Organisatie | Rijssen-Holten |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels bijzondere bijstand gemeente Rijssen-Holten 2024 |
Citeertitel | Beleidsregels bijzondere bijstand gemeente Rijssen-Holten 2024 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt de Beleidsregels bijzondere bijstand gemeente Rijssen-Holten 2020.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-03-2024 | nieuwe regeling | 13-02-2024 |
Hoofdstuk 2. Bijzondere bijstand
Artikel 2. Bijzondere bijstand
Als bijzondere bijstand wordt aangemerkt de bijstand die wordt verstrekt indien bijzondere omstandigheden in het individuele geval leiden tot noodzakelijke kosten van het bestaan waarin de algemene bijstand niet voorziet en die de aanwezige draagkracht en/of vermogen te boven gaan.
Artikel 3. Kosten van medische en sociale voorzieningen
In het geval belanghebbende niet aanvullend verzekerd is tegen ziektekosten, kan dit geen aanleiding zijn om de aanvraag om bijzondere bijstand zonder meer af te wijzen, maar kan dit wel aanleiding zijn om de bijzondere bijstand als lening te verstrekken. Er dient altijd een individuele belangenafweging plaats te vinden.
Indien blijkt dat er sprake is van een bijzondere omstandigheid zoals genoemd in lid 1 gelden de volgende voorwaarden.
Indien belanghebbende niet kan fietsen kan bij een reisafstand van 2 tot en met 15 kilometer een vergoeding worden toegekend voor reiskosten voor maximaal 2 maanden. Na maximaal 2 maanden wordt belanghebbende in staat geacht te kunnen fietsen en derhalve gebruik te kunnen maken van een fiets als vervoersmiddel.
Indien een eigen woning of huurwoning wordt bewoond waarvan de woonkosten hoger of lager zijn dan het van toepassing zijnde maximale bedrag bedoeld in de Wet op de huurtoeslag kan woonkostentoeslag worden verstrekt gedurende maximaal 1 jaar vanaf de datum aanvraag. Deze termijn kan met ten hoogste 1 jaar worden verlengd.
Artikel 7. Bijstand in schulden
Bijzondere bijstand kan verleend worden in de vorm van borgtocht, indien het verzoek van de belanghebbende tot verlening van een saneringskrediet is afgewezen vanwege diens beperkte mogelijkheden tot terugbetaling en de borgtocht noodzakelijk is om de krediettransactie alsnog doorgang te doen vinden
Hoofdstuk 3. Draagkracht bijzondere bijstand
Artikel 8. Draagkrachtregels algemeen
In geval het noodzakelijk is om de bijzondere bijstand met terugwerkende kracht toe te kennen en er over die periode geen sprake is van een vastgesteld draagkrachtjaar, moet, in afwijking van lid 2, de draagkracht worden vastgesteld per de eerste dag van de maand waarin de kosten zijn gemaakt. Indien de omstandigheden van de aanvrager of de aard van de kosten daartoe aanleiding geven, kan de draagkracht over een afwijkende periode vastgesteld worden.
Artikel 10. Draagkracht uit inkomen
Onder meerinkomen wordt verstaan het verschil tussen het netto jaarinkomen inclusief vakantietoeslag van de aanvrager en de op hem van toepassing zijnde uitkeringsnorm inclusief vakantietoeslag op grond van de Participatiewet. Daarbij dient uit te worden gegaan van de norm voor een niet in een inrichting verblijvende persoon, ook als de persoon in werkelijkheid wel in een inrichting verblijft.
Voor het inkomstenbegrip wordt aansluiting gezocht bij de bepalingen over de in aanmerking te nemen middelen van artikelen 32 en 33 Participatiewet. Wettelijke inkomstenvrijlatingen en premies blijven buiten beschouwing, evenals de individuele inkomenstoeslag en de studietoeslag op grond van de Participatiewet.
In afwijking van lid 5 wordt voor een alleenstaande ouder die geen uitkering ontvangt van de gemeente het meerinkomen, zoals bepaald in lid 1 van dit artikel, afgezet tegen de norm van een alleenstaande ouder vermeerderd met de alleenstaande-ouderkop zoals deze door de Belastingdienst wordt uitbetaald.
Indien binnen de vastgestelde draagkrachtperiode sprake is van een inkomensstijging of daling (15% of meer), of een wijziging in de leefsituatie die leidt tot een andere bijstandsnorm waar het inkomen tegen wordt afgezet, dan wordt de draagkracht per de eerste van de maand waarin de wijziging plaatsvindt gewijzigd.
De maandelijkse aflossing voor (eerder in de vorm van een geldlening verstrekte) bijstand wordt vastgesteld op het verschil tussen het netto inkomen en 95% van de van toepassing zijnde norm op grond van de Participatiewet, tenzij de voor betrokkene geldende beslagvrije voet hoger is dan laatstgenoemde 95% van de van toepassing zijnde norm. In dat geval wordt de aflossingsruimte vastgesteld op het verschil tussen het netto inkomen en de voor betrokkene geldende beslagvrije voet.
Algemene toelichting Beleidsregels bijzondere bijstand 2024
Burgemeester en wethouders zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de Participatiewet. Burgemeester en wethouders dienen de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen af te stemmen op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de betrokken persoon. De gemeente dient voor de diverse uitvoeringsaspecten van de bijstandsverlening specifieke beleidsregels op te stellen. Dit geldt ook voor de bijzondere bijstand, die wordt verstrekt als door individuele bijzondere omstandigheden hogere noodzakelijke kosten worden gemaakt die niet uit de middelen kunnen worden voldaan. Met deze beleidsregels wordt op het uitvoeringstechnische vlak aangegeven hoe de te verlenen bijstand in concrete situaties wordt vastgesteld. Binnen de gemeente dient in dezelfde situaties eenduidig te worden gehandeld.
Artikelsgewijze toelichting Beleidsregels bijzondere bijstand 2024
Dit artikel bevat verschillende begripsomschrijvingen.
Hoofdstuk 2.Bijzondere bijstand
Als bijzondere bijstand wordt aangemerkt de bijstand zoals deze wordt omschreven in artikel 35 Participatiewet.
Artikel 3.Kosten van medische en sociale voorzieningen
In lid 1 van dit artikel wordt nadrukkelijk verwezen naar artikel 15 Participatiewet waarin de afbakening naar de zogeheten voorliggende voorzieningen is geregeld. Als uitgangspunt geldt dat geen bijzondere bijstand wordt verstrekt indien de kosten bewust door de voorliggende voorziening zijn uitgesloten van vergoeding omdat de kosten daarbij als niet noodzakelijk worden aangemerkt. Consulenten hebben de mogelijkheid om bij een aanvraag bijzondere bijstand een onafhankelijk medisch advies op te vragen indien er onduidelijkheid bestaat over de noodzakelijkheid. Een objectieve advisering door een externe deskundige instantie kan daarbij ook gebruikt worden in geval van een afwijzing. Met name als er sprake is van een bezwaar of beroep zal in bepaalde gevallen niet volstaan kunnen worden met de motivering ‘niet noodzakelijk’. De consulent bepaalt zelf bij de behandeling van een aanvraag om bijzondere bijstand in welke gevallen hiervan gebruik wordt gemaakt.
Als aanvulling op lid 2 van dit artikel wordt voor de vaststelling van de hoogte van de kosten van dieetvoeding de prijzengids van het Nibud gehanteerd. Te allen tijde vindt er een belangafweging en toetsing aan het evenredigheidsbeginsel plaats.
De uitkeringsgerechtigde kan op grond van lid 3 ervoor kiezen om deel te nemen aan de collectieve verzekering van Menzis of Univé Zorgverzekeringen. De uitkeringsgerechtigde heeft daarmee recht op ruimere vergoedingen. Als gevolg van deze hogere vergoedingen levert de collectieve aanvullende verzekering ook financieel voordeel voor de gemeente op.
Het behoort tot de eigen verantwoordelijkheid van de uitkeringsgerechtigde om zich in voldoende mate tegen ziektekosten te verzekeren. In dat verband moet er sprake zijn van een aanvullende verzekering voor het goedkoopste aanvullende pakket, inclusief tandverzekering. Het is niet mogelijk uitkeringsgerechtigden te verplichten tot het afsluiten van een aanvullende verzekering. Echter voor inwoners die niet aanvullend verzekerd zijn, geldt dat zij tekortschieten in het nemen van de eigen verantwoordelijkheid. Dat is een reden om de bijstand als lening toe te kennen onder voorwaarde dat inwoner zich alsnog aanvullend verzekert. Er dient sprake te zijn van individuele belangenafweging.
In geval van een schuldensituatie is het voor een verzekerde niet mogelijk om een aanvullende verzekering af te sluiten. In het beleid is geregeld dat in dergelijke gevallen er afgeweken kan worden van de standaard lijn dat bijzondere bijstand niet mogelijk is wanneer geen aanvullende verzekering is afgesloten. Om te voorkomen dat er onderscheid zal ontstaan over de hoogte van de vergoedingen etc. wordt er aangesloten bij de vergoeding die Menzis vergoed zou hebben vanuit het minst aanvullende pakket. Dit houdt in een vergoeding vanuit het pakket GarantVerzorgd 1 of Garant TandVerzorgd 250 van Menzis.
Normaal gesproken wordt iedereen geacht eventuele reiskosten zelf te bekostigen uit middelen voor levensonderhoud. Reiskosten worden zogezegd gezien als algemene kosten en niet als bijzondere kosten. Er kunnen echter specifieke situaties optreden waarbij er een noodzaak bestaat om te reizen. Dit artikel beschrijft de voorwaarden waar aan voldaan moet worden indien men in aanmerking wil komen voor bijzondere bijstand voor reiskosten.
Allereerst gaat het erom dat er sprake is van een bijzondere omstandigheid waarvoor reiskosten gemaakt worden. Het feit dat een belanghebbende niet kan fietsen wil nog niet zeggen dat er dan sprake is van een bijzondere omstandigheid. Deze bijzondere omstandigheid zal door de consulent bij de beoordeling van de aanvraag zelf getoetst worden. Blijkt dat er bijzondere omstandigheden zijn dan wordt er gekeken naar de afstand. Deze voorwaarden daarvoor worden genoemd in het tweede lid. Bij afstanden van minder dan 2 kilometer worden belanghebbenden geacht dit per voet te kunnen afleggen. Gaat het echter om grotere afstanden dan wordt er vanuit gegaan dat mensen tot een afstand van 15 kilometer dit kunnen fietsen.
Echter indien belanghebbende niet kan fietsen (bijvoorbeeld een statushouder die dat in het land van herkomst nooit geleerd heeft), wordt er ter overbrugging een periode van maximaal twee maanden bijzondere bijstand toegekend voor reiskosten. In deze periode wordt belanghebbende in staat geacht het fietsen te leren.
In geval van specialistenbezoek of medisch noodzakelijke consulenten wordt er vanuit gegaan dat er een bijzondere omstandigheid is op grond waarvan bijzondere bijstand verstrekt kan worden (lid 3).
De vergoeding van de reiskosten wordt gebaseerd op de goedkoopste wijze van reizen (openbaar vervoer of kilometervergoeding). Indien er sprake is van eigen vervoer wordt de kilometervergoeding gehanteerd die de Belastingdienst aanmerkt als maximaal onbelaste kilometervergoeding. Deze vergoeding is vanaf 2024 € 0,23 per kilometer.
Voor de berekening van de vergoeding wordt van belanghebbende een bewijsstuk verlangd van het nakomen van de betreffende afspraak, alsmede bewijsstukken van de gemaakte reiskosten wanneer met het openbaar vervoer is gereisd (dus bus- en/of treintickets, uitdraai OV chipkaart).
Artikel 5. Kosten voor woninginrichting
De kosten van woninginrichting worden tot de periodiek dan wel incidenteel voorkomende algemene noodzakelijke kosten van het bestaan gerekend. Deze kosten worden in beginsel betaald vanuit het inkomen, hetzij door middel van reservering vooraf, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Afzonderlijke bijstandsverlening is niet mogelijk, tenzij de kosten noodzakelijk zijn als gevolg van bijzondere omstandigheden in het individuele geval, die ertoe leiden dat de kosten niet uit de algemene bijstand en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan (zie bijvoorbeeld CRvB 18-02-2004, nr.12/4426 WWB).
De bijzondere bijstand wordt ‘om niet’ of als lening of als borg verstrekt. Dit is afhankelijk van individuele belangenafweging.
Voor het vaststellen van de hoogte wordt gebruikt gemaakt van de Nibudnormen. Van deze normen wordt een percentage gehanteerd van 60%. Per aanvraag zal door de consulent bekeken moeten worden of een volledige woninginrichting noodzakelijk is of dat dit gedeeltelijk nodig is.
De door de Belastingdienst uit te voeren huurtoeslag voorziet in die gevallen waarin gedurende het subsidietijdvak (1 januari tot en met 31 december) het inkomen plotseling daalt of geheel wegvalt. De voorlopige huurtoeslag wordt met terugwerkende kracht aangepast aan het gewijzigde geschatte jaarinkomen op basis van de wijziging van het inkomen. Hierdoor dient deze regeling te worden aangemerkt als een toereikende voorliggende voorziening. Ondanks dat de Wet op de huurtoeslag in combinatie met de Awir rekening houdt met mutaties in gezinssamenstellingen en inkomen, zijn er echter situaties denkbaar waarin de Wet op de huurtoeslag niet altijd een passende en toereikende voorliggende voorziening is voor de Participatiewet. Hierdoor kan er een noodzaak bestaan om aanvullende bijzondere bijstand in woonkosten te verstrekken.
Dit artikel regelt wanneer en tot welk bedrag bijzondere bijstand wordt verleend voor woonkosten.
Lid 1 beschrijft wat onder woonkosten wordt verstaan. Er kunnen woonkosten verstrekt worden voor een huurwoning en een eigen woning. Om in aanmerking te komen voor woonkostentoeslag moet er sprake zijn van aan wonen verbonden lasten. Er kan recht op woonkostentoeslag bestaan wanneer een belanghebbende (huurder of eigenaar) tijdelijk onvoldoende middelen heeft om de huur, hypotheek of onderhoudskosten van de door hem bewoonde woning te voldoen.
Lid 2 regelt dat wanneer de woonkosten van de eigen woning of huurwoning hoger of lager zijn dan de maximale huurgrens als bedoeld in de Wet op de Huurtoeslag een woonkostentoeslag wordt verstrekt. De maximale huurgrens is opgenomen in de Wet op de Huurtoeslag. Vanuit het oogpunt van bijstandsverlening is het alleszins gerechtvaardigd om grenzen te stellen aan het verlenen van bijstand indien de woonlasten boven deze grens uitstijgen. Immers deze woonlasten zijn voor iemand met een inkomen op bijstandsniveau te hoog.
De verstrekking van de woonkostentoeslag is beperkt tot maximaal 1 jaar. Indien na 1 jaar blijkt dat de aanvrager er niet in is geslaagd om goedkopere woonruimte te vinden, kan de woonkostentoeslag verlengd worden. Het spreekt voor zich dat met de verlenging terughoudend wordt omgesprongen.
In lid3 is nadrukkelijk is opgenomen dat geen sprake mag zijn van nalatigheid bij de aanvrager. Indien men in staat was om aan te vragen maar men heeft dit verzuimd, bestaat ook geen recht op woonkostentoeslag.
Lid 4 bepaalt dat de aanvrager al het mogelijke moet doen om aan goedkopere woonruimte te komen. Dit laatste wordt als verplichting aan de bijstandsverlening verbonden. Dit is een op grond van artikel 55 van de wet geoorloofde verplichting. Immers het is een verplichting die strekt tot vermindering of beëindiging van de bijstand. De inspanningen die de aanvrager levert moeten kritisch bezien worden. Van hem of haar mag een actieve bijdrage verwacht worden: niet alleen ingeschreven staan bij de woningstichting maar ook regelmatig informeren of proberen in de vrije sector een huurwoning te vinden. Niet alleen de woning ter verkoop aanbieden maar hierbij ook uitgaan van een reële prijsstelling.
Artikel 7. Bijstand in schulden
Allereerst wordt in artikel 7 lid 1 verwezen naar artikel 49 Participatiewet. Alleen wanneer er sprake is van zeer dringende redenen kunnen burgemeester en wethouders bijzondere bijstand verlenen. Lid 2 geeft aan dat, indien de aanvrager terecht kan bij de Stadsbank Oost Nederlandhttp://www.anwb.nl voor gehele of gedeeltelijke oplossing van de schuldenproblematiek, deze optie aangemerkt wordt als voorliggende voorziening.
Indien de Stadsbank een geldlening verstrekt voor duurzame gebruiksgoederen, dan kan gedurende 3 jaar bijzondere bijstand worden verleend in de kosten van rente en aflossing, voor zover deze kosten niet voldaan kunnen worden uit het inkomen.
Lid 4. Artikel 49, onder a Participatiewet geeft de mogelijkheid van het verstrekken van een bijzondere bijstand onder borgtocht. In de praktijk komt het voor dat de Stadsbank niet tot het verstrekken van een saneringskrediet overgaat, aangezien het inkomen van belanghebbende te weinig zekerheid biedt dat deze aan de aflossing kan voldoen. Wanneer om die reden de Stadsbank tot een afwijzing van de aanvraag voor een saneringskrediet heeft besloten, kan het wenselijk zijn, indien schuldsanering noodzakelijk en urgent is doordat het voortbestaan van de schuld betrokkene in zijn bestaan bedreigt, dat borgstelling op grond van de Participatiewet plaatsvindt, zodat de kredietbank alsnog tot de verstrekking van een saneringskrediet kan besluiten. Artikel 49 onderdeel a Participatiewet biedt daartoe de mogelijkheid.
Lid 5 beschrijft de mogelijkheid om bijzondere bijstand te verlenen wanneer sprake is van zeer dringende redenen. Het gaat om de situatie van schulden die een belanghebbende bedreigen in de voorziening in het bestaan. Dit is bijvoorbeeld zo als huisuitzetting of afsluiting van water, gas of elektriciteit dreigt. Zie bijvoorbeeld CRvB 2-5-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1033.
Hoofdstuk 3.Draagkracht bijzondere bijstand
Artikel 8. Draagkrachtregels algemeen
Artikel 8 geeft enige algemene draagkrachtregels. Allereerst de bepaling dat met draagkracht rekening wordt gehouden hetgeen voor zich spreekt. In lid 2 wordt het draagkrachtjaar vastgesteld op een jaar, te rekenen vanaf de eerste dag van de maand waarin de aanvraag is ingediend. Het draagkrachtjaar loopt dus niet perse gelijk aan het kalenderjaar. Dit draagkrachtjaar geldt voor zowel aanvragers met als zonder algemene bijstand. Hiermee wordt voorkomen dat er onderscheid ontstaat tussen personen met en personen zonder een uitkering in situaties waar bij periodiek bijzondere bijstand sprake is van vermogenstoename.
De vaststelling van de draagkracht dient in geval van personen met een algemene bijstand volledig los te worden gezien van de vermogensvaststelling die wordt gedaan bij aanvang van een algemene bijstand.
Lid 4 regelt bijzondere bijstand met terugwerkende kracht. Ingeval bijzondere bijstand met terugwerkende kracht wordt toegekend gaat de draagkracht in op de eerste dag van de maand waarin de kosten zijn gemaakt. Terugwerkende kracht kan tot maximaal 2 maanden voorafgaand aan de datum van aanvraag van de bijzondere bijstand. Bij periodieke bijzondere bijstandsverlening vindt minimaal eenmaal per jaar een heronderzoek plaats waarbij wordt beoordeeld of en tot welk bedrag de bijzondere bijstandsverlening wordt voortgezet.
Bij periodieke bijzondere bijstand voor variabele kosten wordt maandelijks een vast bedrag betaald. Via de hercontrole wordt achteraf bekeken of de bijstand juist is vastgesteld. Voor het vaststellen van de hoogte van de kosten kan worden uitgegaan van een reëel geschat bedrag per jaar.
De mogelijkheid om een afwijkende draagkrachtperiode vast te stellen wordt benoemd in lid 5. Hiervan kan sprake zijn als het vaststellen van de draagkracht op jaarbasis leidt tot ongewenste en/of onredelijke situaties. Het behoeft geen betoog dat hiervoor duidelijke en valide argumenten aanwezig moeten zijn. Te denken valt aan periodiek bijzondere kosten die zich uitstrekken over een gedeelte van het draagkrachtjaar.
Artikel 9. Draagkracht uit vermogen
Omdat we de aanvrager van (al dan niet periodieke) bijzondere bijstand, of hij/zij nu een inkomen uit periodieke algemene bijstand of een ander inkomen ontvangt, niet direct zijn/haar spaargeld willen laten besteden aan kosten waarvoor in principe bijzondere bijstand voor mogelijk is, hebben we ervoor gekozen om bij de bepaling van de draagkracht uit het vermogen slechts rekening te houden met vermogen boven de voor betrokkene geldende vermogensgrens zoals deze is genoemd in artikel 34, lid 3 PW
Lid 2 handelt over de situatie van vermogen gebonden in de door de aanvrager of zijn gezin bewoonde woning. Wordt in een concrete situatie de algemene bijstand verstrekt in de vorm van een geldlening onder verband van hypotheek dan heeft de te verstrekken bijzondere bijstand eveneens deze vorm. Ook in de situatie dat alleen bijzondere bijstand wordt verleend, heeft de gemeente zich uit te spreken over de vraag of al dan niet tot vestiging van een krediethypotheek wordt overgegaan. In deze richtlijnen is bewust gekozen voor een open regeling die een afweging in elke individuele situatie mogelijk maakt. Zodoende kan maatwerk geleverd worden. Motivering en belangafweging is hierbij van groot belang.
Indien belanghebbende een auto heeft wordt de waarde van de auto bepaald aan de hand van www.anwb.nl (of een andere vergelijkbare site). Bij de vaststelling van de draagkracht uit het vermogen wordt de waarde van de auto tot een bedrag van € 5.000,00 vrijgelaten.
Artikel 10.Draagkracht uit inkomen
Dit artikel bepaalt hoe de draagkracht wordt vastgesteld, namelijk door (een gedeelte van) het meerinkomen in aanmerking te nemen. Bij de vaststelling van het inkomen wordt uitgegaan van het inkomen op de datum waarop de draagkrachtperiode aanvangt. Hierbij wordt geen rekening gehouden met de kostendelersnorm. Bij bijzondere bijstand gaat het om individuele kosten die zich op grond van bijzondere omstandigheden voordoen. Deze kosten worden mensen niet geacht te kunnen delen met medebewoners, met wie de woonkosten wel gedeeld kunnen worden.
Het minimumniveau is bepaald op de voor betrokkene van toepassing zijnde bijstandsnorm. Uitzondering hierop vormt de vergelijking met de zak en kleedgeldnorm voor personen die in een inrichting verblijven. Voor de personen die in een inrichting verblijven wordt toch een vergelijk gemaakt met de ‘gewone’ bijstandsnormen om te voorkomen dat zij onevenredig veel draagkracht in hun inkomen zouden hebben.
In lid 3 wordt het netto inkomen inclusief vakantietoeslag vergeleken met de netto van toepassing zijnde bijstandsnorm inclusief vakantietoeslag. In de praktijk stuit men hierbij vaak op het probleem dat de vakantietoeslag over het inkomen niet bekend is. De vakantietoeslag kan echter berekend worden op grond van artikel 11 van de Regeling Participatiewet, IOAW en IOAZ.
Behalve de beoordeling van het meerinkomen is het van belang om per kostensoort te kiezen met welk draagkrachtpercentage rekening wordt gehouden.
In lid 4 gaat het om de aflossing van de leenbijstand. Dit lid gaat niet over de inrichtingslening van de Stadsbank, maar over de leenbijstand van de gemeente.
Door aansluiting te zoeken bij het middelenbegrip in de Participatiewet, wordt voorkomen dat er discussie of discrepantie ontstaat bij het bepalen van hetgeen als inkomen moet worden aangemerkt, hetgeen is geregeld in lid 6.
Uitzondering hierop vormt het bepaalde in lid 7. Daar waar de norm eerder 70% + 20% toeslag was, is de norm nu bepaald op 70% van de gezinsnorm. De draagkracht voor alleenstaande ouders zonder een uitkering van de gemeente zou hierdoor ineens toenemen. Om dat te voorkomen wordt in lid 7 bepaald dat voor deze doelgroep de norm vermeerderd wordt met de alleenstaande-ouderkop zoals deze door de Belastingdienst wordt uitbetaald.
In lid 8 wordt beschreven dat in de draagkrachtberekening, het deel van het inkomen waarop beslag ligt, niet meegenomen kan worden. Deze wijze van draagkrachtberekening is van toepassing voor alle noodzakelijke kosten die uit de bijzondere omstandigheden voortvloeien. De bijzondere omstandigheden zijn al aanwezig als het gaat om (noodzakelijke) kosten voor beschermingsbewind, curatele, mentorschap of de eigen bijdrage voor een advocaat.
Indien er sprake is van een schuldenregeling kan de schuldenaar niet over zijn volledige inkomen beschikken. Dit wel echter niet zeggen dat iedere schuldenaar helemaal geen inkomen heeft waarover hij kan beschikken. De ruimte is afhankelijk van de hoogte van het Vrij Te Laten Bedrag. Aan artikel 10 lid 9 is daarom een zinsnede toegevoegd die dat duidelijk maakt.
In artikel 11, lid 1 is bepaald met welk bedrag een verstrekte geldlening moet worden afgelost. De gemeente is vrij om de aflossing te regelen mits deze aflossing niet in strijd komt met het bepaalde in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering omtrent de beslagvrije voet. Gedoeld wordt op de minimum inkomensgarantie die in de bepalingen aangaande beslaglegging is bepaald op 95% van het inkomen, inclusief vakantiegeld, eventueel vermeerderd met de woonkosten, die op verzoek van de inwoner gevraagd kunnen worden.
Landelijk is het beleid vrij algemeen dat de aflossing voor personen die een inkomen op minimumniveau ontvangen, wordt vastgesteld op 5% van de norm inclusief vakantiegeld. Dit is in deze beleidsregels verwoord door te bepalen dat degene die een geldlening gaat terugbetalen in elk geval blijft beschikken over 95% van zijn inkomen, inclusief vakantiegeld, dan wel (wanneer die hoger is dan deze 95%) over de specifiek voor hen geldende beslagvrije voet. Deze bepaling geldt ook voor personen die een inkomen hebben boven bijstandsniveau. Deze categorie dient in principe alle inkomen boven 95 % van het inkomen dan wel de beslagvrije voet aan te wenden voor aflossing.
Voor de bepaling van de hoogte van het netto inkomen inclusief vakantietoeslag gelden artikel 11 leden 2 en 3. Met nadruk wordt hier nogmaals opgemerkt dat het richtlijnen betreft. Afwijking is mogelijk door een gedeelte van het inkomen boven de bijstandsnormen niet te bestemmen voor aflossing bijvoorbeeld om uitstroom uit de bijstand niet te belemmeren. Een dergelijke benadering is in de ene situatie – bijvoorbeeld een geldlening verstrekt voor inrichtingskosten – meer op zijn plaats dan in de andere situatie. Denk bijvoorbeeld aan een geldlening verstrekt in het kader van schuldsanering, waarbij veelal sprake is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid. In de terugbetalingsregeling kan dit tot uitdrukking worden gebracht door de gehele lening terug te laten betalen.
Artikel 11 leden 4 en 5 bevat een voortzetting van het beleid inzake kwijtschelding/ buiten invorderingstelling. Indien iemand drie jaar lang stipt aan zijn verplichting tot aflossing voldoet, wordt het restant van de leenbijstand kwijtgescholden. Deze bepaling wordt nadrukkelijk beperkt tot de geldlening verstrekt voor duurzame gebruiksgoederen. Indien de geldlening is verstrekt in het kader van een schuldsanering dan ligt buiten invordering stelling na drie jaar aflossen niet voor de hand. Indien door verwijtbare gedragingen van betrokkene na drie jaar niet aan de aflossingsverplichtingen is voldaan, wordt de openstaande lening ineens opgeëist en bij uitblijven van tijdige betaling, daarna terug gevorderd.
Artikel 12.Hardheidsclausule / belangenafweging
Artikel lid 1 behoeft geen nadere toelichting.
In artikellid 2 is de belangafweging en de toets aan het evenredigheidsbeginsel benoemd die altijd bij een aanvraag om bijzondere bijstand dienen plaats te vinden. Dit komt met name ook naar voren in de jurisprudentie waarin de menselijke maat steeds zwaarder weegt.