Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Waadhoeke

Nota activerings- en afschrijvingsbeleid Waadhoeke (2022)

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieWaadhoeke
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingNota activerings- en afschrijvingsbeleid Waadhoeke (2022)
CiteertitelNota activerings- en afschrijvingsbeleid Waadhoeke (2022)
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

29-02-2024nieuwe regeling

20-05-2021

gmb-2024-87385

Tekst van de regeling

Intitulé

Nota activerings- en afschrijvingsbeleid Waadhoeke (2022)

 

1. Aanleiding

1.1 Algemeen

De belangrijkste doelstelling van deze nota is het vaststellen van het (bijgestelde) activerings- en afschrijvingsbeleid binnen de gemeente Waadhoeke.

 

In de financiële verordening is vastgelegd dat het college de raad eens in de 4 jaar een (bijgestelde) nota Waardering, activering en afschrijving aanbiedt. Deze wordt door de raad vastgesteld. De huidige nota ‘Activerings- en afschrijvingsbeleid Waadhoeke’ is in januari 2018 door de raad vastgesteld.

 

Aanleiding voor bijstelling kan zijn:

  • Gewijzigde wet- en regelgeving

  • Gewijzigde politieke voorkeuren/wensen/inzichten

  • Eerder genomen besluiten tot wijziging

1.2 Regelgeving en rechtmatigheid

Het Besluit Begroting en Verantwoording (BBV) is de wettelijke basis voor o.a. onze begrotings- en verantwoordingsdocumenten. In de Financiële Beheersverordening is dit verder uitgewerkt, waarbij voor verdere verfijning verwezen wordt naar onderliggende nota’s. Voor de wijze waarop activa moet worden gewaardeerd en afgeschreven, wordt daarbij verwezen naar de nu voorliggende nota ‘Activerings- en afschrijvingsbeleid Waadhoeke’.

 

Na het opstellen en vaststellen van de huidige nota heeft de commissie BBV enkele notities geplubliceerd die invloed (kunnen) hebben op het activerings- en afschrijvingsbeleid, namelijk:

  • De notitie Geprognosticeerde balans en EMU-saldo: inzicht in de (meerjarige) financiële positie (november 2018)

  • De notitie Grondbeleid in begroting en jaarstukken (2019)

  • De notitie Materiële vaste activa: het activeren, waarderen, onderhouden en afschrijven van investeringen/kapitaalgoederen (januari 2020).

Ook twee andere notities over materiële vaste activa van de commissie BBV zijn van toepassing, namelijk:

  • De notitie Riolering (2014)

  • De notitie erfpacht (2017)

De zogenaamde stellige uitspraken van de commissie BBV hebben wetgevende kracht: zij geven interpretatie aan de regelgeving die leidend is. Ten opzichte van de nota Waardering, activering en afschrijving uit 2018 zijn er meer stellige uitspraken.

 

Daarnaast doet de commissie BBV ook aanbevelingen of richtinggevende uitspraken. Deze geven ‘steun en richting aan de praktijk’. De Commissie BBV spoort gemeenten aan om deze aanbevelingen te volgen, omdat dat naar haar oordeel bijdraagt aan het inzicht in de financiële positie (transparantie).

 

1.3 Inhoud nota

De nota is, evenals de nota uit 2018, opgebouwd uit een toelichting op de verschillende soorten vaste activa (hoofdstuk 2), waarna vervolgens de waarderingsgrondslagen (hoofdstuk 3) en de afschrijvingsmethoden (hoofdstuk 4) zijn uitgewerkt.

 

De beleidskeuzes zijn cursief als voorstellen in de tekst verwerkt en in hoofdstuk 5 herhaald.

In Bijlage 1 zijn de relevante artikelen uit het BBV opgenomen.

In Bijlage 2 zijn de stellige uitspraken en aanbevelingen van de commissie BBV opgenomen.

2. Vaste activa

Wettelijke bepalingen met betrekking tot waardering en afschrijving van vaste activa zijn opgenomen in het Besluit Begroting en Verantwoording (BBV; zie bijlage).

Kenmerkend voor het BBV is de eigenheid van gemeenten, waardoor er wezenlijke verschillen zijn met boek 2, titel 9 van het Burgerlijk Wetboek, waarin de regelgeving voor de jaarrekening van rechtspersonen is voorgeschreven. Deze eigenheid komt onder meer tot uitdrukking op het gebied van de waardering en behandeling van activa. Hierbij is een onderscheid gemaakt in activa met een maatschappelijk nut, economisch nut en economisch nut met de mogelijkheid tot een heffing.

 

2.1 Bepalingen met betrekking tot activa

Voor het realiseren van doelstellingen heeft een gemeente vaak investeringen nodig. Van een investering in vaste activa is sprake als het gaat om het doen van uitgaven aan een object, waarvan het nut zich over meerdere jaren uitstrekt en waarover de gemeente de beschikkingsmacht heeft.

 

In sommige gevallen is het moeilijk een onderscheid te maken tussen investeringen en grote uitgaven die niet kunnen worden geactiveerd. De Commissie BBV heeft de stellige uitspraak (zie bijlage 2) gedaan dat kosten voor (klein en groot) onderhoud niet levensduur- verlengend zijn. Deze kosten mogen dus niet geactiveerd worden.

 

Investeringen worden als vermogensobject in de balans opgenomen en de kosten van de investering worden gedurende de verwachte toekomstige gebruiksduur van het object ten laste van de exploitatie gebracht. Als gevolg van investeringen ontstaat er een bezit, een zogenaamd vast actief.

 

Onder vaste activa wordt volgens het BBV, Art. 33 afzonderlijk opgenomen:

  • 1.

    immateriële vaste activa;

  • 2.

    materiële vaste activa;

  • 3.

    financiële vaste activa.

Op basis van dit artikel is het activeren van exploitatietekorten niet toegestaan.

 

2.2 Immateriële vaste activa (ART. 34 BBV)

Dit zijn activa waar geen fysieke bezittingen tegenover staan. Het gaat om onderzoeks- en ontwikkelingskosten, kosten van het sluiten van geldleningen, het saldo van (dis)agio en bijdragen aan activa in eigendom van derden.

 

Het (dis)agio, genoemd in artikel 34, lid a, is het verschil tussen het bedrag waarvoor een lening wordt aangegaan en het bedrag dat aan de geldnemer wordt uitgekeerd.

 

De kosten van onderzoek en ontwikkeling (inclusief voorbereidingskosten grondexploitatie) kunnen worden geactiveerd. De voorwaarden voor het activeren van deze kosten zijn nader omschreven. De voorwaarden bepalen dat deze kosten alleen dan mogen worden geactiveerd, als de plannen over het actief waarvoor de kosten worden gemaakt al redelijk omlijnd zijn, technisch uitvoerbaar zijn en de kosten zijn in te schatten.

Voor de kosten van onderzoek en ontwikkeling geldt een maximale afschrijvingstermijn van 5 jaar (zie art 64, lid 5). Tot deze kosten behoren niet de onderzoekskosten van bestemmingsplannen. Deze zijn hiervan expliciet in het BBV uitgezonderd.

De voorwaarden voor het activeren van bijdragen aan activa in eigendom van derden staan genoemd in artikel 66 BBV. De afschrijvingsduur voor bijdragen aan de activa in eigendom van derden is maximaal gelijk aan die van de activa waarvoor de bijdrage aan derden wordt verstrekt (art.64, lid 6).

 

Kosten tijdens de uitvoering worden gezien als een component van de vervaardigingsprijs en niet als kosten van onderzoek en ontwikkeling.

 

2.3 Materiële vaste activa (ART. 35 BBV)

Dit zijn de meest voorkomende activa bij de gemeente. Het betreft o.a. aanleg en reconstructie van wegen en openbaar groen en aankoop, bouw en verbouwing van gebouwen, waaronder accommodaties op het gebied van onderwijs, sport, cultuur en recreatie.

 

Onder de materiële vaste activa worden volgens BBV, Art. 35 afzonderlijk opgenomen:

  • 1.

    Investeringen met een economisch nut;

  • 2.

    Investeringen met een economisch nut, waarvoor ter bestrijding van de kosten een heffing kan worden geheven;

  • 3.

    Investeringen in de openbare ruimte met een maatschappelijk nut.

Artikel 59 geeft aan dat alle investeringen volgens deze verplichte indeling ‘worden’ geactiveerd, behoudens kunstvoorwerpen met een cultuur-historische waarde.

 

1. Investeringen met een economisch nut:

Investeringen hebben economisch nut indien ze verhandelbaar zijn (er is een markt voor), en/of indien ze kunnen bijdragen aan het verkrijgen van middelen. Bijvoorbeeld door het vragen van rechten, heffingen, leges, prijzen of huren.

Het gaat hierbij nadrukkelijk om de mogelijkheid middelen te verwerven. Dat een gemeente ervoor kiest ergens geen of geen kostendekkend tarief te vragen, is niet relevant voor de vraag of een actief economisch nut heeft.

Een vergelijkbare redenering geldt voor de verhandelbaarheid. Het gaat om de mogelijkheid de activa te verkopen, niet om de vraag of de gemeente het actief ook daadwerkelijk wil of kan verkopen. Dit betekent onder andere dat alle gebouwen een economisch nut hebben, er is immers een markt voor gebouwen.

 

Software wordt als materieel vast actief met economische nut beschouwd, omdat het nut zich over meerdere jaren uitstrekt (cf. Notitie Software (2007), Commissie BBV).

 

2. Investeringen met een economisch nut waarvoor heffing kan worden geheven

Voor een aantal investeringen met economisch nut kan een heffing worden geheven ter bestrijding van de kosten. Voor deze investeringen is met ingang van het jaar 2014, een afzonderlijke rubriek binnen de materiële vaste activa gemaakt.

Onder deze rubriek vallen onder meer investeringen ten behoeve van de riolering, ten behoeve van het ophalen van huisvuil (afvalstoffen) en die inzake de gemeentelijke begraafplaats(en). Ter bestrijding van deze kosten kan een heffing worden geheven in de vorm van rioolheffing, afvalstoffenheffing en begraafrechten.

 

3. Investeringen in de openbare ruimte met een maatschappelijk nut

Onder investeringen in de openbare ruimte met een (meerjarig) maatschappelijk nut, worden verstaan investeringen die geen middelen genereren en (vooralsnog) niet verhandelbaar zijn, maar wel duidelijk een publieke taak vervullen.

Voorbeelden hiervan zijn: de aanleg/ inrichting van wegen, pleinen, waterwegen, civiele kunstwerken en groen.

 

2.4 Financiële vaste activa (ART. 36 BBV)

Financiële vaste activa vertegenwoordigen een financiële waarde of bezit. Te denken valt hierbij aan leningen en deelnemingen in de vorm van aandelen. Artikel 36 geeft een limitatieve opsomming van wat wordt verstaan onder financiële vaste activa.

3. Waarderingsgrondslagen

3.1 Algemeen

Bij de waardering en waarderingsgrondslagen (BBV Art. 62, 63, 64 en 65) gaat het om de waardebepaling van activa en de regels die daarvoor gelden. Het gaat hierbij om de waardering van balansposten, teneinde een reëel beeld te krijgen van de vermogenspositie van de gemeente. In het kort kunnen deze regels, anticiperend op het vernieuwde BBV, als volgt worden weergegeven:

 

  • 1.

    Activa worden gewaardeerd op basis van de verkrijgings- of vervaardigingsprijs;

  • 2.

    Bij de waardering van de vaste activa wordt rekening gehouden met waarde- vermindering, indien deze vermindering naar verwachting duurzaam is;

  • 3.

    Beschikkingen over reserves ter vermindering van de boekwaarde van een investering zijn niet toegestaan. Reserves mogen wel gebruikt worden ter dekking van kapitaallasten;

  • 4.

    Bijdragen van derden moeten in mindering worden gebracht op de boekwaarde;

  • 5.

    Bijdragen uit een voorziening op basis van Artikel 44, lid 1d (dat wil zeggen in de heffing begrepen ‘gespaarde’ bijdragen voor toekomstige vervangingsinvesteringen) moeten direct in mindering worden gebracht op de boekwaarde van de investering (zie paragraaf 3.5).

3.2 Beginselen ten aanzien van activa

In het stelsel van baten en lasten worden uitgaven en inkomsten toegerekend aan de jaren waarop ze betrekking hebben. Door deze toerekening wordt het inzicht in de kosten van producten bevorderd. Het toerekeningsbeginsel in het stelsel van baten- en lasten is voor gemeenten belangrijk, omdat veel gemeenten omvangrijke investeringen hebben die van jaar tot jaar kunnen fluctueren.

 

Het BBV geeft nog een aantal van belang zijnde beginselen. Zo is er sprake van het beginsel van de bestendige gedragslijn. Dit betekent dat alleen wegens gegronde redenen waardering op andere gronden mag geschieden, dan die welke in voorgaande jaren zijn toegepast. Met betrekking tot de activa geldt dit bijvoorbeeld voor de grondslagen van afschrijving.

 

Om pragmatische redenen wordt vaak een minimumomvang voor een investering aangehouden. Dit is op grond van algemeen aanvaarde bedrijfseconomische beginselen toegestaan, rekening houdend met de administratieve werkzaamheden en het verkregen extra inzicht. Binnen de gemeente Waadhoeke worden investeringen onder de volgende voorwaarden geactiveerd: Een investeringsobject met een economisch nut wanneer het een uitgave van € 50.000 of hoger betreft; een investeringsobject met een maatschappelijke nut wanneer het een uitgave van € 100.000 of hoger betreft. Bij een uitgave wordt geen rekening gehouden met de factuuromvang maar in casu met de separate boekingen.

De gemeente Waadhoeke hanteert bij activeren niet de componentenbenadering.

 

De volgende voorstellen worden aan de Raad voorgelegd:

  • Een minimumomvang investeringen met economisch nut aanhouden van(af) € 50.000; (derhalve activeren vanaf € 50.000);

  • Een minimumomvang investeringen met maatschappelijk nut aanhouden van(af) € 100.000; (derhalve activeren vanaf € 100.000);

  • Bij de indeling van investeringen de componenten-benadering niet toepassen. (Bij de componenten-benadering worden nl. de afzonderlijke componenten waaruit een onroerende zaak bestaat afzonderlijk afgeschreven)

3.3 Waardering tegen verkrijgings- of vervaardigingsprijs

Aangeschafte vaste activa worden gewaardeerd tegen de verkrijgingsprijs, die de inkoopprijs en bijkomende kosten omvat (+ eventuele niet-compensabele/verrekenbare BTW).

Vervaardigde vaste activa worden gewaardeerd tegen de vervaardigingsprijs, waarin, naast de aanschaffingskosten van de gebruikte grond- en hulpstoffen en de rechtstreeks aan de vervaardiging toe te rekenen kosten, ook kan een redelijk deel van de indirecte kosten en de rente over het tijdvak worden opgenomen dat aan de vervaardiging van het actief kan worden toegerekend (bijvoorbeeld rente tijdens de bouw).

 

3.4 Waardering activa met economisch nut

Alle investeringen met een meerjarig economisch nut moeten voor het bedrag van de investering worden geactiveerd. Een uitzondering vormen kunstvoorwerpen met cultuurhistorische waarde, die niet mogen worden geactiveerd.

 

Door het activeren van de gehele investering op de balans, houdt de Raad langer zicht op de eigen vermogenspositie. Een reserve kan wel gebruikt worden ter dekking van kapitaallasten in de exploitatie.

 

Bijdragen van derden die in directe relatie staan met een actief worden in mindering gebracht op de boekwaarde van de investering op de balans.

Vanwege de administratieve eenvoud is deze werkwijze binnen het BBV verplicht gesteld voor alle investeringen.

 

3.5 Waardering activa met economisch nut en heffing

Investeringen met economisch nut waarvoor ter bestrijding van de kosten een heffing kan worden geheven, moeten worden geactiveerd.

 

De wetgever heeft in het BBV ervoor gekozen om deze investeringen, in samenhang met de ontvangen bijdragen in de heffingen voor toekomstige vervangings-investeringen, apart zichtbaar te maken op de balans, in afzonderlijke categorieën.

Dit betekent het volgende:

 

Vervangingsvoorziening

Indien een gemeente in de riool- of afvalstoffenheffing bijdragen heeft opgenomen voor toekomstige vervangingsinvesteringen, zoals in de gemeente Waadhoeke, moeten de verkregen gelden in een vervangingsvoorziening worden opgenomen (Art. 44 lid 1d).

Deze bijdragen moeten worden beklemd voor het betreffende doel en staan niet vrij ter beschikking van de Raad (als een reserve).

 

Op het moment dat de daadwerkelijke vervangingsinvestering plaatsvindt, wordt de investering geactiveerd en moet de vervangingsbijdrage uit de voorziening rechtstreeks in mindering worden gebracht op de vervangingsinvestering (Art. 62, lid 3). Het direct in mindering brengen van een voorziening op een investering betreft een afboeking in de balanssfeer.

 

  • Ook wanneer de in de heffing begrepen jaarlijkse bijdragen voor toekomstige vervangingsinvesteringen (‘spaarbedragen’) precies gelijk zijn aan de jaarlijkse vervangingsinvesteringen moeten de spaarbedragen als last worden geboekt (dotatie aan de voorziening) en wordt vervolgens de daarmee gevormde voorziening afgeboekt op de geactiveerde vervangingsinvesteringen.

  • Wanneer van een vervangingsinvestering een boekwaarde resteert, dan schrijft de gemeente Waadhoeke hier niet op af, maar worden ’spaarbedragen’ die in latere jaren worden ontvangen op de boekwaarde afgeboekt.

  • Investeringen in riolering in uitbreidingsgebieden worden ten laste van de grond- exploitatie gebracht en worden vergoed via de grondprijs bij verkoop, oftewel bijdragen van derden. De gemeente moet deze op grond van artikel 62, lid 2 op de investering in mindering brengen.

De Commissie BBV heeft bovenstaande verwerkt in de Notitie Riolering van 2014.

 

Het volgende voorstel wordt aan de Raad voorgelegd:

  • Investeringen riolering worden direct gedekt ten laste van de gevormde voorziening.

    Wanneer van een vervangingsinvestering een boekwaarde resteert, dan schrijft de gemeente Waadhoeke hier niet op af, maar worden ’spaarbedragen’ die in latere jaren worden ontvangen op de boekwaarde afgeboekt

3.6 Waardering activa met maatschappelijk nut (Art. 59BBV)

In het nieuwe BBV is opgenomen dat activering van investeringen in de openbare ruimte met een (meerjarig) maatschappelijk nut met ingang van 2017 verplicht is, zulks conform investeringen met economisch nut. Daarmee wordt het publieke belang van deze investeringen onderschreven en wordt bevorderd, dat de kosten van de investeringen ten laste komen van de burgers en bedrijven, op het moment dat zij er nut van hebben.

 

3.7 Duurzame waardeverminderingen van vaste activa (Art. 65 BBV)

In de loop der tijd kan de waarde van een actief zijn veranderd ten opzichte van de boekwaarde ervan op de balans. Herwaardering van activa (naar een hogere waarde) is niet toegestaan, omdat winst pas bij realisatie mag worden genomen (realisatie- principe). Afwaardering van activa wordt in de meeste gevallen eveneens niet toegestaan, waardering geschiedt immers tegen verkrijgings- of vervaardigingsprijs.

 

Onder bepaalde voorwaarden zijn bijzondere waardeverminderingen toegestaan. Het betreft hier bijvoorbeeld waardeverminderingen als gevolg van wijzigingen in de technische of economische levensduur, bijvoorbeeld als gevolg van schade of milieuvervuiling.

In het BBV is bepaald dat naar verwachting duurzame waardeverminderingen onafhankelijk van het rekeningresultaat in aanmerking moeten worden genomen (Art. 65, lid 1). Dit is mede ingegeven vanuit het voorzichtigheidsprincipe. Het BBV geeft aan, dat er sprake kan zijn van duurzame waardevermindering van vaste activa bij de volgende wijzigingen van bestemming:

 

3.7.1 Wijziging van bestemming en functie vastgoed;

3.7.2 Voorgenomen verkoop van deelnemingen;

3.7.3 Buitengebruikstelling van een vast actief.

3.7.1 Wijziging van bestemming en functie vastgoed

Het uitgangspunt bij de waardering van vastgoed is de verkrijgings- of vervaardigings- prijs. In een zeer beperkt aantal gevallen wordt overgegaan op een (lagere) marktwaarde. Dit is afhankelijk van een drietal factoren:

  • 1.

    de huidige functie van vastgoed;

  • 2.

    de bestuurlijke intentie;

  • 3.

    de directe opbrengstwaarde.

Huidige functie van vastgoed

Vastgoed (activa met economisch nut) wordt onderscheiden in vastgoed met een maatschappelijke functie en met een bedrijfseconomische functie.

 

Vastgoed met een maatschappelijke functie heeft betrekking op een gemeentehuis, of op gebouwen en terreinen met een functie op het gebied van onderwijs, sport, cultuur, welzijn of maatschappelijke opvang en/of zorg. Kenmerk van het vastgoed met een maatschappelijke functie, is dat bij negatieve exploitatiesaldi er feitelijk sprake is van het duurzaam verstrekken van subsidie. Indien de bestuurlijke intentie bestaat om vastgoed met een maatschappelijke functie duurzaam te exploiteren, is een afwaardering van vastgoed niet toegestaan.

 

Vastgoed met een bedrijfseconomische functie kenmerkt zich door de bestuurlijke intentie om bewust winst en/of waardestijgingen te realiseren. In deze situatie worden panden aangehouden en verhuurd, staan in de verkoop, maar hebben in ieder geval geen maatschappelijke functie.

 

Bestuurlijke intentie

Indien de bestuurlijke intentie bestaat om vastgoed met een maatschappelijke functie te verkopen, of de bestemming ervan te wijzigen naar vastgoed met een bedrijfs- economische functie, dan moet, indien er sprake is van waardedaling ten opzichte van de boekwaarde, een duurzame waardevermindering worden verantwoord.

 

Directe opbrengstwaarde

Om vast te stellen of een duurzame waardevermindering moet worden toegepast, moet de directe opbrengstwaarde van het vastgoed worden bepaald, middels een onafhankelijke taxatie. In geval van een duurzame waardevermindering wordt op het vastgoed extra afgeschreven tot de directe opbrengstwaarde (taxatiewaarde). Op deze nieuwe waarde wordt gedurende de resterende gebruiksduur afgeschreven. De indirecte opbrengstwaarde speelt bij de beoordeling geen directe rol.

 

Bovenstaande is conform de Notitie Waardering Vastgoed (2013) van de Commissie BBV.

3.7.2 Voorgenomen verkoop van deelnemingen

Voorraden en deelnemingen worden tegen de marktwaarde gewaardeerd, indien de marktwaarde lager is dan de verkrijgings- of vervaardigingsprijs.

Het toetsen van de waarde van deelnemingen gebeurt op basis van de jaarstukken van de deelneming, of informatie van derden.

3.7.3 Buitengebruikstelling van een vast actief

Een actief dat buiten gebruik wordt gesteld, wordt afgewaardeerd op het moment van buitengebruikstelling, indien de restwaarde lager is dan de boekwaarde.

 

In geval van buitengebruikstelling zonder restwaarde wordt het actief geheel afgewaardeerd. Bij gedeeltelijke buitengebruikstelling vindt afwaardering evenredig plaats. De waarde-vermindering wordt door middel van extra afschrijving tot uitdrukking gebracht.

Bij vervanging van een niet afgeschreven investering, wordt de restant boekwaarde afgeboekt op het moment van vervanging. De opbrengst mag niet direct met de boekwaarde van het eventuele vervangingsobject worden verrekend.

4. Afschrijvingsmethoden

4.1 Afschrijvingen

Afschrijven is het tot uitdrukking brengen van de waardevermindering van een duurzaam productiemiddel (vast actief), volgens een stelsel dat is afgestemd op de verwachte toekomstige gebruiksduur. Omdat in het stelsel van baten en lasten het nut van het vast actief zich uitstrekt over meerdere jaren, worden de lasten van het gebruik eveneens gedurende meerdere jaren ten laste van de exploitatie gebracht. Dit refereert naar het matchingsprincipe en gebeurt in de vorm van afschrijvingslasten.

 

De verwachte toekomstige gebruiksduur van een actief wordt op het moment van investeren bepaald, op grond van de geschatte technische of economische levens- duur. De technische levensduur duidt op de periode van technische bruikbaarheid, de economische levensduur geeft een indicatie van de (vaak kortere) periode van economisch rendabel gebruik. De verwachte toekomstige gebruiksduur van activa is ingeschat in een afschrijvingstermijn, vermeld in de afschrijvingstabel (paragraaf 4.4).

 

Belangrijke uitgangspunten bij afschrijven zijn volgens Artikel 64 BBV:

 

Onafhankelijk van resultaat

De afschrijvingen geschieden onafhankelijk van het resultaat van het boekjaar.

 

Bestendige (=consequente) gedragslijn

Slechts om gegronde redenen mogen de afschrijvingen geschieden op andere grondslagen, dan die welke in het voorafgaande begrotingsjaar zijn toegepast. De reden van de verandering wordt in de toelichting op de balans uiteengezet.

 

Stelselmatig afschrijven

Op vaste activa met een beperkte gebruiksduur wordt jaarlijks afgeschreven volgens een stelsel, dat is afgestemd op de verwachte toekomstige gebruiksduur.

Afschrijving vindt plaats op basis van de verwachte toekomstige gebruiksduur en daarmee van de nuttigheidsduur (matchingsprincipe). Er wordt alleen op slijtende activa, activa met een beperkte gebruiksduur afgeschreven (Op grond, geen slijtend actief, is afschrijven niet toegestaan). Naast afschrijving wordt rente berekend over het geïnvesteerde vermogen (Gezamenlijk zijn rente en afschrijving de kapitaallasten van het actief).

 

De volgende voorstellen worden aan de Raad voorgelegd:

  • Er wordt geen rekening gehouden met een restwaarde;

  • Afschrijving over het investeringsbedrag vindt plaats met ingang van het eerste jaar, volgend op het jaar waarin de investering gereed is (in gebruik is gesteld);

  • Rentelasten over het investeringsbedrag worden berekend met ingang van het eerste jaar volgend op het jaar van investeren (dus ook over onderhanden investeringen).

4.2 Afschrijvingsmethoden Gemeente Waadhoeke

Er wordt bij de overheid een aantal afschrijvingsmethoden toegepast:

Lineair afschrijven. Elk jaar wordt een gelijk bedrag afgeschreven, een vast percentage van het investeringsbedrag. Een gangbare redeneertrant is dat de boekwaarde op deze wijze gelijkmatig afneemt als gevolg van het gebruik. De totale kapitaallasten (afschrijving en rente) van de betreffende investering dalen. Door jaarlijks aflopende rentelasten, ontstaat er budget om stijgende onderhoudslasten bij ouder wordende activa op te vangen.

Annuïtair afschrijven. Bij deze methode is er sprake van een jaarlijks gelijk bedrag voor rente en afschrijving. De rentelast is gedurende een langere periode de grootste component van de kapitaallasten en daalt in de loop van de gebruiksperiode steeds sneller, waardoor het in de kapitaallast begrepen deel voor afschrijving meer dan evenredig stijgt.

 

Het volgende voorstel worden aan de Raad voorgelegd:

  • De lineaire methode van afschrijven hanteren voor de verschillende activagroepen.

De lineaire afschrijvingsmethode wordt zowel toegepast voor investeringen met een maatschappelijk nut als voor investeringen met economisch nut.

 

4.3 Afschrijvingstermijnen

Om de afschrijvingstermijnen uniform te hanteren en de verwachte toekomstige gebruiksduur in overeenstemming te brengen met de technische en/of economische levensduur, zijn per activagroep afschrijvingtermijnen opgenomen.

In de afschrijvingstabel staat per activagroep beschreven welke afschrijvingstermijnen worden gehanteerd. Afwijking van de gehanteerde termijnen kan alleen indien de Raad hier expliciet toe besluit.

 

Tabel: afschrijvingstermijnen nieuwe investeringen m.i.v. 1 januari 2018

 

 

Soort investering

 

Jaren

1.

Immateriële activa

 

 

1.1

Ontwikkelings- en onderzoekskosten

 

5

1.2

Kosten sluiten geldleningen/disagio

 

5

1.3

Bijdragen aan activa in eigendom van derden (afschrijving conform art 64 BBV, lid

 

 

 

Materiële activa

Maximale termijn: niet wettelijk vastgesteld

 

 

2.

Investeringen in materiële vaste activa met een economisch nut

 

 

2.1

Huisvesting en inrichting

 

 

2.1.1

Gebouwen

ondergrond

0

 

 

opstal (permanent)

40

 

 

opstal (semi-permanent)

15

2.1.2

Verbouwingen/techn. Installaties

verbouwing opstallen

20

 

 

technische installaties

15

2.2

Installaties

 

 

2.2.1

Lift-, cv- en lichtinstallaties

 

15

2.2.2

Lichtdrukmachines/archiefsystemen/verkeerslichten

Belijningsmachines/geluidmeetapparatuur

 

10

2.2.3

Kantoorapparatuur

Kasregisters

5

 

 

Foto- en videoapparatuur

5

2.2.4

Storingsmelders (riolering)

 

10

2.2.5

Telefooninstallaties/bekabeling data- en telecomnet

 

8

2.2.6

Nutsvoorzieningen (o.a. markten)

 

15

2.2.7

Bliksemafleiders

 

10

2.3

Infrastructurele voorzieningen

 

 

2.3.1

Grondwerken

 

30

2.3.2

Rioleringen

(Voor vervanging van rioleringen is voorzien in het gemeentelijk Rioleringsplan (GRP).

renovatie/vervanging

 

2.3.3

Verkeersregelingen

 

 

 

 

borden

10

 

 

veiligheidsmaatregelen

20

2.3.4

Parkeervoorzieningen

 

10

2.3.5

Begraafplaatsen

Grondwerken

40

2.4

Voertuigen

 

 

2.4.1

Brandblusvoertuigen

 

15

2.4.2

Veegauto's (machines)

 

7

2.4.3

Kolkenzuigers

 

10

2.4.4

Vrachtauto's

 

7

2.4.5

Bestelauto's

 

7

2.4.6

Tractoren

 

7

2.4.7

Aanhangwagens

 

7

2.4.8

Borstelmachine

 

7

2.5

Brandblusmiddelen

 

 

2.5.1

Verbindingsmiddelen (alarmontvangers/portofoons etc.)

 

7

2.5.2

Bluskleding/helmen

 

7

2.5.3

Overige materialen

 

10

2.5.4

Brandkranen

 

30

2.5.5

Aanduiding bluswatervoorziening

 

25

2.6

Onderwijsvoorzieningen

 

 

2.6.1

Onderwijsleerpakket

 

15

2.6.2

Meubilair

 

15

2.6.3

Leermiddelen

 

10

2.6.4

Beveiliging schoolgebouwen

 

10

2.6.5

Noodlokalen

 

15

2.6.6

Verandering inrichting

 

20

2.6.7

Permanente voorzieningen/ aanpassingen en ov. Onderhoud opstal

 

40

2.7

Sportvoorzieningen

 

 

2.7.1

Bouw/renovatie gymlokalen/sporthallen/zwembaden etc.

 

40

2.7.2

Bouw kleedaccommodaties

 

30

2.7.3

Installaties

 

15

2.7.4

Inrichtingskosten sportaccommodaties

 

15

2.7.5

Gymnastiekmaterialen

 

10

2.7.6

Afrasteringen en ballenvangers

 

15

2.7.7

Lichtinstallatie sportaccommodaties

 

25

2.7.8

Kunstgrasvelden

 

20

2.7.9

Sportterreinen /-velden (aanleg)

 

30

2.9

Materiaal buitendienst

 

 

2.9.1

Takkenversnipperaar

 

6

2.9.2

Opzetstrooier

 

10

2.9.3

Sneeuwploeg

 

10

2.9.4

Sneeuwborstel

 

10

2.9.5

Zoutstrooier

 

10

2.9.6

Zoutloods

 

15

2.9.7

Sneeuwschuiver

 

10

2.9.8

Schaftwagens

 

10

2.9.9

Wijkcontainers

 

10

2.9.10

Minicontainers

 

10

2.9.11

Bedrijfsafvalcontainers

 

8

2.9.12

Prikrol

 

8

2.9.13

Beregeningsinstallatie

 

10

2.9.14

Trilplaat

 

6

2.9.15

Maaimachines

 

5

2.9.16

Kooimaaier

 

5

2.10

Automatisering

 

 

2.10.1

Software / hardware

 

5

2.10.2

Gebruiksrechten

 

5

2.10.3

Implementatie- en opleidingskosten

 

5

3

Investeringen in de openbare ruimte met een maatschappelijk nut

 

 

3.1

Infrastructurele voorzieningen

 

 

3.1.1

Wegen, straten en pleinen

Aanleg (asfaltverharding)

20

 

 

Aanleg (elementverharding)

25

 

 

Reconstructie/herinrichting

25

 

 

Reconstructie (beton)

40

3.1.2

Openbare verlichting

Armaturen

15

 

 

Lantaarnpalen

20

 

 

Combinatie (onderverdeling)

17

3.1.3

Kunstwerken (bruggen, viaducten etc.)

Beton

40

 

 

Hout

20

3.1.4

Straatmeubilair

 

5

3.1.5

Openbaar groen

 

20

3.1.6

Monumenten

 

30

3.1.7

Speeltuinen

Aanleg

15

 

 

Inrichting

10

 

 

Toestellen

10

3.1.8

Abri's

 

15

3.2

Waterbeheer

 

 

3.2.1

Aanleg vaarten/vijverpartijen

 

40

3.2.2

Haven- en sluiswerken

 

25

3.2.3

Beschoeiingen/ overige voorzieningen

 

15

3.2.4

Binnenhavens

 

30

3.2.5

Aanlegsteigers

 

25

N.B.

Bovengenoemde opsomming is niet uitputtend.

5 Beleidsvoorstellen

De volgende beleidsvoorstellen worden in de nota separaat aan de gemeenteraad voorgelegd:

 

  • Een minimumomvang investeringen met economisch nut aanhouden van(af) € 50.000; (derhalve activeren vanaf € 50.000);

  • Een minimumomvang investeringen met maatschappelijk nut aanhouden van(af) € 100.000; (derhalve activeren vanaf € 100.000);

  • Bij de indeling van investeringen de componenten-benadering niet toepassen;

  • Er wordt geen rekening gehouden met een restwaarde;

  • Afschrijving over het investeringsbedrag vindt plaats met ingang van het eerste jaar, volgend op het jaar waarin de investering gereed is (in gebruik is gesteld);

  • Rentelasten over het investeringsbedrag worden berekend met ingang van het eerste jaar volgend op het jaar van investeren (dus ook over onderhanden investeringen);

  • De lineaire methode van afschrijven hanteren voor de verschillende activagroepen;

  • Investeringen riolering worden direct gedekt ten laste van de gevormde voorziening.

  • Wanneer van een vervangingsinvestering een boekwaarde resteert, dan schrijft de gemeente Waadhoeke hier niet op af, maar worden ’spaarbedragen’ die in latere jaren worden ontvangen op de boekwaarde afgeboekt

Deze beleidsregels zijn niet veranderd ten opzichte van die uit de nota 2018.

 

Bijlage 1: Besluit Begroting en Verantwoording provincies en gemeenten (BBV)

 

Artikel 34

In de balans worden onder de immateriële vaste activa afzonderlijk opgenomen:

  • a.

    kosten verbonden aan het sluiten van geldleningen en het saldo van agio en disagio;

  • b.

    kosten van onderzoek en ontwikkeling voor een bepaald actief;

  • c.

    bijdragen aan active in eigendom van derden.

Artikel 35

  • 1.

    In de balans worden onder de materiële vaste activa afzonderlijk opgenomen:

    • a.

      Investeringen met een economisch nut;

    • b.

      investeringen met een economisch nut, waarvoor ter bestrijding van de kosten een heffing kan worden geheven;

    • c.

      Investeringen in de openbare ruimte met een maatschappelijk nut.

  • 2.

    Van de materiële vaste activa wordt aangegeven welke in erfpacht zijn uitgegeven.

Artikel 36

In de balans worden onder de financiële vaste activa afzonderlijk opgenomen:

  • a.

    kapitaalverstrekkingen aan:

    • 1.

      deelnemingen;

    • 2.

      gemeenschappelijke regelingen;

    • 3.

      overige verbonden partijen;

  • b.

    leningen aan:

    • 1.

      openbare lichamen

    • 2.

      woningbouwcorporaties;

    • 3.

      deelnemingen;

    • 4.

      overige verbonden partijen;

  • c.

    overige langlopende leningen;

  • d.

    uitzettingen in ’s Rijks schatkist met een rentetypische looptijd van één jaar of langer;

  • e.

    uitzettingen in de vorm van Nederlands schuldpapier met een rentetypische looptijd van één jaar of langer;

  • f.

    overige uitzettingen met een rentetypische looptijd van één jaar of langer;

Artikel 44

  • 1.

    Voorzieningen worden gevormd wegens:

    • a.

      verplichtingen en verliezen waarvan de omvang op de balansdatum onzeker is, doch redelijkerwijs te schatten;

    • b.

      op de balansdatum bestaande risico's ter zake van bepaalde te verwachten verplichtingen of verliezen waarvan de omvang redelijkerwijs is te schatten;

    • c.

      kosten die in een volgend begrotingsjaar zullen worden gemaakt, mits het maken van die kosten zijn oorsprong mede vindt in het begrotingsjaar of in een voorafgaand begrotingsjaar en de voorziening strekt tot gelijkmatige verdeling van lasten over een aantal begrotingsjaren;

    • d.

      de bijdragen aan toekomstige vervangingsinvesteringen, waarvoor een heffing wordt geheven als bedoeld in artikel 35, eerste lid, onder b.

  • 2.

    Tot de voorzieningen worden ook gerekend van derden verkregen middelen die specifiek besteed moeten worden, met uitzondering van de voorschotbedragen, bedoeld in artikel 49, onderdeel b.

  • 3.

    Voorzieningen worden niet gevormd voor jaarlijks terugkerende arbeidskosten gerelateerde verplichtingen van vergelijkbaar volume.

Artikel 52

  • 1.

    In de toelichting op de balans worden onder de materiële vaste activa afzonderlijk opgenomen:

    • a.

      gronden en terreinen;

    • b.

      woonruimten;

    • c.

      bedrijfsgebouwen;

    • d.

      grond-, weg- en waterbouwkundige werken;

    • e.

      vervoermiddelen;

    • f.

      machines, apparaten en installaties;

    • g.

      overige materiële vaste activa.

  • 2.

    In de toelichting op de balans wordt het verloop van de activa, als bedoeld in het eerste lid, gedurende het begrotingsjaar, in een sluitend overzicht weergegeven. Daaruit blijken, voor zover van toepassing:

    • a.

      de boekwaarde aan het begin van het begrotingsjaar;

    • b.

      de investeringen of desinvesteringen;

    • c.

      de afschrijvingen;

    • d.

      bijdragen van derden direct gerelateerd aan een actief;

    • e.

      afwaarderingen wegens duurzame waardeverminderingen;

    • f.

      de boekwaarde aan het einde van het begrotingsjaar.

Artikel 52a

  • 1.

    In de toelichting op de balans wordt per uitkering met een specifiek bestedingsdoel het verloop gedurende het jaar van de ontvangen voorschotbedragen, bedoeld in artikel 49, onderdeel b, in een overzicht weergegeven. Daaruit blijken:

    • a.

      het saldo aan het begin van het begrotingsjaar;

    • b.

      de ontvangen bedragen;

    • c.

      de vrijgevallen bedragen of de terugbetalingen;

    • d.

      het saldo aan het einde van het begrotingsjaar.

  • 2.

    In de toelichting op de balans wordt per uitkering met een specifiek bestedingsdoel het verloop gedurende het jaar van de nog te ontvangen voorschotbedragen, bedoeld in artikel 40a, onderdeel a, in een overzicht weergegeven. Daaruit blijken:

    • a.

      het saldo aan het begin van het begrotingsjaar;

    • b.

      de toevoegingen;

    • c.

      de ontvangen bedragen;

    • d.

      het saldo aan het einde van het begrotingsjaar.

Artikel 52b

De aard en omvang van de aangebrachte dan wel geraamde waardeverminderingen van de leningen en vorderingen, bedoeld in artikel 63, achtste lid, van de vaste activa, bedoeld in artikel 65, eerste lid, en van de deelnemingen en voorraden, bedoeld in artikel 65, tweede lid, worden in de toelichting op de balans opgenomen.

 

Artikel 52c

In de toelichting op de balans wordt vermeld:

  • a.

    het drempelbedrag voor het begrotingsjaar waarover verantwoording wordt afgelegd; en

  • b.

    voor ieder kwartaal van dat jaar, het bedrag aan middelen, bedoeld in artikel 2, vierde lid, van de Wet financiering decentrale overheden, dat in het kader van het drempelbedrag door de provincie onderscheidenlijk de gemeente buiten ’s Rijks schatkist is aangehouden.

Artikel 59

  • 1.

    Alle investeringen worden geactiveerd.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid worden kunstvoorwerpen met een cultuur-historische waarde niet geactiveerd.

Artikel 60

Kosten van onderzoek en ontwikkeling voor een bepaald actief kunnen worden geactiveerd indien:

  • a.

    het voornemen bestaat het actief te gebruiken of te verkopen;

  • b.

    de technische uitvoerbaarheid om het actief te voltooien vaststaat;

  • c.

    het actief in de toekomst economisch of maatschappelijk nut zal genereren en;

  • d.

    de uitgaven die aan het actief zijn toe te rekenen betrouwbaar kunnen worden vastgesteld.

Artikel 61

Bijdragen aan activa in eigendom van derden kunnen worden geactiveerd, indien:

  • a.

    er sprake is van een investering door een derde;

  • b.

    de investering bijdraagt aan de publieke taak;

  • c.

    de derde zich heeft verplicht tot het daadwerkelijk investeren, op een wijze zoals is overeengekomen en;

  • d.

    de bijdrage kan worden teruggevorderd, indien de derde in gebreke blijft of de provincie onderscheidenlijk gemeente anders recht kan doen gelden op de activa die samenhangen met de investering.

Artikel 62

  • 1.

    Alle vaste activa worden voor het bedrag van de investering geactiveerd.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid worden de bijdragen van derden die in directe relatie staan met het actief op de waardering daarvan in mindering gebracht.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid moeten de voorzieningen, bedoeld in artikel 44, eerste lid, onder d, in mindering gebracht worden op de investeringen, bedoeld in artikel 35, eerste lid, onder b.

Artikel 63

  • 1.

    Activa worden gewaardeerd op basis van de verkrijgings- of vervaardigingsprijs.

  • 2.

    De verkrijgingsprijs omvat de inkoopprijs en de bijkomende kosten.

  • 3.

    De vervaardigingsprijs omvat de aanschaffingskosten van de gebruikte grond- en hulpstoffen en de overige kosten, welke rechtstreeks aan de vervaardiging kunnen worden toegerekend. In de vervaardigingsprijs kunnen voorts worden opgenomen een redelijk deel van de indirecte kosten en de rente over het tijdvak dat aan de vervaardiging van het actief kan worden toegerekend; in dat geval vermeldt de toelichting dat deze rente is geactiveerd.

  • 4.

    Voor in erfpacht uitgegeven gronden geldt de uitgifteprijs van eerste uitgifte als verkrijgingsprijs. Gronden in eeuwigdurende erfpacht worden gewaardeerd tegen registratiewaarde.

  • 5.

    Van activa waarvan de bestemming verandert, wordt de actuele waarde van de nieuwe bestemming in de toelichting op de balans opgenomen.

  • 6.

    In afwijking van het eerste lid is waardering tegen actuele waarde toegestaan voor de activa van de Nazorgfondsen bedoeld in artikel 15.47 van de Wet milieubeheer.

  • 7.

    Passiva worden gewaardeerd tegen de nominale waarde, met uitzondering van voorzieningen die tegen contante waarde zijn gewaardeerd.

  • 8.

    Eventuele voorzieningen wegens oninbaarheid worden met de nominale waarde van leningen en vorderingen verrekend.

Artikel 64

  • 1.

    De afschrijvingen geschieden onafhankelijk van het resultaat van het boekjaar.

  • 2.

    Slechts om gegronde redenen mogen de afschrijvingen geschieden op andere grondslagen dan die welke in het voorafgaande begrotingsjaar zijn toegepast. De reden van de verandering wordt in de toelichting op de balans uiteengezet. Tevens wordt inzicht gegeven in haar betekenis voor de financiële positie en voor de baten en de lasten aan de hand van aangepaste cijfers voor het begrotingsjaar of voor het voorafgaande begrotingsjaar.

  • 3.

    Op vaste activa met een beperkte gebruiksduur wordt jaarlijks afgeschreven volgens een stelsel dat is afgestemd op de verwachte toekomstige gebruiksduur.

  • 4.

    In afwijking van het derde lid is de afschrijvingsduur voor de immateriële vaste activa, bedoeld in artikel 34 onder a, maximaal gelijk aan de looptijd van de lening.

  • 5.

    In afwijking van het derde lid is de afschrijvingsduur voor de immateriële vaste activa, bedoeld in artikel 34 onder b, ten hoogste vijf jaar.

  • 6.

    Voor bijdragen aan de activa in eigendom van derden, bedoeld in artikel 34, onderdeel c, is de afschrijvingsduur maximaal gelijk aan die van de activa waarvoor de bijdrage aan derden wordt verstrekt.

Artikel 65

  • 1.

    Naar verwachting duurzame waardeverminderingen van vaste activa worden onafhankelijk van het resultaat van het boekjaar in aanmerking genomen.

  • 2.

    Voorraden en deelnemingen worden tegen de marktwaarde gewaardeerd indien de marktwaarde lager is dan de verkrijgings- of vervaardigingsprijs.

  • 3.

    Een actief dat buiten gebruik wordt gesteld wordt afgewaardeerd op het moment van buitengebruikstelling, indien de restwaarde lager is dan de boekwaarde.

 

Bijlage 2: Stellige uitspraken en aanbevelingen van de commissie BBV

 

I. Stellige uitspraken

 

  • Software als afzonderlijk actief valt onder de materiële vaste activa, als bedoeld in artikel 35 lid 1a BBV (investeringen met een economisch nut). Zie hoofdstuk 3.4

  • Licenties op software voor onbepaalde duur, die in één keer in rekening worden gebracht vallen onder de materiële vaste activa als bedoeld in artikel 35, lid 1a BBV (investeringen met een economisch nut). Zie hoofdstuk 3.4

  • Voor vastgoed met een economische functie is – ingeval van een duurzame waardevermindering - afwaardering verplicht en wordt de toets met behulp van de directe opbrengstwaarde voorgeschreven. Zie hoofdstuk 5.3

  • Een wijziging van een verwachte toekomstige gebruiksduur c.q. gebruiksintensiteit is een schattingswijziging. De bestaande (rest)boekwaarde wordt niet herrekend, maar over de langere, dan wel kortere, dan wel gelijkblijvende verwachte toekomstige gebruiksduur afgeschreven. Zie hoofdstuk 6.3

  • Een wijziging van de ‘vrij te kiezen’ waarderingsgrondslagen is een stelselwijziging. Bij een stelselwijziging worden bestaande (rest)boekwaarden niet herrekend, maar over de langere, dan wel kortere, dan wel gelijkblijvende verwachte gebruiksduur afgeschreven. Zie hoofdstuk 6.3

  • Uit hoofde van rechtmatigheid kunnen besluiten tot een stelsel- of schattingswijziging met betrekking tot materiële vaste activa uiterlijk tot het einde (31 december) van het desbetreffende begrotingsjaar worden genomen door de raad. Zie hoofdstuk 6.3

  • Klein en groot onderhoud houdt of brengt een object in goede, oorspronkelijke staat en is dus niet van invloed op de bepaalde gebruiksduur (afschrijvingstermijn) van het object en mag daarom niet worden geactiveerd. Zie hoofdstuk 7.4

  • Voorzieningen die vooraf worden gevormd om lasten van groot onderhoud gelijkmatig te verdelen over meerdere begrotingsjaren, kunnen alleen met instemming van de raad ingesteld en gevoed worden op basis van een recent beheerplan. Zie hoofdstuk 7.5

  • Onder recent beheerplan wordt een beheerplan verstaan van maximaal vijf jaar oud ten opzichte van het verslagleggingsjaar. Deze vijf jaar dient te worden gehanteerd als richttermijn waar gemotiveerd van kan worden afgeweken. Een gemotiveerde afwijking houdt in dat deze motivatie is geautoriseerd door de raad en verantwoord is in de paragraaf ‘onderhoud kapitaalgoederen’ van de begroting en de jaarstukken. Zie hoofdstuk 7.5.2

  • Tussentijdse bijstelling van het beheerplan binnen de vijf jaar is verplicht indien een belangrijke afwijking is opgetreden in de staat van het onderhoud. Zie hoofdstuk 7.5.2.

  • In geval van achterstallig onderhoud waarbij sprake is van kapitaalvernietiging en/of onveilige situaties wordt er op basis van artikel 44 lid 1a BBV een voorziening gevormd. Zie hoofdstuk 7.6.

  • Het is niet langer toegestaan om bij onvoldoende financiële middelen een termijn van vier jaar te hanteren voor het vormen van de voorziening. De reden hiervoor is het effect op de financiële kengetallen. Er kan in geen van de voorkomende gevallen sprake zijn van een negatieve voorziening. Een onverwacht bij de jaarrekening gesignaleerde negatieve stand moet via een eenmalige last worden gedekt. Een tijdig bij de begroting gesignaleerde verwachte negatieve stand moet via aanpassing van de toekomstige stortingen worden gedekt.

    Deze uitspraak treedt miv begrotingsjaar 2021 in werking.

II. Aanbevelingen

 

  • De commissie BBV beveelt aan om de wijze waarop met investeringen in materiële vaste activa en bijbehorende afschrijvingen wordt omgegaan vast te leggen in de paragraaf onderhoud kapitaalgoederen, een nota investeringen of de financiële verordening ex artikel 212 Gemeentewet. In aanvulling hierop kan een investeringsplan voor het huidige en de komende jaren een bijlage vormen die jaarlijks geactualiseerd wordt.