking moeten worden gesteld. Burgemeester en wethouders kunnen van het bepaalde in de vorige zin afwijken indien dit naar hun oordeel noodzakelijk is.
Indien over een ambtenaar klachten van derden ter kennis komen van burgemeester en wethouders of van de concerndirecteur, wordt -tenzij die klachten kennelijk ongegrond of niet van enig belang zijn- de inhoud daarvan zo spoedig mogelijk door of namens burgemeester en wethouders onderscheidenlijk de concerndirecteur aan de ambtenaar medegedeeld.
De ambtenaar kan niet worden verplicht om bij staking of uitsluiting, ter vervanging van stakers of uitgeslotenen, werkzaamheden te verrichten of werknemers bij het verrichten van werkzaamheden behulpzaam te zijn, tenzij dit naar het oordeel van burgemeester en wethouders met het oog op de openbare veiligheid of gezondheid of voor het regelmatig functioneren van de openbare dienst der gemeente noodzakelijk is.
De ambtenaar is verplicht, indien hij daartoe door of namens burgemeester en wethouders wordt aangewezen, in tijden van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden andere werkzaamheden te verrichten dan die welke hij gewoonlijk verricht, mits die werkzaamheden strekken ter uitvoering van de taak die de gemeente in die tijden heeft of zal krijgen, dan wel ertoe strekken een zo goed en ongestoord mogelijke uitvoering van die taak te verzekeren.
In geval van een ramp of crisis als bedoeld in artikel 1 van de Wet veiligheidsregio’s, is de ambtenaar die is aangewezen op grond van het tweede lid van dit artikel verplicht de taken in het kader van de Wet veiligheidsregio’s te verrichten onder leiding en toezicht van het bevoegd gezag van de veiligheidsregio waar de ramp of crisis plaatsvindt.
Burgemeester en wethouders regelen de openbaarmaking van de in het eerste lid bedoelde nevenwerkzaamheden van topkaderfunctionarissen en clustercontrollers, alsmede van andere ambtenaren aangesteld in een functie waarvoor ter bescherming van de integriteit van de openbare dienst openbaarmaking van nevenwerkzaamheden noodzakelijk is.
Het is de ambtenaar verboden financiële belangen te hebben, effecten te bezitten en transacties in effecten te verrichten waardoor de goede vervulling van zijn functie of de goede functionering van de openbare dienst, voor zover deze in verband staat met zijn functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd.
De ambtenaar kan worden verplicht tot gehele of gedeeltelijke vergoeding van door de gemeente geleden schade, voor zover deze aan zijn schuld of nalatigheid is te wijten.
Degene die als lid of als plaatsvervanger door een organisatie is aangewezen, houdt op dit te zijn zodra hij geen lid van de organisatie meer is alsmede indien de organisatie schriftelijk aan burgemeester en wethouders doet weten, dat zijn aanwijzing als vertegenwoordiger of plaatsvervanger is ingetrokken. In deze gevallen wordt zo spoedig mogelijk een opvolger aangewezen.
Ingeval het Landelijk Overleg Gemeentelijke Arbeidsvoorwaarden tussen het College voor Arbeidszaken van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de centrales van overheidspersoneel leidt tot overeenstemming, als gevolg waarvan het voor de gemeente bindende gedeelte van de tekst van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling wijzigt, doen burgemeester en wethouders daarvan mededeling aan de commissie.
Van een ingrijpende verandering als bedoeld in het tweede lid is sprake, als naar verwachting door de verandering de functie van tenminste 60 ambtenaren of tenminste 10% van de formatieplaatsen van het desbetreffende cluster zal verdwijnen of zodanig veranderen, dat geen sprake meer is van dezelfde functie.
De commissie voert overleg over alle aangelegenheden van algemeen belang voor de rechtstoestand van de ambtenaren met inbegrip van de algemene regels volgens welke het personeelsbeleid zal worden gevoerd. De commissie overlegt niet over onderwerpen die voorbehouden zijn aan het Landelijk Overleg Gemeentelijke Arbeidsvoorwaarden tussen het College voor Arbeidszaken van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de centrales van overheidspersoneel.
Besluiten tot invoering, wijziging of intrekking van regelingen waaraan individuele ambtenaren rechten kunnen ontlenen, en werkgelegenheidsmaatregelen die beslag leggen op de ruimte voor het arbeidsvoorwaarden-overleg, worden niet genomen, als deze besluiten, respectievelijk maatregelen, niet de instemming hebben van de meerderheid van de meebeslissende organisaties.
Oproep voor de vergaderingen; quorum
Indien wegens onvoltalligheid in de zin van het tweede lid een vergadering niet kan plaatshebben, worden de aan de orde zijnde onderwerpen door de voorzitter geplaatst op de agenda van een binnen 14 dagen te houden nieuwe vergadering, in welke vergadering die onderwerpen in elk geval kunnen worden behandeld.
Gang van zaken op de vergadering
De vertegenwoordigers van de organisaties kunnen zich laten bijstaan door een vertegenwoordiger van het hoofdbestuur van hun organisatie of een deskundige; zij zijn voorts bevoegd de onderwerpen van de agenda binnen de grenzen van een doelmatige en vertrouwelijke behandeling van zaken aan voorbespreking in eigen kring te onderwerpen.
De voorzitter kan omtrent het in de vergadering behandelde en omtrent de inhoud van aan de commissie overgelegde stukken geheimhouding opleggen. Deze geheimhouding geldt niet ten opzichte van burgemeester en wethouders en van de raad, alsmede niet tegenover de hoofdbesturen van de vertegenwoordigende organisaties.
De stem van de vertegenwoordiging van de organisaties wordt bepaald door stemming per vertegenwoordigende meebeslissende organisatie, waarbij voor iedere organisatie zoveel stemmen worden uitgebracht als ambtenaren bij haar zijn aangesloten op de eerste dag van het lopende jaar, met dien verstande dat voor een organisatie niet meer stemmen in aanmerking komen dan het totaal aantal stemmen dat door de andere organisaties gezamenlijk wordt uitgebracht. Bij staking van stemmen wordt de vertegenwoordiging geacht tegen te hebben gestemd.
De artikelen 121t tot en met 121x zijn slechts van toepassing op geschillen inzake aangelegenheden, bedoeld in artikel 121g, voor zover die aangelegenheden uitsluitend de rechtstoestand van ambtenaren betreffen, met inbegrip van de algemene regels volgens welke het personeelsbeleid zal worden gevoerd.
Indien een of meer van de deelnemers aan het overleg tijdens het overleg tot het oordeel komen dat dit overleg niet zal leiden tot een uitkomst die de instemming van alle deelnemers aan het overleg zal hebben, brengen zij dat oordeel binnen zes dagen, nadat zij daarvan in het overleg blijk hebben gegeven, schriftelijk ter kennis van de overige deelnemers aan het overleg.
Tenzij door de commissie wordt besloten het overleg voort te zetten dan wel te beëindigen, wordt in de vergadering nagegaan of overeenstemming bestaat over de vraag wat het onderwerp en de inhoud van het geschil is en of een oplossing van dat geschil zal worden gezocht door middel van voortzetting van het overleg nadat het advies is ingewonnen van de advies- en arbitragecommissie dan wel door onderwerping van het geschil aan een arbitrale uitspraak van die commissie.
Binnen zes dagen na de vergadering, bedoeld in artikel 121u, wordt het verzoek om advies ter kennis gebracht van de voorzitter van de advies- en arbitragecommissie. Het verzoek wordt ondertekend door de deelnemers aan het overleg die zich voor inwinning van het advies hebben uitgesproken en bevat ten minste het onderwerp en de inhoud van het geschil. Indien in de vergadering, bedoeld in artikel 121u, geen overeenstemming is bereikt tussen alle deelnemers aan het overleg over de vraag wat het onderwerp en de inhoud van het geschil is, brengen de overige deelnemers aan het overleg hun visie op het onderwerp en de inhoud van het geschil eveneens binnen zes dagen na eerder genoemde vergadering ter kennis van de voorzitter van de advies- en arbitragecommissie.
Het jaarbedrag voor de werkgeversbijdrage is gelijk aan de actuele norm van de Algemene Werkgeversvereniging Nederland (AWVN), vermenigvuldigd met het aantal medewerkers met een volledig dienstverband dat op 1 januari van dat jaar een aanstelling bij de veiligheidsregio heeft. Voor medewerkers die geen volledig dienstverband hebben geldt de deeltijdfactor in de berekening van het jaarbedrag. Voor brandweervrijwilligers geldt een deeltijdfactor van 0,25.
Met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze verordening vervallen:
2. Tevens vervallen met ingang van de datum bedoeld in het eerste lid de verordeningen van 22 juli 1954, Gemeenteblad 1954 nrs. 52 en 53, regelende de vakantietoeslag voor de Gemeentesecretaris en de Gemeenteontvanger, onderscheidenlijk voor de Hoofden van Dienst.
De ambtenaren die ingevolge het bepaalde in artikel 7, tweede lid van de verordening bedoeld in artikel 122, eerste lid onder a, door een hoofd van dienst zijn aangesteld, worden met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze verordening geacht door burgemeester en wethouders te zijn aangesteld.
Voor die ambtenaren die op de datum van inwerkingtreding van deze verordening in tijdelijke dienst zijn aangesteld, blijven de bepalingen omtrent aanstelling, zoals deze laatstelijk luidden, van kracht.
Uitkeringen, toegekend krachtens artikel 82, eerste lid van de verordening, bedoeld in artikel 122, eerste lid onder a, worden ten aanzien van de gewezen ambtenaren die op de datum van inwerkingtreding van deze verordening in het genot zijn daarvan, geacht krachtens artikel 59, eerste lid van deze verordening te zijn toegekend.
De ter uitvoering van de in artikel 122, eerste lid, onder a en b bedoelde verordeningen vastgestelde voorschriften worden, voor zover deze niet in strijd zijn met deze verordening, geacht krachtens deze verordening te zijn vastgesteld. Voor zoveel nodig worden bedoelde voorschriften door het bevoegde gezag herzien.
Vanaf 1 januari 2020 treedt de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren (hierna: Wnra) in werking. Bij de VRR vindt de invoering van deze nieuwe wet plaats in twee stappen. Voor werknemers van de ambulancedienst en meldkamer die onder de cao ambulancezorg vallen gaat deze wet gelden per 1 januari 2020. Voor de overige medewerkers van de VRR gebeurt dit later, waarschijnlijk per 1 januari 2021.
Door de inwerkingtreding van de Wnra komt de rechtpositie van de Gemeente Rotterdam per 1 januari 2020 te vervallen. De Gemeente Rotterdam is per voornoemde datum genormaliseerd en zal de cao Gemeenten volgen.
De VRR volgt de rechtspositie van de Gemeente Rotterdam, tenzij er een eigen regeling is. Om te voorkomen dat de VRR per 1 januari 2020 alsnog de gemeente Rotterdam volgt, en dus de cao Gemeenten, is het van belang om de rechtspositie die nu gevolgd wordt tot een eigen rechtspositie te maken. Het college van B&W van Rotterdam kan immers niet rechtsgeldig besluiten dat de rechtspositieregeling na 1 januari 2020 tijdelijk van kracht blijft. Immers in artikel 17, eerste lid, van de Ambtenarenwet zoals deze vanaf 1 januari 2020 luidt is bepaald dat de bestaande rechtspositieregelingen komen te vervallen op het moment dat de Wnra in werking treedt.