Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Ridderkerk

Verordening financieel beleid, beheer en organisatie Ridderkerk 2024 (art. 212 Gemeentewet)

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieRidderkerk
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening financieel beleid, beheer en organisatie Ridderkerk 2024 (art. 212 Gemeentewet)
CiteertitelFinanciële verordening gemeente Ridderkerk 2024
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Financiële verordening gemeente Ridderkerk 2017.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

artikel 212 van de Gemeentewet

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

27-02-202401-01-2023nieuwe regeling

15-02-2024

gmb-2024-86596

946332

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening financieel beleid, beheer en organisatie Ridderkerk 2024 (art. 212 Gemeentewet)

De raad van de gemeente Ridderkerk;

 

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 9 januari 2024;

 

gelet op artikel 212 van de Gemeentewet,

 

BESLUIT:

 

Vast te stellen de:

 

Verordening financieel beleid, beheer en organisatie Ridderkerk 2024 (art. 212 Gemeentewet)

 

Hoofdstuk 1. Inleidende bepalingen

Artikel 1. Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    Administratie: het systematisch verzamelen, vastleggen, verwerken en verstrekken van informatie voor het besturen, het functioneren en het beheersen van (onderdelen van) de organisatie van de gemeente Ridderkerk en voor de verantwoording die daarover moet worden afgelegd.

  • b.

    Begrotingsonrechtmatigheid: alle over- en onderschrijdingen van de (aangepaste) begroting, het begrotingscriterium, zonder dat de raad hier een besluit over heeft genomen.

  • c.

    Budget: een door de raad voor een bepaald jaar beschikbaar gestelde hoeveelheid geldmiddelen voor een bepaald doel.

  • d.

    Cluster: een organisatorische eenheid binnen de gemeentelijke organisatie met een eigen rechtstreekse verantwoordelijkheid aan het college.

  • e.

    De Bedrijfsvoeringspartner: de publiekrechtelijke rechtsopvolger van de GR BAR-organisatie.

  • f.

    Doelmatigheid: het realiseren van vooraf bepaalde prestaties met een zo efficiënt mogelijke inzet van middelen.

  • g.

    Doeltreffendheid: de mate waarin de beoogde maatschappelijke effecten van het beleid ook daadwerkelijk worden behaald.

  • h.

    EMU-saldo: het saldo van de ontvangsten en de uitgaven van de gemeente in een jaar, berekend overeenkomstig de uitgangspunten van de Wet houdbare overheidsfinanciën.

  • i.

    Financiële rechtmatigheid: het voldoen aan wet- en regelgeving bij het uitvoeren van financiële beheershandelingen;

  • j.

    GR BAR-organisatie: het publiekrechtelijke samenwerkingsverband tussen de gemeenten Barendrecht, Albrandswaard en Ridderkerk die vanaf 1 januari 2024 alleen facilitaire en ondersteunende (bedrijfsvoerings) diensten verricht voor de deelnemende gemeenten.

  • k.

    Investering: het vastleggen van vermogen in objecten, waarvan het nut zich over meer dan een jaar uitstrekt.

  • l.

    Investeringsbudget: een budget voor het realiseren van een investering dat voor een bepaald jaar beschikbaar is gesteld.

  • m.

    Investeringskrediet: het totaal aan investeringsbudgetten per jaar dat nodig is om een investering te realiseren. De besteding van een investeringskrediet kan over meerdere jaren verdeeld zijn.

  • n.

    Overheidsbedrijf: onderneming met privaatrechtelijke rechtspersoonlijkheid, niet zijnde een personenvennootschap met rechtspersoonlijkheid, waarin de gemeente, al dan niet tezamen met een of meerdere publiekrechtelijke rechtspersonen, in staat is het beleid te bepalen of een onderneming in de vorm van een personenvennootschap, waarin een publiekrechtelijke rechtspersoon deelneemt;

  • o.

    Overheadkosten: alle kosten die samenhangen met de sturing en ondersteuning van de medewerkers in het primaire proces;

  • p.

    Programma: een samenhangend geheel van activiteiten waarbij de doelstellingen, in het bijzonder de beoogde maatschappelijke effecten, zijn beschreven.

  • q.

    Publieke taak: een taak die in het algemeen belang wordt uitgevoerd.

  • r.

    Rechtmatigheid: het voldoen aan wet- en regelgeving. Het begrip rechtmatigheid in het kader van de rechtmatigheidsverantwoording is echter een minder omvattend begrip. Bij rechtmatigheid in het kader van de rechtmatigheidsverantwoording bestaat er een duidelijke relatie met het financiële beheer. Er moet immers worden verantwoord dat baten, lasten en balansmutaties rechtmatig tot stand zijn gekomen. Het gaat om de financiële beheershandelingen.

  • s.

    Rechtmatigheidsverantwoording: In dit onderdeel in de jaarrekening legt het college verantwoording af over de rechtmatigheid van de baten en lasten op een drietal criteria: Begrotingscriterium, Voorwaardencriterium en Misbruik en oneigenlijk gebruik criterium.

  • t.

    Taakvelden: een samenvattend geheel van taken en activiteiten onder een programma, volgens het taakveldenoverzicht zoals voorgeschreven door het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten (BBV).

Hoofdstuk 2. Begroting en verantwoording

Artikel 2. Programma-indeling

  • 1.

    De raad stelt bij de aanvang van de nieuwe raadsperiode een programma-indeling en eventuele onderverdeling vast.

  • 2.

    De raad stelt per programma de taakvelden en de beleidsindicatoren vast.

  • 3.

    De raad stelt bij aanvang van iedere raadsperiode vast over welke onderwerpen, naast de onderwerpen die vanuit het BBV als verplichte onderdelen van de begroting en de jaarstukken worden opgenomen, hij in de programma’s of paragrafen kaders wil stellen en wil worden geïnformeerd.

Artikel 3. Inrichting begroting en jaarstukken

  • 1.

    In de opzet van de begroting zijn per programma opgenomen:

    • a.

      de beleidsdoelen, wat willen we bereiken;

    • b.

      op hoofdlijnen hoe men dat beleid wil realiseren, wat gaan we daarvoor doen;

    • c.

      het budget dat nodig is, wat mag het kosten;

  • 2.

    Bij de begroting en de jaarstukken worden de lasten en baten en stortingen in, en onttrekkingen uit, de reserves per programma weergegeven.

  • 3.

    Bij de uiteenzetting van de financiële positie van de begroting wordt:

    • a.

      van de nieuwe investeringen per investering het benodigde investeringskrediet weergegeven en wordt van de lopende investeringen het geautoriseerde investeringskrediet en de raming van de uitputting van het investeringsbudget in het lopende boekjaar weergegeven, en

    • b.

      in aanvulling op het bepaalde in artikel 20 en artikel 21 van het BBV inzicht gegeven in de ontwikkeling van de schuldpositie in de paragraaf Financiering in zowel de begroting als de jaarstukken.

  • 4.

    Het college maakt incidentele baten en lasten met een ondergrens van € 100.000 zichtbaar in zowel de begroting als de jaarstukken.

  • 5.

    Het college legt bij de jaarstukken verantwoording af over de uitvoering van de programma’s. In de verantwoording geeft het college, conform de opzet van de begroting, aan:

    • a.

      wat hebben we bereikt;

    • b.

      wat hebben we daarvoor gedaan;

    • c.

      wat heeft het gekost;

  • 6.

    In de jaarrekening worden van de investeringen de geautoriseerde investeringskredieten en de actuele uitputting van de investeringsbudgetten weergegeven.

Artikel 4. Kaders begroting

  • 1.

    Het college biedt de raad een kadernota of kaderbrief aan met een voorstel voor het beleid en de financiële kaders voor het volgende begrotingsjaar en de meerjarenraming. In deze kadernota of kaderbrief wordt de eerste tussentijdse rapportage over het lopende jaar betrokken zoals bedoeld in artikel 6.

Artikel 5. Autorisatie begroting en investeringskredieten

  • 1.

    De raad autoriseert met het vaststellen van de begroting de lasten en de baten per programma.

  • 2.

    Het college is bevoegd tot het doorvoeren van budgetneutrale (door)verdelingen van de bedrijfsvoeringskosten en de bijdrage aan de GR BAR-organisatie / De Bedrijfsvoeringspartner, over de taakvelden.

  • 3.

    Voor de rente en afschrijvingen van nieuwe investeringen wordt door de raad per programma voor het nieuwe begrotingsjaar en de drie opvolgende jaren bij de begroting een lijst van nieuwe investeringen vastgesteld.

  • 4.

    Voor investeringen groter dan € 1.000.000, die geen reguliere vervangingsinvesteringen zijn, worden, voordat er verplichtingen voor deze investeringen worden aangegaan, separate voorstellen aan de raad ter vaststelling voorgelegd.

    De overige investeringskredieten worden bij de begrotingsbehandeling geautoriseerd.

  • 5.

    Voor investeringen in de loop van het begrotingsjaar die niet in de begroting zijn opgenomen, legt het college, voorafgaand aan het aangaan van verplichtingen een investeringsvoorstel met een voorstel voor het vaststellen van een investeringskrediet aan de raad voor.

  • 6.

    Het college is bevoegd overschrijdingen van de geautoriseerde lasten en onderschrijdingen van de geautoriseerde baten te dekken binnen het desbetreffende programma zolang het door de raad vastgestelde beleid wordt uitgevoerd.

  • 7.

    Bij de behandeling van de tussentijdse rapportages in de raad bedoeld in artikel 6, lid 1, doet het college voorstellen voor wijziging van de geautoriseerde baten en lasten, investeringskredieten, investeringsbudgetten en bijstelling van het beleid.

  • 8.

    Voor dreigende overschrijdingen van de geautoriseerde lasten bedoeld in artikel 5 lid 6, maar groter dan € 100.000 per gebeurtenis, is vooraf een raadsbesluit nodig, uitgezonderd afwijkingen waar de gemeente geen invloed op heeft. Er mag pas opdracht gegeven worden tot uitvoering, nadat de raad hiermee heeft ingestemd.

  • 9.

    Het college is gemachtigd, om in uitzonderingsgevallen zonder (voldoende) budget:

    • a.

      strategische gronden of andere onroerende zaken aan te kopen. Voorafgaand aan het aangaan van de verplichtingen treedt het college in overleg met het presidium van de gemeenteraad.

    • b.

      zonder voorafgaand raadsbesluit, de belangen van de gemeente en de GR BAR-organisatie / De Bedrijfsvoeringspartner, naar de inzichten op dat moment, zo goed mogelijk te behartigen. Deze omstandigheden zijn aan de orde indien:

      • het gemeentebelang in een bepaalde situatie (mogelijke) nadelige gevolgen zou oplopen,

      • ingrijpen geen uitstel duldt waardoor de raad vooraf geen besluit kan nemen.

  • Deze uitzonderingsgevallen worden betiteld als “brandzaak” en terstond na het collegebesluit gemeld aan de raad. Het college onderbouwt in het collegebesluit waarom er sprake is van een onvoorziene omstandigheid en geeft daarbij aan waarom dit onvermijdelijk en onuitstelbaar is.

Artikel 6. Tussentijdse rapportages en melden van afwijkingen

  • 1.

    Het college informeert de raad door middel van tussentijdse rapportages over de afwijkingen op de baten en lasten van de begroting over de eerste drie maanden en de eerste acht maanden van het lopende boekjaar.

  • 2.

    De tussentijdse rapportages bevatten ten minste een uitvoerig inzicht in de actuele stand van investeringsbudgetten door de realisatie en raming van de uitputting van de investeringsbudgetten weer te geven.

  • 3.

    In de tussentijdse rapportages worden afwijkingen toegelicht op de ramingen van de baten en lasten van programma’s in de begroting groter dan € 100.000 van het budget en bij afwijkingen van € 100.000 of meer bij investeringsbudgetten.

  • 4.

    Afwijkingen die de laatste vier maanden van het begrotingsjaar zijn ontstaan worden gemeld en toegelicht in de jaarrekening of zoveel eerder als mogelijk.

Artikel 7. Jaarstukken en overhevelen (restant)budgetten

  • 1.

    Gelijktijdig met het aanbieden van de jaarstukken biedt het college de raad het voorstel aan over de bestemming van het jaarrekeningresultaat.

  • 2.

    Restantbudgetten die specifiek voor een doel bestemd zijn en waarvoor een bestemmingsreserve is ingesteld, worden direct verrekend met de daarvoor bestemde reserve.

  • 3.

    Vooruitlopend op het bestemmingsvoorstel over het jaarrekeningresultaat kan het college de raad in een tussenrapportage of separaat voorstellen doen om restantbudgetten vooruitlopend op de bestemming van het rekeningresultaat, over te hevelen naar het volgende begrotingsjaar.

  • Hierbij wordt in acht genomen dat:

    • a.

      jaarlijks terugkerende structurele budgetten niet worden overgeheveld;

    • b.

      overheveling van incidentele budgetten is alleen mogelijk als sprake is van een specifiek doel waarvoor de middelen beschikbaar zijn gesteld en deze lasten niet opgevangen kunnen worden in de budgetten van het volgende boekjaar;

    • c.

      een investeringsbudget, waarop in het begrotingsjaar geen boekingen op hebben plaatsgevonden, alleen gemotiveerd kan worden overgeheveld;

    • d.

      een ongebruikt investeringskrediet in principe slechts één keer naar het volgende jaar wordt overgeheveld, daarna komt het te vervallen tenzij de raad anders besluit;

    • e.

      besluitvorming door de raad over de restant investeringsbudgetten vindt achteraf plaats met het vaststellen van de tussentijdse rapportages of de jaarrekening waarin de actuele stand van de investeringskredieten en -budgetten is opgenomen.

Artikel 8. Wensen en bedenkingen over grote onderwerpen

  • 1.

    In het kader van de actieve informatieplicht besluit het college niet eerder, dan nadat de raad is geïnformeerd over het voornemen en hiertoe in de gelegenheid is gesteld zijn wensen en bedenkingen ter kennis van het college te brengen, over;

    • a.

      het verstrekken van leningen, waarborgen en garanties

      • groter dan € 1.000.000;

      • alle overige gevallen waarin het college dit wenselijk acht;

    • b.

      een voorgenomen besluit tot het aangaan van een financiële participatie uit hoofde van de “publieke taak”,

Artikel 9. Informatieplicht

  • 1.

    Het college biedt de raad ter besluitvorming tenminste eens per raadsperiode een beleidsnota aan over de volgende onderwerpen:

    • a.

      Grondbeleid.

    • b.

      Subsidieverstrekkingen.

  • 2.

    In deze respectievelijke nota’s wordt in ieder geval ingegaan op:

    • a.

      de strategische visie van het toekomstige grondbeleid van de gemeente;

    • b.

      de kaders voor het verstrekken van gemeentelijke subsidies.

Artikel 10. EMU-saldo

Wanneer het Rijk de gemeente bericht dat alle gemeenten samen het collectieve aandeel van gemeenten in het EMU-tekort, bedoeld in artikel 3, zesde lid, van de Wet houdbare overheidsfinanciën, hebben overschreden, informeert het college de raad of een aanpassing van de begroting nodig is. Als het college een aanpassing nodig acht, doet het college een voorstel voor het wijzigen van de begroting.

Hoofdstuk 3. Rechtmatigheidsverantwoording

Artikel 11. Verantwoordings- en rapportagegrens rechtmatigheidsverantwoording

  • 1.

    Het college informeert de raad, door middel van de paragraaf bedrijfsvoering, naast de verplichte onderdelen van deze paragraaf, over de rechtmatigheid van zijn handelen.

  • 2.

    In de rechtmatigheidsverantwoording bij de jaarrekening rapporteert het college aan de raad over afwijkingen met een verantwoordingsgrens van 1% van de totale lasten van de gemeente, inclusief de stortingen in de reserves.

  • 3.

    In de paragraaf bedrijfsvoering worden de geconstateerde afwijkingen (fouten of onduidelijkheden) groter dan € 100.000 toegelicht.

Artikel 12. Voorwaardencriterium

  • 1.

    Het voorwaardencriterium is het criterium van rechtmatigheid, dat betrekking heeft op de eisen die worden gesteld bij de uitvoering van de financiële beheershandelingen. De eisen/voorwaarden zijn afkomstig uit diverse wet- en regelgeving en hebben betrekking op aspecten als doelgroep, termijn, grondslag, administratieve bepalingen, normbedragen, bevoegdheden, bewijsstukken, recht, hoogte en duur.

  • 2.

    Het college biedt de raad jaarlijks, uiterlijk in december voorafgaand aan dat jaar, een normenkader rechtmatigheid ter vaststelling aan. Dit kader bestaat uit alle relevante (interne) wet- en regelgeving waaruit financiële beheershandelingen kunnen voortvloeien.

Artikel 13. Begrotingscriterium

  • 1.

    Het begrotingscriterium is een criterium van rechtmatigheid dat betrekking heeft op de grenzen van de baten en lasten in de door de raad geautoriseerde (gewijzigde) begroting van (exploitatie)budgetten en investeringskredieten en de hiermee samenhangende programma’s, waarbinnen de financiële beheershandelingen tot stand moeten zijn gekomen;

  • 2.

    De begrotingsrechtmatigheid wordt beoordeeld op het niveau waarop de begroting door de raad is geautoriseerd, zoals is opgenomen in artikel 5.

  • 3.

    Bij investeringsprojecten en budgetten die vallen binnen een grondexploitatie wordt de begrotingsrechtmatigheid beoordeeld op het niveau van het totaal gevoteerde kredietbedrag of de vastgestelde grondexploitatie. Een overschrijding van het jaarbudget, passend binnen het totaal bedrag van het investeringskrediet, wordt daarmee als rechtmatig beschouwd.

  • 4.

    Uitgangspunt is dat iedere afwijking van de (gewijzigde) begroting als onrechtmatig wordt beschouwd. Afwijkingen worden als acceptabel aangemerkt als:

    • a.

      er is sprake van een overschrijding waarbij direct gerelateerde inkomsten de overschrijding geheel of grotendeels compenseren;

    • b.

      er is sprake van een overschrijding op een open-einde regeling;

    • c.

      er sprake is van afwijkingen die tijdig aan de raad zijn gemeld maar niet tijdig tot een begrotingswijziging hebben geleid.

  • 5.

    Begrotingsonrechtmatigheden die passen binnen het bestaande beleid van de raad, worden opgenomen in de rechtmatigheidsverantwoording (voor zover de verantwoordingsgrens voor afzonderlijke fouten of onduidelijkheden is overschreden), maar worden niet nader toegelicht in de paragraaf bedrijfsvoering.

Artikel 14. Misbruik en oneigenlijk gebruik-criterium

  • 1.

    Het misbruik en oneigenlijk gebruik-criterium is het criterium van rechtmatigheid, dat betrekking heeft op het voorkomen, detecteren en corrigeren van misbruik en oneigenlijk gebruik van overheidsgelden en gemeentelijke eigendommen bij financiële beheershandelingen.

  • 2.

    Het college zorgt voor en legt vast de regels voor het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik van gemeentelijke regelingen en eigendommen.

Hoofdstuk 4. Financieel beleid

Artikel 15. Waardering & afschrijving vaste activa

  • 1.

    Immateriële en materiële vaste activa worden afgeschreven volgens de methodiek en de termijnen zoals uitgewerkt in de nota activabeleid. De raad stelt deze nota vast.

  • 2.

    De uitgangspunten in de nota activabeleid zijn bepalend, afwijkingen van het beleid worden afzonderlijk aan de raad ter besluitvorming voorgelegd.

Artikel 16. Voorziening voor oninbare vorderingen

  • 1.

    Voor openstaande vorderingen, zoals onroerendezaakbelasting, rioolheffing en afvalstoffenheffing, wordt voor zover van toepassing een voorziening wegens oninbaarheid gevormd ter grootte van het historische percentage van oninbaarheid.

  • 2.

    Voor de overige vorderingen wordt een voorziening wegens oninbaarheid gevormd op basis van een beoordeling op inbaarheid van de openstaande vorderingen.

Artikel 17. Reserves en voorzieningen

  • 1.

    Het college stelt een nota reserves en voorzieningen op en de raad stelt deze nota vast.

    De nota reserves en voorzieningen behandelt tenminste:

    • a.

      de vorming, het doel en besteding van reserves;

    • b.

      de vorming en besteding van voorzieningen;

    • c.

      de toerekening en verwerking van rente over de reserves en de voorzieningen.

Artikel 18. Kostprijsberekening

  • 1.

    Voor het bepalen van de geraamde kostprijzen van rechten en heffingen stelt het college een Belastingnota op. De raad stelt deze vast. In deze nota wordt ten aanzien van het bepalen van de kostprijzen tenminste opgenomen:

    • a.

      het algemene beleid met de grondslagen voor de tarievenberekening;

    • b.

      kostentoerekening bij de tarievenberekening;

    • c.

      transparante kostenonderbouwingen.

Artikel 19. Prijzen economische activiteiten

  • 1.

    Voor de levering van goederen, diensten of werken door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden waarbij de gemeente in concurrentie met marktpartijen treedt, wordt ten minste de geraamde integrale kostprijs in rekening gebracht. Dit met inachtneming van de in de wet Markt en Overheid als zodanig aangemerkte uitzonderingen.

  • 2.

    Wanneer het in rekening brengen van de integrale kostprijs voor een bepaalde activiteit niet mogelijk of wenselijk is, doet het college een voorstel voor een raadsbesluit om deze activiteit van deze regel uit te zonderen, waarin het publiek belang van de activiteit wordt gemotiveerd.

  • 3.

    Raadsbesluiten met de motivering van het publiek belang als bedoeld in het vorige lid zijn niet nodig als minder dan de integrale kostprijs in rekening wordt gebracht en er sprake is van één van de uitzonderingen zoals genoemd in artikel 25h van de Mededingingswet.

Artikel 20. Vaststelling hoogte belastingen, rechten, heffingen en prijzen

  • 1.

    Gemeentelijke belastingen, heffingen en leges worden jaarlijks vastgesteld middels de belastingverordeningen en legesverordeningen. De raad stelt de verordeningen voor het nieuwe begrotingsjaar vóór 31 december voorafgaand aan het nieuwe begrotingsjaar vast.

  • 2.

    Het college biedt eens in de 4 jaar de raad een belastingnota aan met de kaders voor de prijzen van gemeentelijke diensten. De raad stelt deze nota vast.

  • 3.

    De besluiten voor het vaststellen van nieuwe prijzen en het wijzigen van prijzen, binnen de kaders zoals bedoeld in het tweede lid, worden ter kennisname aan de raad aangeboden.

  • 4.

    Het college legt bij tussentijdse wijziging van prijzen die afwijken van de kaders zoals bedoeld in het tweede lid vooraf een besluit voor aan de raad.

Artikel 21. Financieringsfunctie

  • 1.

    Het college draagt bij de uitoefening van de financieringsfunctie zorg voor:

    • a.

      het aantrekken van voldoende financiële middelen en het uitzetten van overtollige gelden om de programma’s binnen de door de raad vastgestelde kaders van de begroting uit te kunnen voeren;

    • b.

      het beheersen van de risico’s verbonden aan de financieringsfunctie, zoals renterisico’s, koersrisico’s en kredietrisico’s;

    • c.

      het zo veel mogelijk beperken van de kosten van de leningen en het bereiken van een voldoende rendement op de uitzettingen op basis van een prudent treasurybeleid;

    • d.

      het beperken van de interne verwerkingskosten en externe kosten bij het beheren van de geldstromen en financiële posities.

  • 2.

    Bij het uitzetten van middelen, het verstrekken van garanties en het aangaan van financiële participaties uit hoofde van de publieke taak bedingt het college indien mogelijk zekerheden.

  • 3.

    Het college stelt regels op ter uitvoering van het gestelde onder het eerste en tweede lid en legt deze regels alsmede de regels voor taken en bevoegdheden, de verantwoordingsrelaties en de bijbehorende informatievoorziening vast in een Treasurystatuut en een nota Garantstellingen en leningen. Het college zendt het Treasurystatuut en de nota Garantstellingen en leningen ter kennisgeving aan de raad.

Hoofdstuk 5. Financiële organisatie en financieel beheer

Artikel 22. Administratie

De administratie is zodanig van opzet en werking, dat zij in ieder geval dienstbaar is voor:

  • a.

    het sturen en het beheersen van activiteiten en processen in de gemeente;

  • b.

    het verstrekken van informatie over ontwikkelingen in de omvang van de vaste activa, voorraden, vorderingen, schulden en contracten;

  • c.

    het verschaffen van informatie over uitputting van de toegekende budgetten, investeringskredieten en -budgetten en voor het maken van kostencalculaties;

  • d.

    het verschaffen van informatie over indicatoren over de gemeentelijke productie van goederen en diensten en de maatschappelijke effecten van het gemeentelijke beleid;

  • e.

    het afleggen van verantwoording over de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving;

  • f.

    de controle van de registratie van gegevens als zodanig en van de daaraan ontleende informatie, alsmede voor de controle op de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving.

Artikel 23. Financiële organisatie

  • 1.

    Het college draagt de zorg voor en legt in een besluit vast:

    • a.

      een eenduidige indeling van de gemeentelijke organisatie en een eenduidig toewijzing van de gemeentelijke taken aan de clusters;

    • b.

      een adequate scheiding van taken, functies, bevoegdheden, verantwoordelijkheden, zodat aan de eisen van interne controle wordt voldaan en de betrouwbaarheid van de verstrekte informatie aan beleids- en beheersorganen is gewaarborgd;

    • c.

      de verlening van mandaten en volmachten voor het aangaan van verplichtingen ten laste van de toegekende budgetten en investeringskredieten;

    • d.

      de interne regels voor taken en bevoegdheden, de verantwoordingsrelaties en de bijbehorende informatievoorziening van de financieringsfunctie;

    • e.

      de te maken afspraken met de clusters over de te leveren prestaties, de daarvoor beschikbare middelen en de wijze en frequentie van rapportage over de voortgang van de activiteiten en uitputting van middelen;

    • f.

      de kostenverdeelsleutels voor het eenduidig toewijzen van baten en lasten aan de taakvelden;

    • g.

      het beleid en de interne regels voor de inkoop en de aanbesteding van goederen, werken en diensten;

    • h.

      het beleid en de interne regels voor de steunverlening en de toekenning van subsidies aan ondernemingen en instellingen, en

    • i.

      het beleid en de interne regels voor het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik van gemeentelijke regelingen en eigendommen opdat aan de eisen van rechtmatigheid, controle en verantwoording wordt voldaan.

    • j.

      Het verzamelen en vastleggen van gegevens over de geleverde prestaties.

Artikel 24. Interne controle

  • 1.

    Het college zorgt ten behoeve van het getrouwe beeld van de jaarrekening, bedoeld in artikel 213, derde lid, onder a, van de Gemeentewet, en de rechtmatigheid van de baten en lasten en de balansmutaties, bedoeld in artikel 213, derde lid, onder b, van de Gemeentewet en voor de jaarlijkse interne toetsing van de getrouwheid van de informatieverstrekking, en de rechtmatigheid van de beheershandelingen. Bij afwijkingen neemt het college maatregelen tot herstel.

  • 2.

    Het college zorgt voor de systematische controle van de administratie en de ontwikkeling van de bezittingen en het financieel vermogen met dien verstande dat de waardepapieren, de voorraden, de uitstaande leningen, de debiteurenvorderingen, de liquiditeiten, de opgenomen leningen, de kortlopende schulden en de vorderingen van crediteuren jaarlijks worden gecontroleerd en registergoederen en bedrijfsmiddelen ten minste eenmaal in de 4 jaar.

Hoofdstuk 6. Slotbepalingen

Artikel 25. Inwerkingtreding, intrekking en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag na de datum van publicatie van het Gemeenteblad waarin deze verordening wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2023.

  • 2.

    Gelijktijdig met de inwerkingtreding is ingetrokken de Financiële verordening gemeente Ridderkerk 2017.

  • 3.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Financiële verordening gemeente Ridderkerk 2024.

Aldus besloten in de openbare raadsvergadering van 15 februari 2024.

de griffier,

mr. J.G. van Straalen

de voorzitter,

Dhr. C.A. Oosterwijk

Toelichting Financiële verordening gemeente Ridderkerk 2023.

Inleiding

De Verordening financieel beleid, beheer en organisatie (artikel 212 Gemeentewet) heeft haar basis in artikel 212, eerste lid, van de Gemeentewet, waarin is opgenomen dat de raad bij verordening de uitgangspunten voor het financiële beleid vaststelt, en daarnaast de uitgangspunten voor het financiële beheer en voor de inrichting van de financiële organisatie. Deze verordening waarborgt dat aan de eisen van rechtmatigheid, verantwoording en controle wordt voldaan.

 

De Gemeentewet biedt de belangrijkste kaders en stelt nadere eisen aan de inrichting van de begroting en de jaarrekening. Dit wordt vervolgens uitgewerkt in het Besluit begroting en verantwoording gemeentes en provincies (hierna: BBV). Het BBV schrijft voor op welke wijze de gemeente moet begroten en verantwoorden en de wijze waarop zij uitvoeringsinformatie vastlegt. Om een correcte interpretatie van deze artikelen te waarborgen is er een commissie voor het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten (hierna: commissie BBV). De commissie BBV draagt zorg voor een eenduidige uitvoering en toepassing van het BBV, en voor een visie ten aanzien van rechtmatigheid in de controleverklaring (artikel 75, tweede lid, van het BBV). 

 

Belangrijke aanpassing in deze verordening is de rechtmatigheidsverantwoording door burgemeester en wethouders

Vanaf boekjaar 2023 neemt het college een rechtmatigheidsverantwoording op in de jaarrekening. Deze verantwoording is een standaardmodel dat bij wet is vastgelegd en het geeft inzicht in hoeverre de gemeente rechtmatig heeft gehandeld. Waar de accountant voorheen een oordeel vormde over de getrouwheid én rechtmatigheid van de jaarverslaggeving, beperkt de accountant zich nu tot een oordeel over het getrouwe beeld van de jaarrekening (inclusief de rechtmatigheidsverantwoording). De accountant geeft vanaf dit moment dus geen afzonderlijk oordeel meer over de rechtmatigheid.

 

Met de invoering van de rechtmatigheidsverantwoording toetst de accountant uitsluitend of de jaarrekening getrouw is, maar toetst daarbij ook of de rechtmatigheidsverantwoording dat is. Dit betekent onder meer dat afwijkingen van rechtmatigheid (voor zover deze niet tevens van invloed zijn op het getrouwe beeld), geen invloed hebben op de strekking van de controleverklaring. Hierdoor kan het bijvoorbeeld voorkomen dat er omvangrijke afwijkingen van rechtmatigheid opgenomen zijn in de rechtmatigheidsverantwoording van het college, terwijl de strekking van de controleverklaring toch goedkeurend is, omdat de omvangrijke rechtmatigheidsfouten getrouw opgenomen zijn in de rechtmatigheidsverantwoording.

 

De invoering van de rechtmatigheidsverantwoording is mede bedoeld om het gesprek te ondersteunen tussen de raad en het college, over de (financiële) rechtmatigheid. Het doel hiervan is om de kaderstellende en controlerende rol van de raad op dit vlak te versterken. Het is daarnaast de verwachting dat dit een kwaliteitsimpuls zal geven aan de interne processen en beheersing, zodat het college kan steunen op een adequaat functionerend systeem. Ook is de verwachting dat er meer vooruitgekeken gaat worden naar het oplossen van onrechtmatigheden, omdat het college ook beheersmaatregelen moet formuleren.

 

Artikelsgewijs

 

Artikel 1. Definities

Voor de gehanteerde begrippen in de verordening gelden de definities uit de Gemeentewet, de Wet Financiering decentrale overheden (Fido), het Besluit begroting en verantwoording Provincies en Gemeenten (BBV) en het Besluit accountantscontrole decentrale overheden (BADO). Overige begrippen uit de verordening worden in artikel 1 van deze verordening gedefinieerd.

 

Artikel 2. Programma-indeling en paragrafen

Eerste lid

Dit artikel bevat bepalingen over de inrichting van de begroting en de jaarstukken. De indeling van de programma’s en eventuele onderverdeling worden bij aanvang van iedere raadsperiode door de raad vastgesteld. Artikel 66, eerste lid, onder c, van het BBV bepaalt in aanvulling hierop dat de taakvelden aan de programma’s moeten worden toegewezen.

 

Tweede lid

Dit lid regelt dat de taakvelden en de beleidsindicatoren op voorstel van het college aan de programma’s worden toebedeeld.

Wat de verplichte beleidsindicatoren zijn, volgt uit de (ministeriële) Regeling vaststelling beleidsindicatoren door gemeenten in programma’s en programmaverantwoording, welke zijn grondslag vindt in artikel 25, tweede lid, onder a, van het BBV.

 

Derde lid

Het BBV schrijft een aantal verplichte paragrafen voor. In een paragraaf wordt de raad integraal over een bepaald thema dat dwars door de begroting loopt, geïnformeerd. Tevens wordt in dit lid bepaald dat de raad bij aanvang van een nieuwe raadsperiode kan aangeven, over welke onderwerpen hij nog meer geïnformeerd wenst te worden. Dat kan door opnemen van extra (sub) onderwerpen die een nadere duiding geven aan de inhoud van de programma’s of in extra paragrafen.

 

Overigens bepaalt dit artikel niet dat elke nieuwe raadsperiode de gehele begroting en jaarstukken moeten worden herzien. In de meeste gevallen is dat niet raadzaam. Als de indeling en gebruikte beleidsindicatoren de vorige raadsperiode goed zijn bevallen, kunnen deze ongewijzigd opnieuw worden vastgesteld. In andere gevallen zijn (kleine) bijstellingen of wijzigingen meestal voldoende.

 

Artikel 3. Inrichting begroting en jaarstukken

Dit artikel bevat bepalingen over de inrichting van de begroting en de jaarstukken.

 

Tweede lid

De verplichting in het BBV om in de begroting aandacht te besteden aan:

  • a.

    de investeringen wordt uitgewerkt door te bepalen dat er bij de uiteenzetting van de financiële positie een overzicht van de investeringen wordt gegeven en

  • b.

    dat in aanvulling op het bepaalde in het BBV de gevolgen van de begroting en meerjarenraming voor de gemeentelijke schuldpositie inzichtelijk worden gemaakt.

Derde lid

In het derde lid wordt geregeld vanaf welk grensbedrag incidentele baten en lasten worden gespecificeerd in het overzicht van de (geraamde) incidentele baten en lasten per programma, conform het advies van de commissie BBV. Om vast te kunnen stellen dat sprake is van een structureel evenwicht is belangrijk dat inzicht bestaat in welk deel van de baten en lasten incidenteel zijn en welke structureel. Het is van belang dat het overzicht van incidentele baten en lasten betrokken wordt bij het presenteren van het structureel begrotingssaldo.

 

Vierde lid

Het vierde lid bepaald dat het college in de jaarrekening verantwoording aflegt over de uitvoering van de programma’s aan de hand van de 3 “W-vragen”. Hier wordt verantwoording afgelegd over de kaders zoals gesteld bij de begroting. De opzet van de begroting wordt in deze gevolgd.

 

Artikel 4. Kaders begroting

Hierin staan een aantal uitgangspunten die het college bij het opstellen van deze stukken in acht moet nemen. Dit in aanvulling op de bepalingen van de artikelen 189 en 193 Gemeentewet en het BBV. Het eerste lid van het artikel bepaalt dat de gemeenteraad vooraf aan het opstellen aan de begroting (voor de zomer) een nota wordt aangeboden waarin de hoofdlijnen voor het beleid en de financiële kaders voor de komende jaren zijn vastgelegd. De kaders geven richting aan het college voor het opstellen van de ontwerpbegroting en de meerjarenraming.

 

Artikel 5. Autorisatie begroting en investeringskredieten

Artikel 5 bevat regels voor de autorisatie van de baten en lasten in de begroting en van deinvesteringskredieten.

Op grond van artikel 189 van de Gemeentewet berust het budgetrecht bij de raad. De raad neemt uiteindelijk de beslissing welke bedragen hij voor taken en activiteiten op de begroting beschikbaar stelt. Gedurende het begrotingsjaar kan de raad op grond van artikel 192 van de Gemeentewet besluiten nemen voor het wijzigen van de begroting. De gemeente kan slechts uitgaven doen voor de bedragen die hiervoor in de begroting zijn opgenomen (artikel 189, derde lid, van de Gemeentewet).

 

Tweede lid

Het uitgangspunt binnen het BBV is dat kosten zoveel mogelijk direct worden toegerekend aan de betreffende taken/activiteiten. Dit betekent dat alle bedrijfsvoeringskosten die direct verbonden zijn aan activiteiten/taken/producten die gericht zijn op de externe klant, in de betreffende taakvelden moeten worden geregistreerd. De overhead wordt centraal begroot en verantwoord op het overzicht overhead via taakveld 0.4 Overhead. De herverdeling van de bedrijfsvoeringskosten over de taakvelden heeft geen gevolg op het saldo van de begroting maar kan wel voor overschrijdingen op de programma’s veroorzaken. Vanwege het feit dat er geen effect op het saldo van de jaarrekening optreed en geen beleidsinhoudelijke afweging heeft plaatsgevonden wordt het college geacht bevoegd te zijn deze (her)verdeling door te voeren.

 

Derde lid

Naast lopende uitgaven doet een gemeente investeringen, waaronder investeringen in grondexploitaties. Ook uitgaven voor investeringen moeten door de raad worden geautoriseerd. Voor de autorisatie van deze investeringskredieten is er voor gekozen deze bij de begrotingsbehandeling mee te nemen.

 

Vierde lid

Zo kan de raad de autorisatie van deze nieuwe omvangrijke investeringen combineren met de behandeling van de inhoudelijke kant van het investeringsvoorstel. Het bedrag voor een dergelijke investering blijft in het kader van reëel ramen, wel op de begroting staan als voorziene uitgaaf, maar de raad autoriseert de uitgaaf nog niet. Het college is nog niet bevoegd verplichtingen voor de investering aan te gaan.

 

Vijfde lid

Meestal komen gedurende het begrotingsjaar nieuwe investeringsvoornemens op tafel, die bij het opstellen van de begroting niet waren voorzien. Het zesde lid regelt de autorisatie van de investeringsbudgetten anders dan bij vaststelling van de begroting. Het gaat hier dus ook om investeringen die pas in de loop van het begrotingsjaar worden voorzien.

 

Zesde lid

In lid 6 staat dat het college bevoegd is overschrijdingen van lasten en onderschrijdingen van baten te dekken binnen het desbetreffende programma zolang het door de raad vastgestelde beleid wordt uitgevoerd. Het college moet dreigende overschrijdingen van geautoriseerde lasten en investeringsbudgetten en dreigende onderschrijdingen van geautoriseerde baten en lasten bij het bekend worden aan de raad melden. Dit is de actieve informatieplicht van het college.

 

Zevende lid

Voor het behandelen van de daadwerkelijke begrotingswijzigingen en bijstellingen van beleid kan ervoor worden gekozen deze mee te nemen bij de behandeling van de tussentijdse rapportages. Bij investeringen met een meerjarig karakter, waaronder ook grondexploitaties, vindt bij elke begroting een actualisatie van de ramingen plaats en doet het college aan de raad voorstellen voor het wijzigen van de geautoriseerde investeringsbudgetten.

 

Negende lid

Bij strategische aankopen moet vaak snel gehandeld worden, terwijl voor de aankoop geen budget

beschikbaar is gesteld door de gemeenteraad. Daardoor ontbreekt financiële dekking. Het college mag overgaan tot strategische aankopen, mits dit van te voren is afgestemd met het presidium van de gemeenteraad.

Bij uitzondering kan het college zich beroepen op een “brandzaak”. Het college mag zelf geen verwijt kunnen worden gemaakt voor het ontstaan van de omstandigheid voor de brandzaak. Terstond na het collegebesluit dient de raad hiervan per brief geïnformeerd te worden. De financiële uitwerking van de bedoelde uitzonderingsgevallen brandzaak zal in de eerstvolgende tussentijdse rapportage tot uitdrukking komen.

 

Artikel 6. Tussentijdse rapportage

Een belangrijk onderdeel van de planning en control cyclus voor de raad zijn de tussenrapportages. Op basis van tussentijdse rapportages wordt de raad geïnformeerd over de afwijkingen op de begroting. De eerste rapportage dient voor het zomerreces door de raad te zijn behandeld, de tweede rapportage voor het einde van het boekjaar. Er is gekozen voor twee tussentijdse rapportages, waarvan de eerste op tijd is om te gebruiken als input voor de kadernota of kaderbrief. Naast de tussentijdse rapportages informeert het college de raad over relevante afwijkingen en ontwikkelingen welke zich voordoen buiten het stramien van de tussenrapportages (zie artikel 5 zesde lid).

 

Tweede lid

Het tweede lid bevat bepalingen over de minimale inhoud van de rapportage.

 

Derde lid

Dit lid bepaalt over welke afwijkingen ten opzichte van de begroting het college zich in de rapportage verantwoordt.

 

Vierde lid

Dit lid is een concretisering van het tijdig melden onrechtmatige afwijkingen van de baten of onderschrijdingen van de lasten zoals beschreven in de Kadernota rechtmatigheid 2023. De afwijking blijft onrechtmatig maar hoeft vervolgens niet meer apart toegelicht te worden in de paragraaf Bedrijfsvoering.

 

Artikel 7. Jaarstukken en overhevelen (restant)budgetten

Eerste lid

In het eerste lid wordt geregeld dat het college een voorstel doet voor de bestemming van het positieve saldo, dan wel de afdekking van een eventueel negatief saldo.

 

Tweede lid

Bij het niet volledig besteden van specifieke budgetten mag een bestemmingsreserve worden gevormd waaruit in een volgend jaar deze specifieke lasten kunnen worden gedekt.

Voor een rechtmatige aanwending van de bestemmingsreserve in het nieuwe jaar, ter dekking van de overgehevelde middelen, moet de begroting van het nieuwe jaar op de ‘overheveling’ worden aangepast. Aan het einde van het jaar worden alleen een bedrag dat gelijk is aan de werkelijk gemaakte kosten onttrokken uit de desbetreffend bestemmingsreserve.

 

Derde lid

Het derde lid biedt de mogelijkheid en voorwaarden om vooruitlopend op de bestemming van het rekeningresultaat budgetten die niet tot besteding zijn gekomen over te hevelen naar het volgende begrotingsjaar. Bedacht moet worden dat dit uiteraard gevolgen heeft voor de mate waarin het rekeningsaldo nog kan worden bestemd, zoals bedoeld in het eerste lid.

 

Artikel 8. Wensen en bedenkingen over grote onderwerpen

In artikel 8 is een nadere invulling van de informatieplicht van burgemeester en wethouders aan de raad opgenomen. Het betreft een uitwerking van artikel 169, vierde lid, van de Gemeentewet. Dat artikel verplicht burgemeester en wethouders vooraf aan het aangaan van bepaalde verplichtingen de raad inlichtingen te verstrekken, indien de raad daar om verzoekt of indien de uitoefening van deze bevoegdheden van burgemeester en wethouders ingrijpende gevolgen heeft voor de gemeente.

 

Artikel 9. Informatieplicht

In artikel 9 van de financiële verordening is een nadere invulling van de informatieplicht van het college aan de raad opgenomen.

 

Artikel 10. EMU-saldo

Voor gemeenten is in de Wet houdbare overheidsfinanciën vastgelegd, dat ze een aandeel hebben in het plafond voor het totale EMU-tekort van Nederland. Wordt dit gemeentelijk aandeel in het EMU-tekort door de gezamenlijke gemeenten overschreden, dan kan dat tot een correctieve maatregel van het Rijk leiden of tot een boete uit Europa die naar gemeenten wordt doorvertaald. Maar het kan ook zijn, dat de overschrijding niet tot aanvullend beleid van het Rijk of Europa leidt.

 

Gemeenten krijgen in het voorjaar van het Rijk bericht of het gemeentelijk aandeel in het nationale toegestane EMU-tekort met de lopende begroting dreigt te worden overschreden. Ook wordt dan duidelijk of daarop actie van gemeenten is gewenst. Pas als dit laatste het geval is, moeten gemeenten met een individueel EMU-saldo hoger dan de gemeentelijke EMU-referentiewaarde hun begroting neerwaarts bijstellen om de overschrijding van het collectieve aandeel ongedaan te maken.

 

In het artikel is opgenomen, dat het college de raad informeert als de gemeente van het Rijk een bericht heeft ontvangen dat het toegestane EMU-tekort voor alle gemeenten dreigt te worden overschreden. Als daarop actie nodig is van de gemeente, doet het college een voorstel voor het wijzigen van de begroting.

 

Artikel 11. Verantwoordings- en rapportagegrens rechtmatigheidsverantwoording

Bij de verantwoording over rechtmatigheid wordt gekeken naar negen criteria. Het college legt verantwoording af over alle negen criteria in de jaarrekening. Zoals opgenomen in Kadernota rechtmatigheid 2023, augustus 2021, blz. 9 e.v. voor de criteria en bijbehorende toelichting. De eerste zes criteria worden niet opgenomen in de rechtmatigheidsverantwoording. Deze betreffen verantwoording met betrekking tot getrouwheid en rechtmatigheid. Ze komen tot uitdrukking in de balans en het overzicht van baten en lasten. Dit zijn het calculatiecriterium, valuteringcriterium, adresseringscriterium, volledigheidscriterium, aanvaardbaarheidscriterium en leveringscriterium.

Daarnaast is er een aantal criteria waarbij de verantwoording specifiek gaat over rechtmatigheid. Deze komen wel tot uitdrukking in de rechtmatigheidsverantwoording:

  • -

    begrotingscriterium: de financiële handelingen passen binnen het kader van de geautoriseerde begroting;

  • -

    voorwaardencriterium: voorwaarden in wet- en regelgeving worden nageleefd, zoals subsidievoorwaarden;

  • -

    misbruik en oneigenlijk gebruik criterium: er vindt een toetsing op juistheid en volledigheid van gegevens die door derden zijn verstrekt plaats, met het oog op het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik.

Eerste lid

In relatie tot de invoering van de rechtmatigheidsverantwoording is in het eerste lid opgenomen dat de raad bij aanvang van iedere raadsperiode vaststelt op welke wijze hij door middel van de paragraaf bedrijfsvoering van de begroting en de jaarstukken geïnformeerd wil worden over rechtmatigheid (Kadernota rechtmatigheid 2023, augustus 2021).

 

Tweede lid

In het tweede lid stelt de raad de verantwoordingsgrens vast, waarboven het college moet rapporteren aan de raad (Kadernota rechtmatigheid 2023, augustus 2021). Deze grens moet tussen 0 en 3% liggen van de totale lasten van de gemeente, inclusief de dotaties aan de reserves. Het derde lid geeft aan boven welk bedrag afzonderlijke afwijkingen nader moeten worden toegelicht (rapportagegrens).

 

Artikel 12. Voorwaardencriterium

Eerste lid

Hierin wordt de definitie weergegeven van het voorwaardencriterium, het zogenaamde “normenkader”.

 

Tweede lid

Dit lid van Artikel 12 geeft aan dat jaarlijks het normenkader ten aanzien van de rechtmatigheidsverantwoording door de gemeenteraad moet worden vastgesteld en voor een bepaalde datum aan de raad moet worden aangeboden.

 

Artikel 13. Begrotingscriterium

Dit artikel gaat expliciet in op de begrotingsrechtmatigheid.

 

Eerste lid

In het eerste lid wordt het begrip begrotingsrechtmatigheid gedefinieerd.

 

Tweede lid

De lasten moeten zich bewegen binnen de door de raad goedgekeurde en vastgestelde budgetplafonds. Indien er een overschrijding plaatsvindt is er in principe sprake van een begrotingsonrechtmatigheid. Dat is geregeld in het tweede lid.

 

Derde, vierde en vijfde lid

Onder voorwaarden kunnen overschrijding geaccepteerd worden of als rechtmatig worden beschouwd. Dit is geregeld in het derde, vierde en vijfde lid van dit artikel.

 

Artikel 14. Misbruik en oneigenlijk gebruik-criterium

Eerste lid

In het eerste lid wordt het criterium gedefinieerd. Van misbruik is sprake bij het opzettelijk niet, niet tijdig, onjuist of onvolledig verstrekken van gegevens met als doel ten onrechte overheidssubsidies of -uitkeringen te verkrijgen of niet dan wel een te laag bedrag aan heffingen aan de overheid te betalen. Van oneigenlijk gebruik is sprake indien bij het aangaan van rechtshandelingen, al dan niet gecombineerd met feitelijke handelingen, het verkrijgen van overheidsbijdragen of het niet dan wel tot een te laag bedrag betalen van heffingen aan de overheid, in overeenstemming met de bewoordingen van de regelgeving is maar in strijd met het doel en de strekking daarvan is.

 

Tweede lid

Aan het college wordt opgedragen om regels op stellen voor het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik van gemeentelijke regelingen en eigendommen.

 

Artikel 15. Waardering en afschrijving vaste activa

In het tweede lid van artikel 212 Gemeentewet is onder letter a de uitdrukkelijke bepaling opgenomen dat de financiële verordening in elk geval de regels voor waardering en afschrijving van activa bevat.

Het BBV laat een aanzienlijke beleidsvrijheid aan gemeenten voor het zelf vaststellen van de eigen afschrijvingsmethodieken en afschrijvingstermijnen. De nadere invulling van het activabeleid is opgenomen in de nota activabeleid.

 

Artikel 16. Voorziening oninbare vorderingen

Eerste lid

Voor de oninbaarheid van vorderingen moet een gemeente een voorziening vormen. Bij het artikel is onderscheid gemaakt tussen gemeentelijke aanslagen en heffingen die het karakter hebben van bulkfacturen en overige vorderingen. Voor de genoemde gemeentelijke aanslagen en heffingen wordt een voorziening getroffen op basis van een het historisch percentage van oninbaarheid. Een individuele beoordeling per aanslag of heffing is bij dit soort vorderingen niet zeer bewerkelijk. De accountant controleert bij zijn controle van het getrouwe beeld van de jaarrekening de hoogte van deze voorziening.

 

Tweede lid

De overige vorderingen worden individueel beoordeeld op oninbaarheid.

 

Artikel 17. Reserves en voorzieningen

Dit artikel bepaalt dat het college een nota over de reserves en voorzieningen aan de raad aanbiedt. Met het vaststellen van deze nota stelt de raad de kaders vast voor de vorming van reserves en voorzieningen. In de reguliere planning & control producten wordt gerapporteerd over onttrekkingen en toevoegingen aan de reserves.

 

Artikel 18. Kostprijsberekening

Artikel 212, tweede lid, onder b, van de Gemeentewet bepaalt dat de verordening in ieder geval de grondslagen bevat voor de berekening van de door het gemeentebestuur in rekening te brengen prijzen en van tarieven voor rechten als bedoeld in artikel 229b en heffing bedoeld in artikel 15.33 van de Wet milieubeheer. De grondslagen voor de prijzen die de gemeente bij overheidsbedrijven en derden in rekening brengt, en voor de tarieven van rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, worden gevormd door de opbouw van de kostprijs.

De overheadkosten moeten apart worden verantwoord. Ze worden bij de gemeente niet doorberekend aan de taakvelden. Daarmee is het niet mogelijk om de integrale kostprijzen in de administratie van de baten en lasten op taakvelden van de beleidsbegroting, de financiële begroting, het jaarverslag en de jaarrekening in beeld te brengen. De kostprijzen moeten extracomptabel worden berekend en vastgelegd.

 

Eerste lid

Het eerste lid van artikel 18 bepaalt dat het college nota Belastingen opstelt en aan de raad ter vaststelling voorgelegd. In het artikel worden eisen gesteld aan de kostprijsberekeningen die in nota Belastingen opgenomen moeten worden.

 

Artikel 19. Prijzen economische activiteiten

Eerste lid

Als een gemeente goederen, diensten of werken levert aan overheidsbedrijven of derden dan mag zij deze activiteiten niet bevoordelen als het economische activiteiten betreffen. Economische activiteiten zijn hier activiteiten waarmee de gemeenten in concurrentie met andere ondernemingen treedt.

Het bevoordelingsverbod houdt feitelijk in, dat ten minste een integrale kostprijs voor de levering van goederen, diensten werken en het verstrekken van leningen garanties en kapitaal in rekening moet worden gebracht.

In lid 1 wordt bepaald dat bij het bepalen van de kostprijs die in rekening wordt gebracht altijd de Wet markt en Overheid als basis zal worden genomen.

 

Tweede lid

Er kunnen zich situaties voordoen waarbij het niet mogelijk of wenselijk is om de integrale kostprijs in rekening te brengen. In het tweede lid wordt hier verder op ingegaan.

 

Artikel 20. Vaststelling hoogte belastingen, rechten, heffingen en prijzen 

Het vaststellen van de tarieven voor belastingen, rechten en leges is een bevoegdheid van de raad, die niet kan worden gedelegeerd (artikel 156 Gemeentewet).

 

Eerste lid

Het eerste lid van het artikel bepaalt dat de raad de tarieven voor de belastingen, rioolrechten en afvalstoffenheffing jaarlijks vaststelt.

Het vaststellen van de prijs voor een gemeentelijke dienst of de levering van goederen of werken (welke niet vallen onder artikel 229 Gemeentewet, dus niet zijnde gemeentelijke “belastingen”) is een privaatrechtelijke besluit. Dergelijke besluiten zijn een bevoegdheid van het college (eerste lid, letter e artikel 160 Gemeentewet).

Daar waar bij het vaststellen van de prijs voor een gemeentelijke dienst of de levering van goederen of werken een publiek belang in het geding is en prijzen lager dan marktconform worden vastgesteld, is het aan de raad om het publiek belang te definiëren en het college kaders mee te geven voor het afwijken van marktconforme prijzen.

 

Tweede lid

Het tweede lid bepaalt dat de raad eens in de vier jaar deze kaders voor de prijzen voor gemeentelijke diensten en de verhuur en verkoop van onroerend goed vaststelt.

 

Derde lid

Dit lid bepaalt dat de besluiten voor het afwijken of vaststellen van prijzen en het wijzigen van prijzen ter kennisneming aan de raad worden aangeboden.

 

Artikel 21. Financieringsfunctie 

De financieringsfunctie (treasury) is een belangrijk onderdeel van het middelenbeheer. Gezien de kwetsbaarheid van deze functie bevat artikel 212 Gemeentewet de expliciete bepaling dat de financiële verordening hierover regels voor het beleid en de organisatie bevat. In artikel 20 van de verordening wordt invulling aan deze wettelijke plicht gegeven.

 

Eerste lid

Het eerste lid bevat richtlijnen voor de uitvoering van de financieringsfunctie.

Het verstrekken van leningen en garanties en het aangaan van financiële participaties mogen gemeenten alleen uit hoofde van de publieke functie (artikel 2 Wet Fido). Daarbij bepaalt het tweede lid van artikel 160 Gemeentewet dat een besluit tot de oprichting van en de deelneming in stichtingen, maatschappen, vennootschappen, verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen niet eerder wordt genomen dan nadat de raad een ontwerpbesluit is toegezonden en hij zijn wensen en bedenkingen ter kennis van het college heeft kunnen brengen.

 

Tweede lid

Het college op bij het aangaan van dergelijke overeenkomsten zo mogelijk zekerheden (bijv. hypotheek) te bedingen om zo het financiële risico waaraan de gemeente bloot komt te staan, te verminderen. Dit laatste is zeker als het om grote bedragen gaat, iets om op te letten. Als bij een gemeente wordt aangeklopt voor bijvoorbeeld een lening of garantiestelling dan hebben banken in veel van die gevallen er niet al te veel vertrouwen in.

 

Derde lid

In het derde lid wordt verwezen naar het Treasurystatuut en de nota Garantstellingen en leningen, waarin de kaders en de uitvoeringsregels voor het financieel beleid worden uitgewerkt.

 

Artikel 22. Administratie

Onder artikel 22 zijn algemene bepalingen opgenomen voor de inrichting van de gemeentelijke administratie. Op hoofdlijnen wordt opgedragen welke gegevens systematisch moeten worden vastgelegd en aan welke eisen deze gegevens moeten voldoen.

 

Artikel 23. Financiële organisatie

Artikel 23 geeft de uitgangspunten voor de financiële organisatie. Volgens het eerste lid letter a van artikel 160 Gemeentewet is het college bevoegd regels vast te stellen over de ambtelijke organisatie van de gemeente. Het college wordt onder letter a, b, c en d van het artikel uit de verordening opgedragen bepaalde van deze regels die de financiële organisatie betreffen, vast te leggen in besluiten.

 

Onder g

Bij het beleid en de interne regels voor de inkoop en aanbesteding kan gedacht worden aan een inkoopreglement en ook aan gemeentelijke inkoopvoorwaarden.

 

Onder h

Bij het beleid en de interne regels voor steunverlening en subsidieverstrekking gaat het om procedures die naleving van de Europese staatssteunregels en regels voor diensten van algemeen economisch belang, de Awb en de Algemene subsidieverordening Ridderkerk (2018) waarborgen.

 

Onder i

In geval van misbruik en oneigenlijk gebruik gaat het bijvoorbeeld om het treffen van voldoende verificatiemaatregelen vooraf van de antecedenten van een aanvrager van een gemeentelijke subsidie, zodat subsidies wel daadwerkelijk worden verstrekt aan rechthebbenden.

De uitgangspunten voor de financiële organisatie zijn nodig om voor het financieel beheer en het financieel beleid aan de eisen voor rechtmatigheid, controle en verantwoording te voldoen. Ze creëren de randvoorwaarden, waarop de interne controle en de accountantscontrole kan steunen bij het onderzoek naar de rechtmatigheid van de beheershandelingen met een financieel gevolg en de getrouwheid van de jaarrekening.

 

Artikel 24. Interne controle

De accountant toetst jaarlijks of de gemeenterekening een getrouw beeld geeft van de gemeentelijke financiën en of de (financiële) beheershandelingen die eraan ten grondslag liggen, rechtmatig (zijn) verlopen.

 

Eerste lid

Het eerste lid van artikel 24 draagt het college op maatregelen te treffen, zodat gedurende het jaar of vooraf aan de accountantscontrole de gemeente zelf nagaat of de cijfers in de administraties een getrouw beeld geven en of de financiële beheershandelingen die aan de baten, de lasten en de balansmutaties ten grondslag liggen, rechtmatig (zijn) verlopen.

 

Tweede lid

Het tweede lid bepaalt, dat het college maatregelen treft, zodat wordt gecontroleerd of de administratie van materiele bezittingen zoals gebouwen, voertuigen, computers, voorraden en de administratie van het financieel vermogen zoals aandelen en overeenkomsten van leningen, geldmiddelen, debiteurenvorderingen en dergelijke overeenkomen met hetgeen de gemeente daadwerkelijk bezit. Voor veel van deze bezittingen wordt een jaarlijkse controle gevraagd.

Eens in 4 jaar moet worden gecontroleerd of de administratie van registergoederen en bedrijfsmiddelen overeenkomt met het daadwerkelijke bezit.

 

Artikel 25. Inwerkingtreding, intrekking en citeertitel

Eerste lid

Het eerste lid is de inwerkingtreding geregeld. De verordening treedt in de plaats van de vorige op grond van artikel 212 Gemeentewet ingestelde verordening. Het artikel bepaalt dat de verordening van toepassing is op de jaarstukken 2023 en op alle stukken van het genoemde begrotingsjaar en latere jaren.

 

Derde lid

Het derde lid geeft de naam, waarmee in de gemeentelijke stukken naar deze verordening moet worden verwezen.