Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Epe

Verordening fysieke leefomgeving gemeente Epe 2024

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieEpe
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening fysieke leefomgeving gemeente Epe 2024
CiteertitelVerordening fysieke leefomgeving gemeente Epe 2024
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpruimtelijke ordening, verkeer en vervoer
Eigen onderwerpverordening fysieke leefomgeving gemeente Epe 2024

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Nieuwe verordening waarin alle regels over fysieke leefomgeving zijn samengevoegd ter voorbereiding van het opnemen in het Omgevingsplan

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 149 van de Gemeentewet
  2. artikel 3.16 van de Erfgoedwet
  3. artikel 5.4 van de Telecommunicatiewet
  4. artikel 35 van de Wet op de lijkbezorging
  5. artikel 10.23 van de Wet milieubeheer
  6. artikel 10.24, tweede lid, van de Wet milieubeheer
  7. artikel 10.25 van de Wet milieubeheer
  8. artikel 10.26 van de Wet milieubeheer
  9. Omgevingswet

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Nadere regels kabels en leidingen gemeente epe

Nadere regels voor het plaatsen van een terras

Uitvoeringsbesluit Afvalstoffenverordening gemeente Epe

Nadere regels warenmarkten gemeente Epe

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2024nieuwe regeling

14-12-2023

gmb-2024-85693

920343

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening fysieke leefomgeving gemeente Epe 2024

De raad van de gemeente Epe;

 

gelezen het bijbehorend voorstel van het college van burgemeester en wethouders van Epe d.d. 7 november 2023, zaaknr. 920343;

 

gelet op:

- artikel 149 van de Gemeentewet;

- artikel 3.16 van de Erfgoedwet;

- artikel 5.4 van de Telecommunicatiewet;

- artikel 35 van de Wet op de lijkbezorging;

- artikelen 10.23, 10.24 tweede lid, 10.25 en 10.26 van de Wet milieubeheer en

- de Omgevingswet, de 4 AMvB en de daarbij behorende besluiten en regelingen.

 

overwegende:

 

de Omgevingswet in werking treedt op 1 januari 2024;

 

de gemeentelijke regels die toezien op de fysieke leefomgeving en na de inwerkingtreding van de Omgevingswet niet worden opgenomen in het tijdelijke Omgevingsplan;

 

de gemeente op 1 januari 2024 conform de Omgevingswet dient te werken;

 

gelet op de gemeentelijke praktijk het wenselijk is de regels, die toezien op de fysieke leefomgeving in diverse gemeentelijke verordeningen in één verordening bijeen te brengen;

 

b e s l u i t:

 

1. kennis te nemen van de toelichting bij de Verordening fysieke leefomgeving gemeente Epe 2024;

 

2. vast te stellen de Verordening fysieke leefomgeving gemeente Epe 2024;

 

3. de volgende verordeningen gelijktijdig met de inwerkingtreding van de Verordening fysieke leefomgeving gemeente Epe 2024 vast te stellen:

 

- de Algemene plaatselijke verordening gemeente Epe 2024;

- de Beheersverordening gemeentelijke begraafplaatsen gemeente Epe 2024;

- de Verordening op de afvoer van afvloeiend hemel- en grondwater gemeente Epe 2024.

 

4. de volgende verordeningen gelijktijdig met de inwerkingtreding van de Verordening fysieke leefomgeving gemeente Epe 2024 in te trekken:

 

  • -

    de Algemene plaatselijke verordening Epe 2008 (geldend van 19 november 2021 tot en met heden);

  • -

    de Beheersverordening gemeentelijke begraafplaatsen gemeente Epe (geldend van 19 januari 2018 tot en met heden);

  • -

    de Verordening op de afvoer van afvloeiend hemel- en grondwater Epe (geldend van 10 maart 2016 tot en met heden);

  • -

    de Algemene verordening ondergrondse infrastructuren 2015 (AVOI 2015 geldend van 1 januari 2015 tot en met heden);

  • -

    de Erfgoedverordening gemeente Epe 2010 (geldend van 1 oktober 2010 tot en met heden);

  • -

    de Bouwverordening gemeente Epe 2011 (geldend van 19 oktober 2018 tot en met heden);

  • -

    de Marktverordening gemeente Epe 2011 (geldend van 7 maart 2012 tot en met heden);

  • -

    de Afvalstoffenverordening Epe 2011 (geldend van 1 november 2018 tot en met heden);

 

5. het raadsvoorstel vast te stellen.

 

De Verordening fysieke leefomgeving gemeente Epe 2024 treedt op 1 januari 2024 in werking.

 

Voorwoord Verordening fysieke leefomgeving gemeente Epe 2024

 

Voorbereiding implementatie Omgevingswet

De gemeente Epe bereidt zich voor op de implementatie van de Omgevingswet, die op 1 januari 2024 in werking treedt. De Omgevingswet bundelt de wetgeving voor de fysieke leefomgeving.

 

De fysieke leefomgeving omvat in ieder geval bouwwerken, infrastructuur, water, watersystemen, bodem, lucht, landschappen, natuur, cultureel erfgoed en werelderfgoed.

 

De Omgevingswet heeft als doel het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en het gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften.

 

Op 1 januari 2024 worden de bestaande bestemmingsplannen, beheersverordeningen en wijzigings- en uitwerkingsplannen en de bruidsschat, dat zijn de 600 regels, uit met name het Activiteitenbesluit, het Bouwbesluit en het Besluit omgevingsrecht, die overkomen van het Rijk, samengevoegd tot het tijdelijke Omgevingsplan van de gemeente Epe. (Zie voor een volledig overzicht, artikel 4.6, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet)

 

De gemeentelijke regels die toezien op de fysieke leefomgeving komen niet in het tijdelijke Omgevingsplan. Het is daarom wenselijk dat de gemeentelijke regels die toezien op de fysieke leefomgeving te bundelen en onder te brengen in de Verordening fysieke leefomgeving.

 

Dit gaat stapsgewijs, waarna deze regels gefaseerd worden opgenomen in het definitieve Omgevingsplan van de gemeente Epe.

 

In de Verordening fysieke leefomgeving gemeente Epe 2024 worden delen van de Algemene plaatselijke verordening Epe 2008 opgenomen, de gehele Afvalstoffenverordening, de gehele Marktverordening, de gehele Algemene verordening ondergrondse infrastructuren, de gehele Erfgoedverordening, de Bouwverordening, evenals een aantal artikelen uit de Beheersverordening gemeentelijke begraafplaatsen gemeente Epe 2014 en een vijftal artikelen over rioolaansluitingen.

 

Tot slotte gaat een deel van de Verordening op de afvoer van afvloeiend hemel- en grondwater Epe op in het tijdelijke Omgevingsplan van de gemeente Epe en een deel komt te vervallen.

 

De volgende verordeningen gaan volledig op in de Vfl gemeente Epe 2024:

 

1. de Algemene verordening ondergrondse infrastructuren 2015;

2. de Erfgoedverordening gemeente Epe 2010;

3. de Bouwverordening gemeente Epe 2011;

4. de Marktverordening gemeente Epe 2011;

5. de Afvalstoffenverordening Epe 2011.

 

De gemeentelijke regelgeving binnen de fysieke leefomgeving is hierdoor voor inwoners, ondernemers en maatschappelijke organisaties overzichtelijker en makkelijker te vinden en te raadplegen.

 

Inhoudsopgave

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

 

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

Artikel 1.2 Toepassingsbereik

Artikel 1.3 Doel van de verordening

 

Hoofdstuk 2 Algemene regels voor de instandhouding, bescherming, onderhoud en beheer fysieke leefomgeving

 

Artikel 2.1 Doel van de regels

Artikel 2.2 Algemene zorgplicht voor de fysieke leefomgeving

Artikel 2.3 (Specifieke) zorgplicht bij nadelige gevolgen

Artikel 2.4 (Specifieke) zorgplicht voor toestand object op openbare plaats

Artikel 2.5 (Specifieke) zorgplicht voor toestand onroerend cultureel erfgoed

Artikel 2.6 (Specifieke) zorgplicht voor toestand van sloten en wateren

Artikel 2.7 (Specifieke) zorgplicht voor toestand niet openbare riolen en putten buiten gebouwen

Artikel 2.8 (Specifieke) zorgplicht voorkomen van de verspreiding van moeilijk te bestrijden planten

Artikel 2.9 (Specifieke) zorgplicht voorkomen en verwijderen zwerfafval in de openbare ruimte

Artikel 2.10 (Specifieke) zorgplicht voorkomen en verwijderen zwerfafval rondom verkooppunten

Artikel 2.11 (Specifieke) zorgplicht voor (telecom) kabels en leidingen

Artikel 2.12 Algemeen verbod oplaten ballonnen

Artikel 2.13 Verbod houtopstanden of objecten onder hoogspanningslijn

Artikel 2.14 Verbod dumpen stoffen of voorwerpen

Artikel 2.15 Verbod verontreinigen van de weg

Artikel 2.16 Verbod opslaan afval in de openlucht

Artikel 2.17 Verbod plaatsen van autowrakken en onderdelen in de openbare ruimte

Artikel 2.18 Meldplicht bij brand of broei

Artikel 2.19 Gedoogplicht voorzieningen voor verkeer, verlichting, nummering en naamgeving

 

Hoofdstuk 3 Proces, procedure en adviescommissie

 

Artikel 3.1 Verhouding Omgevingswet tot de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 3.2 (Beslis)termijnen

Artikel 3.3 Voorschriften en beperkingen

Artikel 3.4 Algemene weigeringsgronden

Artikel 3.5 Algemene wijzigings- en intrekkingsgronden

Artikel 3.6 Gemeentelijke Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit

Artikel 3.7 Gemeentelijk erfgoedregister

Artikel 3.8 Nadere regels en aanwijzingsbesluiten

 

Hoofdstuk 4 Aanwijzing van gemeentelijk monument, gemeentelijk archeologisch monument, beschermd stads- en dorpsgezicht

 

Artikel 4.1 Definities

Artikel 4.2 Doel van de regels in dit hoofdstuk

Artikel 4.3 Aanwijzing als gemeentelijk beschermd cultuurgoed of gemeentelijk beschermde verzameling

Artikel 4.4 Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als gemeentelijk beschermd cultuurgoed of gemeentelijk beschermde verzameling

Artikel 4.5 Aanwijzing als gemeentelijk monument

Artikel 4.6 Voornemen tot aanwijzing

Artikel 4.7 Voorbescherming

Artikel 4.8 Advies gemeentelijke adviescommissie

Artikel 4.9 Beslistermijn en inhoud aanwijzingsbesluit

Artikel 4.10 Bekendmaking aanwijzingsbesluit aan rechthebbenden en inschrijving

Artikel 4.11 Aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument

Artikel 4.12 Wijziging gemeentelijk erfgoedregister, vervallen aanwijzing monument

Artikel 4.13 Instandhoudingsplicht gemeentelijk monument

Artikel 4.14 Omgevingsvergunning gemeentelijk monument

Artikel 4.15 Intrekken van de omgevingsvergunning

Artikel 4.16 Weigeringsgronden

Artikel 4.17 Advies omgevingsvergunning rijksmonument

Artikel 4.18 Aanwijzing als gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht

Artikel 4.19 Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht

Artikel 4.20 Verbodsbepaling en aanvraag omgevingsvergunning

Artikel 4.21 Vangnet archeologie

 

Hoofdstuk 5 Regels voor activiteiten

 

Afdeling 5.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen

 

Artikel 5.1 Doel van dit hoofdstuk

Artikel 5.2 Op wie van toepassing

 

Afdeling 5.2 Bodem

 

Artikel 5.3 Verbod tot bouwen verontreinigde bodem

Artikel 5.4 Bodemonderzoek

Artikel 5.5 Aanwijsbevoegdheid interferentie gebieden

 

Afdeling 5.3 Ondergrondse infrastructuur

 

Artikel 5.6 Toepasselijkheid kabels en leidingen

Artikel 5.7 Nadere regels

Artikel 5.8 Instemmingsvereiste

Artikel 5.9 Aanvragen en melden

Artikel 5.10 Gegevensverstrekking

Artikel 5.11 Voorschriften bij instemmingsbesluit

Artikel 5.12 (Mede)gebruik van voorzieningen

Artikel 5.13 Termijnen

Artikel 5.14 Het nemen van maatregelen en nadeelcompensatie

Artikel 5.15 Overleg

Artikel 5.16 Niet openbare netwerken

Artikel 5.17 Informatieplicht

Artikel 5.18 Toezicht en handhaving

Artikel 5.19 Aanleggen, in stand houden, opruimen van kabels en leidingen

Artikel 5.20 Voorschriften en bepalingen bij vergunning en melding

Artikel 5.21 Weigeringsgronden bij vergunning en melding

Artikel 5.22 Wijziging en intrekken bij vergunning en melding

 

Afdeling 5.4 Aansluiten op gemeentelijke riolering

 

Artikel 5.23 Doel van de regels in deze afdeling

Artikel 5.24 Aanleggen rioolaansluiting

Artikel 5.25 Eigendom rioolaansluiting

Artikel 5.26 Kosten rioolaansluitingen

Artikel 5.27 Verwijderen septic tanks

 

Afdeling 5.5 Afvalstoffen

 

Artikel 5.28 Definities

Artikel 5.29 Doelstelling

Artikel 5.30 Aanwijzing van de inzameldienst

Artikel 5.31 Regulering van andere inzamelaars

Artikel 5.32 Aanwijzing van inzamelplaats

Artikel 5.33 Algemene verboden

Artikel 5.34 Gescheiden afvalinzameling

Artikel 5.35 Gescheiden aanbieding

Artikel 5.36 Tijdstip van aanbieding

Artikel 5.37 Wijze en plaats van aanbieding

Artikel 5.38 Inzameling bedrijfsafvalstoffen door inzameldienst

Artikel 5.39 Aanbieden ter inzameling van bedrijfsafvalstoffen

Artikel 5.40 Regeling van inzameling van bedrijfsafvalstoffen

Artikel 5.41 Dumpingsverbod

Artikel 5.42 Zwerfafval in de openbare ruimte

Artikel 5.42a Ongeadresseerd drukwerk

Artikel 5.43 Zwerfafval rondom verkooppunten

Artikel 5.44 Afval en verontreiniging op de weg

Artikel 5.45 Geen opslag van afval in de open lucht

Artikel 5.46 Ontdoen van autowrakken

Artikel 5.47 Kadavers van gezelschapsdieren

Artikel 5.48 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest en afvalstoffen

Artikel 5.49 Openbare straatkolken

Artikel 5.50 Rookverbod in bossen en natuurterreinen

Artikel 5.51 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

 

Hoofdstuk 6 Omgevingshinder

 

Afdeling 6.1 Voorkomen of beperken geluidshinder en hinder door verlichting

 

Artikel 6.1 Definities

Artikel 6.2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

Artikel 6.3 Aanwijzing incidentele festiviteiten

Artikel 6.4 Geluidsplafond

Artikel 6.5 Het ten gehore brengen van onversterkte muziek

Artikel 6.6 Geluidhinder door geluidsapparaat, machine of handelingen in de openlucht

Artikel 6.7 Geluidshinderdoor motorvoertuigen en bromfietsen

Artikel 6.8 Geluidhinder door dieren

Artikel 6.9 Geluidhinder door vrachtauto’s

Artikel 6.10 Routering

Artikel 6.11 Overige geluidhinder

 

Afdeling 6.2 Lichthinder (Gereserveerd)

 

Afdeling 6.3 Vuur(werk)

 

Artikel 6.12 Definitie

Artikel 6.13 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen

Artikel 6.14 Gebruik van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

Artikel 6.15 Verbod carbidschieten

Artikel 6.16 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten gebouwen, instellingen of openbare gelegenheden anderszins vuur te stoken

 

Afdeling 6.4 Ontsiering en stankoverlast

 

Artikel 6.17 Plakken en kladden

Artikel 6.18 Vervoer plakgereedschap

Artikel 6.19 Houden of voeren van hinderlijke of schadelijke dieren

Artikel 6.20 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame

Artikel 6.21 Natuurlijke behoefte doen

Artikel 6.22 Zwartwildraster

Artikel 6.23 Loslopend vee

Artikel 6.24 Bedelarij

Artikel 6.25 Verspreiden van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

 

Hoofdstuk 7 Buitenruimte

 

Afdeling 7.1 Wegen

 

Artikel 7.1 Voorwerpen op of aan een openbare plaats

Artikel 7.2 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

Artikel 7.3 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

Artikel 7.4 Maken of veranderen van een uitweg

 

Afdeling 7.2 Openbaar water en waterstaatswerken

 

Artikel 7.5 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

Artikel 7.6 Beschadigen van waterstaatswerken

Artikel 7.7 Reddingsmiddelen

Artikel 7.8 Veiligheid op het water

Artikel 7.9 Overlast van vaartuigen

 

Afdeling 7.3 Het bewaren van houtopstanden

 

Artikel 7.10 Begripsbepalingen

Artikel 7.10a Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden

Artikel 7.10bAcuut gevaar, spoedeisend belang

Artikel 7.10c Bijzondere voorschriften

Artikel 7.10dHerplant- en instandhoudingsplicht

Artikel 7.11 Bestrijding van boomziekten

Artikel 7.11a Bescherming publieke houtopstand

Artikel 7.11bAfstand van de erfgrenslijn

Artikel 7.11c Toezicht

 

Afdeling 7.4 Evenementen (Gereserveerd)

 

Afdeling 7.5 Markten en standplaatsen op de markt

 

Artikel 7.12 Inrichting van de markt en de branche-indeling

Artikel 7.13 Nadere regels

Artikel 7.14 Standplaatsvergunning

Artikel 7.15 Vereisten

Artikel 7.16 Intrekking vaste standplaatsvergunning

Artikel 7.17 Intrekking en schorsing vaste standplaatsvergunning

Artikel 7.18 Uitsluiting dagplaatshouder of standwerker

Artikel 7.19 Onmiddellijke verwijdering

Artikel 7.20 Toezicht markt

Artikel 7.21 Voorschriften en beperkingen

Artikel 7.22 Toestemming rechthebbende

 

Afdeling 7.6 Standplaatsen buiten de markt

 

Artikel 7.23 Definitie

Artikel 7.24 Standplaatsen en weigeringsgronden

Artikel 7.25 Toestemming rechthebbende

Artikel 7.26 Afbakeningsbepalingen

 

Afdeling 7.7 Begraafplaatsen

 

Artikel 7.27 Grafkelder

Artikel 7.28 Vergunning grafbedekking

Artikel 7.29 Grafbeplanting

Artikel 7.30 Onderhoud gedenkteken en/of grafbedekking door rechthebbende

Artikel 7.31 Verwijdering gedenkteken en/of grafbedekking na het verstrijken van de termijnen

 

Afdeling 7.8 Kamperen

 

Artikel 7.32 Begripsbepalingen

Artikel 7.32a Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

Artikel 7.33 Slapen op openbare plaatsen

Artikel 7.34 Aanwijzing kampeerplaatsen

Artikel 7.35 Paddenstoelen en mossen

 

Afdeling 7.9 Crossen

 

Artikel 7.36 Crossterreinen

Artikel 7.37 Beperking verkeer in natuurgebieden

 

Afdeling 7.10 Honden en landbouwhuisdieren

 

Artikel 7.38 Loslopende honden

Artikel 7.39 Verontreiniging door honden en landbouwhuisdieren

 

Afdeling 7.11 Andere onderwerpen betreffende de huishouding van de gemeente

 

Artikel 7.40 Definities

Artikel 7.41 Te koop aanbieden van voertuigen

Artikel 7.42 Defecte voertuigen

Artikel 7.43 Voertuigwrakken

Artikel 7.44 Kampeermiddelen en andere voertuigen

Artikel 7.45 Parkeren van reclame voertuigen

Artikel 7.46 Parkeren van grote voertuigen

Artikel 7.47 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

Artikel 7.48 Parkeren van voertuigen van autobedrijf

Artikel 7.49 Parkeren van uitzicht belemmerende voertuigen

Artikel 7.50 Parkeren of laten stilstaan van voertuigen anders dan op de rijbaan

Artikel 7.51 Overlast en neerzetten van fietsen en bromfietsen

 

Afdeling 7.12 Venten

 

Artikel 7.52 Definitie

Artikel 7.53 Ventverbod

 

Afdeling 7.13 Collecteren

 

Artikel 7.54 Inzamelen van geld of goederen of leden of donateur werving

 

Afdeling 7.14 Snuffelmarkten

 

Artikel 7.55 Begripsbepalingen

Artikel 7.56 Organiseren van een snuffelmarkt

 

Afdeling 7.15 As verstrooiing

 

Artikel 7.57 Begripsbepaling

Artikel 7.58 Verboden plaatsen

Artikel 7.59 Hinder of overlast

 

Hoofdstuk 8 Overige bepalingen

 

Artikel 8.1 Herziening en vervanging van aangewezen normen, andere voorschriften en wet- en regelgeving

 

Hoofdstuk 9 Sanctie-, overgangs- en slotbepalingen

 

Artikel 9.1 Sanctiebepaling

Artikel 9.2 Toezichthouders

Artikel 9.3 Binnentreden woningen

Artikel 9.4 Nieuwe grondslag nadere regels en aanwijzingsbesluiten

Artikel 9.5 Overgangsbepaling

Artikel 9.6 Inwerkingtreding nieuwe verordening

Artikel 9.7 Citeertitel

 

HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen

 

 

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

Bijlage 1 bij deze verordening bevat begripsbepalingen voor de toepassing van deze verordening en de daarop berustende bepalingen.

 

Artikel 1.2 Toepassingsbereik

Deze verordening geeft regels voor activiteiten in de fysieke leefomgeving die vallen onder de reikwijdte van de Omgevingswet en die niet worden opgenomen in het tijdelijke Omgevingsplan.

 

Artikel 1.3 Doel van de verordening

  • 1. Het doel van deze verordening is het samenbrengen van regels over de fysieke leefomgeving vanuit diverse gemeentelijke verordeningen en andere gemeentelijke regelingen in één verordening.

  • 2. Binnen het toepassingsbereik van deze verordening is het doel van de regels:

  • a. een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit en

  • b. een doelmatig beheer en gebruik van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften.

 

Hoofdstuk 2 Algemene regels voor de instandhouding, bescherming, onderhoud en beheer fysieke leefomgeving

Artikel 2.1 Doel van de regels

Het doel van dit hoofdstuk is om algemene regels te geven voor de instandhouding, het behoud en de bescherming van de fysieke leefomgeving.

Iedereen dient bij zijn activiteiten voldoende zorg voor de fysieke leefomgeving in acht te nemen en toe te staan dat maatregelen getroffen worden om de fysieke leefomgeving te beschermen en te behouden.

 

Artikel 2.2 Algemene zorgplicht voor de fysieke leefomgeving

Eenieder draagt voldoende zorg voor de fysieke leefomgeving.

 

Artikel 2.3 (Specifieke) zorgplicht bij activiteit met nadelige gevolgen

  • 1.

    Eenieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zijn activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor de fysieke leefomgeving is verplicht:

  • a.

    alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;

  • b.

    voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken;

  • c.

    als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt, die activiteit achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van hem kan worden gevraagd.

    • 2.

      Eenieder die schade toebrengt aan de fysieke leefomgeving is verplicht dit te melden bij het bevoegd gezag.

 

Artikel 2.4 (Specifieke) zorgplicht voor toestand object op openbare plaats

Degene die een object heeft geplaatst op een openbare plaats, houdt het in goede staat en ruimt het op zodra de activiteit waarvoor het geplaatst is wordt gestaakt.

 

Artikel 2.5 (Specifieke) zorgplicht voor toestand onroerend cultureel erfgoed

  • 1.

    Het is verboden gemeentelijk onroerend cultureel erfgoed te beschadigen of te vernielen.

  • 2.

    De eigenaar en huurder van een gemeentelijk monument zijn verplicht het onderhoud te verrichten dat voor de instandhouding daarvan noodzakelijk is.

  • 3.

    Degene die een activiteit verricht aan of bij een gemeentelijk onroerend cultureel erfgoed is verplicht alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevraagd om beschadiging te voorkomen.

 

Artikel 2.6 (Specifieke) zorgplicht voor toestand van sloten en wateren

De eigenaar van een perceel draagt er voldoende zorg voor dat de sloten en andere wateren op het perceel geen gevaar, nadeel voor de gezondheid of hinder oplevert voor derden.

 

Artikel 2.7 (Specifieke) zorgplicht voor toestand niet openbare riolen en putten buiten gebouwen

De eigenaar van een gebouw draagt voldoende zorg voor de niet openbare riolen en putten buiten gebouwen. Deze mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor derden.

 

Artikel 2.8 (Specifieke) zorgplicht voorkomen van de verspreiding van moeilijk te bestrijden planten

De eigenaren, pachters, gebruikers en beheerders van de rechthebbenden en toezichthouders op de binnen de gemeente gelegen openbare plaatsen zijn verplicht die zich op die gronden bevindende akkermelkdistels, akkerdistels, brandnetels, fluitenkruid, krulzuring, Jacobs Kruiskruid en reuzenberenklauwen voordat deze gaan bloeien te bestrijden.

 

Artikel 2.9 (Specifieke) zorgplicht voorkomen en verwijderen zwerfafval in de openbare ruimte

  • 1.

    Eenieder heeft de zorgplicht om zwerfafval te voorkomen.

  • 2.

    Bij het achterlaten van afval in de openbare ruimte wordt gebruik gemaakt van de daarvoor bestemde afvalbakken of andere daarvoor bestemde inzamelvoorzieningen.

  • 3.

    Reclamedrukwerk, promotiemateriaal, gratis producten en de verpakkingen daarvan, die ondanks het verbod in het eerste lid in de openbare ruimte is achtergelaten, worden onmiddellijk opgeruimd door degene die het onder het publiek verspreidde.

  • 4.

    Het is verboden om andere afvalstoffen dan straatafval achter te laten in daartoe van gemeentewege of anderszins geplaatste of voorgeschreven bakken, manden of soortgelijke voorwerpen.

 

Artikel 2.10 (Specifieke) zorgplicht voorkomen en verwijderen zwerfafval rondom verkooppunten

  • 1.

    De verkoper van eet- of drinkwaren die ter plaatse kunnen worden genuttigd, draagt zorg voor afvalbakken of andere inzamelmiddelen voor het afval.

  • 2.

    De inzamelmiddelen zijn beschikbaar voor klanten en worden tijdig geleegd.

  • 3.

    (Vervallen) Bruidsschat Omgevingsplan § 22.3.3 Zwerfafval, artikel 22.53 Afval: zwerfvuil)

  • 4.

    Degene die de openbare gelegenheid drijft is verplicht zorg te dragen dat dagelijks, uiterlijk een uur na sluiting van de openbare gelegenheid, doch in ieder geval terstond op de eerste aanzegging van een ambtenaar belast met het toezicht op de naleving van dit artikel, in de nabijheid van de openbare gelegenheid achtergebleven afval, voor zover kennelijk uit of van de openbare gelegenheid afkomstig, wordt opgeruimd.

 

Artikel 2.11 (Specifieke) zorgplicht voor (telecom)kabels en leidingen

  • 1.

    De netbeheerder is verplicht zorg te dragen voor een goede staat en onderhoud van kabels en leidingen.

  • 2.

    De telecomaanbieder is verplicht zorg te dragen voor een goede staat en onderhoud van telecomkabels.

 

Artikel 2.12 Algemeen verbod oplaten van ballonnen

Het is verboden ballonnen op te laten. Onder ballonnen wordt verstaan alle soorten ballonnen en wenslantaarns en soortgelijke objecten die zonder sturing wegdrijven.

 

Artikel 2.13 Verbod houtopstanden of objecten onder hoogspanningslijn

  • 1.

    Het is verboden binnen een afstand van zes meter aan weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen opgaande houtopstanden of objecten die niet zijn aan te merken als bouwwerken, hoger dan twee meter te plaatsen of te hebben.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op objecten die deel uitmaken van de hoogspanningslijn.

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van dit verbod indien de elektrische spanning van de bovengrondse hoogspanningslijn dat toelaat. Over de mogelijkheid voor ontheffing wordt overleg gevoerd met de netbeheerder.

  • 4.

    Dit artikel is niet van toepassing voor zover in dit onderwerp is voorzien in het tijdelijke Omgevingsplan.

 

Artikel 2.14 Verbod dumpen stoffen of voorwerpen

  • 1.

    Het is verboden afvalstoffen op een voor het publiek waarneembare plaats in de open lucht en buiten een instelling, gebouw of openbare gelegenheid als bedoeld in het Besluit activiteiten leefomgeving op te slaan of opgeslagen te hebben, anders dan door het in overeenstemming met de artikelen 5.30 tot en met 5.37 van deze verordening aanbieden, achterlaten of overdragen van huishoudelijke afvalstoffen.

  • 2.

    Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op:

  • a.

    het aanbieden, overdragen of achterlaten van huishoudelijke afvalstoffen of bedrijfsafvalstoffen in overeenstemming met deze verordening;

  • b.

    het maken van compost van huishoudelijk groente-, fruit- of tuinafval op het perceel waar dit is ontstaan;

  • c.

    het voor korte tijd plaatsen van afvalstoffen of voorwerpen op de weg tijdens het laden, lossen of vervoeren van afvalstoffen;

  • d.

    activiteiten die vallen onder een vergunning van een instelling of openbare gelegenheid;

  • e.

    voor zover in het onderwerp wordt voorzien door de Aanvullingswet bodem, de Omgevingswet, het Aanvullingsbesluit bodem of deze verordening.

  • 3.

    Als de overtreder van dit artikel onbekend is, wordt de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen of voorwerpen kunnen worden herleid, geacht te hebben gehandeld in strijd met dit artikel.

 

Artikel 2.15 Verbod verontreinigen van de weg

  • 1.

    Het is verboden een weg, bedoeld in artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994, te verontreinigen of het milieu nadelig te beïnvloeden door afvalstoffen, stoffen of voorwerpen te laden, te lossen of te vervoeren of andere werkzaamheden te verrichten.

  • 2.

    Degene die in strijd met het eerste lid de weg verontreinigt of het milieu nadelig beïnvloedt of diens opdrachtgever zorgt terstond na de beëindiging van de werkzaamheden van die dag voor het reinigen van de weg, of zoveel eerder als nodig is om de veiligheid van het verkeer of de bescherming van het wegdek te verzekeren.

 

Artikel 2.16 Verbod opslaan afval in de openlucht

Het is verboden afvalstoffen op een voor het publiek waarneembare plaats in de open lucht en buiten een gebouw, instelling of openbare gelegenheid als bedoeld in het Besluit activiteiten leefomgeving op te slaan of opgeslagen te hebben, anders dan door het in overeenstemming met de artikelen 5.30 tot en met 5.37 van deze verordening aanbieden, achterlaten of overdragen van huishoudelijke afvalstoffen.

 

Artikel 2.17 Verbod plaatsen van autowrakken en onderdelen in de openbare ruimte

  • 1.

    Het is verboden een autowrak of onderdelen van auto’s in de openbare ruimte te plaatsen.

  • 2.

    Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door deze verordening of het Besluit beheer autowrakken.

 

Artikel 2.18 Meldplicht bij brand of broei

Eenieder die brand of broei ontdekt of deze vermoed, is verplicht dit onmiddellijk aan de brandweer te melden.

 

Artikel 2.19 Gedoogplicht voorzieningen voor verkeer, verlichting, nummering en naamgeving

  • 1.

    De eigenaar of een andere rechthebbende op een bouwwerk of een perceel is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk of op dat perceel door het college objecten, borden of voorzieningen voor het verkeer, openbare verlichting, huisnummering, wijk-, buurt- of straatnaamgeving worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2.

    De rechthebbende draagt er zorg voor dat de objecten, borden of voorzieningen niet in de werking belemmerd worden en vanaf de openbare weg duidelijk zichtbaar blijven.

  • 3.

    Het eerste lid is niet van toepassing voor zover in het onderwerp wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900 en de Omgevingswet.

 

Hoofdstuk 3 Proces, procedure en adviescommissie

 

Artikel 3.1 Omgevingswet en de verhouding tot de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

  • 1.

    Als volgens de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht niet het college maar een ander bestuursorgaan het bevoegd gezag is voor het nemen van een besluit, wordt voor ‘het college’ gelezen ‘het bevoegd gezag’. In de Omgevingswet wordt het bevoegde gezag met naam en toenaam genoemd.

  • 2.

    De artikelen 3.2 tot en met 3.5 van deze verordening zijn niet van toepassing voor zover in het onderwerp wordt voorzien door de Omgevingswet of de op grond van deze wet vastgestelde algemene maatregelen van bestuur.

 

Artikel 3.2 (Beslis)termijnen

Een aanvraag voor een beschikking of een melding en de daarbij behorende gegevens en documenten worden ingediend bij het college of via de vastgestelde indieningsprocedure en het daarvoor bestemde digitale formulier op de website van de gemeente Epe.

 

Artikel 3.3 Voorschriften en beperkingen

Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden.

 

Artikel 3.4 Algemene weigeringsgronden

  • 1. Het college weigert een vergunning of ontheffing in ieder geval:

    a. indien de te vergunnen activiteit in strijd is met het bepaalde in deze verordening of een andere wettelijke regelgeving;

    b. in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (verder Wet Bibob).

    2. Het college kan een vergunning of ontheffing in ieder geval weigeren indien:

    a. dat naar hun oordeel nodig is in het belang van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving of de bescherming van het milieu;

    b. dat naar hun oordeel nodig is met het oog op het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften;

    c. niet wordt voldaan aan bij of krachtens deze verordening gestelde vereisten om voor de vergunning of ontheffing in aanmerking te komen;

    d. de aanvraag te kort voor de beoogde datum van de beoogde activiteit is ingediend en daardoor redelijkerwijs een behoorlijke behandeling en beoordeling van de aanvraag niet mogelijk is.

     

 

Artikel 3.5 Algemene wijzigings- en intrekkingsgronden

  • 1.

    Het college kan de vergunning of ontheffing in ieder geval wijzigen of intrekken indien:

    • a.

      de vergunning of ontheffing ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend;

    • b.

      veranderde omstandigheden, feiten of inzichten met betrekking tot de activiteit waarvoor de vergunning of ontheffing is verleend, zich tegen voortzetting of ongewijzigde voortzetting van die activiteit verzetten;

    • c.

      de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nageleefd;

    • d.

      de voor de houder van de vergunning of ontheffing geldende algemene regels niet zijn of worden nageleefd;

    • e.

      van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn of bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn;

    • f.

      aannemelijk is dat de werkelijke situatie afwijkt van de vergunde situatie;

    • g.

      de vergunninghouder dit verzoekt.

  • 2.

    Het college kan de vergunning of ontheffing in ieder geval intrekken in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet Bibob.

 

Artikel 3.6 Gemeentelijke adviescommissie omgevingskwaliteit

(vervallen)

 

Artikel 3.7 Gemeentelijk erfgoedregister

1. Het college houdt een door eenieder te raadplegen gemeentelijk erfgoedregister bij van krachtens deze verordening aangewezen gemeentelijk cultureel erfgoed inclusief de locaties waaraan krachtens artikel 4.2, eerste lid, van de Omgevingswet in het Omgevingsplan de functie cultureel erfgoed is toebedeeld.

2. Het gemeentelijk erfgoedregister bevat:

a. gegevens over de inschrijving en ter identificatie van het aangewezen gemeentelijk cultureel erfgoed;

b. gegevens over door het college van de minister ontvangen afschriften van de inschrijving van een rijksmonument in het rijksmonumentenregister als bedoeld in artikel 3.3, vijfde lid, van de Erfgoedwet en instructies als bedoeld in artikel 2.34, vierde lid, van de Omgevingswet betreffende een locatie met de functie-aanduiding rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht;

c. gegevens over door het college van gedeputeerde staten ontvangen instructies als bedoeld in artikel 2.33, eerste lid, van de Omgevingswet betreffende een locatie met de functie-aanduiding provinciaal monument, provinciaal archeologisch monument of provinciaal beschermd stads- of dorpsgezicht.

 

Artikel 3.8 Nadere regels en aanwijzingsbesluiten

Het college kan ter uitvoering van deze verordening aanwijzingsbesluiten en nadere regels vaststellen.

Hoofdstuk 4 Aanwijzing van gemeentelijk monument, gemeentelijk archeologisch monument, beschermd stads- of dorpsgezicht

 

 

Artikel 4.1 Definities

In dit hoofdstuk van deze verordening en de daarop berustende voorschriften wordt, tenzij anders is bepaald, verstaan onder:

  • gemeentelijk beschermd cultuurgoed: cultuurgoed als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet dat als zodanig is aangewezen op grond van artikel 4.3, eerste lid, van deze verordening;

  • gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht: stads- of dorpsgezicht als bedoeld in de bijlage bij artikel 1.1 van de Omgevingswet dat als zodanig is aangewezen op grond van artikel 4.18 van deze verordening;

  • gemeentelijk beschermde verzameling: verzameling als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet die als zodanig is aangewezen op grond van artikel 4.3, tweede lid, van deze verordening;

  • gemeentelijk monument: monument of archeologisch monument als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet dat is ingeschreven in het gemeentelijk erfgoedregister;

  • minister: minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

  • omgevingsvergunning: vergunning als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet voor een activiteit met betrekking tot een gemeentelijk monument of een gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht.

 

Artikel 4.2 Doel van de regels in dit hoofdstuk

  • 1.

    Het doel van de regels in dit hoofdstuk van deze verordening is het behouden en beschermen van onroerend cultureel erfgoed dat van bijzondere cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis of van uitzonderlijke schoonheid is en dat onvervangbaar is.

  • 2.

    Door de aanwijzing als gemeentelijk monument, archeologisch monument of beschermd stads- of dorpsgezicht krijgt het betreffende erfgoed een beschermde status.

  • 3.

    Dit artikel heeft als juridische grondslag artikel 3.16 van de Erfgoedwet.

 

Artikel 4.3 Aanwijzing als gemeentelijk beschermd cultuurgoed of gemeentelijk beschermde verzameling

  • 1.

    Het college kan besluiten een cultuurgoed dat van bijzondere cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis of uitzonderlijke schoonheid is en dat als onvervangbaar en onmisbaar behoort te worden behouden voor het gemeentelijk cultuurbezit en dat in eigendom is van de gemeente of dat aan de zorg van de gemeente is toevertrouwd aan te wijzen als gemeentelijk beschermd cultuurgoed.

  • 2.

    Het college kan besluiten een verzameling van bijzondere cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis, die als geheel of door een of meer van de cultuurgoederen die een wezenlijk onderdeel van de verzameling zijn, als onvervangbaar en onmisbaar behoort te worden behouden voor het gemeentelijk cultuurbezit en die in eigendom van de gemeente is of die aan de zorg van de gemeente is toevertrouwd aan te wijzen als gemeentelijk beschermde verzameling.

  • 3.

    Voor de aanwijzing van een cultuurgoed dat of een verzameling die aan de zorg van de gemeente is toevertrouwd is toestemming van de eigenaar vereist.

  • 4.

    Over het voornemen van een aanwijzing, bedoeld in het eerste of tweede lid, alsmede over de vervreemding van een gemeentelijk beschermd cultuurgoed of een gemeentelijk beschermde verzameling of over het afstand doen van de zorg daarvoor vraagt het college advies aan een commissie als bedoeld in artikel 4.18 van de Erfgoedwet en als bedoeld in de Verordening op de gemeentelijke adviescommissie omgevingskwaliteit.

  • 5.

    Dit artikel is niet van toepassing op:

    • a.

      door de minister beschermde cultuurgoederen en beschermde verzamelingen als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet en

    • b.

      cultureel erfgoed dat is aangewezen op grond van een provinciale Erfgoedverordening als bedoeld in artikel 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet

  • 6. Het college verwerkt de aanwijzing direct in het gemeentelijk erfgoedregister.

 

Artikel 4.4 Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als gemeentelijk beschermd cultuurgoed of gemeentelijk beschermde verzameling

  • 1.

    Het college kan een besluit tot aanwijzing als bedoeld in artikel 4.3, eerste of tweede lid van deze verordening, wijzigen of intrekken.

  • 2.

    Artikel 4.3, vierde lid, van deze verordening, is hierop van overeenkomstige toepassing, tenzij het een aanpassing van ondergeschikte betekenis betreft of het gemeentelijk beschermd cultuurgoed of de gemeentelijk beschermde verzameling waarop de aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan.

  • 3.

    Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het gemeentelijk beschermd cultuurgoed of de gemeentelijk beschermde verzameling waarop de aanwijzing betrekking heeft wordt aangewezen als:

    • a.

      door de minister beschermd cultuurgoed of beschermde verzameling als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet of

    • b.

      beschermd cultureel erfgoed op grond van een provinciale Erfgoedverordening als bedoeld in artikel 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet.

  • 4.

    Het college verwerkt de wijziging, intrekking of het vervallen van een aanwijzing direct in het gemeentelijk erfgoedregister.

 

Artikel 4.5 Aanwijzing als gemeentelijk monument

  • 1. Het college kan besluiten een monument of archeologisch monument dat van bijzonder belang is voor de gemeente vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde aan te wijzen als gemeentelijk monument.
  • 2. Dit artikel is niet van toepassing op:
  • a. rijksmonumenten en

     

    b. monumenten en archeologische monumenten die zijn aangewezen op grond van een provinciale Erfgoedverordening als bedoeld in 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet of een Omgevingsverordening als bedoeld in artikel 2.6 van de Omgevingswet.

     

Artikel 4.6 Voornemen tot aanwijzing

  • 1. Een voornemen om toepassing te geven aan artikel 4.5, eerste lid, van de verordening, wordt door het college schriftelijk bekendgemaakt aan alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak die vermeld staan in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet.

  • 2. Voordat een kerkelijk monument wordt aangewezen, voert het college overleg over het voornemen met de eigenaar.

 

Artikel 4.7 Voorbescherming

1. De bescherming van de artikelen 4.13 tot en met 4.16, van deze verordening, is van overeenkomstige toepassing op het monument of archeologisch monument ten aanzien waarvan een voornemen als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, van deze verordening, is bekendgemaakt.

2. De voorbescherming, bedoeld in het eerste lid, vervalt op het moment van inschrijving van de aanwijzing in het gemeentelijk erfgoedregister.

 

Artikel 4.8 Advies gemeentelijke adviescommissie

  • 1.

    Het college vraagt over het voornemen om toepassing te geven aan artikel 4.5, eerste lid, van deze verordening, advies aan de gemeentelijke adviescommissie omgevingskwaliteit, zoals bedoeld in artikel 17.9 van de Omgevingswet en de Verordening op de gemeentelijke adviescommissie omgevingskwaliteit.

  • 2.

    De gemeentelijke adviescommissie omgevingskwaliteit betrekt in ieder geval de leden die deskundig zijn op het gebied van de monumentenzorg bij het advies.

 

Artikel 4.9 Beslistermijn en inhoud aanwijzingsbesluit

  • 1. Op een aanvraag om aanwijzing dient te worden besloten binnen 26 weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 2. De aanwijzing bevat in ieder geval de plaatselijke aanduiding van het gemeentelijke monument, de datum van aanwijzing, de kadastrale aanduiding en een beschrijving van het gemeentelijke monument.

 

Artikel 4.10 Bekendmaking aanwijzingsbesluit aan rechthebbenden en inschrijving

  • 1. De aanwijzing wordt schriftelijk bekendgemaakt aan alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak die vermeld staan in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet.

  • 2. Het college verwerkt de aanwijzing direct in het gemeentelijk erfgoedregister.

 

Artikel 4.11 Aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument

  • 1. In een spoedeisend geval kan het college een monument of archeologisch monument aanwijzen als voorlopig gemeentelijk monument. In afwijking van artikel 4.8, van deze verordening, wordt in dat geval aan de gemeentelijke adviescommissie omgevingskwaliteit advies gevraagd over de vastgestelde aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument.

  • 2. Een aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument vervalt na 26 weken of zoveel eerder als het college een besluit heeft genomen over de aanwijzing, bedoeld in artikel 4.5, eerste lid, van deze verordening.

  • 3. De artikelen 4.13 tot en met 4.16, van deze verordening, zijn van overeenkomstige toepassing vanaf het moment dat zakelijk gerechtigden schriftelijk in kennis worden gesteld van het besluit van het college tot aanwijzing van het monument of archeologisch monument als voorlopig gemeentelijk monument. Artikel 4.10 van deze verordening is van overeenkomstige toepassing op deze aanwijzing.

 

Artikel 4.12 Wijziging gemeentelijk erfgoedregister, vervallen aanwijzing monument

  • 1.

    Het college kan ten aanzien van gemeentelijke monumenten en voorlopige gemeentelijke monumenten wijzigingen aanbrengen in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • 2.

    Als de wijziging ziet op het schrappen uit het register zijn de artikelen 4.5 tot en met 4.11, van deze verordening, van overeenkomstige toepassing, tenzij het monument of het archeologisch monument waarop de aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan.

  • 3.

    Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het monument of het archeologisch monument waarop de aanwijzing betrekking heeft is ingeschreven in het rijksmonumentenregister of een provinciaal erfgoedregister als bedoeld in artikel 3.17, derde lid, van de Erfgoedwet of een Omgevingsverordening als bedoeld in artikel 2.6 van de Omgevingswet.

Het vervallen van de aanwijzing wordt onverwijld bijgehouden in het gemeentelijk erfgoedregister.

 

Artikel 4.13 Instandhoudingsplicht gemeentelijk monument

Het is verboden een gemeentelijk monument te beschadigen of te vernielen, of daaraan onderhoudt te onthouden dat voor de instandhouding daarvan noodzakelijk is.

 

Artikel 4.14 Omgevingsvergunning gemeentelijk monument

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het college een gemeentelijk monument:

    • a.

      te slopen, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen of

  • b.

    te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op:

    • a.

      de uitvoering van normaal onderhoud, voor zover detaillering, profilering, vormgeving, materiaalsoort en kleur van het monument niet wijzigen, en voor zover de aanleg van een tuin, park of andere aanleg, niet wijzigt;

    • b.

      alleen inpandige veranderingen van een onderdeel van het monument dat uit het oogpunt van monumentenzorg geen waarde heeft;

    • c.

      het binnen een monument dat als begraafplaats in gebruik is met inachtneming van de monumentale waarden:

  • 1˚ plaatsen van grafmonumenten, met inbegrip van het tijdelijk verwijderen daarvan en het bijwerken van het opschrift;

  • 2˚ doen van begravingen of as bijzettingen of

  • 3˚ ruimen van graven waarvan het grafmonument niet is beschermd als gemeentelijk monument.

  • 3.

    Het college kan in het belang van de monumentenzorg nadere regels stellen met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden aan een gemeentelijk monument.

  • Deze regels kunnen mede inhouden een vrijstelling van het verbod, bedoeld in het eerste lid, of een plicht tot het melden van handelingen bedoeld in het tweede lid.

 

Artikel 4.15 Intrekken van de omgevingsvergunning

(Vervallen)

 

Artikel 4.16 Weigeringsgronden

  • 1.

    De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend als het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet.

  • 2.

    Een omgevingsvergunning voor een kerkelijk monument als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet wordt niet verleend zonder overeenstemming met de eigenaar.

 

Artikel 4.17 Advies omgevingsvergunning rijksmonument

(Vervallen)

 

Artikel 4.18 Aanwijzing als gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht

  • 1.

    De gemeenteraad kan, op voorstel van het college, stads- of dorpsgezichten aanwijzen als gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht.

  • 2.

    Het college zendt het voorstel voor advies aan de adviescommissie, bedoeld in artikel 4.8, eerste lid, van deze verordening. Artikel 4.8, tweede en derde lid, van deze verordening, zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    De gemeenteraad beslist binnen 26 weken na verzending van het voorstel, bedoeld in het tweede lid.

  • 4.

    Een aangewezen gemeentelijk stads- of dorpsgezicht wordt onverwijld opgenomen in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • 5.

    De gemeenteraad stelt ter bescherming van een op grond van het eerste lid aangewezen gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht een Omgevingsplan als bedoeld in artikel 2.4 van de Omgevingswet vast. Bij het besluit tot aanwijzing van een beschermd stads- of dorpsgezicht kan hiertoe een termijn worden gesteld.

  • 6.

    Bij het besluit tot aanwijzing van een gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht wordt bepaald of en in hoeverre het tijdelijke Omgevingsplan als beschermend in de zin van het vorige lid kan worden aangemerkt.

  • 7.

    Dit artikel is niet van toepassing op een beschermd stads- of dorpsgezicht dat via instructies de functie-aanduiding rijksbeschermd of provinciaal beschermd stads- of dorpsgezicht heeft, of dat is aangewezen op grond van artikel 35, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 of een provinciale verordening als bedoeld in het voormalige artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

 

Artikel 4.19 Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht

  • 1. De gemeenteraad kan, op voorstel van het college, een besluit tot aanwijzing als bedoeld in artikel 4.18, eerste lid, van deze verordening, wijzigen of intrekken.

  • Artikel 4.18, tweede en derde lid, van deze verordening, zijn hierop van overeenkomstige toepassing, tenzij het een aanpassing van ondergeschikte betekenis betreft of het stads- of dorpsgezicht waarop aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan.

  • 2. Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het stads- of dorpsgezicht waarop de aanwijzing betrekking heeft wordt aangewezen als beschermd stads- of dorpsgezicht op grond van een instructie als bedoeld in artikel 2.33, eerste lid, of artikel 2.34, vierde lid, van de Omgevingswet.

  • 3. Het college verwerkt de wijziging, intrekking of het vervallen van een aanwijzing direct in het gemeentelijk erfgoedregister.

 

Artikel 4.20 Verbodsbepaling en aanvraag omgevingsvergunning

  • 1. Het is in een gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht verboden om zonder omgevingsvergunning een bouwwerk te slopen.

  • 2. De omgevingsvergunning kan in ieder geval worden geweigerd als naar het oordeel van het college niet aannemelijk is dat op de plaats van het te slopen bouwwerk een ander bouwwerk kan of zal worden gebouwd.

  • 3. Artikel 4.16 van deze verordening is van overeenkomstige toepassing.

  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het slopen ingevolge een verplichting als bedoeld in de artikelen 13, of 13b van de Woningwet of ingevolge een verplichting zoals gesteld in een maatwerkvoorschrift op grond van artikel 3.5 van het Besluit bouwwerken leefomgeving.

 

Artikel 4.21 Vangnet archeologie

1. Het is verboden om in een archeologisch monument, een zone met archeologische waarde of een zone met archeologische verwachting, de bodem te verstoren.

2. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing wanneer:

a. het een verstoring betreft van een archeologisch monument, een zone met archeologische waarde of een zone met archeologische verwachting die is aangegeven op de gemeentelijke archeologische beleidskaart en het verrichten van de activiteiten niet strijdig zijn met de daarvoor geldende vrijstellingsgrenzen;

b. in het geldend tijdelijke Omgevingsplan bepalingen zijn opgenomen omtrent archeologische monumentenzorg;

c. voor de activiteit een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet is verleend en in de omgevingsvergunning voorschriften zijn opgenomen omtrent archeologische monumentenzorg;

d. het college stelt nadere regels met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden die leiden tot een verstoring van een archeologisch monument, een zone met archeologische waarde of een zone met archeologische verwachting als aangegeven op de gemeentelijke archeologische beleidskaart, dan wel bij het ontbreken daarvan, de gemeentelijke archeologische waarden- en verwachtingenkaart;

e. een rapport is overlegd waarin de archeologische waarde van het te verstoren terrein naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld en waaruit blijkt dat:

i. het behoud van de archeologische waarden in voldoende mate kan worden geborgd;

ii. de archeologische waarden door de verstoring niet onevenredig worden geschaad of

iii. in het geheel geen archeologische waarden aanwezig zijn.

 

Hoofdstuk 5 Regels voor activiteiten

Afdeling 5.1Omgevingsvergunning voor het bouwen

 

Artikel 5.1 Doel van de regels over bodem en bodemsanering

  • 1.

    Het doel van de regels in deze afdeling is om de kwaliteit van de bodem te beschermen, verontreiniging tegen te gaan en de kwaliteit van de bodem waar mogelijk te verbeteren. Dit draagt bij aan een veilige en gezonde fysieke leefomgeving voor mens, dier en plant.

  • 2.

    Het doel van de artikelen 5.3 en 5.4 van deze verordening is het tegengaan van bouwen op verontreinigde bodem als bedoeld in het Besluit bouwwerken leefomgeving.

  • 3.

    Deze afdeling is niet van toepassing als in het onderwerp is voorzien door de Omgevingswet en de op grond van die wet vastgestelde algemene maatregelen van bestuur.

 

Artikel 5.2 Op wie van toepassing

Dit hoofdstuk is van toepassing op degene die de betrokken activiteit verricht of laat verrichten, tenzij anders is bepaald.

 

Afdeling 5.2Bodem

 

Artikel 5.3 Verbod tot bouwen op verontreinigde bodem

  • 1.

    Het is verboden een bouwwerk te bouwen op een bodem die zodanig verontreinigd is dat schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers als:

    • a.

      daarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen zullen verblijven;

    • b.

      dat het bouwwerk de grond raakt en voor dat bouwen een omgevingsvergunning vereist is;

    • c.

      het bestaande rechtmatige gebruik van het bouwwerk wijzigt en voor dat bouwen een omgevingsvergunning vereist is.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing als het college aan de omgevingsvergunning voor het bouwen van het betrokken bouwwerk voorschriften en beperkingen verbindt waarmee naar hun oordeel uit het bodemonderzoeksrapport of uit het goedgekeurde bodemsaneringsplan, als bedoeld in de Aanvullingswet bodem blijkt dat daarmee de bodem geschikt kan worden gemaakt voor het bouwen van een bouwwerk.

 

Artikel 5.4 Bodemonderzoek

  • 1.

    Het onderzoek betreffende de bodemgesteldheid als bedoeld in het Besluit bouwwerken leefomgeving:

    • a.

      de resultaten van een recent milieu hygiënisch bodemonderzoek verricht volgens NEN 5740, vigerende uitgave, in overeenstemming met de van toepassing zijnde onderzoekstrategie;

    • b.

      indien op basis van het vooronderzoek aanleiding bestaat te veronderstellen dat asbest, daaronder mede begrepen asbestvezels, -deeltjes of -stof, in de bodem aanwezig is, vindt het onderzoek mede plaats op de wijze als voorzien in NEN 5707, vigerende uitgave.

  • 2.

    De plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport geldt niet indien het bouwen betrekking heeft op een bouwwerk dat naar aard en omvang gelijk is aan een bouwwerk als genoemd in het Besluit bouwwerken leefomgeving, het Besluit kwaliteit leefomgeving en het Omgevingsbesluit.

  • 3.

    Het college staat toe een geheel of gedeeltelijke afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport, indien bij het college reeds bruikbare recente onderzoeksresultaten beschikbaar zijn.

  • 4.

    Het college kan gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoeld in de Omgevingswet, of de op grond van deze wet vastgestelde algemene maatregelen van bestuur, indien uit het in NEN 5725, vigerende uitgave, bedoelde vooronderzoek naar het historisch gebruik en naar de bodemgesteldheid blijkt, dat de locatie onverdacht is dan wel de gerezen verdenkingen een volledig veldonderzoek volgens NEN 5740, vigerende uitgave, niet rechtvaardigen.

  • 5.

    Het bodemonderzoek wordt uitgevoerd voorafgaand aan eventuele sloop van gebouwen. Indien het bodemonderzoek pas kan plaatsvinden nadat de aanwezige bouwwerken zijn gesloopt, dient het bodemonderzoek plaats te vinden nadat is gesloopt, maar voordat met de bouw wordt begonnen.

 

Artikel 5.5 Aanwijsbevoegdheid Interferentiegebieden

Het college is bevoegd interferentiegebieden aan te wijzen en vast te stellen. Ook is het college bevoegd de grenzen van een interferentiegebied te wijzigen en opnieuw vast te stellen. Dit ter voorkoming van interferentie tussen gesloten of open bodemenergiesystemen onderling of anderszins ter bevordering van een doelmatig gebruik van bodemenergie.

 

Afdeling 5.3Ondergrondse infrastructuur

Artikel 5.6 Toepasselijkheid kabels en leidingen

  • 1.

    Deze afdeling is van toepassing op werkzaamheden die door of namens een netbeheerder plaatsvinden binnen de gemeente Epe.

  • 2.

    Het bepaalde in deze afdeling geldt niet voor zover hierin reeds is voorzien in de Telecommunicatiewet of privaatrechtelijke overeenkomsten.

 

Artikel 5.7 Nadere regels

  • 1.

    Het college kan ter uitvoering van deze afdeling nadere regels vaststellen.

  • 2.

    Deze nadere regels hebben in ieder geval betrekking op:

  • a.

    openbare orde en veiligheid;

  • b.

    het tijdstip, de plaats en de wijze van uitvoering van werkzaamheden;

  • c.

    het bevorderen van het medegebruik van voorzieningen;

  • d.

    ondergrondse ordening, planning en coördinatie van werkzaamheden;

  • e.

    nadeelcompensatie in geval van het nemen van maatregelen ten aanzien van kabels en leidingen;

  • f.

    de te verstrekken gegevens alsmede over de wijze waarop die moeten worden verstrekt;

  • g.

    de verrekening van herstel-, beheer- en degeneratiekosten;

  • h.

    het al dan niet toestaan van de aanleg van een netwerk dat niet valt onder het begrip openbaar netwerk.

 

Artikel 5.8 Instemmingsvereiste

  • 1.

    Het is verboden werkzaamheden te verrichten zonder of in afwijking van een door het college genomen instemmingsbesluit.

  • 2.

    Voor het verrichten van spoedeisende werkzaamheden of werkzaamheden van niet ingrijpende aard is geen instemmingsbesluit, als bedoeld in het eerste lid, noodzakelijk, maar kan worden volstaan met een door het college goedgekeurde melding. De raad is bevoegd om redenen van veiligheid delen van het grondgebied aan te wijzen waarvoor het voorgaande niet van toepassing is:

  • a.

    de werkzaamheden moeten binnen een jaar na de datum waarop het instemmingsbesluit onherroepelijk is geworden zijn voltooid;

  • b.

    de werkzaamheden van niet ingrijpende aard moeten binnen het in de goedgekeurde melding bepaalde tijdvak zijn voltooid;

  • c.

    het in het eerste lid opgenomen verbod is niet van toepassing op werkzaamheden van de gemeente;

  • d.

    behoudens in geval van spoedeisende werkzaamheden zijn bij weersomstandigheden, waarbij de uitvoering van de werkzaamheden tot overlast of gevaar voor de bewoners en/of schade voor de gemeente kan leiden, is het college bevoegd een breekverbod in te stellen. De vaststelling dat er sprake is van deze weersomstandigheden is een bevoegdheid van het college.

  • 3.

    Tijdens de door de gemeente vergunde evenementen geldt altijd een breekverbod. De termijnen zoals bedoeld in artikel 5.9, derde en vierde lid, van deze verordening worden automatisch verlengd met de periode van het breekverbod. Uiterlijk een dag voor beëindiging van het breekverbod, zal het college de betrokken uitvoerende partij(en) hierover informeren.

 

Artikel 5.9 Aanvragen en melden

  • 1.

    Voor het uitvoeren van de werkzaamheden dient een instemmingsbesluit bij het college te worden aangevraagd.

  • 2.

    In verband met de voorgenomen werkzaamheden kan vooroverleg plaatsvinden met het college om de aanvraag, als bedoeld in het eerste lid, voor te bereiden.

  • 3.

    Als de werkzaamheden ook betrekking hebben op openbare gronden van een andere gedoogplichtige of grondeigenaar dan de gemeente en/of als er een aanvraag voor een vergunning al dan niet bij een ander bestuursorgaan op grond van een andere wet is ingediend, dan stelt de aanvrager het college hiervan op de hoogte.

  • 4.

    Werkzaamheden van niet ingrijpende aard of de aanvang van werkzaamheden moet(en) twee werkdagen voorafgaand aan de aanvang van de werkzaamheden gemeld worden bij het college.

  • 5.

    Spoedeisende werkzaamheden moeten voorafgaand aan de aanvang van de werkzaamheden gemeld worden bij het college of bij een daartoe door hen gemachtigd ambtenaar. Als een melding vooraf niet mogelijk is, moet de melding uiterlijk binnen een werkdag na de aanvang van de uitvoering gemotiveerd worden gedaan.

 

Artikel 5.10 Gegevensverstrekking

  • 1. Voor het aanvragen van een instemmingsbesluit dient gebruik te worden gemaakt van daartoe door het college vastgestelde (digitale) formulieren en/of registratiesysteem.

  • 2. Bij een aanvraag voor een instemmingsbesluit dienen de volgende gegevens te worden verstrekt:

  • a. naam-, adres- en woonplaatsgegevens van de netbeheerder;

  • b. als het een aanvraag betreft voor het verrichten van werkzaamheden voor of namens een netbeheerder de naam-, adres- en woonplaatsgegevens van de gemachtigde en een schriftelijke machtiging bij de eerste aanvraag van enig kalenderjaar;

  • c. een opgave van het aantal, de soort, de aard en het beoogde gebruik van de kabels en/of leidingen;

  • d. vereiste vergunning(en), ontheffing(en) of toestemming(en) op grond van overige wetgeving, alsmede informatie over de afstemming met andere gedoogplichtigen, grondeigenaren en/of beheerders van openbare gronden;

  • e. een digitale tekening (PDF- en/of DWG-formaat) met BGT-ondergrond legenda en eenduidige en volledige maatvoering (RD-coördinaten) met daarop aangegeven:

  • i. een opgave van het gewenste tracé;

  • ii. een opgave van de tijdelijke en permanente voorzieningen;

  • iii. een opgave van de te plaatsen bovengrondse voorzieningen.

  • f. overtuigende gegevens en inzicht omtrent de uitvoerbaarheid van de voorgenomen werkzaamheden waaruit blijkt:

  • i. binnen de beschikbare ruimte aangelegd wordt;

  • ii. dat de bereikbaarheid van de overige kabels en/of leidingen blijft gewaarborgd;

  • iii. dat de vereisten voor het passeren van groenvoorzieningen gewaarborgd blijven.

  • g. de tracélengte en de lengte en breedte van de te graven sleuf, alsmede de aard van de sleufbedekking die wordt opengebroken;

  • h. de voorgenomen datum van aanvang en beëindiging van de werkzaamheden;

  • i. een opgave van het aantal kabels en/of leidingen dat direct in gebruik wordt genomen en het aantal kabels en/of leidingen dat niet direct in gebruik wordt genomen;

  • j. indien de gemeente de coördinaten van de zich in het tracé bevindende (monumentale) bomen aanlevert, dan moet de netbeheerder deze (inclusief de kroonprojectie) op de instemmingstekening weergeven.

  • 3. Voor een melding, als bedoeld in artikel 5.9, vierde en vijfde lid, van deze verordening, dient gebruik te worden gemaakt van het door het college vastgestelde (digitale) formulieren en/of registratiesysteem. De volgende gegevens moeten daarbij in ieder geval worden verstrekt:

    • a.

      naam-, adres- en woonplaatsgegevens van de netbeheerder;

    • b.

      als het een melding betreft voor het verrichten van werkzaamheden voor of namens een netbeheerder de naam-, adres- en woonplaatsgegevens van de gemachtigde en een schriftelijke machtiging bij de eerste aanvraag van enig kalenderjaar;

    • c.

      de uitvoerende partij, het adres van de graaflocatie(s), inclusief een situatieschets;

    • d.

      de lengte en breedte van de sleuf of montagegat(en), alsmede de aard van de sleufbedekking die wordt opengebroken;

    • e.

      de datum van aanvang en beëindiging van de werkzaamheden;

  • In geval van spoedeisende werkzaamheden moeten tevens worden verstrekt:

    • f.

      de aanduiding van de spoedeisende aard van de werkzaamheden;

    • g.

      de omschrijving van de werkzaamheden die zijn uitgevoerd.

 

Artikel 5.11 Voorschriften bij instemmingsbesluit

1. Het college kan in het instemmingsbesluit voorschriften opnemen in het belang van:

a. de openbare orde;

b. veiligheid, waaronder mede verstaan wordt de verkeersveiligheid;

c. het voorkomen of beperken van overlast, waaronder mede verstaan wordt het afstemmen met andere werkzaamheden, een goede doorstroming van het verkeer en de bescherming van groenvoorzieningen en van het uiterlijke aanzien van de omgeving;

d. de bereikbaarheid van gronden of gebouwen, waaronder mede verstaan wordt het veilig en doelmatig gebruik, beheer, en onderhoud van openbare gronden en gebouwen en het belang van evenementen;

e. de ondergrondse ordening, waaronder mede verstaan wordt het beschermen van reeds in de grond aanwezige werken en eventuele in de grond aanwezige objecten.

2. De voorschriften, zoals genoemd in het eerste lid, kunnen slechts betrekking hebben op:

a. het tijdstip, de plaats en wijze van uitvoering van werkzaamheden;

b. het bevorderen van medegebruik van voorzieningen die door derden of de gemeente tegen marktconforme kosten ter beschikking worden gesteld;

c. afstemming met betrekking tot overige in de grond aanwezige werken.

3. De belanghebbenden ter plaatse van de uit te voeren werkzaamheden moeten schriftelijk worden geïnformeerd over aanvang, duur, aard en plaats van de werkzaamheden.

4. Het is verplicht na het einde van de werkzaamheden de grond, eventuele verhardingen en groenvoorzieningen terug te brengen in de oude staat, tenzij het college vooraf heeft aangegeven hier (gedeeltelijk) zelf zorg voor te willen dragen.

 

Artikel 5.12 (Mede)gebruik van voorzieningen

  • 1.

    Op verzoek van het college wordt bij de werkzaamheden zoveel mogelijk (mede)gebruik gemaakt van bestaande, hetzij door overige netbeheerders dan wel door of in opdracht van het college aangelegde, voorzieningen voor zover dit technisch en economisch haalbaar is en medegebruik geen belemmering vormt voor de veiligheid, toegankelijkheid en leveringszekerheid.

  • 2.

    Indien de voorziening in eigendom is van de gemeente dan is voor het medegebruik schriftelijk toestemming van de gemeente vereist.

  • 3.

    In het vooroverleg als bedoeld in artikel 5.9, tweede lid, van deze verordening, wordt medebepaald of en, zo ja, langs welke delen van het tracé gebruik kan worden gemaakt van bestaande voorzieningen als bedoeld in het eerste lid.

 

Artikel 5.13 Termijnen

1. De beslissing op een aanvraag voor een instemmingsbesluit wordt genomen uiterlijk acht weken na de dag van ontvangst van de aanvraag.

2. Indien een instemmingsbesluit niet binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn kan worden genomen, deelt het college dit aan de aanvrager mede en noemen daarbij een zo kort mogelijke termijn waarbinnen het instemmingsbesluit wel genomen kan worden.

3. De goedkeuring op een melding voor werkzaamheden van niet ingrijpende aard wordt genomen binnen twee werkdagen.

4. De goedkeuring op een melding voor spoedeisende werkzaamheden volgt uiterlijk twee werkdagen nadat de melding is gedaan.

 

Artikel 5.14 Het nemen van maatregelen en nadeelcompensatie

  • 1.

    De netbeheerder is verplicht op verzoek van het college over te gaan tot het nemen van maatregelen, waaronder het verplaatsen, ten aanzien van kabels en/of leidingen ten dienste van zijn netwerk.

  • 2.

    Eventuele nadeelcompensatie in verband met het bepaalde in het eerste lid wordt verleend op basis van een publiekrechtelijke regeling.

  • 3.

    Het college en de netbeheerder zullen bij het nemen van maatregelen, waaronder het verplaatsen, ten aanzien van kabels en/of leidingen elkaars schade zo veel mogelijk beperken.

 

Artikel 5.15 Overleg

  • 1.

    Het college organiseert periodiek een overleg, waarvoor in elk geval de bij de gemeente bekende netbeheerders en andere betrokken partijen of belanghebbenden worden uitgenodigd.

  • 2.

    In dit overleg worden de plannen van de gemeente en van de diverse netbeheerders en andere betrokken partijen of belanghebbenden besproken en afgestemd in het kader van de bepalingen van deze verordening.

  • 3.

    Het college stemt af met de betrokken netbeheerders indien gronden verkocht worden waar (mogelijk) kabels en leidingen in liggen.

 

Artikel 5.16 Niet openbaar netwerk

  • 1.

    Deze afdeling houdt geen gedoogplicht in voor de gemeente met betrekking tot een netwerk dat niet valt onder het begrip openbaar netwerk.

  • 2.

    Bij werkzaamheden aan een netwerk dat niet valt onder het begrip openbaar netwerk, is het bepaalde in deze afdeling van overeenkomstige toepassing.

 

Artikel 5.17 Informatieplicht

  • 1.

    De netbeheerder stelt het college onverwijld en schriftelijk in kennis van het in of uit gebruik nemen van een kabel en/of leiding. Dit geldt ook als een kabel en/of leiding niet langer ten dienste staat van een netwerk in of op openbare gronden. Het college kan hiervoor een overzicht van alle (niet) in gebruik zijnde kabels en/of leidingen verlangen.

  • 2.

    De netbeheerder stelt het college in kennis van het feit dat het eigendom, de exploitatie of het beheer van de kabel of leiding verandert.

 

Artikel 5.18 Toezicht en handhaving

  • 1.

    Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de bij besluit van het college aangewezen personen.

  • 2.

    Indien het college vaststelt dat de verplichtingen van deze verordening niet zijn nagekomen, kan het college besluiten handhavend op te treden dan wel legalisatie achteraf van de ontstane situatie verlangen met inachtneming van de bepalingen zoals vastgelegd in de Algemene wet bestuursrecht. Indien blijkt dat de uitgevoerde werkzaamheden zijn gemeld maar dat hiervoor een instemmingsbesluit is vereist, is dit artikel van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Onverminderd het bepaalde in het tweede lid en hun overige wettelijke bevoegdheden is het college bevoegd, met kennisgeving vooraf aan de netbeheerder, het instemmingsbesluit in te trekken of de werkzaamheden stil te leggen indien:

  • a.

    er wordt gewerkt in afwijking van de voorschriften van het instemmingsbesluit;

  • b.

    het instemmingsbesluit is verleend ten gevolge van onjuiste of onvolledige gegevens;

  • c.

    het instemmingsbesluit in strijd met enig wettelijk voorschrift is verleend;

  • d.

    er wordt gewerkt in afwijking van de nadere regels;

  • e.

    er wordt gewerkt in strijd met het geldende breekverbod.

 

Artikel 5.19 Aanleggen, in stand houden, opruimen van kabels of leidingen

  • 1.

    Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het college kabels of leidingen in of op openbare gronden aan te leggen, te verplaatsen, te verwijderen en in stand te houden.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan voor kleine werkzaamheden worden volstaan met een melding aan het college.

  • 3.

    Het college kan gebieden aanwijzen waarbinnen niet volstaan kan worden met een melding maar altijd een vergunningplicht geldt.

  • 4.

    Het in het eerste lid opgenomen verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Omgevingsverordening Gelderland.

 

Artikel 5.20 Voorschriften en beperkingen bij vergunning en melding

  • 1.

    Het college kan aan de vergunning of melding voorschriften en beperkingen verbinden in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      de veiligheid, waaronder de verkeersveiligheid of een goede doorstroming van het verkeer;

    • c.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • d.

      de bereikbaarheid, veiligheid, bruikbaarheid, onderhoud en beheer van gronden en gebouwen;

    • e.

      de ondergrondse ordening en de bescherming van in de grond aanwezige werken;

    • f.

      de bescherming van archeologische vondsten en van groenvoorzieningen, bomen en beplantingen of

    • g.

      het uiterlijk aanzien van de fysieke leefomgeving.

  • 2.

    De werkzaamheden moeten zijn voltooid binnen zes maanden na aanvang, tenzij in de vergunning anders is bepaald.

 

Artikel 5.21 Weigeringsgronden bij vergunning en melding

Het college kan de vergunning of melding weigeren in het belang van:

  • a.

    de openbare orde;

  • b.

    de veiligheid, waaronder de verkeerveiligheid of een goede doorstroming van het verkeer;

  • c.

    het voorkomen of beperken van overlast;

  • d.

    de bereikbaarheid, veiligheid, bruikbaarheid, onderhoud en beheer van gronden en gebouwen;

  • e.

    de ondergrondse ordening en de bescherming van reeds in de grond aanwezige werken;

  • f.

    de bescherming van archeologische vondsten en van groenvoorzieningen, bomen en beplantingen of

  • g.

    het uiterlijk aanzien van de fysieke leefomgeving.

 

Artikel 5.22 Wijziging en intrekking bij vergunning en melding

  • 1.

    Het college kan de vergunning in aanvulling op de in artikel 3.5 van deze verordening genoemde gronden wijzigen of intrekken, indien:

    • a.

      de netbeheerder niet binnen zes maanden na het onherroepelijk worden van de vergunning, of de in de vergunning opgenomen termijn, met de werkzaamheden is begonnen;

    • b.

      de werkzaamheden langer dan een aaneengesloten periode van zes maanden stilliggen;

    • c.

      de netbeheerder de leiding definitief buiten gebruik heeft gesteld;

    • d.

      dit naar het oordeel van het college redelijkerwijs nodig is vanwege de rechtmatige uitoefening van hun publiekrechtelijke bevoegdheid of taak.

  • 2.

    Aan de wijziging of intrekking van de vergunning kan de verplichting worden verbonden om de betreffende kabels of leidingen aan te passen of deze te verwijderen.

  • 3.

    Een vergunning geldt voor een specifieke kabel of leiding en is overdraagbaar, tenzij in de vergunning anders is bepaald. Het college kan de vergunning op schriftelijk verzoek van de houder op naam stellen van een andere netbeheerder.

 

Afdeling 5.4Aansluiten op gemeentelijke riolering

 

Artikel 5.23 Doel van de regels in deze afdeling

Het doel van de regels in deze afdeling is het behouden en beschermen van de gemeentelijke voorziening voor het beheer van afvalwater en regenwater en daarmee het beschermen van bodem en water. Dit draagt bij aan een veilige en gezonde fysieke leefomgeving voor mens, dier en plant.

 

Artikel 5.24 Aanleggen rioolaansluiting

De gemeente legt de rioolaansluiting aan tot de perceelgrens. Het aanleggen van de rioolaansluiting en het herstel van de openbare ruimte gebeurt op kosten van de eigenaar of een andere rechthebbende op het perceel.

 

Artikel 5.25 Eigendom rioolaansluiting

  • 1.

    De grens tussen het gemeentelijke eigendom en het particuliere eigendom van een rioolaansluiting ligt ter plaatse van het ontstoppingsstuk in die rioolaansluiting.

  • 2.

    Als voor de afvoer van huishoudelijk afvalwater een rioolwaterpomp is vereist ligt de grens, in afwijking van het eerste lid, ter plaatse van de uitmonding van de rioolwaterpomp.

  • 3.

    Bij afwezigheid van een ontstoppingsstuk en rioolwaterpomp ligt de grens in de rioolaansluiting op een afstand van 0,5 m buiten de perceelgrens.

 

Artikel 5.26 Kosten rioolaansluitingen

Het college stelt jaarlijks vóór 1 december in een Tarievenbesluit rioolaansluitingen de bedragen vast waarvoor gedurende het daaropvolgende jaar een rioolaansluiting, met inbegrip van hulpstukken, aansluitingsputten en putdeksels en de kosten van eventuele herbestrating en plantsoenherstel, wordt verzorgd.

 

Artikel 5.27 Verwijderen septic tanks

De eigenaar of andere rechthebbende op het perceel dat wordt aangesloten op de gemeentelijke riolering verwijdert op eigen kosten de aanwezige septic tank.

 

Afdeling 5.5Afvalstoffen

Artikel 5.28 Definities

In deze afdeling en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

Wet: Omgevingswet en de Wet milieubeheer;

Besluit: Besluit activiteiten leefomgeving;

inzamelen: de activiteiten gericht op het ophalen of innemen van afvalstoffen die binnen de gemeente ter inzameling worden aangeboden en het feitelijk ophalen en innemen daarvan;

ter inzameling aanbieden: de wijze van overdragen van afvalstoffen aan een inzamelende persoon of instantie, inclusief het achterlaten van afvalstoffen in daartoe door of vanwege de inzamelende persoon of instantie geplaatste inzamelmiddelen of -voorzieningen of op een daartoe aangewezen plaats;

inzamelmiddel: een voor de inzameling van afvalstoffen bestemd hulp- of bewaarmiddel, bijvoorbeeld een minicontainer of een pmd-zak, ten behoeve van één huishouden;

inzamelvoorziening: een voor de inzameling van afvalstoffen bestemd(e) bewaarmiddel of -plaats, bijvoorbeeld een (ondergrondse) verzamelcontainer, wijkcontainer of inzamelplaats, ten behoeve van meerdere huishoudens;

inzameldienst: de krachtens artikel 5.30, eerste lid, van deze verordening, aangewezen inzameldienst, belast met de inzameling van huishoudelijke afvalstoffen;

andere inzamelaars: de krachtens artikel 5.31, eerste lid, onder a, van deze verordening, aangewezen personen en instanties, belast met het afzonderlijk inzamelen van categorieën huishoudelijke afvalstoffen;

gebruiker van een perceel: degene die in de gemeente feitelijk gebruik maakt van een perceel ten aanzien waarvan ingevolge artikel 10.21 en artikel 10.22 van de Wet milieubeheer een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt;

straatafval: huishoudelijke afvalstoffen van zeer beperkte omvang en gewicht, zoals proppen, papier, sigarettenpeuken, kauwgom, plastic bekertjes en blikjes, verpakkingsmateriaal, etenswaren, niet zijnde klein chemisch afval, ontstaan buiten een perceel;

inzamelplaats: een daartoe op grond van artikel 5.32, van deze verordening, aangewezen plaats;

 

Artikel 5.29 Doelstelling

De toepassing van deze afdeling is gericht op de bescherming van het milieu, met inbegrip van een doelmatig beheer van afval- en grondstoffen.

 

Artikel 5.30 Aanwijzing van de inzameldienst

  • 1.

    Het college wijst Circulus B.V. gevestigd te Apeldoorn aan als inzameldienst die belast is met de inzameling van huishoudelijke afvalstoffen.

  • 2.

    Aan de aanwijzing kunnen voorschriften worden verbonden en beperkingen worden gesteld.

  • 3.

    Het college kan nadere regels stellen over de wijze waarop de inzameldienst huishoudelijke afvalstoffen inzamelt.

 

Artikel 5.31 Regulering van andere inzamelaars

  • 1.

    Het is anderen dan de inzameldienst verboden huishoudelijke afvalstoffen in te zamelen, tenzij de inzamelaar:

  • a.

    daartoe is aangewezen door het college;

  • b.

    bij nadere regels van het college van het verbod is vrijgesteld of

  • c.

    verplicht is tot inname, bedoeld in de Omgevingswet of op grond van deze wet vastgestelde algemene maatregelen van bestuur.

  • 2.

    Op de aanwijzing van een inzamelaar, bedoeld in het eerste lid, onder a, is artikel 5.30, tweede en derde lid, van deze verordening, van overeenkomstige toepassing.

 

Artikel 5.32 Aanwijzing van inzamelplaats

Het college draagt zorg voor ten minste één daartoe ter beschikking gestelde plaats binnen de gemeente waar in voldoende mate gelegenheid wordt geboden om huishoudelijke afvalstoffen, met inbegrip van grof huishoudelijk afval, achter te laten.

 

Artikel 5.33 Algemene verboden

Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen:

  • a.

    ter inzameling aan te bieden aan een ander dan de inzameldienst of een inzamelaar als bedoeld in artikel 5.31, eerste lid, onder a, van deze verordening;

  • b.

    over te dragen aan een ander dan een inzamelaar als bedoeld in artikel 5.31, eerste lid, onder a, van deze verordening;

  • c.

    achter te laten op een andere plaats dan de inzamelplaats, bedoeld in artikel 5.32, van deze verordening.

 

Artikel 5.34 Gescheiden afvalinzameling

  • 1.

    Het college stelt regels over de bestanddelen van huishoudelijke afvalstoffen die afzonderlijk door de inzameldienst worden ingezameld, over de frequentie van de inzameling van elk van deze bestanddelen en over de locaties van deze inzameling bij of nabij elk perceel.

  • 2.

    In ieder geval de volgende bestanddelen van huishoudelijke afvalstoffen worden afzonderlijk ingezameld:

    - metaal;

    - groente, fruit- en tuinafval;

    - papier en karton;

    - glas;

    - textiel;

    - kunststof verpakkingsmateriaal;

    - dranken kartons;

    - blikken verpakkingsmateriaal;

    - elektrische of elektronische apparatuur;

    - klein chemisch afval;

    - bouw- en sloopafval;

    - verduurzaamd hout;

    - grof tuinafval;

    - kadavers van kleine gezelschapsdieren;

    - asbest en asbesthoudend afval;

    - grof huishoudelijk afval;

    - huishoudelijk restafval;

    - autobanden (met of zonder velg);

    - dakleer/bitumen;

    - overige kunststoffen;

    - matrassen;

    - gips;

    - piepschuim.

    3. In het belang van een doelmatig afvalstoffenbeheer kan het college de aanwijzing van  afzonderlijk in te zamelen bestanddelen van huishoudelijke afvalstoffen, bedoeld in het  tweede lid, of fracties daarvan achterwege laten.

 

Artikel 5.35 Gescheiden aanbieding

  • 1.

    Het is verboden de bestanddelen van huishoudelijke afvalstoffen, bedoeld in artikel 5.34, van deze verordening, anders dan afzonderlijk:

  • a.

    ter inzameling aan te bieden;

  • b.

    achter te laten op een inzamelplaats, als bedoeld in artikel 5.32 van deze verordening.

  • 2.

    Het college kan nadere regels stellen. Deze regels kunnen voor categorieën van gevallen of personen een vrijstelling inhouden van het verbod, bedoeld in het eerste lid.

 

Artikel 5.36 Tijdstip van aanbieding

  • 1.

    Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling aan te bieden anders dan op de door het college daartoe bepaalde dag en tijden. Deze kunnen voor verschillende bestanddelen verschillend worden vastgesteld.

  • 2.

    Indien het college voor categorieën huishoudelijke afvalstoffen een inzamelplaats als bedoeld in artikel 5.32 van deze verordening hebben aangewezen, dan is het verboden om afvalstoffen daar ter inzameling aan te bieden anders dan op de vastgestelde dagen en tijden.

 

Artikel 5.37 Wijze en plaats van aanbieding

  • 1.

    Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling aan te bieden anders dan in overeenstemming met het door het college te stellen regels over het gebruik van:

  • a.

    inzamelmiddelen voor het aanbieden ter inzameling bij een perceel;

  • b.

    inzamelvoorzieningen voor het aanbieden ter inzameling nabij een perceel.

  • c.

    Het is verboden om een inzamelmiddel na afloop van de bepaalde dag en tijden, bedoeld in artikel 5.36, buiten een perceel te laten staan.

  • 2.

    Het college kan nadere regels stellen voor categorieën van percelen. Deze regels kunnen een vrijstelling van het verbod inhouden.

  • 3.

    Indien het college voor categorieën huishoudelijke afvalstoffen en inzamelplaats als bedoeld in artikel 5.32 van deze verordening heeft aangewezen dan kunnen regels worden gesteld omtrent de wijze waarop de categorieën huishoudelijke afvalstoffen daar ter inzameling worden aangeboden. Het is verboden om anders dan in overeenstemming met die regels huishoudelijke afvalstoffen daar ter inzameling aan te bieden.

 

Artikel 5.38 Inzameling bedrijfsafvalstoffen door inzameldienst

Het college kan bestanddelen van bedrijfsafvalstoffen aanwijzen die worden ingezameld door de inzameldienst die is aangewezen op grond van artikel 5.30 van deze verordening, in gevallen waarin de daarvoor door of namens het college vastgestelde tarieven zijn voldaan.

 

Artikel 5.39 Aanbieden ter inzameling van bedrijfsafvalstoffen

Het is verboden anders dan in overeenstemming met artikel 5.38 bedrijfsafvalstoffen ter inzameling door de inzameldienst aan te bieden of over te dragen, of bij een inzamelplaats als bedoeld in artikel 5.32 van deze verordening achter te laten.

 

Artikel 5.40 Regeling van inzameling van bedrijfsafvalstoffen

  • 1.

    Het is verboden bedrijfsafvalstoffen ter inzameling aan te bieden anders dan in overeenstemming met de door het college te stellen regels over de dagen, tijden, wijzen en plaatsen van inzameling van de krachtens artikel 5.38 aangewezen bedrijfsafvalstoffen.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor de krachtens artikel 5.38 aangewezen categorieën bedrijfsafvalstoffen:

  • a.

    voor zover degene die gebruikt maakt van de inzameling door de inzameldienst voldoet aan de daarmee ontstane belastingplicht op grond van de gemeentelijke belastingverordening;

  • b.

    voor scholen, die in het kader van educatie actief aan afvalscheiding willen doen en deelnemen aan het project Clean Wise uitsluitend voor zover het betreft de categorieën afvalstoffen PMD, GFT en papier.

  • 3.

    Het college kan nadere regels stellen voor het aanbieden, overdragen of achterlaten van bedrijfsafvalstoffen. Deze regels kunnen mede worden vastgesteld voor anderen dan de inzameldienst. Deze regels kunnen een vrijstelling van het verbod, bedoeld in het tweede lid, inhouden.

 

Artikel 5.41 Dumpingsverbod

(vervallen) zie artikel 2.14 van deze verordening)

 

Artikel 5.42 Zwerfafval in de openbare ruimte

(vervallen) zie artikel 2.9 van deze verordening)

 

Artikel 5.42a Ongeadresseerd drukwerk

  • 1.

    In dit artikel wordt verstaan onder:

  • - huis-aan-huisblad: ongeadresseerd blad dat met een vaste frequentie gratis huis aan huis wordt verspreid in een geografisch beperkt gebied, waarvan tenminste 10% van de inhoud bestaat uit informatie over nieuws uit het eigen verspreidingsgebied, niet zijnde reclame;

  • - ongeadresseerd reclamedrukwerk: reclamedrukwerk of proefmonsters van producten die gratis huis aan huis wordt verspreid zonder vermelding van naam, adres of postbus en woonplaats van de ontvanger, niet zijnde:

  • a.

    een huis-aan-huisblad of andere informatie over werkzaamheden of activiteiten in de buurt die voor de bewoners of gebruikers van een woning, bedrijf of woonschip in de buurt van belang zijn om te weten;

  • b.

    drukwerk van vrijwilligers of niet-commerciële organisaties.

  • 2.

    Een huis-aan-huisblad mag worden bezorgd bij een perceel, tenzij de bewoner of gebruiker expliciet kenbaar heeft gemaakt geen prijs te stellen op het ontvangen ervan.

  • 3.

    Het is verboden ongeadresseerd reclamedrukwerk te bezorgen bij een perceel, tenzij de bewoner kenbaar heeft gemaakt prijs te stellen op het ontvangen ervan.

 

Artikel 5.43 Zwerfafval rondom verkooppunten

(vervallen) zie artikel 2.10 van deze verordening)

 

Artikel 5.44 Afval en verontreiniging op de weg

(vervallen) zie artikel 2.15 van deze verordening)

 

Artikel 5.45 Geen opslag van afval in de open lucht

(vervallen) zie artikel 2.16 van deze verordening)

 

Artikel 5.46 Ontdoen van autowrakken

Het is verboden zich te ontdoen van een autowrak dat afkomstig is van een perceel, anders dan door afgifte aan een gebouw, instelling of gelegenheid als bedoeld in artikel 6 van het Besluit beheer autowrakken.

 

Artikel 5.47 Kadavers van gezelschapsdieren

  • 1.

    Voor de toepassing van dit artikel wordt onder gezelschapsdier verstaan een dier dat de mens in of rond het huis houdt en verzorgt, niet zijnde hobby- of landbouwdier.

  • 2.

    Het college wijst één of meer verzamelplaatsen aan waar kadavers van gezelschapsdieren worden ingezameld.

  • 3.

    Van ingezamelde kadavers wordt aangifte gedaan bij Rendac Son B.V. De kadavers worden bewaard en overgedragen aan Rendac Son B.V. in overeenstemming met het bepaalde bij of krachtens artikel 3.1 van de Wet dieren.

  • 4.

    Uiterlijk op de eerste werkdag die volgt op de dag waarop het gezelschapsdier dood is aangetroffen, geeft de houder van het kadaver dit af op een aangewezen verzamelplaats.

  • 5.

    Tot het tijdstip van afgifte bewaart de houder het kadaver zodanig dat er geen vermenging is met ander materiaal.

  • 6.

    Het vierde lid is niet van toepassing op het kadaver dat wordt begraven op een terrein dat ter beschikking staat van de houder van het kadaver of dat uiterlijk de eerste werkdag na overlijden wordt afgegeven aan een ondernemer die is erkend op grond van artikel 24, eerste lid, onder b, c of d, van de Verordening 1069/2009/EG.

 

Artikel 5.48 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest en afvalstoffen

  • 1.

    Het is verboden op het door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of beëindiging van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een gebouw, instelling of openbare gelegenheid in de zin van de Omgevingswet of een op grond van deze wet vastgestelde algemene maatregelen van bestuur, in de openlucht of buiten de weg de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:

  • a.

    onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

  • b.

    bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

  • c.

    kampeermiddelen als bedoeld in de artikelen 7.32 en 7.44 van deze verordening of onderdelen daarvan, voor zover het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel;

  • d.

    mestopslag, gierkelders of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen.

  • 2.

    Het college kan bij de aanwijzing nadere regels stellen.

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door of krachtens de Omgevingswet of een op grond van deze wet vastgestelde algemene maatregelen van bestuur.

 

Artikel 5.49 Openen straatkolken

Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of een andere afsluiting die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.

 

Artikel 5.50 Rookverbod in bossen en natuurterrein

  • 1.

    Het is verboden in bossen, op heide of veengronden dan wel in duingebieden of binnen een afstand van dertig meter daarvan:

  • 2.

    te roken gedurende een door het college aangewezen periode;

  • 3.

    voor zover het de open lucht betreft, brandende of smeulende voorwerpen te laten vallen, weg te werpen of te laten liggen.

  • 4.

    De verboden in het eerste lid zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 3 van het Wetboek van Strafrecht.

  • 5.

    De verboden zijn voorts niet van toepassing voor zover het roken plaatsvindt in gebouwen en aangrenzende erven.

 

Artikel 5.51 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

  • 1.

    De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2.

    Het bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Aanvullingswet grond, of de Omgevingswet of een op grond van deze wet vastgestelde algemene maatregelen van bestuur.

 

Hoofdstuk 6 Omgevingshinder

Afdeling 6.1Voorkomen of beperken geluidshinder en hinder door verlichting

 

Artikel 6.1 Definities

In deze afdeling wordt verstaan:

  • collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal activiteiten is verbonden;

  • gevoelige gebouwen: hetgeen daaronder wordt verstaan in Omgevingswet of een op grond van deze wet vastgestelde algemene maatregelen van bestuur;

  • gevoelige terreinen: hetgeen daaronder wordt verstaan in de Omgevingswet of een op grond van deze wet vastgestelde algemene maatregelen van bestuur;

  • houder van een openbare gelegenheid: degene die als eigenaar, bedrijfsleider of anderszins een openbare gelegenheid drijft;

  • incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal activiteiten;

  • activiteit: hetgeen daaronder wordt verstaan in de Omgevingswet of een op grond van deze wet vastgestelde algemene maatregelen van bestuur, met dien verstande dat de artikelen 6.4 tot en met 6.7 van deze verordening uitsluitend van toepassing zijn op activiteiten type A of type B als bedoeld in de Omgevingswet of een op grond van deze wet vastgestelde algemene maatregelen van bestuur;

  • onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt.

 

Artikel 6.2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

  • 1. De geluidsnormen als bedoeld in de Omgevingswet of een op grond van deze wet vastgestelde algemene maatregelen van bestuur en artikel 6.5 van deze verordening gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 2. Het college kan voorwaarden stellen aan de festiviteiten ter voorkoming of beperking van geluidhinder.

  • 3. De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in de Omgevingswet of een op grond van deze wet vastgestelde algemene maatregelen van bestuur gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 4. In een aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid kan het college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in één of meer kernen (Epe, Vaassen, Emst en Oene) van de gemeente Epe.

  • 5. Het college maakt de aanwijzing ten minste vier weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.

  • 6. Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

  • 7. Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau LAr, -LT veroorzaakt door de instelling of openbare gelegenheid bedraagt tot 01.00 uur niet meer dan 60 dB(A) en na 01.00 uur niet meer dan 40 dB(A) gemeten op de gevel van gevoelige gebouwen op een hoogte van 1,5 meter.

  • 7a. Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau LAr, -LT veroorzaakt door de instelling of openbare gelegenheid bedraagt tot 01.00 uur niet meer dan 45 dB(A)en na 01.00 uur niet meer dan 25 dB(A), gemeten binnen woningen.

  • 8. Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau LCr, -LCɛ veroorzaakt door de instelling of openbare gelegenheid, bedraagt tot 01.00 uur niet meer dan 70 dB(C) en na 01.00 uur niet meer dan 50 dB(C), gemeten op de gevel van gevoelige gebouwen op een hoogte van 1,5 meter.

  • 8a. Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau LCr, -LCɛ veroorzaakt door de instelling of openbare gelegenheid bedraagt tot 01.00 uur niet meer dan 55 dB(C) en na 01.00 uur niet meer dan 35 dB(C), gemeten binnen woningen.

  • 9. De geluidswaarde als bedoeld in lid 7, 7a, 8 en 8a is inclusief onversterkte muziek en exclusief 10 dB(A) toeslag vanwege muziekcorrectie. Tevens wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwing gelaten.

  • 9a. Op de dagen als bedoeld in het eerste lid, dient het ten gehore brengen van extra muziek, hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de Omgevingswet of een op grond van deze wet vastgestelde algemene maatregelen van bestuur en artikel 6.5 van deze verordening, uiterlijk om 00.00 uur beëindigt dan wel het tijdstip zoals opgenomen in de ontheffingsvoorschriften op grond van artikel 2:9, lid 5 van de Algemene plaatselijke verordening Epe 2024, te worden beëindigd.

  • 10. Bij het ten gehore brengen van muziek blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen en goederen.

 

Artikel 6.3 Aanwijzing incidentele festiviteiten

  • 1. Het is in een instelling of openbare gelegenheid toegestaan op maximaal 6 dagen of dagdelen incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden, waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de Omgevingswet of een op grond van deze wet vastgestelde algemene maatregelen van bestuur en artikel 6.5 van deze verordening niet van toepassing zijn, mits de houder van de instelling of openbare gelegenheid ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan melding heeft gedaan.

  • 2. Het is in een instelling of openbare gelegenheid toegestaan om tijdens maximaal 12 dagen of dagdelen per kalenderjaar in verband met de viering van incidentele festiviteiten de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten, waarbij het gestelde in de Omgevingswet of een op grond van deze wet vastgestelde algemene maatregelen van bestuur niet van toepassing is, mits de houder van de instelling of openbare gelegenheid tenminste 2 weken voor de aanvraag van de festiviteit daarvan melding heeft gedaan bij het college.

  • 3. De melding is gedaan wanneer het daartoe verstrekte formulier, volledig en naar waarheid is ingevulde en tijdig is ingeleverd op de plaats vermeld op het formulier.

  • 4. De melding wordt geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

  • 5. Het equivalente geluidsniveau LAeq veroorzaakt door de instelling of openbare gelegenheid bedraagt niet meer dan 75 dB(A), gemeten op de gevel van gevoelige gebouwen op een hoogte van 1,5 meter.

  • 6. De geluidsnorm als bedoeld in het vijfde lid is inclusief onversterkte muziek en exclusief 10 dB(A) toeslag vanwege muziekcorrectie. Tevens wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwing gelaten.

  • 7. Op de dagen bedoeld in het eerste lid, wordt het ten gehore brengen van extra muziek – hoger dan de geluidsnormen, bedoeld in de Omgevingswet of een op grond van deze wet vastgestelde algemene maatregelen van bestuur en artikel 6.5 van deze verordening om 23.30 uur beëindigd.

  • 8. De geluidsnorm, bedoeld in het vijfde lid, geldt voor het bebouwde gedeelte van de activiteit en niet voor de buitenruimte.

  • 9. Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen en goederen.

 

Artikel 6.4 Geluidsplafond

Het college kan nadere regels stellen ter voorkoming of beperking van geluidshinder bij collectieve- of incidentele festiviteiten.

 

Artikel 6.5 Het ten gehore brengen van onversterkte muziek

  • 1.

    Bij het ten gehore brengen van onversterkte muziek als bedoeld in de Omgevingswet of een op grond van deze wet vastgestelde algemene maatregelen van bestuur binnen gebouwen, instellingen en openbare gelegenheden is de onder e. opgenomen tabel van toepassing, met dien verstande dat:

  • a.

    de in de tabel aangegeven waarden binnen in- of aanpandige gevoelige gebouwen niet gelden als de gebruiker van deze gevoelige gebouwen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van geluidsmetingen;

  • b.

    de in de tabel aangegeven waarden op de gevel ook gelden bij geluidsgevoelige terreinen op de grens van het terrein;

  • c.

    de waarden in in- en aanpandige geluidsgevoelige gebouwen, voor zover het woningen betreft, gelden in geluidsgevoelige ruimten als bedoeld in de Omgevingswet of een op grond van deze wet vastgestelde algemene maatregelen van bestuur.

  • d.

    bij het bepalen van de geluidsniveaus als vermeld in onderstaande tabel geen bedrijfsduurcorrectie wordt toegepast.

  • e.

    Tabel

  • LAmax -LT

  •  

 

7.00 - 19.00 uur

19.00 - 23.00 uur

23.00 - 7.00 uur

LAr, -LT op de gevel van gevoelige gebouwen

50 dB(A)

 

45 dB(A)

 

40 dB(A)

 

LAr, -LT in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

 

35 dB(A)

 

30 dB(A)

 

25 dB(A)

 

LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen

 

70 dB(A)

 

65 dB(A)

 

60 dB(A)

 

  •  

  • LCr -LTɛ

  •  

 

7.00 - 19.00 uur

19.00 - 23.00 uur

23.00 - 7.00 uur

LCr, -LTɛ op de gevel van gevoelige gebouwen

60 dB(C)

 

55 dB(C)

 

50 dB(C)

 

LCr, -LC in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

 

45 dB(C)

 

40 dB(C)

 

35 dB(C)

 

LAcmax op de gevel van gevoelige gebouwen

 

80 dB(C)

 

75 dB(C)

 

70 dB(C)

 

 

  • 2.

    Voor de duur van 3 uur is onversterkte muziek, vanwege het oefenen door muziekgezelschappen zoals orkesten, harmonie- en fanfaregezelschappen, in een gebouw, instelling of openbare gelegenheid gedurende de dag- en avondperiode uitgezonderd van de genoemde geluidsniveaus in het eerste lid.

  • 3.

    Als versterkte elementen worden gecombineerd met onversterkte elementen, wordt het hele samenspel beschouwd als versterkte muziek en is de Omgevingswet of een op grond van deze wet vastgestelde algemene maatregelen van bestuur van toepassing.

  • 4.

    Het eerste lid is niet van toepassing op collectieve en incidentele festiviteiten als bedoeld in de artikelen 6.2 en 6.3 van deze verordening.

 

Artikel 6.6 Geluidhinder door geluidsapparaat, machine of handelingen in de openlucht

  • 1.

    Het is verboden in de openlucht een geluidsapparaat, of machine in werking te hebben of handelingen te verrichten die voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder veroorzaken.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 3.

    Onverkort het gestelde in dit artikel of in de ontheffing, wordt bij het uitvoeren van bouw- of sloopwerkzaamheden gebruik gemaakt van de beste beschikbare stille technieken.

  • 4.

    Het verbod is niet van toepassing op wegonderhoud of onderhoud aan spoorwegen onder de voorwaarden dat:

  • a.

    deze werkzaamheden niet langer dan vijf dagen duren;

  • b.

    de omwonenden tijdig op de hoogte zijn gebracht van de mogelijke geluidhinder;

  • c.

    de geluidimmissie op de gevel van het dichtstbijzijnde geluidsgevoelige gebouw tussen 19.00 uur en 07.00 uur niet meer bedraagt dan 75 Lar, LT in dB(A).

  • 5.

    Het verbod is niet van toepassing op instellingen of openbare gelegenheden, die daarvoor een vergunning hebben.

  • 6.

    Het verbod is niet van toepassing op de bedrijfsmatige bouw- of sloopwerkzaamheden.

  • 7.

    Het verbod is niet van toepassing voor zover in het onderwerp wordt voorzien door het Besluit activiteiten leefomgeving, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit, de Omgevingswet of een op grond van deze wet vastgestelde algemene maatregelen van bestuur, of bij een besluit waar specifieke regels zijn gesteld over de maximaal toegestane geluidsbelasting.

 

Artikel 6.7 Geluidhinder door motorvoertuigen en bromfietsen

Het is verboden zich met een motorvoertuig of een bromfiets zodanig te gedragen, dat daardoor voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder ontstaat.

 

Artikel 6.8 Geluidhinder door dieren

Degene die de zorg heeft voor een dier, voorkomt dat dit voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder veroorzaakt.

 

Artikel 6.9 Geluidhinder door vrachtauto’s

  • 1.

    Het is verboden een vrachtauto als bedoeld in artikel 1 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 op zodanige wijze te laden of te lossen dat daarvoor voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid.

 

Artikel 6.10 Routering

  • 1.

    Het is verboden met een vrachtauto als bedoeld in artikel 6.9, van deze verordening, waarvan het ledig gewicht vermeerderd met het laadvermogen meer bedraagt dan 3.500 kilogram of die met inbegrip van de lading een lengte heeft van meer dan zes meter of een hoogte van meer dan twee meter, tussen 23.00 uur en 07.00 uur op een andere dan door het college aangewezen weg te rijden.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid.

 

Artikel 6.11 Overige geluidhinder

  • 1.

    Het is verboden op een zodanige wijze toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Omgevingswet of een op grond van deze wet vastgestelde algemene maatregelen van bestuur, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de Omgevingsverordening Gelderland.

 

Afdeling 6.2Lichthinder (Gereserveerd)

 

Afdeling 6.3Vuur(werk)

 

Artikel 6.12 Definitie

In deze afdeling wordt onder consumentenvuurwerk verstaan: hetgeen daaronder wordt verstaan in het Vuurwerkbesluit.

 

Artikel 6.13 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden.

 

Artikel 6.14 Gebruik van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

  • 1.

    Het is enkel toegestaan om consumentenvuurwerk te gebruiken tussen 31 december 18:00 uur en 1 januari 02:00 uur van het daaropvolgende jaar, tenzij het op een door het college in het belang van het voorkomen van gevaar, hinder en overlast aangewezen vuurwerkvrijezone plaatsvindt.

  • 2.

    Het is verboden om consumentenvuurwerk op een openbare plaats te gebruiken als dat gevaar, hinder of schade kan veroorzaken.

  • 3.

    Het bepaalde in het eerste en tweede lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1º van het Wetboek van Strafrecht.

 

Artikel 6.15 Verbod carbidschieten

  • 1. Het schieten met carbid is verboden.

  • 2. Het college kan, ter voorkoming van gevaar, schade of overlast, of in het belang van de

  • natuurbescherming, plaatsen in de gemeente aanwijzen waar het eerste lid niet van toepassing is.

  • 3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid.

  • 4. Dit artikel is niet van toepassing voor zover de Omgevingswet of een op grond van deze wet vastgestelde algemene maatregelen van bestuur, de Wet wapens en munitie, de Wet milieugevaarlijke stoffen, de Wet vervoer gevaarlijke stoffen of het Wetboek van Strafrecht van toepassing zijn.

 

Artikel 6.16 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten gebouwen, instellingen of openbare gelegenheden of anderszins vuur te stoken

  • 1.

    Ter bescherming van de gezondheid, veiligheid en natuur is het verboden om zonder omgevingsvergunning in de openlucht afvalstoffen te verbranden, buiten een milieubelastende activiteit in de zin van de Omgevingswet of een op grond van deze wet vastgestelde algemene maatregelen van bestuur, of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2.

    Het verbod, als bedoeld in het eerste lid, is niet van toepassing op:

  • a.

    verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

  • b.

    sfeervuren zoals terrashaarden, vuurkorven en vuren ten behoeve van hottubs;

  • c.

    vuur voor koken, bakken en braden, mits, geen afvalstoffen worden verbrand en er geen sprake is van gevaar, hinder en/of overlast voor de omgeving.

  • 3.

    Het college kan een omgevingsvergunning als bedoeld in het eerste lid weigeren ter bescherming van de gezondheid, veiligheid en natuur.

  • 4.

    Het verbod, als bedoeld in het eerste lid is (ook) niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1º en 3º, van het Wetboek van Strafrecht of de Omgevingsverordening Gelderland.

 

Afdeling 6.4Ontsiering en stankoverlast

 

Artikel 6.17 Plakken en kladden

  • 1.

    Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is te bekrassen, beplakken of te bekladden.

  • 2.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:

  • a.

    een aanpakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;

  • b.

    met kalk, teer of een kleur- of verfstof een afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.

  • 3.

    Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing als gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

  • 4.

    Het college kan plaatsen aanwijzen waar aanplakborden mogen worden geplaatst voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, mits het betreft het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen én geen handelsreclame betreft.

  • 5.

    Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud daarvan.

 

Artikel 6.18 Vervoer plakgereedschap

  • 1.

    Het is verboden op de weg of openbaar water te vervoeren of bij zich te hebben enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur, verfstof of verfgereedschap.

  • 2.

    Dit verbod is niet van toepassing, indien de genoemde materialen of gereedschappen niet zijn bestemd voor handelingen als verboden is in artikel 6.17 van deze verordening.

 

Artikel 6.19 Houden of voeren van hinderlijke of schadelijke dieren

  • 1.

    Het is verboden op door het college ter voorkoming of beëindiging van overlast of schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een milieubelastende activiteit in de zin van de Omgevingswet of een op grond van deze wet vastgestelde algemene maatregelen van bestuur, bij dat aanwijzingsbesluit aangeduide dieren:

    • a.

      aanwezig te hebben;

    • b.

      aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college gestelde regels;

    • c.

      aanwezig te hebben in een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven.

  • 2.

    Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een plaats die krachtens het eerste lid is aangewezen, ontheffing verlenen van een of meer verboden in het eerste lid.

 

Artikel 6.20 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren door middel van een opschrift, aankondiging of afbeelding waardoor er ernstige hinder ontstaat voor de omgeving of waardoor het verkeer in gevaar komt.

 

Artikel 6.21 Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zijn natuurlijke behoefte te doen buiten de daarvoor bestemde plaatsen.

 

Artikel 6.22 Zwartwildraster

Het is verboden in het zwartwildraster aanwezige hekken en poorten in geopende stand te houden indien dit niet ten behoeve van de doorgang van personen of voertuigen plaatsvindt.

 

Artikel 6.23 Loslopend vee

De rechthebbende op vee dat zich bevindt in een aan een weg liggend weiland of terrein dat niet van die weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee die weg niet kan bereiken.

 

Artikel 6.24 Bedelarij

Het is verboden in door het college aangewezen gebieden op een openbare plaats voor het publiek toegankelijk gebouw te bedelen om geld of andere zaken.

 

Artikel 6.25 Verspreiden van geschreven of gedrukte stukken of afbeelding

  • 1.

    Het is verboden gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen onder publiek te verspreiden dan wel openlijk aan te bieden op door het college aangewezen openbare plaatsen.

  • 2.

    Het college kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

  • 3.

    Het verbod geldt niet voor het huis-aan-huis verspreiden of het aan huis bezorgen van gedrukte of geschreven stukken en afbeeldingen.

  • 4.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

 

Hoofdstuk 7 Buitenruimte

 

 

Afdeling 7.1Wegen

 

Artikel 7.1 Voorwerpen op of aan een openbare plaats

  • 1.

    Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het college objecten te plaatsen op of aan een openbare plaats en daarmee de openbare plaats anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie en bescherming daarvan.

  • 2.

    De vergunning wordt verleend als omgevingsvergunning door het college als het in het eerste lid bedoelde gebruik een activiteit betreft als bedoeld in de Omgevingswet of een op grond van deze wet vastgestelde algemene maatregelen van bestuur.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op:

  • a.

    evenementen als bedoeld in artikel 2:24 van de Apv Epe;

  • b.

    overige gevallen waarin krachtens een wettelijke regeling het gebruik van een openbare plaats is toegestaan;

  • c.

    in het onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatwerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 of de Omgevingsverordening Gelderland.

  • 4.

    Het college kan nadere regels stellen voor categorieën van objecten, zoals uitstallingen, reclameborden, plantenbanken, banken, terrassen en laadpalen. Het verbod is niet van toepassing wanneer wordt voldaan aan de gestelde nadere regels.

  • 5.

    Het college kan een openbare plaats aanwijzen als gebied waarin geen objecten geplaatst mogen worden.

 

Artikel 7.2 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat er een onveilige fysieke leefomgeving ontstaat, het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of dat er op een andere wijze voor het wegverkeer hinder of gevaar ontstaat.

 

Artikel 7.3 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

  • 1.

    Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het college een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard en breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing indien de werkzaamheden zijn opgedragen door een bestuursorgaan of openbaar lichaam.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wegenwet, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Omgevingsverordening Gelderland of de Telecommunicatiewet.

 

Artikel 7.4 Maken of veranderen van een uitweg

  • 1.

    Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het college:

    • a.

      een uitweg te maken naar de weg;

    • b.

      van de weg gebruik te maken voor het hebben van een uitweg;

    • c.

      verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg;

    • d.

      het gebruik van een uitweg te veranderen.

  • 2.

    De vergunning kan worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de bruikbaarheid van de weg;

    • b.

      het veilig en doelmatig gebruik van de weg;

    • c.

      de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;

    • d.

      de bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing voor zover in het onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, en de Omgevingsverordening Gelderland.

  • 4.

    Het college kan nadere regels stellen voor het maken en veranderen van een uitweg.

 

Afdeling 7.2Openbaar water en waterstaatswerken

 

Artikel 7.5 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

  • 1.

    Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben, als dit door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

  • 2.

    Degene die voornemens is een steiger, een meerpaal of een ander voorwerp met een permanent karakter op, in of boven openbaar water te plaatsen, doet daarvan uiterlijk twee weken tevoren een melding aan het college.

  • 3.

    De melding bevat in ieder geval naam, adres en contactgegevens van de melder en een beschrijving van de aard en omvang van het voorwerp.

  • 4.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Omgevingswet en op grond van deze wet vastgestelde algemene maatregelen van bestuur, de Omgevingsverordening Gelderland of het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet.

 

Artikel 7.6 Beschadigen van waterstaatswerken

  • 1.

    Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van bij de gemeente in beheer zijnde openbare wateren, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, het Binnenvaartpolitiereglement, de Omgevingswet en de op grond van deze wet vastgestelde algemene maatregelen van bestuur of de Omgevingsverordening Gelderland.

 

Artikel 7.7 Reddingsmiddelen

Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het water aangebrachte voorwerp te gebruiken voor een ander doel dan wel voor dadelijk gebruik ongeschikt te maken.

 

Artikel 7.8 Veiligheid op het water

  • 1.

    Het is aan eenieder die zich als bader of zwemmer in het openbaar water ophoudt verboden zich zodanig te gedragen dat het scheepvaartverkeer daarvan hinder of gevaar kan ondervinden.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Omgevingsverordening Gelderland.

  • 3.

    Het is verboden aan eenieder die zich met een vaartuig, niet zijnde een niet gemotoriseerde rubberboot, in het openbaar water ophoudt, zich te bevinden in het door rechthebbende aangewezen zwemwater.

 

Artikel 7.9 Overlast van vaartuigen

  • 1.

    Het is verboden zonder redelijk doel zich vast te houden aan een vaartuig in openbaar water, daarop te klimmen of zich daarop of daarin te begeven of te bevinden.

  • 2.

    Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een vaartuig, liggend in of aan een openbaar water, los te maken.

 

Afdeling 7.3Het bewaren van houtopstanden

 

Artikel 7.10 Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze afdeling wordt verstaan onder:

    • a.

      houtopstand: hakhout, een houtwal of een of meer bomen;

    • b.

      hakhout: een of meer bomen die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen.

  • 2.

    In deze afdeling wordt onder vellen mede verstaan: rooien, met inbegrip van verplanten, alsmede het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van houtopstand ten gevolge kunnen hebben.

 

Artikel 7.10a Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag de houtopstanden te vellen of te doen vellen die staan vermeld op de lijst vermeld op bijlage 3 bij de toelichting (Bomenlijst).

  • 2.

    De vergunning kan worden geweigerd op grond van:

    • a.

      de natuurwaarde van de houtopstand;

    • b.

      de landschappelijke waarde van de houtopstand;

    • c.

      de waarde van de houtopstand voor stads- of dorpsschoon;

    • d.

      de beeldbepalende waarde van de houtopstand;

    • e.

      de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;

    • f.

      de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand.

  • 3.

    Het eerste lid is niet van toepassing als de burgemeester toestemming verleent voor het vellen van een houtopstand in verband met een spoedeisend belang voor de openbare orde of een direct gevaar voor personen of goederen.

  • 4.

    Het college is bevoegd om de bij de Bomenlijst behorende lijst en kaart met particuliere monumentale en waardevolle bomen binnen de bebouwde kom vast te stellen en te wijzigen.

 

Artikel 7.10b Acuut gevaar, spoedeisend belang

Het eerste lid van artikel 7.10a van deze verordening is niet van toepassing als het college toestemming verleent voor het vellen van een houtopstand in verband met spoedeisend belang voor de openbare orde of een acuut gevaar voor personen of goederen.

 

Artikel 7.10c (Bijzondere) voorschriften

  • 1.

    Het college kan aan de omgevingsvergunning het voorschrift verbinden dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de door het bevoegd gezag gegeven aanwijzingen moet worden herplant.

  • 2.

    Onder de in het eerste lid bedoelde aanwijzing behoort in ieder geval de verplichting dat niet aangeslagen herplant moet worden vervangen.

  • 3.

    Het college kan aan de omgevingsvergunning voorschriften verbinden over het werken rondom de te handhaven houtopstanden.

 

Artikel 7.10d Herplant- en instandhoudingsplicht

  • 1.

    Indien een, op grond van artikel 7.10a van deze verordening, beschermde houtopstand zonder vergunning van het college is geveld, dan wel op ernstige wijze is beschadigd waardoor deze in het voortbestaan wordt bedreigd kan het bevoegd gezag de verplichting tot herplant opleggen.

  • 2.

    Deze herplant moet uitgevoerd worden overeenkomstig de door hen te geven specificaties en aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn. Deze verplichting wordt opgelegd aan:

    • a.

      de zakelijk gerechtigde tot de grond waarop zich de beschermde houtopstand bevond dan wel aan;

    • b.

      degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is.

  • 3.

    Onder de in eerste lid bedoelde aanwijzing behoort in ieder geval de verplichting dat niet aangeslagen herplant moet worden vervangen.

 

Artikel 7.11 Bestrijding van boomziekten

  • 1.

    Indien zich op een terrein één of meer houtopstanden bevinden die naar het oordeel van het college gevaar opleveren van verspreiding van een boomziekte of voor vermeerdering van de ziekteverspreiders zoals bacteriën, schimmels en insecten, is de rechthebbende, indien hij daartoe door het college is aangeschreven, verplicht binnen de bij de aanschrijving vast te stellen termijn:

  • a.

    houtopstand(en) te vellen of te doen vellen;

  • b.

    conform richtlijnen van het college de gevelde houtopstand direct zodanig te behandelen dat verspreiding van de boomziekte wordt voorkomen.

  • 2.

    Het is verboden gevelde houtopstand(en) of delen daarvan voorhanden of in voorraad te hebben of te vervoeren, indien het een boomsoort betreft die de desbetreffende boomziekte kan verspreiden. Indien er voor de betreffende boomziekte landelijke erkende protocollen zijn opgesteld moet volgens dit protocol worden gehandeld.

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van het onder het tweede lid gestelde verbod.

  • 4.

    Het niet voldoen aan de in het eerste lid bedoelde aanschrijving biedt een basis voor de toepassing van bestuursdwang, waarbij de noodzakelijke werkzaamheden, voor risico en rekening van de aangeschrevene, door of namens het bevoegd gezag kunnen worden verricht.

 

Artikel 7.11a Bescherming publieke houtopstand

  • 1.

    Het is verboden om houtopstanden, die publiek eigendom zijn:

  • a.

    te beschadigen, te bekladden of te beplakken;

  • b.

    daaraan snoeiwerk te verrichten, behoudens door het college opgedragen boomverzorgende taken.

  • 2.

    Het is verboden om één of meer voorwerpen in of aan een publieke houtopstand aan te brengen of anderszins te bevestigen, behoudens een ontheffing van het college.

 

Artikel 7.11b Afstand van de erfgrenslijn

De afstand als bedoeld in artikel 5:42, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek wordt vastgesteld op nihil meter voor bomen en op 0,5 meter voor heggen en heesters indien het bomen, heggen en heesters betreft op of aan de openbare weg of een openbaar water, grenzende aan een ander erf.

 

Artikel 7.11c Toezicht

  • 1.

    Met het toezicht op de naleving van het bepaalde in de artikelen 7.10a en 7.10d van deze verordening zijn belast de medewerkers van de afdeling Beheer.

  • 2.

    Voorts is het bepaalde in artikel 9.2 van deze verordening van toepassing.

 

Afdeling 7.4Evenementen (Gereserveerd)

 

Afdeling 7.5Markten en standplaatsen op de markt

 

Artikel 7.12 Inrichting van de markt en de branche-indeling

  • 1.

    Het college bepaalt ten aanzien van de markt:

  • a.

    het aantal standplaatsen;

  • b.

    de afmetingen van de standplaatsen;

  • c.

    de opstelling en indeling van de markt;

  • d.

    welke standplaatsen worden toegewezen als vaste standplaats en als standwerkersplaats.

  • 2.

    Het college kan voor de markt vaststellen:

  • a.

    een lijst met artikelengroepen of branches;

  • b.

    een maximumaantal standplaatsen per branche.

 

Artikel 7.13 Nadere regels

Het college is bevoegd nadere regels te stellen betreffende het bepaalde in deze verordening over markten welke overeenkomstig de bepalingen van de Gemeentewet door het college zijn of worden vastgesteld.

 

Artikel 7.14 Standplaatsvergunning

Het is verboden een standplaats op een markt in te nemen zonder vergunning van het college.

 

Artikel 7.15 Vereisten

Voor de toewijzing van een standplaats komt uitsluitend in aanmerking een handelingsbekwaam natuurlijk persoon die de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt en een aanvraag voor een vergunning heeft ingediend bij het college.

 

Artikel 7.16 Intrekking vaste standplaatsvergunning

  • 1.

    Het college trekt een vaste standplaatsvergunning in:

  • a.

    op schriftelijk verzoek van de vergunninghouder;

  • b.

    bij overlijden van de vergunninghouder, tenzij op grond van artikel 7 van het marktreglement van de gemeente Epe de vergunning wordt overgeschreven.

  • 2.

    Het college kan een vaste standplaatsvergunning intrekken:

  • a.

    indien ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • b.

    indien de vergunninghouder niet meer voldoet aan de in artikel 7.15 van deze verordening genoemde vereisten.

  • 3. Indien degene op wie een vergunning ingevolge artikel 7 van het marktreglement van de gemeente Epe is overgeschreven, al vergunning heeft voor een andere vaste standplaats op dezelfde markt, wordt laatstgenoemde vergunning ingetrokken.

 

Artikel 7.17 Intrekking en schorsing vaste standplaatsvergunning

Onverminderd het bepaalde in artikel 7.16 van deze verordening kan het college een vergunning voor een vaste standplaats, al dan niet voorwaardelijk, intrekken, dan wel telkens voor ten hoogste vier achtereenvolgende marktdagen schorsen, indien de vergunninghouder of een persoon die hem bijstaat:

  • 1.

    het bepaalde bij of krachtens deze verordening of de voorschriften van de vergunning overtreedt;

  • 2.

    zich schuldig maakt aan wangedrag of bedrog;

  • 3.

    niet of niet tijdig het verschuldigde marktgeld voldoet, dat wordt geheven op grond van artikel 229 van de Gemeentewet.

 

Artikel 7.18 Uitsluiting dagplaatshouder of standwerker

Het college kan een vergunninghouder van een dagplaats of een standwerkersplaats van de toewijzing van een dagplaats of een standwerkersplaats uitsluiten voor ten hoogste vier marktdagen, indien deze:

  • a.

    het bepaalde bij of krachtens deze verordening overtreedt;

  • b.

    zich schuldig maakt aan wangedrag of bedrog;

  • c.

    niet of niet tijdig het verschuldigde marktgeld voldoet, dat wordt geheven op grond van artikel 229 van de Gemeentewet.

 

Artikel 7.19 Onmiddellijke verwijdering

Onverminderd het bepaalde in artikel 125 van de Gemeentewet kan het college een vergunninghouder gelasten zich onmiddellijk van de markt te verwijderen indien hij:

  • a.

    overtreedt;

  • b.

    zich op de markt schuldig maakt aan wangedrag of bedrog het bepaalde bij of krachtens deze verordening of de voorschriften van de vergunning.

 

Artikel 7.20 Toezicht markt

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde van de artikelen over de markt zijn belast de marktmeester en de bij besluit van het college aangewezen personen.

 

Artikel 7.21 Voorschriften en beperkingen

  • 1.

    Het college kan voorschriften en beperkingen verbinden aan markt- en standplaatsvergunningen, ter bescherming van de belangen in verband waarmee de markt- en standplaatsvergunning is vereist.

  • 2.

    Degene aan wie een markt- of standplaatsvergunning is verleend is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen in acht te nemen.

 

Artikel 7.22 Toestemming rechthebbende

Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.

 

Afdeling 7.6 Standplaatsen buiten de markt

 

Artikel 7.23 Definitie

  • 1.

    In deze afdeling wordt onder standplaats verstaan het vanaf een vaste plaats op of aan de openbare weg en in de openbare ruimte gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten aan te bieden, gebruik makend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.

  • 2.

    Onder standplaats wordt niet verstaan:

    • a.

      een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;

    • b.

      een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2:4 van de Algemene plaatselijke verordening gemeente Epe 2024.

 

Artikel 7.24 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.

  • 2.

    Het college weigert de vergunning wegens strijd met het tijdelijke Omgevingsplan.

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 3.4 van deze verordening kan de vergunning worden geweigerd als:

  • a.

    de standplaats hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

  • b.

    een kwantitatieve of territoriale beperking als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente noodzakelijk is in verband met een dwingende reden van algemeen belang.

  • 4.

    Het college kan plaatsen aanwijzen en nadere regels stellen voor het innemen van een standplaats.

 

Artikel 7.25 Toestemming rechthebbende

Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.

 

Artikel 7:26 Afbakeningsbepalingen

  • 1.

    Artikel 7.24, eerste lid, van deze verordening, is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Omgevingswet of een op grond van deze wet vastgestelde algemene maatregelen van bestuur, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Omgevingsverordening Gelderland.

  • 2.

    De weigeringsgrond van artikel 7.24, derde lid, onder a van deze verordening, is niet van toepassing voor bouwwerken.

 

Afdeling 7.7 Begraafplaatsen

 

Artikel 7.27 Grafkelder

Het college kan aan de rechthebbende op een particulier graf vergunning verlenen tot het daarin voor eigen rekening doen aanbrengen van een grafkelder overeenkomstig de door het college te stellen voorwaarden.

 

Artikel 7.28 Vergunning grafbedekking

  • 1.

    Voor het plaatsen van grafbedekking waaronder een gedenkteken is een vergunning nodig van het college.

    2. De rechthebbende van een particulier graf vraagt de vergunning voor het hebben van grafbedekking aan.

  • 3.

    Het college stelt nadere regels vast over de aard en de afmetingen van de grafbedekking en de wijze van aanbrengen. (zie voorschriften grafbedekkingen.

  • 4.

    Het college kan de vergunning weigeren indien:

    • a.

      niet voldaan wordt aan de vastgestelde nadere regels, genoemd in het derde lid;

    • b.

      het gedenkteken afbreuk doet aan het aanzien van de begraafplaats;

    • c.

      de duurzaamheid van de materialen onvoldoende is;

    • d.

      de constructie van het gedenkteken ondeugdelijk is.

  • 5.

    Voor de begraafplaatsen aan de Tongerenseweg te Epe en de Zwanenweg te Vaassen zijn in de Regels grafbedekkingen aanvullende eisen gesteld met betrekking tot de grafbedekking van opnieuw uit te geven graven.

 

Artikel 7.29 Grafbeplanting

1. Niet-blijvende beplanting (seizoensaanplant) op een graf dat in een verwaarloosde staat verkeert maar ook sterk wortelende onkruiden kunnen door de medewerker begraafplaatsen worden verwijderd zonder dat er aanspraak kan worden gemaakt op schadevergoedin

2. Losse bloemen, planten, kransen en dergelijke worden, wanneer zij verwelkt zijn, door de medewerker begraafplaatsen verwijderd. Linten, siervazen en dergelijke voorwerpen worden gedurende dertien weken ter beschikking gehouden van de rechthebbende of, wanneer het een algemeen graf betreft, van de belanghebbende indien deze daartoe tevoren een aanvraag heeft ingediend bij de opdrachtgever.

De winterharde gewassen die op de graven worden geplant mogen bij volle wasdom de voor het graf beschikbare oppervlakte niet overschrijden en moeten door besnoeiing (door de rechthebbende) binnen de oppervlakte worden gehouden en daarbij dient rekening gehouden te worden met het volgende:

  • a. de hoogte mag de maximale afmetingen van het grafmonument niet overschrijden;

  • b. het grafmonument dient te allen tijde leesbaar te zijn;

  • c. het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen is niet toegestaan.

 

Artikel 7.30 Onderhoud gedenkteken en/of grafbedekking door rechthebbende

  • 1.

    Het (doen) plaatsen, aanbrengen, herstellen, vernieuwen of verwijderen en het schoonhouden van het gedenkteken en/of grafbedekking geschiedt door, voor rekening en voor risico, van de rechthebbende.

  • 2.

    De rechthebbende is verplicht het gedenkteken en/of grafbedekking behoorlijk te onderhouden of te herstellen. Schade als gevolg van brand, vandalisme, vorst, wateroverlast en andere van buiten komende oorzaken, of ontstaan door het weghalen en terugplaatsen van een gedenkteken ten behoeve van een bijzetting of opgraving en eventuele gevolgschade voor derden, is voor risico en rekening van de rechthebbende.

  • 3.

    Het college kan de rechthebbende per aanschrijving verplichten een beschadiging aan het gedenkteken en/of de grafbedekking te herstellen binnen de door het college gestelde termijn, indien de beschadiging zodanig is dat deze naar het oordeel van het college het uiterlijk aanzien van de begraafplaats schaadt of gevaar oplevert voor derden.

  • 4.

    Indien de rechthebbende nalaat het gedenkteken en/of grafbedekking behoorlijk te onderhouden of te herstellen, kan het college de hiervoor in aanmerking komende voorwerpen of zo nodig de gehele grafbedekking doen verwijderen. Het verwijderde blijft gedurende dertien weken ter beschikking van de rechthebbende en vervalt daarna aan de gemeente, zonder dat deze tot enige vergoeding verplicht is

  • 5.

    De verwijdering vindt pas plaats nadat het college de rechthebbende door middel van een verklaring schriftelijk op de hoogte heeft gesteld van de toestand van het gedenkteken en/of grafbedekking.

  • Wanneer het adres van de rechthebbende of de gebruiker niet bekend is maakt het college de verklaring bij de ingang van de begraafplaats op het mededelingenbord bekend. Bij het graf wordt een verwijzing naar de mededeling aangebracht.

 

Artikel 7.31 Verwijdering gedenkteken en/of grafbedekking na verstrijken van de termijn

  • 1.

    Het gedenkteken en/of grafbedekking wordt na het verstrijken van de termijn van uitgifte van het graf, indien de grafrechten niet worden verlengd, door het college verwijderd.

  • 2.

    Het voornemen tot verwijdering van het gedenkteken en/of grafbedekking maakt het college vooraf per brief aan de rechthebbende bekend. Wanneer het adres van de rechthebbende niet bekend is, maakt het college het voornemen tot verwijdering van het gedenkteken en/of grafbedekking gedurende een jaar voorafgaande aan het tijdstip waarop de grafbedekking zal worden verwijderd door middel van een bij het graf te plaatsen bordje en bij de ingang van de begraafplaats bekend.

  • 3.

    Indien het gedenkteken en/of grafbedekking niet binnen dertien weken na de verwijdering is opgehaald, vervalt deze aan de gemeente, zonder dat de gemeente tot enige vergoeding verplicht is.

 

Afdeling 7.8Kamperen

 

Artikel 7.32 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan: een onderkomen of voertuig waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen in de zin van artikel 2.1, eerste lid onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

 

Artikel 7.32a Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

  • 1. Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het tijdelijke Omgevingsplan is bestemd of mede bestemd.

  • 2. Het verbod geldt niet voor:

  • a. het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein;

  • b. het plaatsen van een camper of kampeerauto op een door het college aangewezen

  • camper overnachtingsplaats voor maximaal 72 uur, mits het op die plaats aangegeven aantal niet wordt overschreden.

  • 3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid.

  • 4. Onverminderd het bepaalde in artikel 3.4 van deze verordening kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van de bescherming van:

  • a. natuur en landschap;

  • b. een dorps- of stadsgezicht.

 

Artikel 7.33 Slapen op openbare plaatsen

Het is verboden een openbare plaats als slaapplaats te gebruiken of op een openbare plaats in een voertuig te overnachten.

 

Artikel 7.34 Aanwijzing kampeerplaatsen

  • 1. Het verbod van artikel 7.32, eerste lid, van deze verordening is niet van toepassing op de door het college aangewezen plaatsen.

  • 2. Het college kan daarbij nadere regels stellen ter bescherming van de belangen genoemd in artikel 7.32, vierde lid, van deze verordening.

 

Artikel 7.35 Paddenstoelen en mossen

  • 1. Het is verboden paddenstoelen en mossen, of delen daarvan:

  • a. van hun groeiplaats te verwijderen;

  • b. onder zich te hebben of te koop aan te bieden.

  • 2. Het bepaalde in het eerste lid van dit artikel is van toepassing op:

  • a. alle soorten paddenstoelen (Funghi);

  • b. alle soorten veenmossen (Sphagnum);

  • c. alle soorten niet op stenen groeiende korstmossen (Lichenes);

  • d. kussentje mos (Leucobryum glaucum).

  • 3. Het bepaalde in het eerste lid van dit artikel geldt niet, indien de in het eerste lid van dit artikel genoemde handelingen geschieden in het kader van werkzaamheden, die verband houden met normaal onderhoud en/of exploitatie van terreinen.

 

Afdeling 7.9Crossen

 

Artikel 7.36 Crossterreinen

  • 1. Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig of een bromfiets een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd of buiten wedstrijdverband een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

  • 2. Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan daarbij nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen in het belang van:

    • a.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

    • c.

      de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.

  • 3. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Omgevingswet of een op grond van deze wet vastgestelde algemene maatregelen van bestuur, de Zondagswet of het Besluit geluidsproductie sportmotoren.

 

Artikel 7.37 Beperking verkeer in natuurgebieden

  • 1. Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig, een bromfiets, een fiets of een paard.

  • 2. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen in het belang van:

    • a.

      het voorkomen van overlast;

    • b.

      de bescherming van natuur- of milieuwaarden;

    • c.

      de veiligheid van het publiek.

  • 3. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op motorvoertuigen, bromfietsen, fietsen en paarden:

    • a.

      ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de bevoegde minister aangewezen hulpverleningsdiensten;

    • b.

      die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen zoals bedoeld in het eerste lid;

    • c.

      die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

    • d.

      van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de terreinen zoals bedoeld in het eerste lid;

    • e.

      voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.

  • 4. Het verbod in het eerste lid is voorts niet van toepassing:

    • a.

      op wegen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b van de Wegenverkeerswet 1994;

    • b.

      binnen de bij of krachtens de Omgevingsverordening Gelderland aangewezen stiltegebieden ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens deze verordeningen zijn aangewezen als ‘toestel’.

  • 5. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

 

Afdeling 7.10 Honden en landbouwhuisdieren

 

Artikel 7.38 Loslopende honden

  • 1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

    • a.

      op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats;

    • b.

      op openbare plaatsen binnen de bebouwde kom op de weg als de hond niet is aangelijnd;

    • c.

      op de weg als die hond niet is voorzien van een halsband of een ander identificatiemerk dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen.

  • 2. Het eerste lid, aanhef en onder b, is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen. Het college kan bij de aanwijzing nadere regels stellen.

  • 3. Het eerste lid, aanhef en onder a tot en met c is niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond:

  • a. die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden;

  • b. die deze hond aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond of sociale hulphond.

 

Artikel 7.39 Verontreiniging door honden en landbouwhuisdieren

  • 1. Degene die zich met een hond op een openbare plaats begeeft is verplicht ervoor te zorgen dat die hond zich niet van uitwerpselen ontdoet:

    • c.

      op een gedeelte van de weg dat bestemd of mede bestemd is voor het verkeer van voetgangers;

    • d.

      op een voor het publiek toegankelijke en als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak, speelweide of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen of op een door het college aangewezen plaats. Het college kan bij de aanwijzing nadere regels stellen.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden.

  • 3. De eigenaar of houder van een landbouwhuisdier is verplicht ervoor te zorgen dat het landbouwhuisdier zich binnen de bebouwde kom niet van uitwerpselen ontdoet op trottoirs en met de borden G7, G11 en G12a of G13 van het Reglement Verkeerstekens en Verkeerregels 1990 als zodanig aangegeven voetpaden, fietspaden en fiets/bromfietspaden.

  • 4. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

  • 5. De strafbaarheid wegens overtreding van de in het eerste lid gestelde gebod wordt opgeheven indien de eigenaar of houder van de hond of het landbouwhuisdier er zorg voor draagt dat de uitwerpselen onmiddellijk worden verwijderd.

  • 6. De strafbaarheid wegens overtreding van het derde lid gestelde verbod wordt opgeheven indien de eigenaar of houder van het landbouwhuisdier er zorg voor draagt dat de uitwerpselen zo spoedig mogelijk, maar in ieder geval binnen een termijn van drie uur worden verwijderd.

  • 7. Degene die zich met een hond op een openbare plaats binnen de bebouwde kom bevindt, is verplicht een doeltreffend hulpmiddel bij zich te hebben dat geschikt is voor het verwijderen van de uitwerpselen. Het college kan in nadere regels vaststellen welke hulpmiddelen doeltreffend zijn.

  • 8. Degene die zich met een hond op een openbare plaats binnen de bebouwde kom bevindt, is verplicht dit hulpmiddel op eerste vordering van een toezichthoudend ambtenaar te tonen.

 

Afdeling 7.11Andere onderwerpen betreffende de huishouding van de gemeente

 

Artikel 7.40 Definities

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • 1. parkeren: parkeren als bedoeld in artikel 1, onder ac van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990);

  • 2. voertuigen: voertuigen als bedoeld in artikel 1, onder al van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990) met uitzondering van kleine wagens zoals kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen.

 

Artikel 7.4 Te koop aanbieden van voertuigen

  • 1. Het is verboden op een door het college aangewezen weg een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

 

Artikel 7.42 Defecte voertuigen

Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

 

Artikel 7.43 Voertuigwrakken

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Omgevingswet of een op grond van deze wet vastgestelde algemene maatregelen van bestuur.

  •  

Artikel 7.44 Kampeermiddelen en andere voertuigen

1. Het is verboden een woonwagen, kampeerwagen, caravan, magazijnwagen, aanhangwagen, keetwagen of ander dergelijk voertuig dat voor de recreatie dan wel anderszins uitsluitend of mede voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebezigd dan wel een kampeerauto als bedoeld in artikel 1.1 van de Regeling voertuigen:

a. langer dan drie achtereenvolgende dagen te plaatsen of te hebben op een door het college aangewezen weg, waar dit naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte of schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente;

b. op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

2. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder a.

3. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing in situaties waarin wordt voorzien door de Omgevingsverordening Gelderland.

 

Artikel 7.45 Parkeren van reclamevoertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

  • 2. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

 

Artikel 7.46 Parkeren van grote voertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een door het college aangewezen plaats, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een door het college aangewezen weg, waar dit parkeren naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.

  • 3. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op campers, kampeerauto’s, caravans en kampeerwagens, voor zover deze voertuigen niet langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg worden geplaatst of gehouden.

  • 4. Het tweede lid is voorts niet van toepassing op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 uur tot 18.00 uur.

  • 5. Het college kan voor de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

 

Artikel 7.47 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

  • 1. Het is verboden met een voertuig te rijden door een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook, of het daarin te doen of te laten staan.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op:

  • a. de weg;

  • b. voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam;

  • c. voertuigen waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel zijn bestemd.

  • 3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

 

Artikel 7.48 Parkeren van voertuigen van autobedrijf

  • 1. Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan:

  • a. het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;

  • b. het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

  • 2. Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:

  • a. voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen en dit gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;

  • b. voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het derde lid bedoelde persoon.

  • 3. Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

  • a. drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 25 meter met als middelpunt een van deze voertuigen;

  • b. de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

  • 4. Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

 

Artikel 7.49 Parkeren van uitzicht belemmerende voertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hen anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

  • 2. Het is verboden om binnen de bebouwde kom landbouwvoertuigen aan of op de weg te parkeren op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of overig verkeer op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

  • 3. Het verbod in het eerste en tweede lid geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

 

Artikel 7.50 Parkeren of laten stilstaan van voertuigen anders dan op de rijbaan

  • 1. het is verboden een voertuig te parkeren of te laten stilstaan op een door het college aangewezen, niet tot de rijbaan behorend weggedeelte.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam.

 

Artikel 7.51 Overlast en neerzetten van fietsen en bromfietsen

  • 1. Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of beëindiging van overlast, of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, aangewezen op de weg gelegen plaatsen fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.

  • 2. Het is verboden fietsen of bromfietsen die rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en in een verwaarloosde toestand verkeren, op de weg te laten staan.

  • 3. Het is verboden om in door het college in het belang van het beheer van de openbare ruimte aangewezen gebieden, een fiets of bromfiets langer dan vier weken onafgebroken te stallen.

  • 4. Het is verboden op een openbare plaats een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw of in de ingang van een portiek als dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek of als daardoor die ingang versperd wordt.

  • 5. Het is verboden op de door het college of de burgemeester aangewezen uren en plaatsen zich met een fiets of bromfiets te bevinden op een door het college of de burgemeester aangewezen terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid gehouden wordt die publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is gemaakt voor de bezoekers van het terrein.

 

Afdeling 7.12 Venten

 

Artikel 7.52 Definitie

  • 1. Onder venten wordt verstaan het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten aan te bieden op een openbare en in de open lucht gelegen plaats of aan huis.

  • 2. Onder venten wordt niet verstaan:

  • a. het aan huis afleveren van goederen door of vanwege degene die dit doet ter exploitatie van zijn winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;

  • b. het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet of artikel 7.12 van deze verordening;

  • c. het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op een standplaats als bedoeld in artikel 7.14 van deze verordening.

 

Artikel 7.53 Ventverbod

  • 1. Het is verboden te venten op door het college in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid de volksgezondheid of het milieu aangewezen plaatsen, dagen of uren.

  • 2. Het is verboden te venten op zondagen, op maandag tot en met zaterdag tussen 19.00 uur en 08.00 uur.

  • 3. Het verbod als bedoeld in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet.

  • 4. Het in lid twee omschreven verbod voor de zondagen geldt niet voor de verkoop van ijs.

 

Afdeling 7.13Collecteren

 

Artikel 7.54 Inzameling van geld of goederen of leden- of donateur werving

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daarvoor een intekenlijst aan te bieden, dan wel in het openbaar leden of donateurs te werven als daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele door een liefdadig, ideëel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

  • 2. Onder een inzameling als bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan: het aanvaarden van geld of goederen bij het aanbieden van diensten of goederen, als daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

  • 3. Het verbod geldt niet voor een inzameling die wordt gehouden:

  • a. in besloten kring;

  • b. door een instelling die is ingedeeld in het door het college vastgestelde collecte- en wervingsrooster, mits de inzameling of werving overeenkomstig dat collecte- en wervingsrooster en met inachtneming van de door het college gegeven voorschriften plaatsvindt;

  • c. door een andere, door het college aangewezen instelling.

 

Afdeling 7.14Snuffelmarkten

 

Artikel 7.55 Begripsbepaling

  • 1. In deze afdeling wordt verstaan onder snuffelmarkt: een markt in een voor het publiek toegankelijk gebouw waar hoofdzakelijk tweedehands en incourante goederen worden verhandeld of diensten worden aangeboden vanaf een standplaats.

  • 2. Onder een snuffelmarkt wordt niet verstaan:

  • a. een markt of jaarmarkt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder g, van de Gemeentewet;

  • b. een evenement als bedoeld in artikel 2:24 van de Apv Epe 2024.

 

Artikel 7.56 Organiseren van een snuffelmarkt

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college een snuffelmarkt te organiseren.

  • 2. Het verbod geldt niet voor ruimten die uitsluitend dan wel nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet.

  • 3. Het college weigert de vergunning wegens strijd met het tijdelijke Omgevingsplan.

 

Afdeling 7.15Asverstrooiing

 

Artikel 7.57 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing: het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.

 

Artikel 7.58 Verboden plaatsen

  • 1. Incidentele asverstrooiing is verboden op:

  • a. verharde delen van de weg;

  • b. gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen.

  • 2. Het college kan voor een bepaalde termijn verbieden dat op andere plaatsen dan die genoemd in het eerste lid asverstrooiing plaatsvindt.

  • 3. Het college kan op verzoek van de nabestaande die zorg draagt voor de asbus op grond van bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van het verbod uit het eerste lid, behoudens de gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen.

 

Artikel 7.59 Hinder of overlast

Incidentele asverstrooiing is verboden indien daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt voor derden.

 

Hoofdstuk 8 Overige bepalingen

Artikel 8.1 Herziening en vervanging van aangewezen normen, andere voorschriften en wet- en regelgeving

Het college is bevoegd om rekening te houden met de herziening en vervanging van de Nen-normen, voornormen, praktijkrichtlijnen, andere voorschriften en wet- en regelgeving waarnaar in deze verordening of in de bij deze verordening behorende bijlagen worden verwezen, indien de bevoegde instantie en/of orgaan de betrokken norm, voornorm, praktijkrichtlijn, het voorschrift of de wet- en regelgeving heeft herzien of vervangen en die herziening of vervanging heeft gepubliceerd.

 

Hoofdstuk 9 Sanctie-, overgangs- en slotbepalingen

 

 

Artikel 9.1 Sanctiebepaling

1. Behoudens het bepaalde in de Wet economische delicten worden overtredingen van de artikelen van deze verordening en de op grond van artikel 3.3 van deze verordening daarbij gegeven voorschriften en beperkingen gestraft met een hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

2. In afwijking van het eerste lid is artikel 1a van de Wet op de economische delicten van toepassing op overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 7.1, 7.3, 7.4 en 7.11 van deze verordening.

3. In geval van overtreding van de krachtens artikel 3, derde lid, van de Wet veiligheidsregio’s gestelde regels kan het college een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste de geldboete, bedoeld in artikel 64, eerste lid, van de Wet veiligheidsregio’s.

 

Artikel 9.2 Toezichthouders

1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening bepaalde zijn belast (buitengewone) opsporingsambtenaren aangesteld voor de politieregio waaronder de gemeente Epe valt.

2. Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de bij besluit van het college aan te wijzen personen.

 

Artikel 9.3 Binnentreden woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

 

Artikel 9.4 Nieuwe grondslag nadere regels en aanwijzingsbesluiten

  • 1. Het college hangt de ‘Beleidsregel uitwegen gemeente Epe’, geldend vanaf 4 juni 2021 gesteld door het college op grond van het voormalige artikel 2:12 van de Algemene plaatselijke verordening (verder Apv) om naar ‘Nadere regels uitwegen gemeente Epe’, geldend vanaf 1 januari 2024, bij artikel 3.8 en artikel 7.4 van deze verordening.

  • 2. Het college hangt de ‘beleidsregels reclame- en bewegwijzering gemeente Epe’, gesteld door het college op grond van het voormalige artikel 2:10, derde lid, van de Apv om naar ‘Nadere regels voor het plaatsen van tijdelijke reclame-uitingen’ bij artikel 3.8 en artikel 7.1 van deze verordening.

  • 3. Het college hangt de ‘Nadere regels kabels en leidingen’ gesteld door het college op grond van het voormalige artikelen 2.3 en 2.5 van de Avoi, om naar “Nadere regels kabels en leidingen gemeente Epe” bij artikel 3.8 en 5.7 van deze verordening.

  • 4. Het college hangt de ‘Nadere regels voor het plaatsen van een terras’ gesteld door het college op grond van het voormalige artikel 2:10, derde lid, van de Apv om naar ‘Nadere regels voor het plaatsen van een terras’ bij artikel 3.8 en artikel 7.1 van deze verordening.

  • 5. Het college hangt het ‘Uitvoeringsbesluit nadere regels groente- en fruitafvalinzameling Epe’, gesteld op grond van de Afvalstoffenverordening om naar ‘Uitvoeringsbesluit Afvalstoffenverordening gemeente Epe’ bij artikel 3.8 en artikel 5.30, derde lid, van deze verordening.

  • 6. Het college hangt de ‘Nadere regels warenmarkten Epe 2011’ gesteld op grond van Marktverordening om naar ‘Nadere regels warenmarkten gemeente Epe, bij artikel 3.8 en artikel 7.13 van deze verordening.

 

Artikel 9.5 Overgangsbepaling

Besluiten, genomen krachtens de verordeningen bedoeld in artikel 9.4 van deze verordening die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

 

Artikel 9.6 Inwerkingtreding nieuwe verordening

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2024.

 

Artikel 9.7 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening fysieke leefomgeving gemeente Epe 2024.

 

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 14 december 2023.

 

De raad voornoemd,

 

de voorzitter, dhr. dr. T.C.M. Horn

de griffier, mw. mr. J. Kattenberg

 

Algemene toelichting

 

Omgevingswet

Op 19 juni 2014 diende de regering namens het kabinet Rutte ll het ontwerp van de Omgevingswet in bij de Eerste- en Tweede kamer. De Tweede kamer heeft de Omgevingswet op 1 juli 2015 aangenomen en de Eerste kamer op 22 maart 2016.

 

Het heeft tot 20 maart 2023 geduurd voordat het KB tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet door de Koning werd ondertekend en op 22 maart 2023 werd gepubliceerd in het Staatsblad. De ingangsdatum van inwerkingtreding van de Omgevingswet werd in dit KB bepaald op 1 januari 2024.

Deze lange aanloop bleek nodig voor het verkrijgen van een stabiel digitaal stelsel (DSO) Digitaal Stelsel Omgevingswet, dat de gehele implementatie van de Omgevingswet moet ondersteunen.

 

De Omgevingswet bundelt de wetgeving voor de fysieke leefomgeving. De Omgevingswet heeft als doel het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en het gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften.

 

Eén en ander resulteert erin dat op 1 januari 2024 de gemeente Epe een tijdelijk Omgevingsplan heeft, bestaande uit de Bruidsschat (de 600 regels die van het rijk overkomen) en de opgeschoonde ruimtelijke plannen van de gemeente Epe.

 

Gemeentelijke regels over de fysieke leefomgeving die niet in de ruimtelijke plannen zijn opgenomen komen niet in het tijdelijke Omgevingsplan van de gemeente Epe. Op dit moment staan deze regels nog verspreid in de diverse verordeningen, beleidsregels, aanwijzingsbesluiten en nadere regels. Door deze regelgeving te bundelen wordt het voor inwoners, ondernemers en organisaties overzichtelijker en zijn regels makkelijker te vinden. Om overzicht te houden in de immense hoeveelheid regels is het wenselijk deze op te nemen in een Verordening fysieke leefomgeving.

 

Inhoud verordening

Deze verordening bevat regels over de fysieke leefomgeving, die al zijn vastgesteld door de gemeenteraad en het college.

 

In de Verordening fysieke leefomgeving (hierna: Vfl) gemeente Epe 2024 worden de regels uit 7 verordeningen gebundeld. Hiervan gaan 5 verordeningen volledig op in de Vfl en worden daarom ingetrokken. Dit betreffen:

 

• Algemene Verordening Ondergrondse Infrastructuren 2015;

• Erfgoedverordening Epe 2010;

• Bouwverordening gemeente Epe 2011;

• Marktverordening gemeente Epe 2011;

• Afvalstoffenverordening gemeente Epe 2011.

 

Twee verordeningen wijzigen, omdat een deel van de regels overgaat naar de Vfl. Dit betreffen:

 

• Algemene plaatselijke verordening Epe 2008; en de

• Beheersverordening gemeentelijke begraafplaatsen Epe 2014.

 

De Verordening op de afvoer van afvloeiend hemel en grondwater houdt op te bestaan, direct na inwerkingtreding van de Omgevingswet. Een deel is opgenomen in het tijdelijke Omgevingsplan en een deel is na 1 januari 2024 niet meer van toepassing.

 

Afwegingskader

De meeste gemeentelijke verordeningen met regels over de fysieke leefomgeving komen niet in het tijdelijke deel van het Omgevingsplan. De gemeente bepaalt zelf welke van die regels zij wil voortzetten onder de Omgevingswet.

Het afwegingskader van welke verordeningen opgenomen moeten, mogen of niet mogen worden opgenomen in het definitieve Omgevingsplan is als volgt:

• onderwerpen over de fysieke leefomgeving die plaatsgebonden activiteiten betreffen, moeten in het Omgevingsplan worden opgenomen;

• regels over onderwerpen die de fysieke leefomgeving betreffen, maar ook een ander motief hebben, kunnen in het Omgevingsplan worden opgenomen, maar dat is niet verplicht en waar dit inbreuk zou maken op de taken en bevoegdheden van de burgemeester is dat zelfs niet toegestaan.

• Andere regels over de fysieke leefomgeving die geen plaatsgebonden karakter hebben of regels met een persoonsgebonden karakter worden evenmin verplicht geregeld in het Omgevingsplan;

• onderwerpen die niet de fysieke leefomgeving als motief hebben of onderwerpen waarbij de regelgevende bevoegdheid exclusief aan een ander bestuursorgaan toekomt dan het gemeentebestuur, zoals de noodverordeningbevoegdheid van de burgemeester, mogen niet in het Omgevingsplan worden opgenomen.

 

Deze driedeling ziet er in een schema als volgt uit:

 

Regels Omgevingsplan

 

Regels m.b.t. de fysieke leefomgeving en plaatsgebonden activiteiten betreffen

Moet in het Omgevingsplan

Regels m.b.t. de fysieke leefomgeving die ook een ander motief hebben

Mag in het Omgevingsplan

Regels m.b.t. de fysieke leefomgeving die geen plaatsgebonden karakter hebben

Mag in het Omgevingsplan

Regels m.b.t. fysieke leefomgeving die een persoonsgebonden karakter hebben

Mag in het Omgevingsplan

Regels die geen betrekking hebben op de fysieke leefomgeving

Mag niet in het Omgevingsplan

Regels waarbij de burgemeester de exclusieve bevoegdheid toekomt

Mag niet in het Omgevingsplan

 

Verordening fysieke leefomgeving

Tot de vaststelling van het definitieve Omgevingsplan van de gemeente Epe zullen de gemeentelijke regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen worden in de Verordening fysieke leefomgeving gemeente Epe 2024.

De onderstaande verordeningen zullen in de Verordening fysieke leefomgeving gedeeltelijk dan wel in z’n geheel worden opgenomen.

 

Verordeningen:

Verordening

Uitleg

Algemene plaatselijke verordening

De verordening heeft gedeeltelijk betrekking op de fysieke leefomgeving. Ook heeft het gedeeltelijk als motief de zorg voor een gezonde en veilige fysieke leefomgeving. Het andere gedeelte heeft betrekking op de openbare orde en heeft dit ook als motief. Over dit gedeelte heeft de burgemeester het bevoegde gezag. Dit gedeelte mag dus niet opgenomen worden. Het andere gedeelte mag wel opgenomen worden in het Omgevingsplan.

Beheersverordening gemeentelijke

begraafplaatsen

De verordening heeft gedeeltelijk betrekking op de fysieke leefomgeving. Ook heeft het gedeeltelijk als motief de zorg voor een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.

Bouwverordening

Heeft betrekking op bouwen en dus op de fysieke leefomgeving. Het bindt burgers en het hoofdmotief is de zorg voor een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.

Algemene verordening ondergrondse infrastructuur

Heeft betrekking op werkzaamheden in en op openbare gronden. Dit heeft betrekking op de fysieke leefomgeving, bindt burgers en het hoofdmotief is de zorg voor een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.

Afvalstoffenverordening

Dit heeft betrekking op de fysieke leefomgeving, bindt burgers en het hoofdmotief is de zorg voor een gezonde en veilige fysieke leefomgeving

Erfgoedverordening

Dit heeft betrekking op de fysieke leefomgeving, bindt burgers en het hoofdmotief is de zorg voor een gezonde en veilige fysieke leefomgeving

Marktverordening

Dit heeft betrekking op de fysieke leefomgeving, bindt burgers en het hoofdmotief is de zorg voor een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.

 

De meeste verordeningen en afzonderlijke regels zijn nog goed herkenbaar in de Verordening fysieke leefomgeving. Een belangrijke uitzondering is de Bouwverordening.

 

Als gevolg van wetswijzigingen de afgelopen jaren bevatte de Bouwverordening alleen nog regels voor het tegengaan van bouwen op verontreinigde grond. Deze regels lenen zich bij uitstek voor samenvoeging met de regels voor bodembescherming in een hoofdstuk met regels over de bodem.

 

Om deze reden bevat de Verordening fysieke leefomgeving geen hoofdstuk over ‘Bouwen’.

 

Er is ruimte gereserveerd voor regels uit andere verordeningen, beleidsstukken, nadere regels en aanwijzingsbesluiten.

 

Aan het eind van de toelichting staat een transponeringstabel waarin is opgenomen waarop een artikel in deze verordening is gebaseerd.

 

Algemene toelichting per hoofdstuk

 

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

 

 

Het eerste hoofdstuk bevat inleidende algemene bepalingen. De meeste verordeningen beginnen met een opsomming van begripsbepalingen. In de Verordening fysieke leefomgeving is ervoor gekozen om in het eerste artikel te verwijzen naar een bijlage, waarin de begrippen zijn opgenomen.

Hiermee wordt aangesloten bij de structuur van de Omgevingswet, waarin de begrippen ook in een bijlage zijn ondergebracht. De gebruikte begrippen zijn over het algemeen niet gewijzigd ten opzichte van eerdere verordeningen. Het aantal dubbele of overlappende begripsbepalingen is beperkt.

 

Hoofdstuk 2 Regels voor de instandhouding, bescherming, onderhoud en beheer fysieke leefomgeving

 

 

In hoofdstuk 2 worden de algemene zorgplicht, de specifieke zorgplicht, het verbod, de meldplicht en de gedoogplicht geïntroduceerd en uitgelegd.

 

Zorgplicht in de Omgevingswet

Een algemene zorgplicht, een algemeen verbod en een specifieke zorgplicht maken deel uit van de Omgevingswet. Samen zorgen ze ervoor dat overheid, bedrijven en burgers verantwoordelijk zijn voor een veilige en gezonde leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit.

 

Algemene zorgplicht

De Omgevingswet bevat een algemene zorgplicht. Dit houdt in dat zowel overheden, bedrijven als burgers verantwoordelijk zijn voor een veilige en gezonde fysieke leefomgeving. En dus niet alleen de overheid.

 

Deze algemene zorgplicht is vooral een vangnet als er geen specifieke decentrale regels of rijksregels van toepassing zijn. Als deze specifieke decentrale- en rijksregels er wel zijn, geldt de algemene zorgplicht niet meer.

 

Algemeen verbod

Naast de algemene zorgplicht is in de Omgevingswet ook een algemeen verbod opgenomen (artikel 1.7a Omgevingswet). Het is verboden om een activiteit te verrichten of na te laten als daardoor aanzienlijke nadelige gevolgen voor de fysieke leefomgeving (dreigen te) ontstaan. Bijvoorbeeld een milieuverontreiniging die aanzienlijke schade aan de kwaliteit van lucht, bodem of water veroorzaakt.

 

Het gaat niet om het verrichten of nalaten van activiteiten met beperkte gevolgen voor de fysieke leefomgeving. In het Omgevingsbesluit (artikel 1.3) staat wanneer sprake is van een aanzienlijk gevolg. En op welke gevallen het verbod van toepassing is.

 

Dit verbod is ook een vangnet. Voor het geval er geen specifieke decentrale regels of rijksregels van toepassing zijn. Als deze specifieke decentrale- of rijksregels er wel zijn, geldt het algemeen verbod niet meer. Bijvoorbeeld als een specifieke zorgplicht of andere algemene regel of een vergunningvoorschrift van toepassing is.

 

Specifieke zorgplicht

Specifieke zorgplichten borduren voort op de algemene zorgplicht, maar zijn concreter.

 

Een specifieke zorgplicht is toegespitst op specifieke activiteiten voor concreet genoemde belangen. Zowel in het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) als het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) staan specifieke zorgplichten.

 

Deze specifieke zorgplichten maken duidelijk wat er wel en niet moet gebeuren. Bijvoorbeeld dat degene die verantwoordelijk is voor een activiteit, de beste beschikbare technieken (bbt) gebruikt.

 

De specifieke zorgplichten zijn algemene regels. Deze regels gelden direct voor burgers en bedrijven. Naast het Rijk kunnen andere overheden specifieke zorgplichten opnemen in hun verordeningen en/of Omgevingsplannen.

 

Specifieke zorgplichten per activiteit

In het Bal en het Bbl staan specifieke zorgplichten voor activiteiten, waaronder:

 

• milieubelastende en lozingsactiviteiten;

• beperkingengebiedactiviteit in een waterstaatswerk;

• ontgrondingsactiviteit;

• stortingsactiviteit op zee;

• wateronttrekkingsactiviteit;

• beperkingengebied installatie waterstaatswerk op zee;

• gebruik en onderhoud van bouwwerkinstallaties;

• brandveilig gebruik van bouwwerken;

• uitvoeren van bouw- en sloopwerkzaamheden;

• rijksmonumentenactiviteit;

• activiteit werelderfgoed.

 

De strekking van de specifieke zorgplicht voor lozingsactiviteiten is een oppervlaktewaterlichaam in beheer bij het Rijk (artikel 6.6 Bal) is gelijk die voor milieubelastende activiteiten.

 

Verschil algemene zorgplicht, specifieke zorgplicht en specifieke regels

Er is geen algemene zorgplicht als er een specifieke zorgplicht of gedetailleerde specifieke regels gelden. Dat is een belangrijk verschil met specifieke zorgplichten, die ook gelden als gedetailleerde specifieke regels. Dat kunnen zowel algemene regels als vergunningvoorschriften zijn. Als voorbeeld het Bal van toepassing is, gelden specifieke zorgplichten van het Bal én andere algemene regels.

 

Toegespitst en inzichtelijk

Eerdere wetgeving bevatte veel vanzelfsprekende maatregelen die helemaal waren uitgeschreven. Als een bedrijf bijvoorbeeld een filter moest hebben, stond er dat het bedrijf dat filter ook moest onderhouden. En als lekbak voor olie verplicht was, moest het bedrijf de lekbak regelmatig legen.

Dit soort maatregelen horen bij ‘good housekeeping’. Het ligt voor de hand, dat de wet dit niet precies hoeft uit te spellen. Onder de Omgevingswet vallen al dit soort gevallen onder de specifieke zorgplichten van het Bal.

Zowel de algemene rijksregels als de voorschriften in de vergunning zijn toegespitst op de essentie. De regels zijn inzichtelijk, zonder overbodige details, maar ze doen wel een beroep op de eigen verantwoordelijkheid van het bedrijf.

 

Onvoorziene situaties

De specifieke zorgplicht is er ook omdat er altijd onvoorziene situaties kunnen ontstaan. Ontwikkelingen waarmee de wetgever vooraf geen rekening kon houden. Zo kan na nieuw onderzoek blijken dat bepaalde stoffen schadelijker zijn dan eerder bekend was. Of kan er een nieuwe techniek ontstaan om nadelige effecten tegen te gaan.

Burgers en bedrijfseigenaren moeten blijven nadenken over de gevolgen van hun activiteiten. Met name als situaties of omstandigheden veranderen. Zij zijn verplicht goed op nieuwe ontwikkelingen in te spelen. De specifieke zorgplicht biedt dus ook in toekomstige situaties bescherming van de leefomgeving.

 

Maatwerkvoorschrift als mogelijkheid

Bedrijven hebben wel keuze in de manier waarop ze de specifieke zorgplicht invullen. Een eigenaar van een wasstraat moet bijvoorbeeld voorkomen dat de nevel verspreid raakt in de omgeving. Dat mag op verschillende manieren, zolang het maar gebeurt. Vaak is duidelijk wat onder de specifieke zorgplicht het doel is.

Maar soms is niet duidelijk wat precies de bedoeling is. Dan ligt het voor de hand en geheel in de sfeer van de Omgevingswet, dat de ondernemer en het bevoegd gezag samen overleggen. Zo kan het bevoegd gezag tot een maatwerkvoorschrift komen. Dit biedt duidelijkheid voor beide partijen.

 

Ook decentrale overheden

Niet het Rijk, maar gemeenten, waterschappen en provincies stellen de meeste regels voor activiteiten op. Ook deze decentrale overheden kunnen in hun regels specifieke zorgplichten opnemen. Dat kon al onder eerdere wetgeving en kan onder de Omgevingswet nog steeds.

Zo kan ook een Omgevingsplan, Omgevingsverordening, Waterschapsverordening of decentrale vergunning beperkt blijven tot de essentie en is er tegelijk de waarborg dat het milieu beschermd blijft. Ook bij nieuwe, onvoorziene situaties.

De zorgplicht zorgt (er) voor:

• dat mensen bewust worden gemaakt van de eigen verantwoordelijk die zij hebben bij hun handelen in de fysieke leefomgeving;

• een leidraad voor gedrag, wanneer er geen concrete bepalingen aanwezig zijn en/of toereikend blijken;

• een maatstaf voor de beoordeling van gedrag en bieden een rechtvaardigingsgrond voor bestuursrechtelijke handhaving in gevallen van onmiskenbare strijd met de zorgplicht (vangnet).

 

De verwachting is dat de zorgplicht in de praktijk een beperkte, maar nuttige functie zal vervullen bij het waarborgen van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving.

Tot slot laat de zorgplicht onverlet, dat de uit het burgerlijk recht voortvloeiende aansprakelijkheid alsmede de mogelijkheden van overheden om als rechtspersoon, met gebruikmaking van het privaatrecht, de naleving van rechtsregels te bevorderen.

 

Hoofdstuk 3 Proces, procedure en adviescommissie

 

In hoofdstuk 3 wordt het proces, procedure en adviescommissie verder uitgewerkt. Het gaat over de verhouding tussen de Omgevingswet en de Wabo, de beslistermijnen, voorschriften en beperkingen, de algemene weigeringsgronden, de algemene wijzigings- en intrekkingsgronden en de nadere regels en aanwijzingsbesluiten.

 

Hoofdstuk 4 Aanwijzing van gemeentelijk monument, gemeentelijk archeologisch monument, beschermd stads- en dorpsgezicht

 

Het model Erfgoedverordening van de VNG is in zijn geheel geïntegreerd in de Verordening fysieke leefomgeving. Hierbij zijn de bepalingen herschikt en logisch geordend. Het model Erfgoedverordening is aangepast aan de Omgevingswet.

Dit hoofdstuk geven het college de bevoegdheid om gemeentelijke monumenten, gemeentelijke archeologische monumenten en beschermde stads- en dorpsgezichten aan te wijzen. De bevoegdheid omvat ook het aanpassen en intrekken van deze aanwijzingen.

In de formulering van deze bevoegdheden is de zinsnede ‘al dan niet op aanvraag van een belanghebbende’ geschrapt. Hier is geen inhoudelijk wijziging mee beoogd; de tekst is geschrapt omdat deze overbodig is.

 

Uit de Algemene wet bestuursrecht volgt al dat een belanghebbende (inclusief rechtspersonen die bepaalde algemene belangen behartigen) een verzoek kan indienen om een besluit te nemen. Het is niet nodig dit apart in een verordening te vermelden.

In dit hoofdstuk zijn ook de procedures geregeld die van toepassing zijn op de aanwijzingsbevoegdheden. De Erfgoedverordening bevatte hier nog veel termijnen voor advisering. Het is echter wenselijk om het regelen van termijnen in de verordening te beperken tot beslistermijnen en andere belangrijke termijnen.

 

Termijnen voor advisering kunnen geregeld worden in werkafspraken en hoeven geen plaats te hebben in de Verordening fysieke leefomgeving. Bovendien zijn al veel van deze termijnen voor advisering opgenomen in de verordening die de betreffende adviescommissies regelt.

 

Vervolgens worden in dit hoofdstuk de regels voor het omgaan met gemeentelijke (archeologische) monumenten en beschermde stads- of dorpsgezichten geregeld.

 

Het verbod op het vernielen en beschadigen van gemeentelijke monumenten is uitgebreid met een verbod op het onthouden van het onderhoud dat voor de instandhouding van het monument nodig is. Dit is een absoluut verbod. Het is niet mogelijk om hier een vergunning of ontheffing voor af te geven.

 

Voor wijzigen van gemeentelijke monumenten geldt wel een vergunningstelsel. Concreet betekent dit dat een uitzondering voor vergunningplicht is ingevoerd in gevallen waarin het gewoon onderhoud betreft of activiteiten die het monument niet wijzigen.

 

Tot slot regelt dit hoofdstuk specifiek de instandhouding van gemeentelijke archeologische monumenten en archeologische terreinen. De regels over dit onderwerp zijn afgeslankt ten opzichte van de Erfgoedverordening, onder andere door het schrappen van zich niet meer voordoende uitzonderingen.

 

Hoofdstuk 5 Regels voor activiteiten

 

In hoofdstuk 5 zijn de regels voor bodembescherming en de regels uit de Bouwverordening over het tegengaan van bouwen op verontreinigde grond, samengevoegd onder de titel ‘Regels voor activiteiten’.

Aanvullend geldt nog de eis dat een onderzoek actueel is. Het moet derhalve een goed beeld van de bodemgesteldheid geven.

De regels omtrent ondergrondse infrastructuur zijn tot op heden neergelegd in de Algemene verordening ondergrondse infrastructuur.

Een uitzondering op de integratie is het volgende. De Algemene verordening ondergrondse infrastructuur bevat de mogelijkheid voor de burgemeester om spoedwerkzaamheden te verbieden in verband met de openbare orde (zie ook artikel 5.6, derde lid, van de Telecommunicatiewet). Deze bevoegdheid is in strijd met de uitgangspunten van de Omgevingswet.

Deze laatste bevat immers geen burgemeestersbevoegdheden en heeft geen betrekking op openbare orde en veiligheid. In de Vfl is de Algemene verordening ondergrondse infrastructuur geïmplementeerd.

 

Hoofdstuk 6 Omgevingshinder

 

Waar de andere inhoudelijke hoofdstukken een bepaald onderwerp in positieve zin beogen te regelen, is hoofdstuk 6 er juist op gericht onwenselijke effecten tegen te gaan. De bepalingen in dit hoofdstuk zijn ongewijzigd overgenomen uit de Algemene plaatselijke verordening.

 

Hoofdstuk 7 Buitenruimte

 

In hoofdstuk 7 zijn deels de Beheersverordening begraafplaatsen gemeente Epe 2014 opgenomen en de Marktverordening gemeente Epe 2011.

Verder zijn de regels uit de Algemene plaatselijke verordening over wegen, water, houtopstanden, kamperen, crossen, de beperking van verkeer in de natuur en honden in de Verordening fysieke leefomgeving geïmplementeerd.

 

Hoofdstuk 8 Overige bepalingen

 

Hoofdstuk 8 zal in toekomstige versies van de Verordening fysieke leefomgeving gebruikt worden om de overige nog niet met namen te noemen bepalingen onder te brengen.

Een gemeentelijke verordening is een op gemeentelijk niveau vastgesteld algemeen verbindend voorschrift. Met andere woorden (juridische) regels die voor iedereen gelden. De belangrijkste en meest omvattende gemeentelijke verordening is de Algemene plaatselijke verordening.

 

Daar komt nu de Verordening fysieke leefomgeving bij, maar doordat er een groot aantal artikelen uit de Algemene plaatselijke verordening en de Beheersverordening begraafplaatsen worden gehaald en opgenomen in de Verordening fysieke leefomgeving en daarnaast 5 verordeningen in zijn geheel worden opgenomen in de Verordening fysieke leefomgeving, wordt deze verordening de meest omvattende verordening van de gemeente.

Dit komt de leesbaarheid niet ten goede en daarom is deze uitgebreide toelichting toegevoegd ter verduidelijking van de vele artikelen die in de Verordening fysieke leefomgeving zijn opgenomen en nog worden opgenomen.

 

Hoofdstuk 9 Sanctie-, overgangs- en slotbepalingen

 

Hoofdstuk 9 bevat regels over strafbaarheid, toezicht en handhaving.

In artikel 9.1 worden straffen gesteld op overtreding van de regels van de verordening.

In de Verordening fysieke leefomgeving is de strafbaarheid van overtreding van de regels ongewijzigd overgenomen uit de geïntegreerde verordeningen. Dit betekent dat op overtreding van de regels de hoogst mogelijke straf staat die in een gemeentelijke verordening kan worden opgenomen.

 

Uitzonderingen zijn de inhoudelijke regels uit de Bouwverordening en de regels voor bodembescherming. Op overtreding van deze regels was geen straf gesteld. Dit blijft ongewijzigd.

 

In de Algemene verordening ondergrondse infrastructuur 2015 is slechts op overtreding van enkele bepalingen een straf gesteld, lager dan het maximaal toegestane. Dit lagere maximum is overgenomen in artikel 9.1, tweede lid, van de Verordening fysieke leefomgeving.

 

De Wet op de economische delicten stelt straf op grond van de artikelen 7.1, 7.3, 7.4 en 7.11 van de Verordening fysieke leefomgeving. Om dubbele strafbaarstelling te voorkomen is een regel toegevoegd die strafbaarstelling op grond van artikel 9.1, eerste lid, uitsluit als de Wet op de economische delicten van toepassing is.

 

In dit hoofdstuk worden verder het toezicht, binnentreden woningen, intrekken en vervallenverklaring oude verordening en de overgangs- en slotbepalingen geregeld.

 

Het laatste artikel regelt de citeertitel.

 

Transponeringstabel

 

Na hoofdstuk 9 in deze toelichting is een transponeringstabel opgenomen.

 

Bijlagen

Bijlage 1  

Bij artikel 1.1 begripsbepalingen van de Verordening fysieke leefomgeving gemeente Epe 2024.

 

Bijlage 2

Kaarten bebouwde komgrenzen gemeente Epe

 

Bijlage 3

Bomenlijst op grond van artikel 7.10a, eerste lid, onder a, b en c van de Verordening fysieke leefomgeving gemeente Epe 2024.

 

Bijlage 4

Omgevingsplanactiviteiten van gemeenten die op grond van de Bruidsschat Omgevingsplan op 1 januari 2024 in het tijdelijke Omgevingsplan van de gemeente Epe staan.

 

Artikelsgewijze toelichting

 

 

Hoofdstuk 1 Algemene Bepalingen

 

 

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

 

In dit artikel wordt verwezen naar bijlage l waar een aantal begrippen die in de verordening worden gebruikt, worden gedefinieerd.

 

De volgende begrippen vereisen een extra toelichting:

 

Bouwwerk: constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren, met inbegrip van de daarvan deel uitmakende bouwwerk gebonden installaties;

Fysieke leefomgeving: het begrip fysieke leefomgeving is een belangrijk nieuw begrip in het stelsel van de Omgevingswet. Een afgebakende definitie van de ‘fysieke leefomgeving’ is er niet. In de wet staat een opsomming van onderdelen die in ieder geval onder de fysieke leefomgeving vallen: bouwwerken, infrastructuur, watersystemen, water, bodem, lucht, landschappen, natuur, cultureel erfgoed en werelderfgoed.

Inrichting: de Omgevingswet kent het begrip inrichting niet (meer) en is vervangen door het algemene begrip activiteit en waar dit van toepassing is, in gebouw, instelling of openbare gelegenheid.

Openbare plaats: plaats die krachtens bestemming of vast gebruik openstaat voor het publiek. Hiervoor is aangehaakt bij de Wet openbare manifestaties.

 

Artikel 1.2 Toepassingsbereik

Dit artikel is nieuw. De Vfl bevat een deel van de regels die voorheen waren opgenomen in de verschillende verordeningen.

Deze verordening wordt aangevuld met regels over andere onderwerpen, die gaan vallen onder de reikwijdte van de Omgevingswet. Dit ter voorbereiding op het definitieve Omgevingsplan van de gemeente Epe, die uiterlijk op 31 december 2031 door de Raad dient te zijn vastgesteld.

 

De inwerkingtreding van de Omgevingswet is op 1 januari 2024. Er staat 8 jaar voor de totstandkoming van het definitieve Omgevingsplan. Een Koninklijk Besluit hierover is op 10 juli 2023 ondertekend en op 18 juli 2023 in de Staatscourant gepubliceerd.

 

Daarnaast dienen de regels aan de eisen van de Omgevingswet te voldoen en voor de vragenbomen in het DSO ‘toepasbaar’ worden gemaakt. Dit gebeurt in de volgende versies van de Verordening fysieke leef

 

Artikel 1.3 Doel van de verordening

Het eerste lid geeft het doel van deze verordening weer. Het tweede lid is gebaseerd op de algemene doelen uit de Omgevingswet en geeft zodoende het overkoepelende doel van de regels van deze verordening aan.

 

Hoofdstuk 2 Algemene regels ter instandhouding, bescherming, onderhoud en beheer fysieke leefomgeving

 

 

Artikel 2.1 Doel van de regels

Dit artikel spreekt voor zich en behoeft geen verdere toelichting

 

Artikel 2.2 Algemene zorgplicht voor de fysieke leefomgeving

Dit artikel is gebaseerd op artikel 1.6 van de Omgevingswet.

In de fysieke leefomgeving vindt een breed scala aan activiteiten plaats, die door veel actoren worden uitgevoerd en die verschillend van aard, omvang en duur zijn. Ook de gevolgen van die activiteiten voor de fysieke leefomgeving lopen sterk uiteen. De algemene zorgplicht houdt in dat eenieder bij zijn activiteiten voldoende zorg voor de fysieke leefomgeving in acht neemt.

De functies van de zorgplicht zijn:

1. bewust maken van de eigen verantwoordelijkheid van burgers voor de behartiging of het ontzien van bepaalde belangen;

2. bieden van een leidraad voor gedrag, wanneer geen concrete gedragsbepalingen voorhanden zijn of deze niet toereikend blijken;

3. bieden van een maatstaf voor de beoordeling van gedrag en het bieden van een rechtvaardigingsgrond voor bestuursrechtelijke handhaving in gevallen van onmiskenbare strijd met de zorgplicht (vangnetfunctie).

Het is de verwachting dat de zorgplicht in de praktijk een beperkte, maar nuttige functie zal vervullen bij het waarborgen van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit.

Volledigheidshalve wordt nog opgemerkt dat deze artikelen de uit het burgerlijk recht voortvloeiende aansprakelijkheid en ook de mogelijkheden van overheden om als rechtspersoon met gebruikmaking van het privaatrecht de naleving van rechtsregels te bevorderen, onverlet laten.

 

Artikel 2.3 (Specifieke) zorgplicht bij nadelige gevolgen

Dit artikel is gebaseerd op artikel 1.7 van de Omgevingswet.

Zie ook toelichting bij artikel 2.2.

 

Artikel 2.4 (Specifieke) zorgplicht voor toestand object op openbare plaats

Zie toelichting bij artikel 2.2

 

Artikel 2.5 (Specifieke) zorgplicht voor toestand onroerend cultureel erfgoed

Dit artikel is gebaseerd op de artikelen 13.11 en 13.12 van het Besluit activiteiten leefomgeving.

De zorgplicht geldt voor al het onroerend cultureel erfgoed, te weten gemeentelijke-, provinciale- en rijksmonumenten, beschermd stads- of dorpsgezicht en archeologische monumenten.

 

Artikel 2.6 (Specifieke) zorgplicht voor toestand van sloten en wateren

Dit artikel is ter vervanging van een deel van artikel 4:9 APV. Vooruitlopend op de opname in het Omgevingsplan is artikel 4:9 Apv gesplitst in artikel 2.6 en 2.7.

 

Artikel 2.7 (Specifieke) zorgplicht voor de toestand niet openbare riolen en putten buiten gebouwen

Dit artikel is ter vervanging van een deel van artikel 4:9 Apv. Vooruitlopend op de opname in het Omgevingsplan is artikel 4:9 APV gesplitst in artikel 2.6 en 2.7.

 

Artikel 2.8 (Specifieke) zorgplicht voorkomen van de verspreiding van moeilijk te bestrijden planten

In aanvulling op de toelichting van artikel 2.2 geeft dit artikel een specifiekere leidraad voor het voorkomen van de verspreiding van moeilijk te bestrijden planten.

 

Artikel 2.9 (Specifieke) zorgplicht voorkomen en verwijderen zwerfafval in de openbare ruimte

Dit artikel is gebaseerd op het voormalige artikel 19 van de Afvalstoffenverordening.

Dit artikel heeft als doel om de fysieke leefomgeving te beschermen en aantrekkelijk te houden. Het legt aan alle gebruikers van de openbare ruimte een zorgplicht op.

Het gaat vooral over afval dat onderweg in de openbare ruimte ontstaat. Er moet worden voorkomen dat afval als zwerfafval op straat of in het plantsoen terecht komt.

Het gaat om afval dat buiten een perceel ontstaat. Huishoudelijk afval, dat ontstaat op of binnen het perceel, moet worden aangeboden volgens de bepalingen in deze verordening.

NB Ook het achterlaten van afval van grotere omvang en gewicht valt niet onder de reikwijdte van dit artikel. Dit wordt beschouwd als het dumpen van een voorwerp.

Klein chemisch afval is uitdrukkelijk uitgesloten van de omschrijving zwerfafval. Dit afval moet in alle gevallen via de daarvoor opgezette inzamelstructuur te worden verwijderd.

Eerste lid

Met dit lid wordt de algemene zorgplicht voor de fysieke leefomgeving specifieker gemaakt, omdat zwerfafval te vaak voor komt.

Tweede lid

In de openbare ruimte zijn afvalbakken en andere algemene of specifieke inzamelvoorzieningen aanwezig. Denk aan voorzieningen voor het inzamelen van papier, plastic, glas en wijkcontainers voor meerdere huishoudens.

Derde lid

Het komt vaak voor dat materiaal wordt aangeboden. Naast de zorgplicht van degene die dat materiaal aanneemt, heeft ook degene die het aanbiedt de zorgplicht dat niets wordt achtergelaten in de openbare ruimte.

Vierde lid

Ook dit lid heeft het doel om zwerfafval te voorkomen.

 

Artikel 2.10 (Specifieke) zorgplicht voorkomen en verwijderen zwerfafval rondom verkooppunten

Dit artikel is gebaseerd op het voormalige artikel 16 van de Afvalstoffenverordening.

Dit artikel heeft als doel om de fysieke leefomgeving te beschermen en aantrekkelijk te houden.

Bij de verkoop van eet- of drinkwaren ontstaat heel vaak afval. De verkoper is ervoor verantwoordelijk dat er geen zwerfafval ontstaat.

Op basis hiervan geldt voor openbare gelegenheden in de zin van het Besluit activiteiten leefomgeving al een verplichting ten aanzien van het opruimen van zwerfafval. Bijvoorbeeld voor een horecagelegenheid, crematorium als sportaccommodatie geldt de verplichting om binnen een straal van 25 meter afval van onder andere etensresten op te ruimen.

Eerste lid

De verkoper van eet- en drinkwaren zorgt dat er middelen voor de inzameling van het afval en het verpakkingsmateriaal aanwezig zijn. Bijvoorbeeld afvalbakken of (verzamel)containers.

Tweede lid

Uitpuilende afvalbakken veroorzaken zwerfafval. Daarom heeft de verkoper ook de plicht om de afvalbakken op tijd te legen.

Derde lid (vervallen), staat in de Bruidsschat Omgevingsplan § 22.3.3 Zwerfafval, artikel 22.53 Afval: zwerfvuil).

Lid 3. De koper verwijdert binnen een straal van ten minste 25 meter het zwerfafval dat afkomstig is van het verkooppunt.

Vierde lid

Dit artikel is een aanvulling op het voormalige artikel 2.13 van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Het is toegespitst op de problematiek van zwerfafval en wijkt daarom op een aantal punten af van artikel 2.13.

 

Artikel 2.11 (Specifieke) zorgplicht voor (telecom) kabels en leidingen

Dit artikel was opgenomen in artikel 3.4 van de AVOI.

Deze bepaling heeft een algemene vangnetfunctie en verwoordt dat een netbeheerder of een telecomaanbieder primair verantwoordelijk is voor een goede staat en onderhoud van (telecom)kabels of leidingen.

Wanneer (telecom)kabels en leidingen als gevolg van een slechte staat en onderhoud een gevaar vormen voor de openbare orde en veiligheid of voor de overige belangen die afdeling 5.3 van deze verordening behartigen, biedt dit artikel aan de gemeenten een handvat om de netbeheerder hierop aan te spreken.

 

Artikel 2.12 Algemeen verbod oplaten ballonnen

Dit artikel is ter vervanging van het voormalige artikel 4:7 Apv.

Het is wenselijk het oplaten van ballonnen te verbieden. Ballonnen komen na het oplaten ongecontroleerd neer op het aardoppervlak en veroorzaken op de bodem en in de waterschade aan het milieu.

Dieren kunnen verstrikt raken in (de resten van) neergekomen ballonnen en zien deze aan voor voedsel. Ballonnen veroorzaken zo sterfte onder dieren. Daarnaast leveren ballonnen die opgelaten worden met hete lucht door middel van een brandertje door de constructie en het open vuur, ook een risico op schade en brand op.

Het gaat hier dus zowel om met gas gevulde ballonnen als om ballonnen met een brandertje die onder allerlei fantasienamen in de handel zijn (herdenkingsballon, geluksballon, vuurballon, gelukslampion, Thaise wensballon enzovoorts).

Om te voorkomen dat ook weerballonnen en heteluchtballonnen onder het verbod vallen is opgenomen dat het alleen ballonnen betreft die zonder sturing wegdrijven.

 

Artikel 2.13 Verbod houtopstanden of objecten onder hoogspanningslijn

Voor de aanleg van een hoogspanningslijn werd veelal in het bestemmingsplan een strook grond als zodanig bestemd en werden tevens gebruiksvoorschriften opgesteld waarmee aantasting van deze bestemming voorkomen moet worden. Hierbij kan gedacht worden aan voorschriften over de hoogte van toe te laten gebouwen.

Dit artikel is een vangnetartikel voor het geval dat in het (tijdelijke) Omgevingsplan een strook grond niet als zodanig is bestemd. Het biedt een publiekrechtelijke basis om overtreding van deze bepaling, waardoor een gevaarlijke situatie ontstaat, zo nodig met bestuursdwang recht te kunnen zetten.

 

Artikel 2.14 Verbod dumpen stoffen of voorwerpen

Dit artikel is gebaseerd op het voormalige artikel 14 van de Afvalstoffenverordening.

Dit artikel heeft als doel om de natuur en het milieu te beschermen. Het geeft de gemeente een instrument om illegale dumpingen en het ontstaan van zwerfafval tegen te gaan.

Tweede lid

Dit lid geeft aan wanneer dit artikel niet van toepassing is.

Dit betekent niet dat de activiteit niet verboden en strafbaar is. Maar de handhaving gebeurt op basis van een andere gemeentelijke regelgeving of hogere wet- of regelgeving.

Derde lid

Deze bepaling zorgt ervoor dat de handhaving en de bewijslast makkelijker wordt, omdat niet altijd te achterhalen is wie de stoffen of voorwerpen heeft gedumpt.

 

Artikel 2.15 Verbod op verontreinigen van de weg

Dit artikel is gebaseerd op het voormalige artikel 17 van de Afvalstoffenverordening.

Dit artikel heeft als doel om de fysieke leefomgeving te beschermen, veilig en aantrekkelijk te houden.

Wanneer bij het vervoeren, laden en lossen regelmatig verontreiniging optreedt geeft het de gemeente de mogelijkheid om door middel van bestuursdwang tot opruimen te dwingen.

 

Artikel 2.16 Verbod opslaan afval in de open lucht

Dit artikel is gebaseerd op het voormalige artikel 18 van de Afvalstoffenverordening.

Dit artikel heeft als doel om de fysieke leefomgeving aantrekkelijk te houden.

Eerste lid

Het verbod gaat over het langdurige opslaan van afval, waardoor de fysieke leefomgeving wordt ontsierd en er (reuk)overlast kan ontstaan.

Het gaat niet om het tijdelijk bewaren van afval voor aanbieding tijdens de eerstvolgende inzameling daarvan.

Tweede lid

Dit artikel is niet van toepassing op situaties die zijn geregeld in deze verordening of de Wet milieubeheer.

Het richt zich dus niet op bedrijven die handelen met een vergunning op basis van de genoemde wet-en regelgeving.

 

Artikel 2.17 Verbod plaatsen van autowrakken en onderdelen in de openbare ruimte

Dit artikel is gebaseerd op het artikel 19 van de Afvalstoffenverordening. Maar artikel 20 blijft ook van kracht, want heeft ook andere motieven dan bescherming van de fysieke leefomgeving.

Dit artikel is een aanvulling op het Besluit beheer autowrakken.

Het doel is om de fysieke leefomgeving aantrekkelijk te houden.

Het is verboden om autowrakken in de openbare ruimte te plaatsen, omdat daardoor de fysieke leefomgeving wordt ontsierd en er overlast kan ontstaan.

 

Artikel 2.18 Meldplicht bij brand of broei

In aanvulling op de toelichting van artikel 2.2 geeft dit artikel een specifiekere leidraad voor gedrag ten aanzien van de meldplicht bij brand en broei.

 

Artikel 2.19 Gedoogplicht voorzieningen voor verkeer, verlichting, nummering en naamgeving

In beginsel biedt de Belemmeringenwet privaatrecht het kader om op het eigendomsrecht van anderen inbreuk te maken.

De Belemmeringenwet is echter in haar toepassing bedoeld voor zodanige inbreuken op dat eigendomsrecht waardoor het gebruik van de desbetreffende onroerend zaak al dan niet tijdelijk beperkt wordt.

Deze gedoogplicht is alleen dan aanwezig wanneer de voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer, de openbare verlichting, huisnummering en wijk-, buurt- of straatnaamgeving het gebruiksrecht van de eigenaar niet aantasten.

Naast de gedoogplicht is ook een zorgplicht opgenomen om ervoor te zorgen dat de objecten ook daadwerkelijk zichtbaar blijven en hun functie kunnen uitoefenen.

 

Hoofdstuk 3 Proces, procedure en adviescommissie

 

 

Artikel 3.1 Verhouding Omgevingswet tot de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Deze verordening kent een aantal onderwerpen die op grond van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht als omgevingsvergunning moeten worden behandeld. Verder in dit hoofdstuk de beslistermijnen, de voorschriften en beperkingen, de algemene weigeringsgronden, de algemene wijzigings- en intrekkingsgronden, het erfgoedregister en de nadere regels en aanwijzingsbesluiten.

De Omgevingswet geeft aan wie het bevoegd gezag is.

 

Artikel 3.2 (Beslis)termijnen

Deze termijn is genoemd in diverse verordeningen en staat eveneens in artikel 16.64 van de Omgevingswet.

Uit artikel 4:15, eerste lid, aanhef en onder a van de Algemene wet bestuursrecht (verder Awb) volgt dat de beslistermijn ingaat op het moment dat de oorspronkelijke aanvraag is ingediend. De beslistermijn wordt opgeschort als de aanvraag niet volledig is. De aanvrager wordt verzocht de aanvraag te complementeren binnen een bepaalde termijn.

Wanneer de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Awb van toepassing wordt verklaard, neemt het college binnen 6 maanden een besluit.

 

Artikel 3.3 Voorschriften en beperkingen

Voorschriften wil zeggen: bijzondere verplichtingen die alleen voor deze vergunninghouder gelden of beperkingen, bijvoorbeeld naar plaats of naar tijdsduur. Vanzelfsprekend is het verplicht de voorschriften of beperkingen na te komen.

 

Artikel 3.4 Algemene weigeringsgronden

Naast deze algemene weigeringsgronden kent de wet en deze verordening ook specifieke weigeringsgronden.

 

Artikel 3.5 Algemene wijzigings- en intrekkingsgronden

Dit artikel is gebaseerd op artikel 1:6 Apv en op artikel 5.40 van de Omgevingswet.

 

Naast deze algemene wijzigings- en intrekkingsgronden kent de onderliggende wet en deze verordening ook specifieke wijzigings- en intrekkingsgronden.

 

Artikel 3.6 Gemeentelijke Adviescommissie Ruimtelijke kwaliteit

De gemeentelijke adviescommissie omgevingskwaliteit gemeente Epe is ontleend aan Omgevingswet. De Verordening op de gemeentelijke adviescommissie omgevingskwaliteit gemeente Epe 2024 treedt gelijktijdig met de Omgevingswet in werking.

 

Artikel 3.7 Gemeentelijk erfgoedregister

Dit artikel is gebaseerd op de artikel 2 van de model Erfgoedverordening.

 

Vierde lid

Dit artikel bepaalt dat op het schrappen uit het register van een aanwijzing als gemeentelijk monument dezelfde procedure geldt als bij de aanwijzing daarvan.

 

Artikel 3.8 Nadere regels en aanwijzingsbesluiten

Het college kan net als bij de Apv nadere regels vaststellen en aanwijzingsbesluiten nemen op basis van deze verordening.

 

Hoofdstuk 4 Erfgoed (Monumenten en Archeologie)

 

 

Artikel 4.1 Definities

Dit artikel behoeft geen verdere toelichting

 

Artikel 4.2 Doel van aanwijzen gemeentelijk cultureel erfgoed

Uit de Erfgoedwet blijkt dat cultureel erfgoed de overkoepelende term is. Hieronder vallen zowel het roerende cultuurgoed, als onroerend cultureel erfgoed.

 

Echter alleen onroerend cultureel erfgoed valt onder de reikwijdte van de Omgevingswet, want het is onderdeel van de fysieke leefomgeving. Roerend cultuurgoed, bijvoorbeeld het verzamelen boeken, heeft geen betrekking op de fysieke leefomgeving.

 

Artikel 4.3 Aanwijzing als gemeentelijk beschermd cultuurgoed of gemeentelijk beschermde verzameling

Dit artikel maakt het mogelijk dat topstukken van het gemeentelijk cultuurbezit worden aangewezen als gemeentelijk beschermde cultuurgoederen of gemeentelijk beschermde verzamelingen, voor zover deze niet al voor het Nederlandse cultuurbezit als beschermde cultuurgoederen zijn aangewezen door de minister op grond van artikel 3.7 van de Erfgoedwet of door gedeputeerde staten op grond van de provinciale Erfgoedverordening krachtens artikel 3.17 van de Erfgoedwet.

De formele gevolgen van een aanwijzing van een cultuurgoed of verzameling als gemeentelijk beschermd cultuurgoed of gemeentelijk beschermde verzameling zijn beperkt: ingevolge artikel 3.7 van deze verordening zullen ze ingeschreven dienen te worden in het gemeentelijk erfgoedregister en er geldt op grond van het derde lid, in aanvulling op artikel 4.18 van de Erfgoedwet, een advies verplichting bij een eventuele vervreemding daarvan door de gemeente of wanneer de gemeente afstand wil doen van het eigendom of de zorg voor het cultuurgoed dat of de verzameling die aan haar was toevertrouwd.

De aanwijzing heeft daarnaast vooral een symbolische betekenis en geeft uitdrukking aan het belang dat de gemeente stelt in het betreffende cultuurgoed of de betreffende verzameling.

De aanwijzing van gemeentelijk beschermde cultuurgoederen en verzamelingen kan uitsluitend betrekking hebben op cultuurgoederen en verzamelingen die in eigendom zijn van de gemeente of cultuurgoederen en verzamelingen waarvan de zorg aan de gemeente is toevertrouwd.

Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn bij cultuurgoederen die door de gemeente in bruikleen zijn verkregen uit collecties van derden. Voor aanwijzing van dergelijke cultuurgoederen is overeenstemming met de eigenaar een vereiste. Burgemeester en wethouders moeten voorts in het geval van een schenking, erfstelling, legaat of aankoop eventuele beperkende of andere juridische voorwaarden in acht nemen.

Er kan op grond van deze verordening geen sprake zijn van de aanwijzing van cultuurgoederen van derden als gemeentelijk beschermde cultuurgoederen of verzamelingen, zonder toestemming van de eigenaar.

Er bestaat onvoldoende wettelijke grondslag om bij verordening een juridisch beschermingsregime eenzijdig aan een andere eigenaar op te leggen, zoals dat geldt voor de op rijksniveau beschermde cultuurgoederen (zie hoofdstuk 4 van de Erfgoedwet).

Van een eventuele aanwijzing zou daardoor geen enkele beschermde werking uitgaan. Daarom is ervan afgezien een aanwijzingsbevoegdheid voor het college te creëren.

 

Artikel 4.4 Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als gemeentelijk beschermd cultuurgoed of gemeentelijk beschermde verzameling

Dit artikel bepaalt onder andere dat bij wijziging (van niet-ondergeschikte aard) van een aanwijzing en bij intrekking van de status als gemeentelijk beschermd cultuurgoed of gemeentelijk beschermde verzameling dezelfde adviesprocedure geldt als bij onder meer de aanwijzing daarvan. Over het voornemen daartoe vragen burgemeester en wethouders advies aan een commissie als bedoeld in artikel 4.18 van de Erfgoedwet.

Bij een wijziging van ondergeschikte betekenis kan onder andere gedacht worden aan de plaatsaanduiding in verband met verhuizing van een cultuurgoed naar een andere locatie ter plekke of omdat het in tijdelijke bruikleen wordt gegeven aan een museum.

Voorts is hier bepaald dat een aanwijzing vervalt zodra het cultuurgoed of de verzameling waarop de aanwijzing betrekking heeft door de minister of een provincie wordt aangewezen als beschermd cultuurgoed of beschermde verzameling.

 

Artikel 4.5 Aanwijzing als gemeentelijk monument

Dit artikel regelt de toekenning van de status van gemeentelijk monument aan een monument of archeologisch monument (een tuin en een park vallen binnen het begrip ‘monument’, ‘natuurlandschap niet’).

 

De aanwijzing vergt een belangenafweging tussen het met de aanwijzing te dienen belang en de overige bij de aanwijzing betrokken belangen, waaronder planologische en/of economische belangen of het gebruik van het monument of archeologisch monument. Deze formulering is ontleend aan de artikelen 3.1, eerste lid, en 3.16, tweede lid, van de Erfgoedwet.

Het college heeft beleidsvrijheid bij de aanwijzing van een monument of archeologisch monument als gemeentelijk beschermd monument. Er geldt bovendien niet zoiets als de voorheen gehanteerde vijftigjarengrens voor monumenten.

Bij de afweging van belangen die daarbij een rol spelen moeten ook de belangen van het gebruik ten opzichte van de te beschermen monumentale waarde uitdrukkelijk en gemotiveerd naar voren komen.

Bij de voorbereiding van een aanwijzing moeten deze belangen derhalve in concreto worden onderzocht.

Voor de aanwijzing als gemeentelijk monument voegt de bepaling over het gebruik van het (archeologisch) monument geen belang toe dat niet al op grond van artikel 3:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) dient te worden meegewogen.

Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State gaat het bij een besluit over de aanwijzing als beschermd monument om de afweging van het algemeen belang dat is gemoeid met de bescherming van het cultureel erfgoed tegen de belangen die de eigenaar heeft bij al dan niet aanwijzing.

Het gebruik van het monument wordt beschouwd als een aspect van de belangen van de eigenaar en behoeft daarom niet afzonderlijk te worden benoemd.

 

Artikel 4.6 Voornemen tot aanwijzing

Eerste lid

Ieder monument is gegeven de begripsbepaling van artikel 1.1 van de Erfgoedwet per definitie een onroerende zaak (een bouwwerk of (groen)aanleg). Ieder archeologisch monument omvat ten minste één onroerende zaak (het terrein, dat vanwege en samen met de daar aanwezige overblijfselen, voorwerpen of andere sporen van menselijke aanwezigheid in het verleden, met inbegrip van die overblijfselen, voorwerpen en sporen, gegeven de begripsbepaling van artikel 1.1 van de Erfgoedwet wordt aangemerkt als archeologisch monument).

Voor alle zakelijke gerechtigden op de betreffende onroerende zaken is ontvangst van het voornemen van een aanwijzing door het college van belang, niet alleen voor de eigenaar.

Zie ook artikel 1, onder a, onderdeel 1, jo. artikel 1, onder b, onderdeel 5, van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken (verder: Wkpb). Onder zakelijk gerechtigden vallen ook hypothecaire schuldeisers ten aanzien van de onroerende zaak.

Tweede lid

De aanwijzing van kerkelijke monumenten vereist voorafgaand overleg met de eigenaar. Het gaat dan per definitie om een monument dat eigendom is van een kerkgenootschap, een zelfstandig onderdeel daarvan, een lichaam waarin kerkgenootschappen zijn verenigd, of van een ander genootschap op geestelijke grondslag en dat uitsluitend of voor een overwegend deel wordt gebruikt voor het gezamenlijk belijden van de godsdienst of levensovertuiging (artikel 1.1 van de Erfgoedwet).

Dit lid stemt overeen met de vergelijkbare eis in artikel 3.1 van de Erfgoedwet en artikel 16.58 van de Omgevingswet en doet recht aan de bijzondere positie van het kerkelijk monument als plaats voor het gezamenlijk belijden van godsdienst of levensovertuiging. Dit geldt naast de algemene regel van artikel 4:8 van de Awb op grond waarvan belanghebbenden zoals eigenaren moeten worden gehoord.

 

Artikel 4.7 Voorbescherming

Het is wenselijk ook ten aanzien van gemeentelijke monumenten in voorbescherming te voorzien. Dat gebeurt met dit artikel. De voorbescherming start zodra het college het voornemen tot aanwijzing hebben bekendgemaakt aan de zakelijk gerechtigden.

De voorbescherming voor gemeentelijk monumenten is gebaseerd op artikel 1 van de Wkpb en vergelijkbaar met de voorbescherming voor rijksmonumenten die voortvloeide uit artikel 5 van de Monumentenwet 1988 (dat, zoals dat luidde voor inwerkingtreding van Erfgoedwet, tot inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft gelden voor rijksmonumenten).

De voorbescherming van rijksmonumenten loopt onder de Omgevingswet via de definities ‘voorbeschermd rijksmonument’ en ‘rijksmonumentenactiviteit’ en de vergunningplicht in artikel 5.1, eerste lid, onder b, van de Omgevingswet.

Een rijksmonumentenactiviteit is vergunningsplichtig en betreft gelet op de definitie ook voorbeschermde rijksmonumenten. In de definitie van ‘voorbeschermd rijksmonument’ staat wat er onder wordt verstaan.

 

Artikel 4.8 Advies gemeentelijke adviescommissie

Artikel 15 van de Monumentenwet 1988 blijft van kracht tot de invoering van de Omgevingswet. Op grond van dat artikel dient ten minste in deze verordening te zijn geregeld de inschakeling van ‘een commissie op het gebied van de monumentenzorg die in elk geval tot taak heeft te adviseren over aanvragen om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in het voormalige artikel 2.1, eerste lid, onder f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.’

Binnen de commissie zijn enkele leden deskundig op het gebied van de monumentenzorg. Hiertoe behoort ook de archeologische monumentenzorg.

De Monumentenwet 1988 laat de ruimte om voor de adviestaak voor monumenten de inschakeling te regelen van een commissie waaraan in de praktijk meer taken in de fysieke leefomgeving zijn toegedicht.

 

In de praktijk wordt de monumentencommissie bijvoorbeeld wel gecombineerd met een commissie voor ruimtelijke kwaliteit. Dit artikel maakt daarvan gebruik om mogelijk te maken dat vooruitlopend op de Omgevingswet gewerkt kan worden met een bredere gemeentelijke adviescommissie omgevingskwaliteit.

Nu een voorwaarde van de Omgevingswet zal zijn dat geen leden van het gemeentebestuur deel uitmaken van deze commissie (onder de Monumentenwet 1988 geldt dat voor leden van burgemeester en wethouders), is deze voorwaarde daartoe overgenomen in dit hoofdstuk.

Onder de Omgevingswet zal op basis van artikel 17.9 een gemeentelijke adviescommissie ingesteld moeten worden die tot taak heeft te adviseren over de aanvragen om een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit, voor zover het andere dan archeologische monumenten betreft.

Ook daarbinnen dienen enkele leden deskundig te zijn op het gebied van de monumentenzorg. Het gaat onder de Omgevingswet om een adviescommissie met een bredere taak voor de omgevingskwaliteit, waarin de erkenning ligt van het belang van aspecten als cultureel erfgoed, architectonische kwaliteit van bouwwerken, stedenbouwkundige kwaliteit en kwaliteit van natuur en landschap.

Het gaat daarbij onder de Omgevingswet zowel om de menselijke beleving van de fysieke leefomgeving als om de intrinsieke waarden die de maatschappij toekent aan de identiteit van gebieden en aan dier- en plantensoorten. De Omgevingswet maakt uitdrukkelijk een bredere taakstelling van deze adviescommissie mogelijk. De gemeentelijke adviescommissie is geregeld in de Verordening op de gemeentelijke adviescommissie omgevingskwaliteit

 

Artikel 4.9 Beslistermijn en inhoud aanwijzingsbesluit

Nadere toelichting

Wat betreft de termijn van 26 weken is aangesloten bij de termijn die gehanteerd wordt in de Erfgoedwet (artikel 3.2, derde lid).

 

Artikel 4.10 Bekendmaking aanwijzingsbesluit aan rechthebbenden en inschrijving

Eerste lid

Dit artikel geldt naast de algemene verplichting tot bekendmaking van besluiten op basis van de Awb. Ontvangst van de aanwijzing door burgemeester en wethouders is voor alle zakelijk gerechtigden van belang, niet alleen voor de eigenaar. Zie ook artikel 1, onder a, onderdeel 1, jo. artikel 1, onder b, onderdeel 5, van de Wkpb. Op een aanwijzingsbesluit is deze wet ook van toepassing. Onder zakelijk gerechtigden vallen ook hypothecaire schuldeisers.

Tweede lid

De registratie van de aanwijzing in het gemeentelijk erfgoedregister is een louter administratieve verrichting en niet een besluit. Overigens zal van de aanwijzing ook inschrijving in het gemeentelijke beperkingenregister en in het kadaster plaatsvinden op grond van artikel 1, onder c en e, van de Wkpb.

 

Artikel 4.11  

Dit artikel biedt burgemeester en wethouders de mogelijkheid om in spoedeisende gevallen een monument of archeologisch monument als gemeentelijk monument aan te wijzen. In dat geval wordt de adviescommissie zoals bedoeld in artikel 4.8 van deze verordening pas ingeschakeld na de voorlopige aanwijzing.

 

Aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument

De bescherming van de artikelen 4.13 tot en met 4.16 van deze verordening geldt echter vanaf het moment dat belanghebbenden schriftelijk in kennis zijn gesteld van de voorlopige aanwijzing. Een bezwaarschrift heeft dus geen opschortende werking en daarmee kan de voorlopige aanwijzing dus niet eenvoudig omzeild worden.

Als de aanwijzing definitief wordt door de opname in het erfgoedregister loopt deze bescherming door. Als er uiteindelijk geen opname in het erfgoedregister plaatsvindt vervalt de bescherming.

 

Artikel 4.12 Wijziging gemeentelijk erfgoedregister, vervallen aanwijzing monument

Dit artikel bepaalt dat op het schrappen uit het register van een aanwijzing als gemeentelijk monument dezelfde procedure geldt als bij de aanwijzing daarvan. Voorts is hierin bepaald dat de aanwijzing als gemeentelijk monument vervalt zodra een monument is opgenomen in het rijksmonumentenregister, in een provinciaal erfgoedregister of een provinciale Omgevingsverordening.

 

Artikel 4.13 Instandhoudingsplicht gemeentelijk monument

Dit artikel is voor gemeentelijke monumenten naar analogie met artikel 11, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 geschreven, zoals dat is gewijzigd door artikel 10.18 van de Erfgoedwet, met inbegrip van de instandhoudingsplicht die daarbij is geïntroduceerd.

Het verbod op beschadigen en vernielen van rijksmonumenten en voorbeschermde rijksmonumenten wordt onder de Omgevingswet geregeld in artikel 13.12 van het Besluit activiteiten leefomgeving (hierna: Bal).

 

Artikel 4.14 Omgevingsvergunning gemeentelijk monument

Dit artikel is oorspronkelijk gebaseerd op artikel 2.2 van de Wabo en vanwege het overgangsrecht tot 1 januari 2032 inhoudelijk zoveel mogelijk gelijk gebleven. Wel is een bepaling conform artikel 3.11 van het Bal onder andere handelend over rijksmonumentenactiviteiten bij begraafplaatsen en grafmonumenten toegevoegd.

 

Artikel 4.15  

(Vervallen)

Nadere toelichting

Artikel 15 vervalt vanwege de inwerkingtreding van de Omgevingswet en wordt vervangen door een beperkender regime. Na inwerkingtreding van de Omgevingswet zijn de intrekkingsgronden van een omgevingsvergunning uitputtend geregeld in onder andere de artikelen 5.39 en 5.40 van de Omgevingswet, artikel 8.97 e.v. van het Besluit kwaliteit leefomgeving (hierna: Bkl) en in verband met het overgangsrecht ook in artikel 10a.12 van het Bkl.

 

Artikel 4.16 Weigeringsgronden

In het eerste lid ligt op grond van de belangenafweging die moet worden gemaakt tevens besloten dat rekening wordt gehouden met het gebruik van het monument. In het tweede lid is voor wat betreft de vereiste overeenstemming met de eigenaar van een kerkelijk monument aangesloten bij het voormalige artikel 3.2a van de Wabo.

Dit geldt ook deels voor artikel 16.58 van de Omgevingswet, maar er is geen gebruik gemaakt van het eerste lid van dit artikel waarin wordt gesproken over ‘overleg’ en niet over ‘overeenstemming’ omdat dit de kerkelijke eigenaar minder rechten geeft.

 

Artikel 4.17  

(Vervallen)

 

Artikel 4.18 Aanwijzing als gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht

Dit artikel geeft de mogelijkheid aan de gemeenteraad om gemeentelijke stads- of dorpsgezichten aan te wijzen, die vervolgens krachtens het Omgevingsplan moeten worden beschermd. Het is mogelijk dat het (tijdelijke) Omgevingsplan, onderdelen van het bestemmingsplan of de beheersverordening, als beschermend worden aangemerkt.

Dit is vergelijkbaar met de tot inwerkingtreding van de Omgevingswet nog geldende artikelen 35 en 36 van de Monumentenwet 1988 voor rijksbeschermde stads- of dorpsgezichten. Daarna is het aanwijzen gemeentelijke van stads- of dorpsgezichten mogelijk via deze verordening (tot het eind van de overgangsfase) of in het definitieve Omgevingsplan.

Voor de bescherming van rijksmonumenten binnen het gemeentelijke stads- of dorpsgezicht geldt dan de artikelen 5.1 en 5.22 van de Omgevingswet en van gemeentelijke monumenten artikel 4.13 van deze verordening.

Ook het Rijk zal de bescherming van nieuwe stads- of dorpsgezichten van landelijke betekenis dan op basis van de Omgevingswet regelen via een instructie aan de gemeenten, die zij moeten overnemen in hun Omgevingsplan. Voor bestaande rijksbeschermde stads- of dorpsgezichten geldt artikel 4.35 van de Invoeringswet Omgevingswet.

Zevende lid

De voorgaande leden zijn niet van toepassing op een stads- of dorpsgezicht dat via instructies de functie-aanduiding rijksbeschermd heeft op grond van artikel 2.34, vierde lid, van de Omgevingswet, of provinciaal beschermd heeft op grond van artikel 2.33, eerste lid, van de Omgevingswet.

 

Artikel 4.19 Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht

Dit artikel bepaalt onder andere dat bij wijziging (van niet-ondergeschikte aard) van een aanwijzing en bij intrekking van de status als gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht dezelfde procedure geldt als bij de aanwijzing daarvan.

Voorts is hier bepaald dat een aanwijzing vervalt zodra het stads- of dorpsgezicht waarop de aanwijzing betrekking door de minister of een provincie wordt aangewezen als beschermd stads- of dorpsgezicht. Bij een wijziging van ondergeschikte betekenis kan onder andere gedacht worden aan wijzigingen in verband met de verandering van bijvoorbeeld straatnamen of huisnummers.

 

Artikel 4.20 Verbodsbepaling en aanvraag omgevingsvergunning

Het voormalige artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo gaf de gemeente de mogelijkheid om op basis van hun verordening het slopen in een gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht aan een omgevingsvergunningplicht te onderwerpen.

Daaraan is hier uitvoering gegeven. Artikel 5.1, aanhef en onder a, van de Omgevingswet geeft de gemeenten de mogelijkheid een dergelijke verplichting op te nemen als een omgevingsplanactiviteit in het Omgevingsplan.

Totdat het Omgevingsplan is aangepast, kan het verbod in deze verordening blijven staan, in aanvulling op het overgangsrecht ten aanzien van de artikel 2.2 van de Wabo activiteiten. De Omgevingswet regelt in de artikelen 22.2, 22.8 en 2.1a van het Omgevingsbesluit het overgangsrecht.

 

Artikel 4.21 Vangnet archeologie

Er dient in het tijdelijke Omgevingsplan in de toelichting een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

Met de invoering van deze verplichting is de bescherming archeologische waarden in beginsel ruimtelijk geborgd. Er zijn echter nog bestemmingsplannen, opgenomen in het (tijdelijke Omgevingsplan), van kracht van vóór de invoering van deze eisen.

Om, mede gelet op de verplichtingen van het Verdrag van Malta, ook voor de gronden waar deze oudere bestemmingsplannen, opgenomen in het tijdelijke Omgevingsplan, nog gelden de bescherming van archeologische waarden te verzekeren, is dit artikel opgenomen.

De strekking van dit artikel is te waarborgen dat mogelijk in deze gronden aanwezige archeologische waarden niet worden verstoord, tenzij daaraan aandacht is besteed die gelijkwaardig is, door middel van de verwachtingskaarten, een omgevingsvergunning of eigen onderzoek dat aan die eisen kan voldoen.

 

Hoofdstuk 5 Regels voor activiteiten

 

 

Afdeling 5.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen

 

Artikel 5.1 Doel van de regels voor bodem en bodembescherming

Het doel van de regels voor bodem en bodembescherming staan beschreven in artikel 5.1 en behoeven geen verdere toelichting.

Deze afdeling bevat regels, die voorheen waren opgenomen in de Bouwverordening.

 

Afdeling 5.2 Bodem

 

Artikel 5.2 Op wie van toepassing

Deze afdeling is niet van toepassing op waterbodems, omdat waterbodems niet onder de Aanvullingswet bodem vallen, maar onder de Waterwet. De Waterwet is van toepassing op het beheer van de bodem en oevers van oppervlaktewaterlichamen (de waterbodem). De Wet bodembescherming is van toepassing op de overige bodem.

Bij de uitvoering op basis van de Waterwet is het Waterschap het bevoegd gezag.

 

Artikel 5.3 Verbod tot bouwen op verontreinigde bodem

Artikel 5.3 berust op het Besluit bouwwerken leefomgeving. De overige artikelen van deze afdeling berusten op de Aanvullingswet bodem en het Aanvullingsbesluit bodem;

In het Besluit bouwwerken leefomgeving wordt aan de gemeenteraden de opdracht gegeven om in een verordening voorschriften op te nemen over het tegengaan van bouwen op verontreinigde bodem. In het derde lid is uitgewerkt op welke bouwwerken deze voorschriften betrekking dienen te hebben. Het woord 'uitsluitend' in de redactie van dit derde lid duidt erop dat aanvulling in deze verordening niet is toegestaan.

De gezondheidsrisico's voor de mens bij het gebruik van het bouwwerk vormen in deze benadering het onderscheidend criterium.

De indieningsvereisten voor het in behandeling nemen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen, waartoe het bodemonderzoek behoort, staan in de Regeling bouwwerken leefomgeving.

In de Regeling bouwwerken leefomgeving is de verplichting opgenomen dat de aanvrager bij de aanvraag om een vergunning voor een bouwactiviteit een onderzoeksrapport verstrekt betreffende verontreiniging van de bodem, gebaseerd op onderzoek dat is uitgevoerd door een persoon of een instelling die daartoe is erkend op grond van het Aanvullingsbesluit bodem.

Bouwwerken bestemd voor het verblijf van mensen

Wat verstaan moet worden onder ‘bouwwerken waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen zullen verblijven’ werd in de Memorie van toelichting bij de Wet tot wijziging van de Woningwet inzake het tegengaan van bouwen op verontreinigde grond (TK 1995-1996, 24 809, nr. 3) nader omschreven.

Het betreft hier bouwwerken waarin dagelijks gedurende enige tijd dezelfde mensen verblijven, bijvoorbeeld om te werken of onderwijs te geven of te genieten. Bij ‘enige tijd’ moet gedacht worden aan een verblijfsduur van twee of meer uren per (werk)dag. Het gaat dus niet om een enkele keer twee of meer uren, maar om een meer structureel (over een langere periode dan één dag) twee of meer uren verblijven van dezelfde mensen in het gebouw.

Bouwwerken die de grond niet raken

Hierbij moet gedacht worden aan dakkapellen en het realiseren van een extra verdieping op een gebouw.

 

Artikel 5.4 Bodemonderzoek

Dit artikel is gebaseerd op het voormalige artikel 2.1.5 van de Bouwverordening.

Het artikel over het onderzoek heeft tot doel te bevorderen dat niet wordt gebouwd op verontreinigde grond.

Indien het vooronderzoek naar de historie en de bodemgesteldheid uitwijst dat de locatie onverdacht is, kan het bevoegd gezag op basis van het derde lid besluiten af te wijken van de verplichting tot het uitvoeren van het verkennend onderzoek. Lid 3 richt zich specifiek op het onderzoek naar asbest in de grond. Het bodemonderzoek volgens NEN 5740 is niet toereikend om asbest in grond te onderzoeken. Daartoe is de NEN 5707, vigerende uitgave, ontwikkeld.

De afwijking vindt plaats door deze op te nemen in de omgevingsvergunning. Er komt geen afzonderlijk besluit tot het afwijken, geen beschikking. De omgevingsvergunning van de Omgevingswet is er immers op gericht alles in één brede omgevingsvergunning te regelen.

Bouwwerken met een beperkte instandhoudingstermijn kunnen velerlei zijn, van klein tot groot en voor een zeer divers gebruik. Vermelding van deze categorie betekent niet dat in alle gevallen ontheffing wordt verleend.

 

Artikel 5.5 Aanwijsbevoegdheid interferentiegebieden

Het risico dat thermische invloed gebieden elkaar overlappen neemt met de stijging van het plaatsen van bodemenergiesystemen in toenemende mate toe. Het is derhalve belangrijk dat de gemeente hierover de regie voert om de vraag naar en de beschikbaarheid van de ruimte voor bodemenergie op elkaar af te stemmen.

 

Afdeling 5.3 Ondergrondse infrastructuur

 

Artikel 5.6 Toepasselijkheid kabels en leidingen

Deze afdeling geeft invulling aan de wettelijke plicht van de gemeente om een verordening op te stellen voor werkzaamheden aan kabels en leidingen ten dienste van een openbaar elektronisch communicatienetwerk.

Het bepaalde in deze verordening geldt voor netbeheerders en hun eventuele rechtsopvolger(s).

Eventuele bepalingen in deze afdeling, gelden niet voor deze kabels en leidingen indien en voor zover hierin reeds is voorzien in de Telecommunicatiewet of privaatrechtelijke overeenkomsten. Vooralsnog is er geen vergelijkbare wettelijke regeling voor andere kabels en leidingen, zoals elektriciteitskabels en waterleidingen.

Regels en afspraken met betrekking tot deze netbeheerders werden steeds opgenomen in de Algemene verordening ondergrondse infrastructuur en/of in privaatrechtelijke overeenkomsten.

Met deze afdeling wordt voorzien in, zoveel mogelijk uniforme, regelgeving voor alle netbeheerders die binnen de gemeente werken.

 

Artikel 5.7 Nadere regels

Het college kan in voorkomende gevallen nadere regels ter uitvoering van deze afdeling vaststellen. Denk hierbij aan een Nadeelcompensatieregeling, een Schaderegeling ingravingen, tarieven voor onder andere herstel, beheer- en degeneratiekosten en een handboek kabels en leidingen.

 

Artikel 5.8 Instemmingsvereisten

Uitgangspunt is dat werkzaamheden in de openbare ruimte verboden zijn, tenzij men beschikt over een instemmingsbesluit. De in de Telecommunicatiewet neergelegde verplichting dat instemming van burgemeester en wethouders is vereist, is opgenomen in deze afdeling en is van toepassing op de werkzaamheden van alle netbeheerders.

Daarmee wordt ook voorzien in de toestemming of vergunning die andere kabel- en leidingeigenaren voorheen dienden te hebben voor voorgenomen werkzaamheden in gemeentegrond. Conform het bepaalde in de Telecommunicatiewet geldt dat die instemming betrekking heeft op de plaats, het tijdstip en de wijze van uitvoering van de werkzaamheden.

In dit artikel wordt voor de instemmingsprocedure onderscheid gemaakt tussen werkzaamheden van niet ingrijpende aard en spoedeisende werkzaamheden.

Niet ingrijpende werkzaamheden zijn werkzaamheden waarvoor gedurende niet meer dan een korte tijd in een beperkt gedeelte van het netwerkwerkzaamheden worden verricht en waarvan de impact voor de omgeving relatief beperkt en kortstondig is.

Er wordt als norm een in deze afdeling bepaalde lengte van de kabels en/of leidingen gehanteerd en daarbij mogen geen verhardingen of groenvoorzieningen worden gekruist. Bij spoedeisende werkzaamheden kan het voorkomen dat, juist vanwege de urgentie, digitaal melden vooraf onmogelijk is.

De uitzonderingsbepaling voor spoedeisende werkzaamheden geldt niet als werkzaamheden moeten worden verricht in gebieden die door de raad op een vooraf bekendgemaakte kaart zijn aangegeven. Dit betekent dat in gebieden die op deze kaart staan geen spoedeisende werkzaamheden uitgevoerd mogen worden zonder voorafgaand instemmingsbesluit.

Voorbeelden van dergelijke gebieden die op de kaart kunnen staan zijn:

• risicogebieden als industriegebieden met buisleidingen voor transport met gevaarlijke stoffen;

• historische stadskernen of historische straten of natuurgebieden;

• toegangswegen van en naar gebouwen van hulpdiensten, brandweerkazernes, politie

en gemeentelijke gebouwen.

• de gemeente kan voor toegangswegen naar zulke gebouwen de doorgang altijd opeisen.

In bovenstaande gevallen is het niet aanvaardbaar dat zonder specifiek toezicht van de gemeente wordt gegraven.

Voor werkzaamheden rond de kabels en/of leidingen van de gemeente zelf, zoals de riolering, netten voor openbare verlichting, is om praktische redenen deze afdeling niet van toepassing.

Om redenen van effectiviteit en kwaliteit is het wel zeer wenselijk dat waar mogelijk binnen de gemeente afspraken en procedures worden gemaakt om de doelen van deze afdeling ook intern zoveel mogelijk na te leven.

Ondanks het feit dat er een instemmingsbesluit of een goedkeuring op een melding voor de werkzaamheden is verstrekt, is het college bevoegd een breekverbod in te stellen tijdens door de gemeente vergunde evenementen of als er naar haar oordeel sprake is van weersomstandigheden, waarbij de uitvoering van de werkzaamheden tot overlast of gevaar voor de bewoners en/of schade voor de gemeente kan leiden.

Een afweging die hierbij gemaakt wordt is de kans op schade en de omvang hiervan aan de openbare gronden als er gegraven wordt. Het breekverbod wordt op de dag dat dit ingaat, gecommuniceerd naar de betrokken uitvoerende partijen. In ieder geval een dag voor het beëindigen van het breekverbod wordt dit meegedeeld aan de betrokken uitvoerende partijen.

Gedurende het breekverbod mogen er op geen enkele wijze werkzaamheden plaatsvinden in de openbare grond en/of bestrating. In het geval van spoedeisende werkzaamheden is het breekverbod niet van toepassing. Een nadere omschrijving van het breekverbod is opgenomen in het handboek kabels en leidingen. De geldigheidsduur van het instemmingsbesluit en/of goedgekeurde melding wordt automatisch verlengd met de periode van het breekverbod.

 

Artikel 5.9 Aanvragen en melden

In het artikel wordt aangegeven dat de aanvraag van de voorgenomen werkzaamheden bij het college moet worden gedaan. Dat kan bij burgemeester en wethouders of bij de daarvoor gemandateerde ambtenaren.

Voor spoedeisende werkzaamheden, zoals ingeval van storingen, wordt een uitzondering gemaakt. Deze moeten zoveel mogelijk voor aanvang van de werkzaamheden gemeld worden, als dit niet mogelijk is moet dit in ieder geval binnen een werkdag na uitvoering van de werkzaamheden zijn gedaan.

Spoedeisende werkzaamheden moeten bij het college worden gemeld dan wel bij een daartoe door hen gemachtigd ambtenaar. In de praktijk kan buiten kantooruren de melding veelal plaatsvinden bij de calamiteiten- of piketdienst.

De burgemeester kan besluiten dat de werkzaamheden op een ander dan het voorgenomen tijdstip plaatsvinden als de openbare orde zich verzet tegen de uitvoering van bovengenoemde werkzaamheden. Dit geldt ook als er gevaar dan wel de vrees voor het ontstaan van gevaar is.

In dit artikel wordt beschreven dat de voorgenomen werkzaamheden ook betrekking kunnen hebben op openbare gronden van andere gedoogplichtigen of grondeigenaren dan de gemeente. Omdat de gemeente een coördinerende rol heeft over alle openbare gronden binnen de gemeentelijke grenzen moet voor alle voorgenomen werkzaamheden in openbare grond een aanvraag voor een instemmingsbesluit worden gedaan. Dit geldt dus ook in het geval dat voorgenomen werkzaamheden zich beperken tot bijvoorbeeld openbare gronden van de Provincie of het Waterschap.

Wellicht ten overvloede wordt erop gewezen dat naast het instemmingsbesluit mogelijk ook andere vergunningen aangevraagd moeten worden voor de voorgenomen werkzaamheden. In het geval dat naast een instemmingsbesluit een vergunning van een al dan niet ander bestuursorgaan dan de gemeente nodig is, heeft de gemeente hierin een coördinerende rol om afstemming te bevorderen.

Als de aanvrager daar om verzoekt kan de gemeente inhoudelijke afstemming van de beoordeling van de aanvragen bij andere bestuursorganen nastreven. De aanvrager blijft echter zelf verantwoordelijk voor de afstemming en toestemming van alle betrokken gedoogplichtigen of grondeigenaren en het aanvragen en verkrijgen van de benodigde vergunningen.

Het is belangrijk dat aanvragers zelf bij het aanvragen van een instemmingsbesluit rekening houden met een eventueel vergunning traject waarop de aanvraag voor het instemmingsbesluit betrekking heeft. Dit kan onnodige vertraging voorkomen bij het afgeven van het instemmingsbesluit omdat het verlenen van een benodigde vergunning eerst afgewacht moet worden voordat er instemming kan worden verleend.

 

Artikel 5.10 Gegevensverstrekking

In dit artikel is verduidelijkt op welke wijze een aanvraag moet worden gedaan en welke gegevens daarbij verstrekt moeten worden. Het betreft informatie die de gemeente als beheerder van de openbare gronden nodig heeft om een juiste beoordeling te maken en inzicht te krijgen in de belangen die door de voorgenomen werkzaamheden worden geraakt.

Zo moeten in het geval dat een netbeheerder opdracht geeft om de werkzaamheden te laten verrichten en daartoe een externe uitvoerder machtigt, behalve de gegevens van de externe partij ook die van de netbeheerder worden verstrekt.

De aanvraag moet digitaal gebeuren door middel van het door het college gehanteerde registratiesysteem. Voor aanvragen voor werkzaamheden van niet ingrijpende aard behoeft slechts een beperkt aantal gegevens verstrekt te worden. Voor reguliere aanvragen moeten meer gegevens verstrekt worden.

Het college kan besluiten de aanvraag niet in behandeling te nemen in overeenstemming met het bepaalde in artikel 4:5, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht.

Bij de aard van de kabels en/of leidingen gaat het erom of deze deel uitmaken van een openbaar netwerk. Is dit niet het geval dan hoeft de gemeente de aanleg van die kabels en/of leidingen niet toe te staan.

Het waarborgen van de blijvende bereikbaarheid van de kabels en/of leidingen kan bijvoorbeeld worden aangetoond door een opgave van de doorsnede van de kabel- en/of leidingsleuf of -goot waarin het ruimtebeslag van de aanwezige en de aan te brengen kabels en/of leidingen gezamenlijk is aangegeven.

Indien de aanleg van kabels en/of leidingen (mogelijk) hinderlijke ligging teweeg zal brengen moet aan de gemeente overlegd worden wat de uitkomst is van overleg met andere netbeheerders en welke afspraken inzake de hinderlijke ligging er zijn gemaakt tussen netbeheerders. Indien het beoogde tracé geen ruimte biedt voor de aanleg van nieuwe kabels en/of leidingen moet een alternatief tracé worden gekozen.

Op grond van de Wet informatie-uitwisseling bovengrondse en ondergrondse netten (WIBON) is er een elektronisch informatiesysteem waarmee informatie tussen beheerders enerzijds en opdrachtgevers, grondroerders en bestuursorganen anderzijds wordt uitgewisseld. De netbeheerders zijn verplicht, conform WIBON, om hun kabels en/of leidingen zodanig te registreren, dat steeds inzicht daarin kan worden verkregen.

Er is samenhang tussen de WIBON en deze afdeling. De WIBON heeft betrekking op het voorkomen van graafschade via een plicht tot zorgvuldig graven én een plicht tot zorgvuldige en tijdige informatie-uitwisseling.

De WIBON bepaalt in artikel 44 dat het onverlet laat dat de gemeente in het belang van openbare orde en veiligheid bij verordening voorschriften kan geven over werkzaamheden, waaronder het binden van graafwerkzaamheden aan het hebben van een vergunning (in de zin van deze afdeling een instemmingsbesluit).

 

Artikel 5.11 Voorschriften bij instemmingsbesluit

Op grond van deze afdeling gelden een aantal verplichtingen voor degene die werkzaamheden gaan verrichten. Daarnaast kan het college aan het instemmingsbesluit aanvullende voorschriften verbinden.

In deze afdeling is geregeld onder welke voorwaarden dit kan en welke soort voorschriften dit zijn. De voorschriften hebben vooral te maken met de wijze van uitvoering en zijn gericht op de (deels wettelijk vastgelegde) belangen die de gemeente geacht wordt te behartigen. Daarnaast kunnen door burgemeester en wethouders lokaal geldende regels van toepassing worden verklaard als die er ten aanzien van de aanleg van kabels en/of leidingen zijn.

In het kader van de ondergrondse ordening kan gedacht worden aan bescherming van reeds in de grond aanwezige netwerken van bijvoorbeeld de riolering en de levering of het transport van elektronische informatie, gas, water, elektriciteit of vaste stoffen.

Bescherming van deze netwerken betekent onder meer het niet in gevaar brengen of zonder noodzaak bemoeilijken van deze netwerken. Voorts kan dit (indirect) met zich meebrengen dat deze netwerken zo min mogelijk worden gehinderd in hun ligging.

Dit artikel benadrukt dat alle belanghebbenden worden geïnformeerd. Hieronder vallen onder andere bewoners van percelen langs het tracé, maar ook de bedrijfsmatige gebruikers, winkeliers en gebruikers van kantoorpanden.

Als het college vooraf heeft aangegeven zelf zorg te dragen voor het in oude staat terugbrengen van verhardingen en beplanting moet de netbeheerder de marktconforme kosten daarvan aan de gemeente vergoeden.

 

Artikel 5.12 (Mede)gebruik van voorzieningen

Dit artikel heeft als doel om medegebruik zoveel als mogelijk te bevorderen. Op verzoek van het college moet zoveel mogelijk gebruik gemaakt worden van reeds aanwezige voorzieningen, mits deze tegen een marktconforme prijs worden aangeboden.

Het doel hiervan is te voorkomen dat onnodig gegraven wordt in gemeentegrond en dat er zo effectief mogelijk gebruik wordt gemaakt van de openbare ruimte, bijvoorbeeld door middel van het delen van voorzieningen. Voorzieningen zijn bijvoorbeeld kabelgoten en geleidingen.

 

Artikel 5.13 Termijnen

De beslistermijn van het college is maximaal acht weken en is afgeleid uit de Telecommunicatiewet en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Op grond van de Telecommunicatiewet en de Awb deelt het college indien een instemmingsbesluit niet binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn kan worden genomen, dit aan de aanvrager mee en noemen daarbij een zo kort mogelijke termijn waarbinnen het instemmingsbesluit wel kan worden genomen.

 

Artikel 5.14 Het nemen van maatregelen en nadeelcompensatie

Op het nemen van maatregelen, waaronder het verplaatsen, ten aanzien van kabels en/of leidingen in of op openbare gronden gelden de geformuleerde bepalingen, in samenhang met de Telecommunicatiewet of eventuele geldende privaatrechtelijke overeenkomsten met de netbeheerder(s).

Een netbeheerder is verplicht maatregelen te nemen, waaronder het verplaatsen, als dat noodzakelijk is voor werken door of vanwege de gemeente. De gemeente zal dus de noodzaak moeten aantonen. De eventuele compensatie van kosten van het nemen van maatregelen, waaronder het verplaatsen, worden berekend aan de hand van de gemeentelijke publiekrechtelijke Nadeelcompensatieregeling, de tussen partijen van toepassing zijnde privaatrechtelijke afspraken of de Telecommunicatiewet.

Alle hierboven bedoelde kosten van het nemen van maatregelen, waaronder het verplaatsen, ten aanzien van kabels en/of leidingen, op verzoek van de gemeente zijn onvermijdelijke maatschappelijke kosten die zo laag mogelijk gehouden moeten worden.

Dat is één van de redenen waarom op initiatief van de gemeente proactieve regie wordt gevoerd. Hierbij worden de plannen van de gemeente én van de netbeheerders vanuit een lange termijnplanning (tot vijf jaar vooruit) zoveel als mogelijk inzichtelijk gemaakt en gemonitord teneinde werkzaamheden zoveel als mogelijk op elkaar af te stemmen en/of te combineren.

 

Artikel 5.15 Overleg

Ter afstemming van allerlei zaken en het voeren van proactieve regie wordt er regelmatig een periodiek (lange termijn-) overleg gepland tussen de gemeente en netbeheerders en andere betrokken of belanghebbende partijen. Dit gebeurt op initiatief van de gemeente. Het kan ook in samenwerking met andere gemeenten of overheden gebeuren.

De gemeente overlegt met de netbeheerders indien de gemeente plannen heeft tot verkoop van gronden waarin (mogelijk) kabels en leidingen liggen. In overleg tussen de gemeente en de netbeheerder wordt mogelijk een zakelijk recht van opstal gevestigd of wordt tot verplaatsing van de kabels en leidingen overgegaan.

 

Artikel 5.16 Niet openbare netwerken

Met een niet openbaar netwerk worden kabels en/of leidingen bedoeld die niet gebruikt worden om openbare diensten aan te bieden. Voorbeelden hiervan zijn warmtenetten of een point-to-point (glasvezel)verbinding tussen twee gebouwen als deze (gedeeltelijk) in openbare grond is aangelegd door de gebouweneigenaar zelf.

De gemeente gedoogt (onder voorwaarden) kabels en/of leidingen met een publieke of openbare functie in de openbare ruimte. De gemeente kan echter ook aanvragen krijgen van partijen die kabels en/of leidingen wensen aan te leggen die niet onder het begrip openbaar netwerk vallen.

Vanwege het intensieve gebruik van de ondergrondse ruimte en de veiligheidsrisico’s gaat de gemeente terughoudend om met het verlenen van toestemming voor de aanleg van niet openbare netwerken van particulieren en/of bedrijven.

Particulieren die een eigen verbinding wensen, moeten bij voorkeur gebruik maken van openbare netstructuren. Toch zijn er uitzonderingssituaties en indien de beschikbare (ondergrondse) ruimte het toestaat kan de gemeente onder strikte voorwaarden daarvoor toestemming geven.

Bij werkzaamheden in verband met de aanleg, instandhouding en opruiming van niet openbare netwerken in openbare wegen en wateren is het bepaalde in deze afdeling van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat waar wordt bedoeld openbare netwerken daar moet worden gelezen niet openbaar netwerk. Dat betekent echter niet dat de gemeente daarmee een gedoogplicht voor deze kabels en/of leidingen heeft.

 

Artikel 5.17 Informatieplicht

Ten aanzien van kabels (en bijbehorende voorzieningen) ten dienste van openbare elektronische communicatienetwerken is wettelijk voorzien in regels voor de duur van de gedoogplicht.

Het is mede daarom van belang om inzichtelijk te hebben of kabels en/of leidingen nog deel uitmaken van een netwerk. Ook gezien de mogelijkheden tot medegebruik van al bestaande voorzieningen.

Netbeheerders moet het college informeren over het al dan niet in gebruik zijn van bepaalde voorzieningen. Op verzoek van burgemeester en wethouders moeten zij gegevens kunnen overleggen van alle al dan niet in gebruik zijnde kabels en/of leidingen.

Het gaat daarbij om gegevens over de status van de kabels en/of leidingen, bijvoorbeeld dat deze (tijdelijk) niet in gebruik zijn, maar op enig moment wel weer in gebruik kunnen worden genomen, of dat deze verlaten worden en op een geschikt moment kunnen worden opgeruimd. De bewijslast van ingebruikname en het in gebruik hebben, ligt bij de netbeheerder.

Wijzigingen kunnen ook optreden door het vervallen van het openbare karakter van gronden. Dit heeft ook gevolgen voor het al dan niet mogen hebben en houden van kabels en/of leidingen in deze gronden.

Het college moet op de hoogte gesteld worden van het feit dat het eigendom wordt overgedragen. Indien eigendom, exploitatie of beheer van de kabel en/of leiding wordt overgedragen aan een andere netbeheerder, gaan de rechten en plichten volgens deze afdeling van rechtswege over op de nieuwe netbeheerder.

Op het eigendom van kabels en leidingen zijn de wettelijke bepalingen van toepassing.

 

Artikel 5.18 Toezicht en handhaving

De gemeente is belast met de handhaving van hetgeen in deze afdeling is opgenomen en ten aanzien van het instemmingsbesluit. Dit artikel geeft aan dat het college ambtenaren kan aanwijzen die belast zijn met toezicht op de naleving van het bepaalde krachtens deze afdeling.

Als één of meer partijen zich niet houden aan de voorschriften van deze afdeling behoudt het college zich nadrukkelijk het recht voor gebruik te maken van de hen toekomende bevoegdheden en mogelijkheden zowel bestuursrechtelijk als civielrechtelijk en eventueel strafrechtelijk.

Bestuursrechtelijk zijn met name de Awb en de Gemeentewet van belang met de huidige bepalingen inzake bestuursdwang, last onder dwangsom en de bestuurlijke boete. Civielrechtelijk blijven de opties van onrechtmatige daad van toepassing.

Strafrechtelijk is naast het wetboek van Strafrecht in algemene zin ook de Wet op de economische delicten relevant, omdat daarin rechtstreeks bepalingen uit de Telecommunicatiewet van toepassing zijn verklaard.

Afgezien van voornoemde preventieve en vooral correctieve of repressieve acties kan het college in voorkomende gevallen ook ingrijpen in het lopende proces en werkzaamheden (onder bepaalde voorwaarden) ook tijdelijk stil leggen. In dit artikel staat beschreven in welke gevallen dit kan. Bijvoorbeeld bij overtreding van het breekverbod.

Normaliter zal het college handhavend optreden, maar onder bijzondere omstandigheden kan worden verlangd dat achteraf een situatie wordt gelegaliseerd. Bijvoorbeeld indien voor reeds uitgevoerde werkzaamheden een melding is gedaan terwijl een instemmingsbesluit had moeten worden aangevraagd.

Het laten verwijderen of verplaatsen van de kabels en/of leidingen kan zodanig onevenredig zijn in verhouding tot het openbaar belang dat de vereiste instemmingsprocedure alsnog moet worden gevolgd. Daarbij is het belangrijk dat er voldaan moet worden aan de voorwaarden die zijn verbonden aan de instemmingsprocedure.

Te denken valt onder andere aan een aantal (praktische) zaken, zoals het verstrekken van relevante gegevens. De kosten die de gemeente maakt voor het alsnog volgen van de vereiste procedure, is ook te beschouwen als een dienst van de gemeente waarvoor alsnog (verhoogde) leges verschuldigd kunnen zijn. Ook eventuele herstraatkosten en dergelijke kunnen in rekening worden gebracht.

Het college heeft de mogelijkheid de verleende instemming in te trekken als er niet voldaan is aan de voorschriften wat betreft plaats, tijdstip en wijze van uitvoering van werkzaamheden.

Het college gaat niet over tot intrekking van het instemmingsbesluit voordat het college de houder van het instemmingsbesluit hebben gehoord. Aan het besluit tot intrekking van het instemmingsbesluit kan de verplichting worden verbonden om de betreffende kabels en/of leidingen te verplaatsen of deze te verwijderen, zodat weer de oorspronkelijke situatie ontstaat.

Artikel 5.19 Aanleggen, instandhouden, opruimen van (telecom)kabels en leidingen

Deze artikelen waren opgenomen in artikel 2.1, eerste tot en met derde lid van de AVOI.

Voor kabels en leidingen die niet onder de Telecommunicatiewet vallen, geldt de vergunningplicht slechts voor openbare gronden die in beheer zijn bij de gemeente.

Voor telecomkabels zijn de regels van toepassing op alle openbare gronden, ongeacht wie deze beheert. Zo is de gemeente bijvoorbeeld voor gronden waar de provincie haar beheergebied heeft, toch het bevoegde gezag om voor werkzaamheden in die gronden een instemmingsbesluit af te geven. Dit vloeit voort uit artikel 5.4 van de Telecommunicatiewet.

Zoals gezegd gaat dit dus niet op voor werkzaamheden van andere netbeheerders (zoals Gasunie en TenneT), zodat er buiten het beheergebied van de gemeente geen vergunningplicht op basis van de Vfl geldt.

Ook is het in het eerste lid opgenomen verbod niet van toepassing op kabels en leidingen waarvoor reeds een ander bestuursorgaan zoals het Rijk of de provincie op grond van haar beheertaak de vergunningverlenende instantie is.

Van belang is dus dat bij regelgeving van andere bestuursorganen voorzien wordt in hetzelfde onderwerp. De overlap van beheergebied bij de vergunningverlening van een waterschap en de gemeente ten aanzien van kabels en leidingen, raakt elkaar vaak. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer er een gemeentelijke openbare weg over een waterkering loopt.

In dit geval zal de netbeheerder zowel bij de gemeente als bij het waterschap een vergunning dan wel ontheffing aan dienen te vragen. De uit te voeren toets van het waterschap ziet namelijk op het belang van het waterstaatswerk, de toetsing van de gemeente op het belang van de weg. In dat kader wordt door beide bestuursorganen voorzien in een verschillend onderwerp.

Het definiëren van het onderscheid tussen werkzaamheden van al dan niet ingrijpende aard vloeit voort uit artikel 5.4, vijfde lid van de Telecommunicatiewet, maar geldt ook voor kabels en leidingen die niet onder de Telecommunicatiewet vallen.

Het betreffen werkzaamheden waarvoor geen instemmingsbesluit of vergunning hoeft te worden aangevraagd, maar waarbij kan worden volstaan met een melding aan het college.

Naast werkzaamheden aan huisaansluitingen worden andere kleine werkzaamheden aan een lichter regime onderworpen, zolang de werkzaamheden voldoen aan de vastgestelde eisen en randvoorwaarden.

Dit kan omdat deze werkzaamheden veelal slechts gedurende relatief korte tijd in een beperkt gedeelte van het netwerk worden verricht, en de impact relatief beperkt en kortstondig is. Voor deze kleine werkzaamheden geldt een verkorte meldingsprocedure.

Het college kan bepalen dat voor werkzaamheden die vallen binnen een aangegeven categorie van kleine werkzaamheden, maar welke zijn gesitueerd binnen een bepaald aangewezen gebied, niet met een melding kan worden volstaan, maar altijd een vergunning of een instemmingsbesluit moet worden aangevraagd. Hierbij moet gedacht worden aan gebieden als de ‘oude’ binnenstad.

Gelet op de grote publieke belangen die in het geding kunnen zijn, zoals het waarborgen van bereikbaarheid voor politie, brandweer en ambulance en de veiligheid voor het publiek, is het niet verantwoord dat zonder meer met de werkzaamheden mag worden begonnen als de gemeente verzuimd zou hebben binnen de gestelde termijn te beslissen.

Dat laat natuurlijk onverlet dat, indien de gemeente in gebreke is, daartegen rechtsmiddelen openstaan. Hierbij moet gedacht worden aan de beroepsmogelijkheden die de Awb in artikel 6:12 biedt bij het niet tijdig nemen van een besluit door een overheidsinstantie.

 

Artikel 5.20 en 5.21 Voorschriften en bepalingen bij vergunning en melding

Deze artikelen waren opgenomen in artikel 2.5 van de AVOI.

Meestal kan door het verbinden van voorschriften en beperkingen aan het instemmingsbesluit of de vergunning worden bereikt dat aan hetgeen in afdeling 5.3 is gesteld kan worden voldaan en de belangen waartoe deze paragrafen strekken voldoende worden beschermd.

Als ook door het stellen van voorschriften en beperkingen de genoemde belangen niet voldoende kunnen worden beschermd dan moet een vergunningaanvraag op basis van artikel 5.21 worden geweigerd.

Een instemmingsbesluit kan vanwege de uit de Telecommunicatiewet voortvloeiende gedoogplicht formeel niet worden geweigerd. Aan een instemmingsbesluit kunnen wel voorschriften en beperkingen worden verbonden.

Daarnaast geldt dat een telecomaanbieder, ondanks het ontbreken van een vergunningplicht, ingevolge artikel 5.2, elfde lid van de Telecommunicatiewet gebonden is aan voorschriften die gelden bij of krachtens andere wetten zoals de Wet beheer rijkswaterstaatswerken.

 

Artikel 5.22 Wijziging en intrekken bij vergunning en melding

Deze artikelen waren opgenomen in artikel 2.6 van de AVOI.

Artikel 5.22 geeft het college de bevoegdheid om een vergunning of instemmingsbesluit in te trekken of te wijzigen indien sprake is van één of meer van de in het eerste lid genoemde situaties. Hierbij dient opgemerkt te worden dat voor een vergunning vier gronden zijn benoemd en voor een instemmingsbesluit enkel twee gronden zijn benoemd.

De reden hiervan is gelegen in het feit dat een instemmingsbesluit vervalt nadat de werkzaamheden zijn voltooid. Daardoor kan een instemmingsbesluit alleen worden gewijzigd of ingetrokken voor of gedurende de werkzaamheden.

Wanneer kabels of leidingen definitief buiten gebruik worden gesteld, kan de vergunning worden ingetrokken. Dit is verwoord onder c van het eerste lid. Dit geldt niet voor telecomkabels, omdat het instemmingsbesluit vervalt na de werkzaamheden. In gevallen waarin kabels of leidingen nog wel worden onderhouden of in reserve worden gehouden zal er in beginsel geen sprake zijn van het intrekken van een vergunning.

 

Afdeling 5.4 Aansluiten op de gemeentelijke riolering

Artikel 5.23 Doel van de regels in deze afdeling

Het doel van de regels in deze afdeling is het behouden en beschermen van de gemeentelijke voorziening voor het beheer van afvalwater en regenwater en daarmee het beschermen van bodem en water. Dit draagt bij aan een veilige en gezonde fysieke leefomgeving voor mens, dier en plant.

 

Artikel 5.24 Aanleggen rioolaansluiting

De gemeente legt de rioolaansluiting aan tot de perceelgrens. Het aanleggen van de rioolaansluiting en het herstel van de openbare ruimte gebeurt op kosten van de eigenaar of een andere rechthebbende op het perceel.

 

Artikel 5.25 Eigendom rioolaansluiting

De grens tussen het gemeentelijke eigendom en het particuliere eigendom van een rioolaansluiting ligt ter plaatse van het ontstoppingsstuk in die rioolaansluiting. Als voor de afvoer van huishoudelijk afvalwater een rioolwaterpomp is vereist ligt de grens, in afwijking van het vorenstaande, ter plaatse van de uitmonding van de rioolwaterpomp. Bij afwezigheid van een ontstoppingsstuk en rioolpomp ligt de grens in de rioolaansluiting op een afstand van 0,5 meter buiten de perceelsgrens.

 

Artikel 5.26 Kosten rioolaansluitingen

Het college stelt jaarlijks vóór 1 december in een Tarievenbesluit rioolaansluitingen de bedragen vast waarvoor gedurende het daaropvolgende jaar een rioolaansluiting, met inbegrip van hulpstukken, aansluitingsputten en putdeksels en de kosten van eventuele herbestrating en plantsoenherstel, wordt verzorgd.

 

Artikel 5.27 Verwijderen septic tanks

De eigenaar of andere rechthebbende op het perceel dat wordt aangesloten op de gemeentelijke riolering verwijdert op eigen kosten de aanwezige septic tank.

 

Afdeling 5.5 Afvalstoffen

Artikel 5.28 Definities

De begrippen inzamelmiddel, inzamelplaats en inzamelvoorziening zijn opgenomen om deze van elkaar te onderscheiden. Een inzamelmiddel is bestemd voor een enkel huishouden en is bijvoorbeeld een huisvuilzak, minicontainer, afvalemmer, kca-box of big bag.

Een inzamelplaats is aangewezen op grond van artikel 5. Meestal wordt de inzamelplaats gemeentelijke afvaldepot, brengdepot of milieustraat genoemd.

Een inzamelvoorziening is bestemd voor meerdere huishoudens. Een inzamelvoorziening is bijvoorbeeld een (ondergrondse) verzamelcontainer, wijkcontainer of brengdepot.

Uit artikel 10 wordt duidelijk dat inzamelmiddelen gebruikt worden voor het aanbieden ter inzameling bij een perceel en inzamelvoorzieningen voor het aanbieden nabij een perceel.

Het begrip perceel is omwille van de leesbaarheid opgenomen met een vaste toevoeging die bij het gebruik van dit begrip in de verordening telkens moet worden meegelezen. Het gaat immers telkens om percelen waar huishoudelijke afvalstoffen kunnen ontstaan.

 

Deze toevoeging is opgenomen in verband met de artikelen 10.21 en 10.22 van de Wm, waarin sprake is van de zorg van de gemeente voor de inzameling van huishoudelijke afvalstoffen “bij elk binnen haar grondgebied gelegen perceel waar zodanige afvalstoffen geregeld kunnen ontstaan”. Wat onder perceel moet worden verstaan kan niet goed op het niveau van deze verordening worden vastgesteld.

Ingevolge het arrest van de Hoge Raad van 18 september 1991, nr. 27597, BNB 1991/333, is een perceel een plaats waar huishoudelijke afvalstoffen geregeld binnen een particuliere huishouding kunnen ontstaan. Slechts dan is geen sprake van een perceel, indien het gaat om een gedeelte van een onroerende (of roerende) zaak dat blijkens indeling en inrichting niet is bestemd voor het voeren van een particuliere huishouding waarin geregeld huishoudelijke afvalstoffen kunnen ontstaan.

Dit zal telkens naar de feiten en het spraakgebruik bepaald moeten worden. Ingevolge het arrest van de Hoge Raad van 10 juli 2015 (ECLI:NL:HR:2015:1773) kon ook een woonruimte in een zorgcentrum een particuliere huishouding zijn waar geregeld huishoudelijke afvalstoffen kunnen ontstaan (zie voor de feiten Gerechtshof Den Haag 19 augustus 2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:2862).

 

Artikel 5.29 Doelstelling

In dit artikel is het met de verordening te dienen doel vermeld. Deze volgt uit de wettelijke grondslag van de verordening. De toepassing van bevoegdheden op basis van deze verordening zullen derhalve telkens in dat kader moeten plaatsvinden.

Doelmatig afvalstoffenbeheer is onderdeel van de bescherming van het milieu. Het begrip afvalstoffenbeheer is gedefinieerd in de Kaderrichtlijn afvalstoffen als: “inzameling, vervoer, nuttige toepassing en verwijdering van afvalstoffen, met inbegrip van het toezicht op die handelingen en de nazorg voor de stortplaatsen na sluiting en met inbegrip van activiteiten van handelaars of makelaars”.

Artikel 5.30 Aanwijzing van de inzameldienst

In het eerste lid geeft de raad aan het college de opdracht om een onderdeel van de gemeentelijke inzameldienst of een onderneming aan te wijzen, die met de inzameling van huishoudelijke afvalstoffen is belast.

De zorg voor deze inzameling berust ingevolge de artikelen 10.21 en 10.22 van de Wet milieubeheer op de raad en het college. De aangewezen inzameldienst zal aan die zorg praktische uitvoering geven. Hoofdstuk 10 van de Wet milieubeheer blijft ook na de inwerkingtreding van de Omgevingswet van kracht.

In het derde lid wordt een grondslag gegeven om nadere regels te stellen over de wijze waarop de inzameldienst huishoudelijke afvalstoffen inzamelt.

Redenen van algemeen belang van milieu en gezondheid die met de aanwijzing van inzameldiensten zijn gemoeid, dwingen ertoe geen regeling op te nemen voor het van rechtswege nemen van aanwijzingsbesluiten in gevallen waarin niet tijdig op een daartoe strekkende aanvraag zou worden beslist.

Zo nodig kunnen bij het aanwijzingsbesluit beperkingen of voorschriften worden verbonden aan de inzameling van huishoudelijke afvalstoffen. Het ligt in de rede dat dit alleen aan de orde is wanneer er ten aanzien van de aan te wijzen instantie bijzondere voorschriften of beperkingen moeten gelden.

 

Artikel 5.31 Regulering van andere inzamelaars

Dit artikel regelt de mate waarin het voor anderen dan de inzameldienst mogelijk is huishoudelijke afvalstoffen in te zamelen. In beginsel is dit verboden. Er zijn echter drie categorieën van andere inzamelaars dan de inzameldienst, die bepaalde bestanddelen van huishoudelijke afvalstoffen mogen inzamelen.

Ten eerste als een inzamelaar is aangewezen. Het gaat dan om een beschikking, waaraan op grond van het tweede lid voorschriften en beperkingen kunnen worden verbonden. Een aanwijzing wordt niet van rechtswege verleend als sprake zou zijn van niet tijdig beslissen.

Ten tweede kan het college bepaalde personen of organisaties vrijstellen bij nadere regels. In het eerste lid, onder b, is mogelijk gemaakt dat er met generieke vrijstellingen kan worden gewerkt voor bijvoorbeeld scholen die papier inzamelen of voor andere organisaties of personen die bestanddelen huishoudelijke afvalstoffen inzamelen als inzamelaar.

Ten derde zijn er producenten van bijvoorbeeld witgoed voor wie op grond van de Wet milieubeheer in algemene maatregelen van bestuur verplichtingen bestaan tot inname van afgedankte producten. Het gaat dan om de producenten verantwoordelijkheid.

Vanzelfsprekend kan daarvoor geen verbod gelden. De aanwijzing van inzamelaars verschilt qua karakter van de aanwijzing van de inzameldienst. Het gaat bij de inzamelaars om personen of organisaties die om verschillende redenen behulpzaam willen zijn bij de taak om huishoudelijk afval in te zamelen.

Deze aanwijzing heeft - anders dan de aanwijzing van de inzameldienst - het karakter van een vergunning en gaat niet gepaard met een uitvoeringsplicht.

 

Artikel 5.32 Aanwijzing van inzamelplaats

Op deze plaats wordt afzonderlijk geregeld dat op ten minste een plaats ook buiten kantooruren of in het weekend (in voldoende mate dus) gelegenheid wordt geboden om huishoudelijke afvalstoffen achter te laten.

Hiertoe is het gemeentebestuur verplicht in verband met de in artikel 5.31 geboden mogelijkheid om niet telkens per week en bij elk perceel in te zamelen. Ingevolge artikel 10.26, tweede lid, van de Wet milieubeheer is dit verplicht. Het gaat hier om een daartoe ter beschikking gestelde plaats, waar alle bestanddelen van huishoudelijke afvalstoffen kunnen worden achtergelaten.

Artikel 5.33 Algemene verboden

Dit artikel regelt dat het aanbieden, overdragen of achterlaten van huishoudelijke afvalstoffen alleen mag geschieden via de kanalen die daarvoor in de artikelen 5.30 en 5.31 van deze verordening zijn aangewezen. Dit verbod is de keerzijde van de bij of krachtens die artikelen tot de inzameldienst en andere inzamelaars gerichte gebod om het afval in te zamelen en het in artikel 5.31, eerste lid, van deze verordening, opgenomen verbod voor anderen om afval in te zamelen.

 

Artikel 5.34 Gescheiden afvalinzameling

Dit artikel regelt welke bestanddelen van huishoudelijke afvalstoffen afzonderlijk moeten worden ingezameld, met welke frequentie en op welke locatie. Deze locatie kan zijn bij elk perceel, nabij elk perceel of een van deze met uitzondering van bepaalde gebieden van de gemeente.

Het Besluit GIHA bevat ook voorschriften over de gescheiden inzameling van afvalstoffen. Deze verordening vult de verplichting tot gescheiden inzameling aan door nader te bepalen welke bestanddelen gescheiden worden ingezameld.

Deze verordening maakt een fijnmaziger onderscheid dan artikel 1 van het Besluit GIHA, dat voorschrijft dat ‘ten minste’ bepaalde bestanddelen gescheiden worden ingezameld.

De raad kan volgens artikel 10.21, vierde lid, van de Wet milieubeheer besluiten tot het afzonderlijk inzamelen van andere bestanddelen van huishoudelijke afvalstoffen. De raad kan tevens een onderscheid maken binnen de genoemde bestanddelen.

 

Artikel 10.21 van de Wet milieubeheer schrijft voor dat het gemeentebestuur, al dan niet samen met het gemeentebestuur van andere gemeenten, ervoor zorgt dat ten minste eenmaal per week de huishoudelijke afvalstoffen worden ingezameld bij elk binnen haar grondgebied gelegen perceel waar zodanige afvalstoffen geregeld kunnen ontstaan. Grove huishoudelijke afvalstoffen zijn daarvan uitgezonderd.

De raad kan volgens artikel 10.21, vierde lid, van de Wet milieubeheer besluiten tot het afzonderlijk inzamelen van andere bestanddelen van huishoudelijke afvalstoffen.

Op grond van artikel 10.26 van de Wet milieubeheer kan de raad in het belang van een doelmatig beheer van huishoudelijke afvalstoffen bij deze verordening afwijken:

a. van de inzameling bij elk perceel (bepaald mag worden nabij elk perceel);

b. van de frequentie van eenmaal per week (bepaald mag worden met welke regelmaat bij de verordening);

c. van de inzameling in het gehele grondgebied (bepaald mag worden dat in een gedeelte van het grondgebied geen huishoudelijke afvalstoffen worden ingezameld);

Artikel 2, eerste lid, van het Besluit GIHA bepaalt verder dat onder voorwaarden voor de volgende bestanddelen afgezien kan worden van de gescheiden inzameling voor:

d. bioafval (wanneer gescheiden inzameling technisch niet mogelijk is of buitensporig duur);

e. metaal, kunststof of glas (als de kwaliteit voor hergebruik of recycling gelijk blijft).

Deze Verordening die één van deze mogelijkheden benut, dient te worden voorbereid met toepassing van de Inspraakverordening die op grond van artikel 150 van de Gemeentewet is vastgesteld (artikel 10.26 van de Wet milieubeheer).

Indien toepassing wordt gegeven aan de onderdelen b of c, dan moet de gemeente zorgen voor een daartoe ter beschikking gestelde plaats voor het achterlaten van huishoudelijke afvalstoffen.

Het regelen van de frequentie en locatie van de inzameling wordt in beginsel overgelaten aan het college.

De raad bepaalt wel welke bestanddelen in ieder geval afzonderlijk ingezameld dienen te worden. Dit is onder meer van belang omdat artikel 5.35 van deze verordening aan burgers het verbod oplegt om die bestanddelen ongescheiden ter inzameling aan te bieden.

 

Artikel 5.35 Gescheiden aanbieding

Dit artikel regelt de keerzijde van artikel 5.34 van deze verordening. Wat gescheiden moet worden ingezameld, moet ook gescheiden worden aangeboden. Voor de bestanddelen die niet gescheiden worden ingezameld, geldt dat het tweede lid regelt dat niet-afzonderlijke aanbieding is toegestaan.

Ook kan van de vrijstellingsmogelijkheid gebruik worden gemaakt om te regelen dat bepaalde hoeveelheden (fracties) van de bestanddelen mogen voorkomen bij de inzameling van andere bestanddelen. Zo zal het niet verboden hoeven te zijn als er eens een papiertje tussen het gft-afval voorkomt.

Het is niet mogelijk om bij nadere regels af te wijken van de verplichting om gescheiden in te zamelen en aan te bieden, voor zover die verplichting voortvloeit uit artikel 1 van het Besluit GIHA.

Artikel 5.36 Tijdstip van aanbieding

De tijdstippen voor de inzameling van huishoudelijk afval worden door het college bepaald. Het gaat hier om een besluit van algemene strekking, niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift. Het besluit is daarom vatbaar voor bezwaar en beroep.

 

Artikel 5.37 Wijze en plaats van aanbieding

Er is een onderscheid tussen inzamelmiddelen en inzamelvoorzieningen. Inzamelmiddelen dienen het ter inzameling aanbieden door een huishouden, zoals een minicontainer, afvalemmer, plastic afvalzak.

Inzamelvoorzieningen, dienen het collectief ter inzameling aanbieden door meerdere huishoudens, zoals een verzamelcontainer of een wijkcontainer, voor het inzamelen daarvan. Op grond van dit artikel kunnen inzamelmiddelen worden voorgeschreven. Ook kunnen hier regels worden gesteld over het gebruik van inzamelvoorzieningen.

De regels over het gebruik van de inzamelmiddelen en inzamelvoorzieningen zijn in beginsel algemeen verbindende voorschriften. Het college kan in deze regels ook concreet locaties aanwijzen voor de inzamelvoorzieningen. Een dergelijk onderdeel van de regels is geen algemeen verbindend voorschrift dus daartegen staat bezwaar en beroep open.

Het tweede lid bevat een verbod om de inzamelmiddelen buiten het perceel te laten staan na afloop van de bepaalde dag en tijden. Gebruikers van een perceel zijn gehouden de inzamelmiddelen binnen het perceel te bewaren. Het verbod geldt ook voor afval dat op de ophaaldag is buitengezet, maar om wat voor reden dan ook, niet is opgehaald.

Het derde lid bevat een grondslag voor nadere regels over de wijze van gebruik van inzamelmiddelen en inzamelvoorzieningen voor categorieën van percelen. Te denken valt aan een onderscheid dat gemaakt kan worden tussen hoogbouw en laagbouw. De regels kunnen een vrijstelling van het verbod in het eerste lid [of het verbod in het tweede lid] inhouden. Deze vrijstelling blijkt dan uit de nadere regels van het college.

 

Artikel 5.38 Inzameling bedrijfsafvalstoffen door inzameldienst

De inzameldienst kan ook bepaalde bestanddelen van bedrijfsafvalstoffen inzamelen. Anders dan bij huishoudelijke afvalstoffen geldt voor bedrijfsafvalstoffen echter geen zorgplicht voor de gemeente.

Inzameling van bedrijfsafvalstoffen door de inzameldienst is daarom een daarvan te onderscheiden activiteit waarbij de inzameldienst tegen vergoeding afval inzamelt bij bedrijven. In de praktijk gaat het daarbij veelal om afval uit de KWD-sector of bouw- en sloopafval (voor zover dit niet wordt gerekend tot het huishoudelijk afval).

 

Artikel 5.39 Aanbieden ter inzameling van bedrijfsafvalstoffen

Alleen die bedrijven die betalen voor de gemeentelijke inzamelvoorzieningen mogen hun bedrijfsafvalstoffen aanbieden aan de inzameldienst.

 

Artikel 5.40 Regeling van inzameling van bedrijfsafvalstoffen

Het college kan, net als bij huishoudelijke afvalstoffen, regels stellen over de wijze waarop de bedrijfsafvalstoffen ter inzameling moeten worden aangeboden. De basis voor het stellen van regels over de inzameling van bedrijfsafvalstoffen kan worden gevonden in artikel 10.23, derde lid, van de Wet milieubeheer.

De memorie van toelichting zegt hierover: ‘ten aanzien van de inzameling van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen mogen ook in het belang van de bescherming van het milieuregels worden gesteld. Blijkens het derde lid mogen deze regels geen vergunningstelsel inhouden. Dit is krachtens artikel 10.48 van de Wet milieubeheer voorbehouden aan de minister.

Vanzelfsprekend mogen de gemeenten hun bevoegdheid evenmin benutten ter bevoordeling van de eigen inzameldienst en ten nadele van andere aanbieders op de markt.

(Kamerstukken, 26 638, nu. 3, blz. 48). Het is dus mogelijk om in het belang van het milieu bepaalde dagen te kunnen aanwijzen waarop bedrijfsafvalstoffen mogen worden ingezameld. Bijvoorbeeld ter beperking of voorkoming van geluidhinder of aanzuigende werking of om ritten zoveel mogelijk te combineren.

Dit artikel kan met name van belang zijn voor de inzameling van bedrijfsafvalstoffen in een (historisch) centrum. Uiteraard kunnen deze regels gelden voor alle betrokken inzamelaars die bedrijfsafvalstoffen ophalen.

 

Artikel 5.41 Dumpingsverbod

Dit artikel is vervallen, omdat artikel 2.14 van de verordening hierin voorziet. (Verbod dumpen stoffen en voorwerpen).

 

Artikel 5.42 Zwerfafval in de openbare ruimte

Dit artikel is vervallen, omdat artikel 2.9 van deze verordening hierin voorziet (Specifieke zorgplicht voorkomen en verwijderen zwerfafval in de openbare ruimte).

 

Artikel 5.42a Ongeadresseerd drukwerk

Artikel 5.42a heeft als doel om de verspreiding van ongewenst drukwerk, en daarmee uiteindelijk afval, te voorkomen. De grondslag voor dit artikel is artikel 10.23 van de Wet milieubeheer.

In het eerste lid zijn de definities opgenomen met het onderscheid tussen ongeadresseerd reclamedrukwerk voor commerciële doeleinden en huis-aan-huisbladen of drukwerk van niet commerciële organisaties, waaronder ook politieke partijen.

Met ongeadresseerd reclamedrukwerk wordt in deze Verordening bedoeld al het reclamedrukwerk dat zonder adres wordt aangeboden. Onder deze definitie vallen alle aanduidingen zonder toevoeging van een feitelijk adres, zoals bijvoorbeeld ‘aan de bewoners van dit pand of gebouw.

De gemeente kiest voor dit onderscheid omdat huis-aan-huisbladen en pamfletten een belangrijke functie vervullen voor onder meer de nieuwsverspreiding op lokaal niveau en de sociale cohesie in de buurt. Daarbij hebben deze bladen een lage frequentie.

In de definitie van huis-aan-huisblad is aangesloten bij de landelijke norm van de Stichting Reclamecode van 10% aan buurtgerichte redactionele inhoud.

In het tweede lid is bepaald dat huis-aan-huisbladen bezorgd mogen worden bij een perceel (een woning, bedrijf of woonschip), tenzij de ontvanger onmiskenbaar duidelijk heeft gemaakt deze bladen niet te willen ontvangen.

Met de komst van nee-nee-, ja-ja- en nee-ja-brievenbusstickers kunnen bewoners hun voorkeur ten aanzien van de ontvangst van commercieel reclamedrukwerk en/of de huis-aan-huisbladen kenbaar maken (zie Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 25 februari 2020, ECLI:NL: GHARL:2020:1528).

Tabel: Overzicht wanneer bezorging gewenst is en dus mag geschieden

 

Overzicht stickers

Ongeadresseerd relamedrukwerk gewenst

Ongeadresseerde huis- aan huisbladen gewenst

Ja-ja sticker

Ja

Ja

Geen sticker of nee-ja sticker

Nee

Nee

Nee-nee sticker

Nee

Nee

 

 

In het derde lid is bepaald dat de gemeente bezorging van ongeadresseerd reclamedrukwerk uitsluitend toestaat als de ontvangende bewoner of gebruiker van een perceel (een woning, bedrijf of woonschip) onmiskenbaar – met een ja-ja sticker – duidelijk heeft gemaakt dat hij het ongeadresseerde reclamedrukwerk wil ontvangen.

Daarbij gaat het niet alleen om de bezorging maar ook om het laten bezorgen. De adverteerders dienen zich ook aan dit zogenoemde opt-in systeem te houden (zie Gerechtshof Amsterdam 24 september 2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:3423).

 

Artikel 5.43 Zwerfafval rondom verkooppunten

Dit artikel is vervallen, omdat artikel 2.10 van deze verordening hierin voorziet. (Specifieke zorgplicht voorkomen en verwijderen zwerfafval rondom verkooppunten).

 

Artikel 5.44 Afval en verontreiniging op de weg

Dit artikel is vervallen, omdat artikel 2.15 van deze verordening hierin voorziet. (Verbod verontreinigen van de weg).

 

Artikel 5.45 Geen opslag van afval in de open lucht

Dit artikel is vervallen omdat, artikel 2.16 hierin voorziet. (Verbod opslaan afval in de open lucht).

 

Artikel 5.46 Ontdoen van autowrakken

In dit artikel is de afgifte van autowrakken door huishoudens geregeld. Op grond van artikel 6 van het Besluit beheer autowrakken (hierna: BBA) moeten gemeenten in een verordening bepalen dat een autowrak, zijnde een huishoudelijk afvalstof, slechts mag worden afgegeven aan auto demontagebedrijven, garages en autoschadeherstelbedrijven of aan een persoon die in een ander land dan Nederland is gevestigd (onder strikte voorwaarden).

Op grond van artikel 7 van het BBA worden autowrakken, afkomstig van huishoudens uitdrukkelijk uitgezonderd van de gemeentelijke zorgplicht voor de inzameling van huishoudelijk afval.

 

Artikel 5.47 Kadavers van gezelschapsdieren

Dit artikel betreft de inzameling van kadavers van gezelschapsdieren. Het eerste lid regelt wat onder gezelschapsdier moet worden verstaan. Tot de gezelschapsdieren worden gerekend onder meer honden, katten, knaagdieren, kooi- en volièredieren, duiven en vissen.

Konijnen, kippen, kalkoenen, kwartels, parelhoenders, eenden, ganzen en fazanten behoren eveneens tot deze categorie indien er geen commerciële opbrengst aan verbonden is, zoals de (commerciële) productie van vlees, wol, pels, eieren, pluimen of huiden. Het artikel heeft geen betrekking op hobby- en landbouwhuisdieren zoals runderen, paarden, schapen, (dwerg)geiten, hangbuikzwijnen, varkens en herten.

De gemeente draagt zorg voor de verwerking en verwijdering van kadavers van gezelschapsdieren.

De kadavers zijn een bijzondere vorm van afvalstoffen, die op grond van de Wet dieren nadere regeling behoeven. De grondslag voor deze nadere regeling is deels gelegen in artikel 10.23 van de Wet milieubeheer, en voor het overige in artikel 3.5 van de Wet dieren.

De Wet dieren verplicht de gemeente diegene aan te wijzen die met de inzameling van kadavers is belast (tweede lid). Deze draagt dan zorg voor de overdracht van de kadavers van gezelschapsdieren aan Rendac Son B.V. Deze verwerker is door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit aangewezen op grond van artikel 3.3, eerste lid, van de Wet dieren.

In het vierde tot en met zesde lid zijn de verantwoordelijkheden en plichten van de houder van een kadaver van een gezelschapsdier opgenomen. De houder (meestal de eigenaar) is ervoor verantwoordelijk dat het kadaver wordt verwijderd.

Op grond van de Wet dieren kan de houder het dier op eigen terrein begraven, of afgeven aan een van de erkende dierencrematoria of dierenbegraafplaatsen. In dat geval gelden de bepalingen in het vierde lid niet voor de houder op grond van het zesde lid.

Als de houder van die mogelijkheid geen gebruik maakt, dan moet de houder het kadaver afgeven aan degene die de inzameling daarvan doet. Deze afgifte vindt plaats uiterlijk op de eerste werkdag nadat de houder het overlijden heeft geconstateerd. Tot het moment van afgifte wordt het kadaver zodanig bewaard dat er geen vermenging met ander materiaal kan plaatsvinden (vijfde lid).

 

Artikel 5.48 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest en afvalstoffen

Dit artikel is gebaseerd op artikel 4:13 van de Algemene plaatselijke verordening Epe 2008.

 

Artikel 5.49 Openbare straatkolken

Dit artikel is gebaseerd op artikel 2:16 van de Algemene plaatselijke verordening Epe 2008

 

Artikel 5.50 Rookverbod in bossen en natuurterreinen

Dit artikel is gebaseerd op artikel 2:18 van de Algemene plaatselijke verordening Epe 2008.

 

Artikel 5.51 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

Dit artikel is gebaseerd op artikel 2:21 van de Algemene plaatselijke verordening Epe 2008.

 

Hoofdstuk 6 Omgevingshinder

 

 

Afdeling 6.1 Voorkomen of beperken geluidshinder en door verlichting

 

Artikel 6.1 Definities

Dit artikel is gebaseerd op artikel 4:1 van de Algemene plaatselijke verordening Epe 2008

 

Artikel 6.2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

Dit artikel is gebaseerd op artikel 4:2 van de Algemene plaatselijk verordening Epe 2008.

 

Artikel 6.3 Aanwijzing/kennisgeving Incidentele festiviteiten

Dit artikel is gebaseerd op artikel 4:3 van de Algemene plaatselijk verordening Epe 2008.

 

Artikel 6.4 Geluidsplafond

Dit artikel is gebaseerd op het voormalige artikel 4:4 van de Algemene plaatselijke verordening Epe 2008. Is voor de volledigheid opnieuw opgenomen.

 

Artikel 6.5 Het ten gehore brengen van onversterkte muziek

Dit artikel is gebaseerd op artikel 4:5 van de Algemene plaatselijk verordening Epe 2008.

 

Artikel 6.6 Geluidhinder door geluidsapparaat, machine of handelingen in de open lucht

Dit artikel is gebaseerd op artikel 4:5a van de Algemene plaatselijke verordening Epe 2008.

 

Artikel 6.7 Geluidhinder door motorvoertuigen en bromfietsen

Dit artikel is gebaseerd op artikel 4:5c van de Algemene plaatselijke verordening Epe 2008.

 

Artikel 6.8 Geluidhinder door dieren

Dit artikel is gebaseerd op artikel 4:5b van de Algemene plaatselijke verordening Epe 2008.

 

Artikel 6.9 Geluidhinder door vrachtauto’s

Dit artikel is gebaseerd op artikel 4:5d van de Algemene plaatselijke verordening Epe 2008.

 

Artikel 6.10 Routering

Dit artikel is gebaseerd op artikel 4:5 van de Algemene plaatselijke verordening 2008.

 

Artikel 6.11 Overige geluidhinder

Dit artikel is gebaseerd op artikel 4:6 van de Algemene plaatselijk verordening Epe 2008.

 

Afdeling 6.2 Lichthinder (Gereserveerd)

 

Afdeling 6.3 Vuur(werk)

 

Artikel 6.12 Definitie

Dit artikel is gebaseerd op artikel 2:71 van de Algemene plaatselijke verordening Epe 2008.

 

Artikel 6.13 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen

Dit artikel is gebaseerd op het voormalige artikel 2:72 van de Algemene plaatselijk verordening Epe 2008. Is voor de volledigheid opnieuw opgenomen.

 

Artikel 6.14 Gebruik van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

Dit artikel is gebaseerd op artikel 2:73 van de Algemene plaatselijk verordening Epe 2008.

 

Consumentenvuurwerk: vuurwerk waarop het Vuurwerkbesluit van toepassing is

 

Artikel 6.15 Verbod carbidschieten

Dit artikel is gebaseerd op artikel 2:73a van de Algemene plaatselijke verordening Epe 2008.

 

Carbidschieten: het in een (melk)bus op explosieve wijze verbranden van acetyleengas afkomstig van

een reactie tussen calciumacetylide (carbid) en water of gasmengsels met vergelijkbare

eigenschappen;

 

Artikel 6.16 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten gebouwen, instellingen of openbare gelegenheden of anderszins vuur te stoken

Dit artikel is gebaseerd op artikel 5:34 van de Algemene plaatselijk verordening Epe 2008.

 

Artikel 6.17 Plakken en kladden

Dit artikel is gebaseerd op artikel 2:42 van de Algemene plaatselijk verordening Epe 2008.

 

Artikel 6.18 Vervoer plakgereedschap

Dit artikel is gebaseerd op artikel 2:43 van de Algemene plaatselijke verordening Epe 2008.

 

Artikel 6.19 Houden of voeren van hinderlijke of schadelijke dieren

Dit artikel is gebaseerd op artikel 2:60 van de Algemene plaatselijke verordening Epe 2008.

 

Artikel 6.20 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame

Dit artikel is gebaseerd op artikel 4:15 van de Algemene plaatselijk verordening Epe 2008.

 

Artikel 6.21 Natuurlijke behoefte doen

Dit artikel is gebaseerd op artikel 4:8 van de Algemene plaatselijke verordening Epe 2008.

 

Artikel 6.22 Zwartwildraster

Dit artikel is gebaseerd op artikel 2:61a van de Algemene plaatselijke verordening Epe 2008.

 

Artikel 6.23 Loslopend Vee

Dit artikel is gebaseerd op artikel 2:62 van de Algemene plaatselijke verordening Epe 2008.

 

Artikel 6.24 Bedelarij

Dit artikel is gebaseerd op artikel 2:65 van de Algemene plaatselijke verordening Epe 2008.

 

Artikel 6.25 Verspreiden van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

Dit artikel is gebaseerd op artikel 2:6 van de Algemene plaatselijke verordening Epe 2008.

 

 

Hoofdstuk 7 Buitenruimte

 

 

Afdeling 7.1 Wegen

 

Artikel 7.1 Voorwerpen op, in of aan een openbare plaats

Dit artikel is gebaseerd op artikel 2:10 van de Algemene plaatselijk verordening Epe 2008.

 

Artikel 7.2 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

Dit artikel is gebaseerd op artikel 2:15 van de Algemene plaatselijk verordening Epe 2008.

 

Artikel 7.3 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

Dit artikel is gebaseerd op artikel 2:11 van de Algemene plaatselijk verordening Epe 2008.

 

Artikel 7.4 Maken of veranderen van een uitweg

Dit artikel is gebaseerd op artikel 2:12 van de Algemene plaatselijk verordening Epe 2008.

Uit de praktijk opgedane ervaring kwam naar voren dat een meldingssysteem niet past bij het maken of veranderen van een uitweg. Het meldingssysteem is derhalve omgezet naar een vergunningensysteem.

 

Afdeling 7.2 Water

 

Artikel 7.5 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

Dit artikel is gebaseerd op artikel 5:24 van de Algemene plaatselijk verordening Epe 2008.

 

Artikel 7.6 Beschadigen van waterstaatswerken

Dit artikel is gebaseerd op artikel 5:28 van de Algemene plaatselijke verordening Epe 2008.

 

Artikel 7.7 Reddingsmiddelen

Dit artikel is gebaseerd op artikel 5:29 van de Algemene plaatselijke verordening Epe 2008.

 

Artikel 7.8 Veiligheid op het water

Dit artikel is gebaseerd op artikel 5:30 van de Algemene plaatselijke verordening Epe 2008.

 

Artikel 7.9 Overlast van vaartuigen

Dit artikel is gebaseerd op artikel 5:31 van de Algemene plaatselijke verordening Epe 2008.

 

Afdeling 7.3 Het bewaren van houtopstanden.

 

Artikel 7.10 Begripsbepalingen

Dit artikel is gebaseerd op artikel 4:10 van de Algemene plaatselijke verordening Epe 2008.

 

Artikel 7.10a Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden

Dit artikel is gebaseerd op artikel 4:11 van de Algemene plaatselijke verordening Epe 2008.

 

Artikel 7.10b Acuut gevaar, spoedeisend belang

Dit artikel is nieuw en relevant voor bijvoorbeeld stormschade, waarbij direct ingrijpen noodzakelijk is.

 

Artikel 7.10c (Bijzondere) voorschriften

Dit artikel is niet geheel nieuw, maar voor de volledigheid opnieuw opgenomen.

 

Artikel 7.10d Herplant- en instandhoudingsplicht

Dit artikel is gebaseerd op artikel 4:11a van de Algemene plaatselijke verordening Epe 2008.

 

Artikel 7.11 Bestrijding van boomziekten

Dit artikel is gebaseerd op artikel 4:11b van de Algemene plaatselijke verordening Epe 2008.

 

Artikel 7.11a Bescherming publieke houtopstand

Dit artikel is niet geheel nieuw, maar voor de volledigheid opnieuw opgenomen.

 

Artikel 7.11b Afstand van de erfgrens

Dit artikel is niet geheel nieuw, maar voor de volledigheid opnieuw opgenomen.

 

Artikel 7.11c Toezicht

Dit artikel is niet geheel nieuw, maar voor de volledigheid opnieuw opgenomen.

 

Afdeling 7.4 Evenementen (Gereserveerd)

 

Afdeling 7.5 Markten en standplaatsen

 

Artikel 7.12 Inrichting van de markt en de branche-indeling

Dit artikel is gebaseerd op artikel 2 van de Marktverordening Epe 2011.

 

Artikel 7.13 Nadere regels

Dit artikel is gebaseerd op artikel 3 van de Marktverordening Epe 2011.

 

Artikel 7.14 Standplaatsvergunning

Dit artikel is gebaseerd op artikel 5 van de Marktverordening Epe 2011.

 

Artikel 7.15 Vereisten

Dit artikel is gebaseerd op artikel 6 van de Marktverordening Epe 2011.

 

Artikel 7.16 Intrekken vaste standplaatsvergunning

Dit artikel is gebaseerd op artikel 7 van de Marktverordening Epe 2011.

 

Artikel 7.17 Intrekking en schorsing vaste standplaatsvergunning

Dit artikel is gebaseerd op artikel 8 van de Marktverordening Epe 2011

 

Artikel 7.18 Uitsluiting dagplaatshouder of standwerker

Dit artikel is gebaseerd op artikel 9 van de Marktverordening Epe 2011

 

Artikel 7.19 Onmiddellijke verwijdering

Dit artikel is gebaseerd op artikel 10 van de Marktverordening Epe 2011

 

Artikel 7.20 Toezicht markt

Dit artikel is gebaseerd op artikel 11 van de Marktverordening Epe 2011.

 

Artikel 7.21 Voorschriften en beperkingen

Dit artikel is gebaseerd op artikel 4 van de Marktverordening Epe 2011.

 

Artikel 7.22 Toestemming rechthebbende

Bij het innemen van een standplaats en het verlenen van een standplaatsvergunning is toestemming van de rechthebbende van het desbetreffende perceel noodzakelijk.

 

Afdeling 7.6 Standplaatsen buiten de markt

 

Artikel 7.23 Definitie

Dit artikel is gebaseerd op artikel 5:17 van de Algemene plaatselijke verordening Epe 2008.

 

Artikel 7.24 Standplaatsen en weigeringsgronden

Dit artikel is gebaseerd op artikel 5:18 van de Algemene plaatselijke verordening Epe 2008.

 

Artikel 7.25 Toestemming rechthebbende

Dit artikel is gebaseerd op artikel 5:19 van de Algemene plaatselijke verordening Epe 2008.

 

Artikel 7.26 Afbakeningsbepalingen

Dit artikel is gebaseerd op artikel 5:20 van de Algemene plaatselijke verordening Epe 2008.

 

Afdeling 7.7 Begraafplaatsen

 

Artikel 7.27 Grafkelder

Dit artikel is gebaseerd op artikel 15 van de Beheersverordening gemeentelijke begraafplaatsen Epe 2014.

 

Artikel 7.28 Vergunning grafbedekking

Dit artikel is gebaseerd op artikel 18 van de Beheersverordening gemeentelijke begraafplaatsen Epe 2014.

 

De vergunningseis geldt voor de grafbedekkingen op de eigen graven. De grafbedekking zal op punten als vormgeving, constructie en materiaalkeuze aan bepaalde minimumeisen moeten voldoen. Deze eisen zijn nader uitgewerkt in de nadere regels van het college.

 

Artikel 7.29 Grafbeplanting

Dit artikel is gebaseerd op artikel 19 van de Beheersverordening gemeentelijke begraafplaatsen Epe 2014.

De mededeling aan de rechthebbende op een eigen graf dat de grafbedekking zal worden verwijderd, kan in veel gevallen gelijktijdig worden gedaan met de mededeling dat de graftermijn verstrijkt en dat een verlenging mogelijk aan de orde is.

De grafbedekking kan ook worden verwijderd, nadat het college het grafrecht vervallen heeft verklaard, omdat er na het overlijden van de rechthebbende niet tijdig een nieuwe rechthebbende zich heeft gemeld bij de gemeente.

In dat geval geldt eveneens het vereiste van de voorafgaande mededeling per brief; zijn er geen nieuwe rechthebbende meer te vinden, dan wordt er een bordje op het graf geplaatst.

De grafbedekking blijft, nadat deze is verwijderd, gedurende 13 weken ter beschikking van de nabestaanden als daarom tijdig tevoren is verzocht.

De rechthebbenden zijn verplicht op eigen graven de grafbedekking behoorlijk te onderhouden en zo nodig te herstellen. De rechthebbenden zijn ook verantwoordelijk voor het opnieuw stellen van gedenktekens als die zijn verzakt.

 

Artikel 7.30 Onderhoud gedenkteken en/of grafbedekking door rechthebbende

Dit artikel is gebaseerd op artikel 20 van de Beheersverordening gemeentelijke begraafplaatsen Epe 2014.

 

In de dagelijkse praktijk rijzen er nog wel eens wat moeilijkheden over verwijderde bloemen en eenjarige planten, zoals afrikanen en geraniums. Daar de bloemen en planten eigendom zijn van de rechthebbende op de graven is waar mogelijk een waarschuwing vooraf op zijn plaats.

Verwelkte bloemen zullen wij niet te snel laten verwijderen, omdat zij passend zijn bij de sfeer van de begraafplaats.

 

Artikel 7.31 Verwijdering gedenkteken en/of grafbedekking na verstrijken van de termijnen

Dit artikel is gebaseerd op artikel 21 van de Beheersverordening gemeentelijke begraafplaatsen Epe 2014.

 

Afdeling 7.8 Kamperen

Artikel 7.32 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

Dit artikel is gebaseerd op artikel 4:18 van de Algemene plaatselijk verordening Epe 2008.

 

Artikel 7.33 Slapen op openbare plaatsen

Dit artikel is niet geheel nieuw, maar voor de volledigheid opnieuw opgenomen.

 

Artikel 7.34 Aanwijzing kampeerplaatsen

Dit artikel is gebaseerd op artikel 4:19 van de Algemene plaatselijke verordening Epe 2008.

 

Artikel 7.34 Paddenstoelen en mossen

Dit artikel is gebaseerd op artikel 4:20 van de Algemene plaatselijke verordening Epe 2008.

 

Afdeling 7.9 Crossen

Artikel 7.35 Crossterreinen

Dit artikel is gebaseerd op artikel 5:32 van de Algemene plaatselijk verordening Epe 2008.

 

Artikel 7.36 Beperking verkeer in natuurgebieden

Dit artikel is gebaseerd op artikel 5:33 van de Algemene plaatselijke verordening Epe 2008.

 

Artikel 7.37 Loslopende honden

Dit artikel is gebaseerd op artikel 2:57 van de Algemene plaatselijke verordening Epe 2008.

 

Artikel 7.38 Verontreiniging door honden en landbouwhuisdieren

Dit artikel is gebaseerd op artikel 2:58 van de Algemene plaatselijke verordening Epe 2008.

 

Artikel 7.39 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen en dergelijke

Dit artikel is gebaseerd op artikel 4:13 van de Algemene plaatselijke verordening Epe 2008.

 

Afdeling 7.10 Andere onderwerpen betreffende de huishouding van de gemeente

 

Artikel 7.40 Definities

Dit artikel is gebaseerd op artikel 5:1 van de Algemene plaatselijke verordening Epe 2008.

 

Artikel 7.41 Te koop aanbieden van voertuigen

Dit artikel is nieuw en gebaseerd op het voormalige artikel 5:3 van de Algemene plaatselijke verordening Epe 2008

 

Artikel 7.42 Defecte voertuigen

Dit artikel is gebaseerd op het voormalige artikel 5:4 van de Algemene plaatselijke verordening Epe 2008.

 

Artikel 7.43 Voertuigwrakken

Dit artikel is gebaseerd op artikel 5:5 van de Algemene plaatselijke verordening Epe

 

Artikel 7.44 Kampeermiddelen en andere voertuigen

Dit artikel is gebaseerd op artikel 5:6 van de Algemene plaatselijke verordening Epe 2008.

 

Artikel 7.45 Parkeren van reclame voertuigen

Dit artikel is gebaseerd op artikel 5:7 van de Algemene plaatselijke verordening Epe 2008.

 

Artikel 7.46 Plaatsen van grote voertuigen

Dit artikel is gebaseerd op artikel 5:8 van de Algemene plaatselijke verordening Epe 2008.

 

Artikel 7.47 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

Dit artikel is gebaseerd op artikel 5:11 van de Algemene plaatselijke verordening Epe 2008

 

Artikel 7.48 Parkeren van voertuigen van autobedrijf

Dit artikel is gebaseerd op artikel 5:2 van de Algemene plaatselijke verordening Epe 2008

 

Artikel 7.49 Parkeren van uitzicht belemmerende voertuigen

Dit artikel is gebaseerd op artikel 5:9 van de Algemene plaatselijke verordening Epe 2008

 

Artikel 7.50 Parkeren of laten stilstaan van voertuigen anders dan op de rijbaan

Dit artikel is gebaseerd op artikel 5:10 van de Algemene plaatselijke verordening Epe 2008

 

Artikel 7.51 Overlast en neerzetten van fietsen en bromfietsen

Dit artikel is gebaseerd op artikelen 2:51 en 5:12 van de Algemene plaatselijke verordening Epe 2008.

 

Afdeling 7.11 Venten

Artikel 7.52 Definitie

Dit artikel is gebaseerd op artikel 5:14 van de Algemene plaatselijke verordening Epe 2008

 

Artikel 7.53 Ventverbod

Dit artikel is gebaseerd op artikel 5:15 van de Algemene plaatselijke verordening Epe 2008.

 

Afdeling 7.12 Collecteren

Artikel 7.54 Inzamelen van geld of goederen of leden of donateurs werving

Dit artikel is gebaseerd op artikel 5:13 van de Algemene plaatselijke verordening Epe 2008

 

Afdeling 7.13 Snuffelmarkten

 

Artikel 7.55 Begripsbepaling

Dit artikel is gebaseerd op artikel 5:22 van de Algemene plaatselijke verordening Epe 2008

 

Artikel 7.56 Organiseren van een snuffelmarkt

Dit artikel is gebaseerd op artikel 5:23 van de Algemene plaatselijke verordening Epe 2008.

 

Afdeling 7.53 As verstrooiing

Artikel 7.57 Begripsbepaling

Dit artikel is gebaseerd op artikel 5:35 van de Algemene plaatselijke verordening Epe 2008.

 

Artikel 7.58 Verboden plaatsen

Dit artikel is gebaseerd op artikel 5:36 van de Algemene plaatselijke verordening Epe 2008.

 

Artikel 7.59 Hinder en overlast

Dit artikel is gebaseerd op artikel 5:37 van de Algemene plaatselijke verordening Epe 2008.

 

Hoofdstuk 8 Overige bepalingen

 

 

Artikel 8.1 Herziening en vervanging van aangewezen normen, andere voorschriften en wet- en regelgeving

Dit artikel is nieuw en spreekt voor zich en behoeft geen verdere toelichting.

 

Hoofdstuk 9 Sanctie-, overgangs- en slotbepalingen

 

 

Artikel 9.1 Sanctiebepaling

Dit artikel is gebaseerd op artikel 6:1 van de Algemene plaatselijke verordening Epe 2008.

 

Artikel 9.2 Toezichthouders

Dit artikel is gebaseerd op artikel 6:2 van de Algemene plaatselijke verordening Epe 2008.

 

Artikel 9.3 Binnentreden woningen

Dit artikel is gebaseerd op artikel 6:3 van de Algemene plaatselijke verordening Epe 2008.

 

Artikel 9.4 Nieuwe grondslag nadere regels en aanwijzingsbesluiten

Dit artikel is gebaseerd op artikel 6:4 van de Algemene plaatselijke verordening Epe 2008.

 

Artikel 9.5 Overgangsbepaling

Dit artikel is gebaseerd op artikel 6:5 van de Algemene plaatselijke verordening Epe 2008.

 

Artikel 9.6 Inwerkingtreding nieuwe verordening

De verordening fysieke leefomgeving treedt in werking op 1 januari 2024.

 

Artikel 9.7 Citeertitel

De naam waaronder deze verordening wordt aangehaald.

 

 

Transponeringstabel Verordening fysieke leefomgeving gemeente Epe 2024

 

Onderwerp

Vfl

Gebaseerd op/ter vervanging van/vernummerd naar

Hoofdstuk 1

 

Algemene bepalingen

Begripsbepalingen

1.1

Relevante begripsbepalingen uit eerste artikel van de zeven verordeningen

Toepassingsbereik

1.2

(nieuw)

Doel van de verordening

1.3

(nieuw)

Hoofdstuk 2

 

Algemene regels voor de instandhouding, bescherming, onderhoud en beheer fysieke leefomgeving

Doel van de regels

2.1

(nieuw)

Algemene zorgplicht voor de fysieke leefomgeving

2.2

Artikel 1.6 Omgevingswet

(Specifieke) Zorgplicht bij activiteit met nadelige gevolgen

2.3

Artikel 1.7 Omgevingswet

(Specifieke) zorgplicht voor toestand object op openbare plaats

2.4

Nieuw.

(Specifieke) zorgplicht toestand onroerend cultureel erfgoed

2.5

Nieuw

(Specifieke) zorgplicht voor toestand van sloten en wateren

2.6

Artikel 4:9 Apv

(Specifieke) zorgplicht voor toestand niet openbare riolen en putten buiten gebouwen

2.7

Artikel 4:9 Apv

(Specifieke) zorgplicht voorkomen van de verspreiding van moeilijk te bestrijden planten

2.8

Nieuw

(Specifieke) zorgplicht voorkomen en verwijderen zwerfafval in de openbare ruimte

2.9

Artikel 15 van de Afvalstoffenverordening

(Specifieke) zorgplicht voorkomen en verwijderen zwerfafval rondom verkooppunten

2.10

Artikel 16 van de afvalstoffenverordening

(Specifieke) zorgplicht voor (telecom) kabels en leidingen

2.11

Artikel 3.4 van de Avoi

Algemeen verbod oplaten ballonen

2.12

Artikel 4:7 Apv

Verbod houtopstanden of objecten onder hoogspanningslijn

2.13

Artikel 2.22 Apv

Verbod dumpen stoffen of voorwerpen

2.14

Artikel 14 van de Afvalstoffenverordening

Verbod verontreinigen van de weg

2.15

Artikel 17 van de Afvalstoffenverordening

Verbod opslaan afval in de open lucht

2.16

Artikel 18 van de Afvalstoffenverordening

Verbod plaatsen autowrakken en onderdelen in de openbare ruimte

2.17

Artikel 19 van de Afvalstoffenverordening

 

2.18

Nieuw

Gedoogplicht voorzieningen voor verkeer, verlichting, nummering en naamgeving

2.19

Artikel 2:21 van de Apv

Hoofdstuk 3

 

Proces, procedure en adviescommissie

 

Omgevingswet en de verhouding tot de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

3.1

(nieuw)

(Beslis)termijnen

3.2

Artikel 1:2 Apv

Voorschriften en beperkingen

3.3

Artikel 1:4 Apv

Algemene weigeringsgronden

3.4

Artikel 1:8 Apv

Algemene wijzigings- en intrekkingsgronden

3.5

Artikel 1:6 Apv

Gemeentelijke adviescommissie Omgevingskwaliteit

3.6

Artikel 17.9 van de Omgevingswet (vervallen)

Gemeentelijk erfgoedregister

3.7

Artikel 2 van de model Erfgoedverordening VNG

Nadere regels en aanwijzingsbesluiten

3.8

Voormalige artikelen 1:9 en 1:10 Apv

Hoofdstuk 4

 

Aanwijzing van gemeentelijk monument, gemeentelijk archeologisch monument, beschermd stads- of dorpsgezicht

Definities

 

4.1

Artikel 1 van de model Erfgoedverordening VNG

Doel van de regels in dit hoofdstuk

4.2

Nieuw

Aanwijzing als gemeentelijk beschermd

cultuurgoed of gemeentelijk beschermde

verzameling

 

4.3

Artikel 3 van de model Erfgoedverordening VNG

Wijziging, intrekking en vervallen van de

aanwijzing als gemeentelijk beschermd

cultuurgoed of gemeentelijk beschermde

verzameling

 

4.4

Artikel 4 van de model Erfgoedverordening VNG

Aanwijzing als gemeentelijk monument

4.5

Artikel 5 van de model Erfgoedverordening VNG

Voornemen tot aanwijzing

 

4.6

Artikel 6 model Erfgoedverordening VNG

Voorbescherming

 

4.7

Artikel 7 van de model Erfgoedverordening VNG

Advies gemeentelijke adviescommissie

 

4.8

Artikel 8 van de model Erfgoedverordening VNG

Beslistermijn en inhoud aanwijzingsbesluit

 

4.9

Artikel 9 van de Erfgoedverordening VNG

Bekendmaking aanwijzingsbesluit aan rechthebbenden en inschrijving

 

4.10

Artikel 10 van de model Erfgoedverordening VNG

Aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument

 

 

4.11

Artikel 11 van de model Erfgoedverordening VNG

Wijziging gemeentelijk erfgoedregister, vervallen aanwijzing monument

 

4.12

Artikel 12 van de model Erfgoedverordening VNG

Instandhoudingsplicht gemeentelijk monument

4.13

Artikel 13 van de model Erfgoedverordening VNG

Omgevingsvergunning gemeentelijk monument

4.14

Artikel 14 van de model Erfgoedverordening VNG

Intrekken van de omgevingsvergunning

 

4.15

Artikel 15 van de model Erfgoedverordening VNG

Weigeringsgronden

 

4.16

Artikel 16 van de model Erfgoedverordening VNG

Advies omgevingsvergunning rijksmonument

4.17

Artikel 17 van de model Erfgoedverordening VNG

Aanwijzing als gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht

 

4.18

Artikel 18 van de model Erfgoedverordening VNG

Wijziging, intrekking en vervallen van de

aanwijzing als gemeentelijk beschermd stads-

of dorpsgezicht

 

4.19

Artikel 19 van de model Erfgoedverordening VNG

Verbodsbepaling en aanvraag omgevingsvergunning

 

4.20

Artikel 20 van de model Erfgoedverordening VNG

Vangnet archeologie

4.21

Artikel 21 van de model Erfgoedverordening VNG

Hoofdstuk 5

 

Regels voor activiteiten

Afdeling 5.1

 

Omgevingsvergunning voor het bouwen

Doel van de regels over bodem en bodemsanering

5.1

Bouwverordening

Op wie van toepassing

5.2

Bouwverordening

Afdeling 5.2

 

Bodem

Verbod tot bouwen op verontreinigde grond

5.3

Artikelen 2.4.1 en 2.4.2 van de Bouwverordening

Bodemonderzoek

5.4

Artikel 2.1.5 van de Bouwverordening

Aanwijsbevoegdheid Interferentiegebieden

5.5

Nieuw

Afdeling 5.3

 

Ondergrondse infrastructuur

Toepasselijkheid kabels en leidingen

5.6

Artikel 1.2 van de Avoi

Nadere regels

5.7

Artikel 2.5, lid 3 Avoi

Instemmingsvereiste

5.8

Artikel 2.1 Avoi

Aanvragen en melden

5.9

Artikel 2.2 Avoi

Gegevensverstrekking

5.10

Artikel 2.3 Avoi

Voorschriften bij instemmingsbesluit

5.11

Artikel 2.5 Avoi

(Mede)gebruik van voorzieningen

5.12

Artikel 3.1 Avoi

Termijnen

5.13

Artikel 2.4

Het nemen van maatregelen en nadeelcompensatie

5.14

Artikel 3.7 Avoi

Overleg

5.15

Artikel 3.6 Avoi

Niet openbare netwerken

5.16

Artikel 3.1 Avoi en artikel 5.12 van de Telecommunicatiewet

Informatieplicht

5.17

Artikel 3.2 Avoi

Toezicht en handhaving

5.18

Artikel 4.2 Avoi

Aanleggen, in stand houden, opruimen van kabels en leidingen

5.19

Artikel 2.1 Avoi

Voorschriften en bepalingen bij vergunning en melding

5.20

Artikel 2.5 Avoi

Weigeringsgronden bij vergunning en melding

5.21

Artikel 2.5 Avoi

Wijziging en intrekken bij vergunning en melding

5.22

Artikel 2.6 Avoi

Afdeling 5.4

 

Aansluiten op gemeentelijke riolering

Doel van deze regels in deze afdeling

5.23

Artikel 10.33 van de Wet milieubeheer

Aanleggen rioolaansluiting

5.24

De voormalige Rioolaansluitingsverordening en de voormalige artikelen 6.16, 6.17 en 6.18 van het Bouwbesluit 2012

Eigendom rioolaansluiting

5.25

Artikel 5:20, lid 2, van het Burgerlijk Wetboek

Kosten rioolaansluitingen

5.26

De voormalige Rioolaansluitingsverordening

Verwijderen septic tanks

5.27

Het voormalige artikel 6.18, derde lid, onder e, van het Bouwbesluit 2012

Afdeling 5.5

 

Hemel- en grondwater

Plicht tot afkoppelen

5.28

Artikel 2 van de Verordening op de afvoer van vloeiend hemelwater en grondwater

Afdeling 5.6

 

Afvalstoffen

Definities

5.29

Artikel 1 van de Afvalstoffenverordening

Doelstelling

5.30

Artikel 2 van de Afvalstoffenverordening

Aanwijzing van de inzameldienst

5.31

Artikel 3 van de Afvalstoffenverordening

Regulering van andere inzamelaars

5.32

Artikel 4 van de Afvalstoffenverordening

Aanwijzing van inzamelplaats

5.33

Artikel 5 van de Afvalstoffenverordening

Algemene verboden

5.34

Artikel 6 van de Afvalstoffenverordening

Gescheiden afvalinzameling

5.35

Artikel 7 van de Afvalstoffenverordening

Gescheiden aanbieding

5.36

Artikel 8 van de Afvalstoffenverordening

Tijdstip van aanbieding

5.37

Artikel 9 van de Afvalstoffenverordening

Wijze en plaats van aanbieding

5.38

Artikel 10 van de Afvalstoffenverordening

Inzameling bedrijfsafvalstoffen door inzameldienst

5.39

Artikel 11 van de Afvalstoffenverordening

Aanbieden ter inzameling van bedrijfsafvalstoffen

5.40

Artikel 12 van de Afvalstoffenverordening

Regeling van inzameling van bedrijfsafvalstoffen

5.41

Artikel 13 van de Afvalstoffenverordening

Dumpingsverbod

5.42

Vervallen zie artikel 2.14 van deze verordening

Zwerfafval in de openbare ruimte

5.43

Vervallen zie artikel 2.9 van deze verordening

Ongeadresseerd drukwerk

5.43a

Artikel 15a van de Afvalstoffenverordening

Zwerfafval rondom verkooppunten

5.44

Vervallen zie artikel 2.10 van deze verordening

Afval en verontreiniging op de weg

5.45

Vervallen zie artikel 2.15 van deze verordening

Geen opslag van afval in de open lucht

5.46

Vervallen zie artikel 2.16 van deze verordening

Ontdoen van autowrakken

5.47

Artikel 19 van de Afvalstoffenverordening

Kadavers van gezelschapsdieren

5.48

Artikel 19 van de Afvalstoffenverordening

Opslag voertuigen, vaartuigen, mest en afvalstoffen

5.49

Artikel 4:13 van de Apv

Openen straatkolken

5.50

Artikel 2:16 van de Apv

Rookverbod in bossen en natuurterrein

5.51

Artikel 2:18 van de Apv

Voorzieningen voor verkeer en verlichting

5.52

Artikel 2:21 van de Apv

Hoofdstuk 6

 

Omgevingshinder

Afdeling 6.1

 

Voorkomen of beperken geluidshinder en hinder door verlichting

Definities

6.1

Artikel 4:1 van de Apv

Aanwijzing collectieve festiviteiten

6.2

Artikel 4:2 van de Apv

Aanwijzing incidentele festiviteiten

6.3

Artikel 4:3 van de Apv

Geluidsplafond

6.4

Artikel 4:4 van de Apv

Het ten gehore brengen van onversterkte muziek

6.5

Artikel 4:5 van de Apv

Geluidhinder door geluidsapparaat, machine of handelingen in de openlucht

6.6

Artikel 4:5a van de Apv

Geluidhinder door motorvoertuigen en bromfietsen

6.7

Artikel 4:5c van de Apv

Geluidhinder door dieren

6.8

Artikel 4:5b van de Apv

Geluidhinder door vrachtauto’s

6.9

Artikel 4:5d van de Apv

Routering

6.10

Artikel 4:5e van de Apv

Overige geluidhinder

6.11

Artikel 4:6 van de Apv

Afdeling 6.2

 

Lichthinder (Gereserveerd)

Afdeling 6.3

 

Vuur(werk)

Definitie

6.12

Artikel 2:71 van de Apv

Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen

6.13

Artikel 2:72 van de Apv

Gebruik van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

6.14

Artikel 2:73 van de Apv

Verbod carbidschieten

6.15

Artikel 2:73a van de Apv

Verbod afvalstoffen te verbranden buiten gebouwen, instellingen of gelegenheden of anderszins vuur te stoken

6.16

Artikel 5:34 van de Apv

Afdeling 6.4

 

Ontsiering en stankoverlast

Plakken en kladden

6.17

Artikel 2:42 van de Apv

Vervoer plakgereedschap

6.18

Artikel 2:43 van de Apv

Houden of voeren van hinderlijke of schadelijke dieren

6.19

Artikel 2:60 van de Apv

Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame

6.20

Artikel 4:15 van de Apv

Zwartwildraster

6.22

Artikel 2:61a van de Apv

Loslopend vee

6.23

Artikel 2:62 van de Apv

Bedelarij

6.24

Artikel 2:65 van de Apv

Verspreiden van geschreven of gedrukte stukken of afbeelding

6.25

Artikel 2:6 van de Apv

Hoofdstuk 7

 

Buitenruimte

Afdeling 7.1

 

Wegen

Voorwerpen op of aan een openbare plaats

7.1

Artikel 2:10 van de Apv

Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

7.2

Artikel 2:15 van de Apv

Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

7.3

Artikel 2:11 van de Apv

Maken of veranderen van een uitweg

7.4

Artikel 2:12 van de Apv

Afdeling 7.2

 

Openbaar water en waterstaatswerken

Voorwerpen op, in of boven openbaar water

7.5

Artikel 5:24 van de Apv

Beschadigen van waterstaatswerken

7.6

Artikel 5:28 van de Apv

Reddingsmiddelen

7.7

Artikel 5:29 van de Apv

Veiligheid op het water

7.8

Artikel 5:30 van de Apv

Overlast van vaartuigen

7.9

Artikel 5:31 van de Apv

Afdeling 7.3

 

Het bewaren van houtopstanden

Begripsbepalingen

7.10

Artikel 4:10 van de Apv

Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden

7.10a

Artikel 4:11 van de Apv

Acuut gevaar, spoedeisend belang

7.10b

Artikel van de 4:11a Apv

Bijzondere voorschriften

7.10c

Artikel 4:11b van de Apv

Herplant- en instandhoudingsplicht

7.10d

Artikel 4:11a van de Apv

Bestrijding van boomziekten

7.11

Artikel 4:11b van de Apv

Bescherming publieke houtopstand

7.11a

Artikel 4:12b Apv

Afstand van de erfgrenslijn

7.11b

Artikel 4:12c Apv

Toezicht

7.11c

Artikel 4:12d Apv

Afdeling 7.4

 

Evenementen (Gereserveerd)

Afdeling 7.5

 

Markten en standplaatsen op de markt

Inrichting van de markt; branche-indeling

7.12

Artikel 2 van de Marktverordening

Nadere regels

7.13

Artikel 3 van de Marktverordening

Standplaatsvergunning

7.14

Artikel 5 van de Marktverordening

Vereisten

7.15

Artikel 6 van de Marktverordening

Intrekking vaste standplaatsvergunning

7.16

Artikel 7 van de Marktverordening

Intrekking en schorsing vaste standplaatsvergunning

7.17

Artikel 8 van de Marktverordening

Uitsluiting dagplaatshouder of standwerker

7.18

Artikel 9 van de Marktverordening

Onmiddellijke verwijdering

7.19

Artikel 10 van de Marktverordening

Toezicht markt

7.20

Artikel 11 van de Marktverordening

Voorschriften en beperkingen

7.21

Artikel 4 van de Marktverordening

Toestemming rechthebbende

7.22

(nieuw)

Afdeling 7.6

 

Standplaatsen buiten de markt

Definitie

7.23

Artikel 5:17 van de Apv

Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

7.24

Artikel 5:18 van de Apv

Toestemming rechthebbende

7.25

Artikel 5:19 van de Apv

Afbakeningsbepalingen

7.26

Artikel 5:20 van de Apv

Afdeling 7.7

 

Begraafplaatsen

Grafkelder

7.27

Artikel 15 van de Beheersverordening gemeentelijke begraafplaatsen

Vergunning grafbedekking

7.28

Artikel 18 van de Beheersverordening gemeentelijke begraafplaatsen

Grafbeplanting

7.29

Artikel 20 van de Beheersverordening gemeentelijke begraafplaatsen

Onderhoud gedenkteken en/of grafbedekking door rechthebbende

7.30

Artikel 19 van de Beheersverordening gemeentelijke begraafplaatsen

Verwijdering gedenkteken en/of grafbedekking na verstrijken termijn

7.31

Artikel 21 van de Beheersverordening gemeentelijke begraafplaatsen

Afdeling 7.8

 

Kamperen

Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

7.32

Artikel 4:18 van de Apv

Slapen op openbare plaatsen

7.33

Nieuw

Aanwijzing kampeerplaatsen

7.34

Artikel 4:19 van de Apv

Paddenstoelen en mossen

7.35

Artikel 4:20 van de Apv

Afdeling 7.9

 

Crossterreinen

Crossterreinen

7.36

Artikel 5:32 van de Apv

Beperking verkeer in natuurgebieden

7.37

Artikel 5:33 van de Apv

Afdeling 7.10

 

Honden en landbouwhuisdieren

Loslopende honden

7.38

Artikel 2:57 van de Apv

Verontreiniging door honden en landbouwhuisdieren

7.39

Artikel 2:58 van de Apv

Afdeling 7.11

 

Andere onderwerpen betreffende de huishouding van de gemeente

Definities

7.40

Artikel 5:1 van de Apv

Te koop aanbieden voertuigen

7.41

Artikel 5:3 van de Apv

Defecte voertuigen

7.42

Artikel 5:4 van de Apv

Voertuigwrakken

7.43

Artikel 5:5 van de Apv

Kampeermiddelen en andere voertuigen

7.44

Artikel 5:6 van de Apv

Parkeren van reclamevoertuigen

7.45

Artikel 5:7 van de Apv

Parkeren van grote voertuigen

7.46

Artikel 5:8 van de Apv

Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

7.47

Artikel 5:11 van de Apv

Parkeren van voertuigen autobedrijf

7.48

Artikel 5:2 van de Apv

Parkeren van uitzicht belemmerende voertuigen

7.49

Artikel 5:9 van de Apv

Parkeren of laten stilstaan van voertuigen anders dan op de rijbaan

7.50

Artikel 5:10 van de Apv

Overlast en neerzetten van fietsen en bromfietsen

7.51

Artikelen 2:52 en 5:12 van de Apv

Afdeling 7.12

 

Venten

Definitie

7.52

Artikel 5:14 van de Apv

Ventverbod

7.53

Artikel 5:15 van de Apv

Afdeling 7.13

 

Collecteren

Inzamelen van geld of goederen of leden- of donateur werving

7.54

Artikel 5:13 van de Apv

Afdeling 7.14

 

Snuffelmarkten

Begripsbepaling

7.55

Artikel 5:22 van de Apv

Organiseren van een snuffelmarkt

7.56

Artikel 5:23 van de Apv

Afdeling 7.15

 

As verstrooiing

Begripsbepaling

7.57

Artikel 5:35 van de Apv

Verboden plaatsen

7.58

Artikel 5:36 van de Apv

Hinder of overlast

7.59

Artikel 5:37 van de Apv

Hoofdstuk 8

 

Overige bepalingen

Herziening en vervanging van aangewezen normen, andere voorschriften en wet- en regelgeving

8.1

(nieuw)

Hoofdstuk 9

 

Sanctie-, overgangs- en slotbepalingen

Sanctiebepaling

9.1

Artikel 6:1 Apv

Toezichthouder

9.2

Artikel 6:2 Apv

Binnentreden woningen

9.3

Artikel 6:3 Apv

Nieuwe grondslag nadere regels en aanwijzingsbesluiten

9.4

(nieuw)

Overgangsbepalingen

9.5

Artikel 6:5 Apv

Inwerkingtreding nieuwe verordening

9.6

Artikel 6:6 Apv

Citeertitel

9.7

Artikel 6:7 Apv

 

Bijlage 1 bij artikel 1.1 van de Verordening fysieke leefomgeving gemeente Epe 2024

Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt, tenzij anders bepaald, verstaan onder:

aantoonbaar te verwachten archeologische monumenten: op basis van archeologische, bodemkundige of historische informatie op een locatie te verwachten archeologische monumenten

 

afvalstoffen: afvalstoffen als bedoeld in het Besluit activiteiten leefomgeving en deze verordening

 

afvalwater: afvalwater als bedoeld in het Besluit activiteiten leefomgeving en deze verordening;

 

afwijkactiviteit: activiteit in strijd met in het Omgevingsplan gestelde regels of een voorbereidingsbesluit;

 

alarmeringswaarde: alarmeringswaarde als bedoeld in artikel 19.10 van de Omgevingswet;

 

archeologisch monument: monument als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet.

 

Terrein dat deel uitmaakt van cultureel erfgoed vanwege de daar aanwezige overblijfselen, voorwerpen of andere sporen van menselijke aanwezigheid in het verleden, met inbegrip van die overblijfselen, voorwerpen en sporen

archeologische toevalsvondst van algemeen belang: onverwachte vondst in of op de bodem, anders dan bij het doen van opgravingen als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet;

 

(archeologische) opgraving (in de zin van artikel 5.1 Erfgoedwet): handelingen met betrekking tot het opsporen, onderzoeken of verwerven van cultureel erfgoed of onderdelen daarvan, waardoor verstoring van de bodem, of verstoring of gehele of gedeeltelijke verplaatsing of verwijdering van een archeologisch monument of cultureel erfgoed onder water optreedt.

autosnelweg: op grond van de Wegenverkeerswet 1994 aangeduide autosnelweg;

 

autoweg: op grond van de Wegenverkeerswet 1994 aangeduide autoweg;

 

beheer van afvalstoffen: beheer van afvalstoffen als bedoeld in het Besluit activiteiten leefomgeving en deze verordening;

 

beheer van watersystemen: samenstel van aan watersystemen verbonden taken, gericht op het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, in samenhang met het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van die watersystemen en de vervulling van de op grond van deze wet aan die watersystemen toegekende maatschappelijke functies;

 

beperkingengebied: bij of krachtens de wet aangewezen gebied waar vanwege de aanwezigheid van een werk of object regels gelden over activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor dat werk of object;

 

Beperkingengebiedactiviteit: activiteit binnen een beperkingengebied die niet in overeenstemming is met de functie van het aanwezige werk of object;

 

bergingsgebied: gebied waaraan op grond van deze wet een functie voor waterstaatkundige doeleinden is toegekend, niet zijnde een oppervlaktewaterlichaam of onderdeel daarvan, dat dient ter verruiming van de bergingscapaciteit van een of meer watersystemen en dat ook als bergingsgebied op de legger is opgenomen;

 

beschermen: behouden of verbeteren van de staat of kwaliteit van een onderdeel van de fysieke leefomgeving;

 

beschermd stads- of dorpsgezicht: locatie van een stads- of dorpsgezicht waaraan in het omgevingsplan de functie-aanduiding gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht of rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht is gegeven.

beschermd cultuurlandschap: cultuurlandschap waaraan in het omgevingsplan de functie-aanduiding beschermd cultuurlandschap is gegeven.

bijzondere spoorweg: spoorweg die niet als hoofdspoorweg of lokale spoorweg is aangewezen;

 

bodem: het vaste deel van de aarde met de zich daarin bevindende vloeibare en gasvormige bestanddelen en organismen;

 

bouwactiviteit: activiteit inhoudende het bouwen van een bouwwerk;

 

bouwen: plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten;

 

bouwwerk: constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren, met inbegrip van de daarvan deel uitmakende bouwwerk gebonden installaties;

 

brandveilig gebruiksactiviteit: activiteit inhoudende het in gebruik nemen of gebruiken van een bouwwerk waarbij de brandveiligheid in het bijzonder van belang is;

 

buitenwater: water van een oppervlaktewaterlichaam waarvan de waterstand direct invloed ondergaat bij hoge stormvloed, bij hoog opperwater van een van de grote rivieren, bij hoog water van het IJsselmeer of het Markermeer, of bij een combinatie daarvan;

 

burgerluchthaven van regionale betekenis: luchthaven, niet zijnde de luchthaven Schiphol, een overige burgerluchthaven van nationale betekenis of een militaire luchthaven;

 

commissie voor de milieueffectrapportage: het adviesorgaan, genoemd in artikel 17.5 van de Omgevingswet;

 

cultureel erfgoed: zich in de fysieke leefomgeving bevindend erfgoed bestaande uit:

uit het verleden geërfde materiële en immateriële bronnen, in de loop van de tijd tot stand gebracht door de mens of ontstaan uit de wisselwerking tussen mens en omgeving, die mensen, onafhankelijk van het bezit ervan, identificeren als een weerspiegeling en uitdrukking van zich voortdurend ontwikkelende waarden, overtuigingen, kennis en tradities, en die aan hen en toekomstige generaties een referentiekader bieden.

 

Onder cultureel erfgoed kan worden verstaan:

a. monumenten, voor zover het onroerende zaken betreft, met inbegrip van archeologische monumenten,

b. stads- of dorpsgezichten,

c. cultuurlandschappen, voor zover van algemeen belang vanwege hun schoonheid, vervaardigde structuren, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde;

cultuurlandschappen: gebieden zoals die door mensen worden waargenomen, waarvan het karakter wordt bepaald door natuurlijke of menselijke factoren en de interactie daartussen, die deel uitmaken van cultureel erfgoed.

doelen van de wet: de doelen, bedoeld in artikel 1.3 van deze verordening;

 

duurzame ontwikkeling: ontwikkeling die voorziet in de behoeften van de huidige generatie zonder de mogelijkheden voor toekomstige generaties om in hun eigen behoeften te voorzien in gevaar te brengen;

 

emissie: directe of indirecte uitstoot, uit puntbronnen of diffuse bronnen, van stoffen, trillingen, warmte of geluid in de lucht, het water of de bodem;

 

exploitatiegebied: in het Omgevingsplan aangewezen gebied als bedoeld in artikel 12.2, eerste lid van de Omgevingswet;

 

exploitatieregels: in een Omgevingsplan opgenomen regels over grondexploitatie;

 

exploitatievoorschriften: aan een omgevingsvergunning of projectbesluit verbonden voorschriften over grondexploitatie;

 

flora- en fauna-activiteit: activiteit inhoudende het verrichten van een handeling als bedoeld in een van de volgende bepalingen van de Aanvullingswet natuur en het aanvullingsbesluit natuur.

 

gedoogplichtbeschikking: beschikking tot oplegging van een gedoogplicht als bedoeld in afdeling 10.3 van de Omgevingswet;

 

gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht: locatie van een stads- of dorpsgezicht waaraan in het (tijdelijke) Omgevingsplan de functie-aanduiding gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht is gegeven

gemeentelijk monument: monument of archeologisch monument waaraan in het (tijdelijke) Omgevingsplan de functie-aanduiding gemeentelijk monument is gegeven (zie Bijlage I bij artikel 1.1 van het Besluit bouwwerken leefomgeving).

gemeentelijke monumentenactiviteit: activiteit inhoudende het slopen, verstoren, verplaatsen of wijzigen van een gemeentelijk monument of voorbeschermd gemeentelijk monument of het herstellen of gebruiken daarvan waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht

gesloten stortplaats: een gesloten stortplaats als bedoeld in het Besluit activiteiten leefomgeving;

 

grondexploitatie: exploitatie van locaties als bedoeld in artikel 12.1, eerste lid van de Omgevingswet;

 

grondwater: water dat zich onder het bodemoppervlak in de verzadigde zone bevindt en dat in direct contact met de bodem of ondergrond staat;

 

grondwaterlichaam: afzonderlijke grondwatermassa in een of meer watervoerende lagen;

 

hoofdspoorweg: spoorweg als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Spoorwegwet;

 

hoofdspoorweginfrastructuur: hoofdspoorweginfrastructuur als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Spoorwegwet;

 

infrastructuur: wegen en vaarwegen, waaronder routenetwerken voor wandelen, fietsen en varen, en spoorwegen, havens, luchthavens, energie-infrastructuur, buisleidingen, openbare hemelwater- en ontwateringsstelsels en vuilwaterriolen, infrastructuur voor watervoorzieningswerken als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drinkwaterwet en andere vitale infrastructuur;

 

internationaalrechtelijke verplichting: verplichting op grond van een voor Nederland verbindend verdrag of besluit van een volkenrechtelijke organisatie;

 

karakteristiek gebouw: gebouw dat van cultuurhistorische waarde is op grond van karakteristieke hoofdvorm, architectuur, landschappelijke en/of stedenbouwkundige situering, bijdrage aan de herkenbaarheid van de omgeving, gaafheid of zeldzaamheid

kerkelijk monument: kerkelijk monument als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet

Monument dat eigendom is van een kerkgenootschap, een zelfstandig onderdeel daarvan, een lichaam waarin kerkgenootschappen zijn verenigd, of van een ander genootschap op geestelijke grondslag en dat uitsluitend of voor een overwegend deel wordt gebruikt voor het gezamenlijk belijden van de godsdienst of levensovertuiging

landschappen: gebieden zoals die door mensen worden waargenomen, waarvan het karakter wordt bepaald door natuurlijke of menselijke factoren en de interactie daartussen;

 

legger: legger als bedoeld in de Omgevingswet of op grond van die wet vastgestelde algemene maatregelen van bestuur;

 

lokale spoorweg: spoorweg die krachtens artikel 2, eerste lid, van de Wet lokaal spoor als zodanig is aangewezen;

 

lokale spoorweginfrastructuur: de elementen, bedoeld in artikel 2, vijfde lid, van de Wet lokaal spoor;

 

lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een zuivering technisch werk: activiteit, niet zijnde een stortingsactiviteit op zee, inhoudende het brengen van stoffen, warmte of water.

 

luchthaven: luchthaven als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet luchtvaart;

 

luchthavenbesluit: luchthavenbesluit als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet luchtvaart;

 

maatwerkregels: maatwerkregels als bedoeld in de Omgevingswet of op grond die wet vastgestelde algemene maatregelen van bestuur;

 

maatwerkvoorschriften: maatwerkvoorschriften als bedoeld in de Omgevingswet of op grond van die wet vastgestelde algemene maatregelen van bestuur;

 

mijnbouwinstallatie: mijnbouwinstallatie als bedoeld in artikel 1, onder o, van de Mijnbouwwet;

 

mijnbouwactiviteit: activiteit inhoudende:

 

het plaatsen van een mijnbouwinstallatie, met inbegrip van het om die installatie gelegen beperkingengebied zoals dat op grond van de Omgevingswet of de op grond van die wet vastgestelde algemene maatregelen van bestuur worden aangewezen, of

b. het verrichten van een verkenningsonderzoek;

mijnbouwwerk: mijnbouwwerk als bedoeld in artikel 1, onder n, van de Mijnbouwwet;

 

milieubelastende activiteit: activiteit die nadelige gevolgen voor het milieu kan veroorzaken, niet zijnde een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een zuivering technisch werk of een wateronttrekkingsactiviteit;

 

milieueffectrapport: milieueffectrapport als bedoeld in afdeling 16.4 van de Omgevingswet;

 

militaire luchthaven: militaire luchthaven als bedoeld in artikel 10.12, eerste lid, van de Wet luchtvaart;

 

monument: monument als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet

Natura 2000: Europees ecologisch netwerk dat bestaat uit de speciale beschermingszones, bedoeld in artikel 4, eerste en tweede lid, van de vogelrichtlijn en artikel 1, onderdeel l, van de habitatrichtlijn;

 

Natura 2000-activiteit: activiteit inhoudende het realiseren van een project of het verrichten van een andere handeling als bedoeld in de Aanvullingswet natuur en het Aanvullingsbesluit natuur;

 

Natura 2000-gebied: gebied dat:

door de bevoegde autoriteit van het land waarin het gebied is gelegen is aangewezen als speciale beschermingszone, ter uitvoering van de artikelen 3, tweede lid, onder a, en 4, eerste en tweede lid, van de vogelrichtlijn of de artikelen 3, tweede lid, en 4, vierde lid, van de habitatrichtlijn, of

b. is opgenomen op de lijst van gebieden van communautair belang, bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de habitatrichtlijn;

natuurlijke hulpbronnen: delfstoffen, water, biomassa, warmte, windenergie, zonne-energie, waterkracht en energie uit een zee, voor zover die door de mens aan de fysieke leefomgeving onttrokken kunnen worden;

 

Omgevingsplan: omgevingsplan als bedoeld in de Omgevingswet of op grond van die wet vastgestelde algemene maatregelen van bestuur;

 

omgevingsvergunning: omgevingsvergunning als bedoeld in de Omgevingswet of op grond van die wet vastgestelde algemene maatregelen van bestuur;

 

Omgevingsverordening: Omgevingsverordening als bedoeld in de Omgevingswet of op grond van die wet vastgestelde algemene maatregelen van bestuur;

 

Omgevingsvisie: Omgevingsvisie als bedoeld in de Omgevingswet of op grond van die wet vastgestelde algemene maatregelen van bestuur;

 

omgevingswaarde: omgevingswaarde als bedoeld in de Omgevingswet of op grond van die wet vastgestelde algemene maatregelen van bestuur;

 

ongewoon voorval: gebeurtenis, ongeacht de oorzaak daarvan, die afwijkt van het normale verloop van een activiteit, zoals een storing, ongeluk, calamiteit, waardoor significante nadelige gevolgen voor de fysieke leefomgeving ontstaan of dreigen te ontstaan, waaronder:

een geval van een inbreuk op vergunningsvoorwaarden als bedoeld in artikel 8 van de richtlijn industriële emissies, of

b. een zwaar ongeval als bedoeld in artikel 3, onderdeel 13, van de Seveso-richtlijn;

ontgrondingsactiviteit: activiteit inhoudende het ontgronden;

 

Onze Minister: Onze Minister van Infrastructuur en Milieu;

 

openbaar vuilwaterriool: voorziening voor de inzameling en het transport van stedelijk afvalwater, in beheer bij een gemeente of een rechtspersoon die door een gemeente met het beheer is belast;

 

oppervlaktewaterlichaam: samenhangend geheel van vrij aan het aardoppervlak voorkomend water, met de daarin aanwezige stoffen, en de bijbehorende bodem, oevers en, voor zover uitdrukkelijk op grond van deze wet aangewezen, drogere oevergebieden, alsmede flora en fauna;

 

overige burgerluchthaven van nationale betekenis: luchthaven als bedoeld in artikel 8.1, tweede lid, onder a, derde of vierde lid, van de Wet luchtvaart;

 

programma: programma als bedoeld in de Omgevingswet of op grond van die wet vastgestelde algemene maatregelen van bestuur;

 

project: project als bedoeld in de Omgevingswet of op grond van die wet vastgestelde algemene maatregelen van bestuur;

 

projectbesluit: projectbesluit als bedoeld in de Omgevingswet of op grond van die wet vastgestelde algemene maatregelen van bestuur;

 

regionale wateren: watersystemen of onderdelen daarvan die niet in beheer zijn bij het Rijk;

 

rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht: locatie van een stads- of dorpsgezicht waaraan in het omgevingsplan de functie-aanduiding rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht is gegeven

rijksmonument: beschermd monument als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet

 

rijksmonumentenactiviteit: activiteit inhoudende het slopen, verstoren, verplaatsen of wijzigen van een rijksmonument of een voorbeschermd rijksmonument of het herstellen of gebruiken daarvan waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht;

 

rijkswateren:watersystemen of onderdelen daarvan die in beheer zijn bij het Rijk;

 

sloopactiviteit: activiteit inhoudende het slopen van een bouwwerk;

 

slopen: geheel of gedeeltelijk afbreken.

stads- of dorpsgezichten: groepen van onroerende zaken, van algemeen belang vanwege hun schoonheid, onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang, wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde en in welke groepen zich een of meer monumenten bevinden;

 

stedelijk afvalwater: huishoudelijk afvalwater of een mengsel daarvan met bedrijfsafvalwater, afvloeiend hemelwater, grondwater of ander afvalwater;

 

stortingsactiviteit op zee: activiteit inhoudende:

het zich ontdoen van stoffen in de zee door deze vanaf vaartuigen, luchtvaartuigen of op de zeebodem opgerichte werken in de zee te brengen, tenzij het betreft:

1°. handelingen die samenhangen met of voortvloeien uit het normale gebruik van het vaartuig, luchtvaartuig of werk, mits dat gebruik niet ten doel heeft het zich ontdoen van stoffen,

2°. het plaatsen van vaste substanties of voorwerpen met een ander oogmerk dan het zich enkel ervan te ontdoen,

3°. het achterlaten van vaste substanties of voorwerpen die aanvankelijk in de zee zijn geplaatst met een ander oogmerk dan het zich ervan te ontdoen,

het zich ontdoen in de zee van vaartuigen, luchtvaartuigen of op de zeebodem opgerichte werken, of

c. het aan boord van een vaartuig of luchtvaartuig nemen van stoffen met het oogmerk om zich daarvan op een wijze als bedoeld onder a te ontdoen, of het afgeven of opslaan van stoffen met dat oogmerk;

 

stroomgebiedsdistrict: gebied als bedoeld in artikel 2, onder 15, van de kaderrichtlijn water;

 

verkenningsonderzoek: verkenningsonderzoek als bedoeld in artikel 1, onder d, van de Mijnbouwwet;

 

verontreinigende stof: een stof of groep van stoffen die, vanwege zijn eigenschappen en de introductie ervan in het milieu, schadelijk kan zijn voor het milieu of de menselijke gezondheid;

 

voorbereidingsbesluit: besluit als bedoeld in de Omgevingswet of op grond van die vastgestelde algemene maatregelen van bestuur;

 

voorbeschermd rijksmonument: monument waarvoor de mededeling, bedoeld in artikel 3, derde lid, van de Monumentenwet 1988, heeft plaatsgevonden, vanaf de dag van die mededeling tot het moment van inschrijving in het register, bedoeld in artikel 6, eerste lid, of 7 van die wet, of het moment waarop vaststaat dat het monument niet wordt ingeschreven in een van die registers;

 

voorbeschermd gemeentelijk monument: monument of archeologisch monument waarvoor het omgevingsplan een voorbeschermingsregel bevat vanwege het voornemen om aan dat monument of archeologisch monument in het (tijdelijke) Omgevingsplan de functie-aanduiding gemeentelijk monument te geven (zie Bijlage I bij artikel 1.1 van het Besluit bouwwerken leefomgeving)

voorkeursbeslissing: beslissing als bedoeld in de Omgevingswet of op grond van die wet vastgestelde algemene maatregelen van bestuur;

 

wateractiviteit: Beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een waterstaatswerk, Beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een installatie, niet zijnde een mijnbouwinstallatie, in een waterstaatswerk, lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een zuivering technisch werk, stortingsactiviteit op zee, wateronttrekkingsactiviteit of, voor zover het betreft een waterschapsverordening, elke andere activiteit waarvoor die verordening regels bevat;

 

wateronttrekkingsactiviteit: activiteit inhoudende:

het onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam,

b. het onttrekken van grondwater door een daarvoor bestemde voorziening, of

c. het in de bodem brengen van water, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bestemde voorziening;

 

Waterschapsverordening: Waterschapsverordening als bedoeld in de Omgevingswet of op grond die wet vastgestelde algemene maatregelen van bestuur;

 

waterstaatswerk: oppervlaktewaterlichaam, bergingsgebied, waterkering of ondersteunend kunstwerk;

 

watersysteem: samenhangend geheel van een of meer oppervlaktewaterlichamen en grondwaterlichamen, met bijbehorende bergingsgebieden, waterkeringen en ondersteunende kunstwerken;

 

weg: weg met inbegrip van de daarin gelegen kunstwerken en wat verder naar zijn aard daartoe behoort;

 

werelderfgoed: op het grondgebied van Nederland gelegen cultureel en natuurlijk erfgoed dat op grond van het werelderfgoedverdrag is opgenomen in de Lijst van het Werelderfgoed;

 

zee: mariene wateren, met uitzondering van de binnenwateren van staten, met inbegrip van de zeebodem en ondergrond daarvan;

 

zuivering technisch werk: werk voor het zuiveren van stedelijk afvalwater, in exploitatie bij een waterschap of gemeente, of een rechtspersoon die door het bestuur van een waterschap met de zuivering van stedelijk afvalwater is belast, met inbegrip van het bij dat werk behorende werk voor het transport van stedelijk afvalwater;

 

zwemlocatie: zwemlocatie als bedoeld in de Omgevingswet of op grond van die wet vastgestelde algemene maatregelen van bestuur.

 

Bijlage 2 Kaarten bebouwde komgrenzen gemeente Epe

 

 

Bebouwde komgrenzen Oene

 

Bebouwde komgrenzen Emst

 

 

Bebouwde komgrenzen Vaassen

 

Bebouwde komgrenzen Epe

Bijlage 3 Bomenlijst gemeente Epe

 

BOMENLIJST OP GROND VAN ARTIKEL 7:10, eerste lid, onder a, b en c van de Verordening fysieke leefomgeving (verder Vfl) gemeente Epe 2024

 

Buiten de komgrens van de Aanvullingswet natuur. - Houtwallen, houtsingels en hakhoutbosjes.

 

- Overige houtopstanden met een diameter > 20 cm en snelgroeiende soorten met een

diameter >30 cm, gemeten op 1,30 m hoogte tenzij deze houtopstanden een zelfstandige

eenheid vormen en een grotere oppervlakte beslaan dan 10 are (1.000 m²) of

 

- Bomen die geplant zijn in het kader van een herplantplicht.

 

Binnen de komgrens van de Aanvullingswet natuur

 

- Bomen die geplant zijn in het kader van een herplantplicht.

 

Bijlagen:

- Lijst met monumentale en waardevolle bomen binnen de komgrens van de Aanvullingswet natuur.

 

- Kaarten met de bomenstructuur en monumentale en waardevolle bomen in Epe, Vaassen, Emst en Oene en bosrijke wijken in Epe en Vaassen binnen de komgrens van de Aanvullingswet natuur.

 

Toelichting op de Bomenlijst op grond van artikel 7:10, eerste lid, onder a, b en c van de Verordening fysieke leefomgeving gemeente Epe 2024.

 

Bomenlijst buiten de komgrens van de Aanvullingswet natuur

 

Voor het gebied buiten de komgrens van de Aanvullingswet natuur bestaat de Bomenlijst uit:

- Houtwallen, houtsingels en hakhoutbosjes.

 

Houtwallen en -singels zijn lijnvormige beplantingen met bomen en/of struiken. Ze vormen vaak begrenzingen van percelen of zijn afscheidingen met een andere functie (bijvoorbeeld veekering).

Houtwallen liggen vooral op hogere (zand-)gronden en houtsingels vooral in lagere gebieden, vaak parallel aan sloten. Houtwallen bestaan in de meeste gevallen al decennialang en hebben een grote landschappelijke en cultuurhistorische waarde.

 

Hakhoutbosjes zijn bosjes die regelmatig worden afgezet met van oudsher een functie als het leveren van hout voor afrasteringspalen, gereedschappen en brandstof. Bomen in deze bosjes halen vaak de diameter van 20 cm niet maar hebben veel waarde voor het landschap.

 

Door plaatsing op de Bomenlijst is het kappen van een of meerdere bomen in een houtwal, houtsingel of hakhoutbosje vergunningsplichtig, ongeacht de diametergrootte en kan de gemeente toetsen of kap van individuele bomen geen afbreuk doet aan het voortbestaan van de houtwal.

 

- Houtopstanden op terreinen met een recreatieve bestemming.

 

Houtopstanden op recreatieterreinen werden in het verleden beschermd in het bestemmingsplan.

Daarnaast werd in de Wet op de Openluchtrecreatie een randbeplanting voorgeschreven. Dat is tegenwoordig niet meer het geval.

 

Om de beplanting op de terreinen met een recreatieve bestemming te kunnen reguleren is het kappen van bomen op deze terreinen, ongeacht de diametergrootte, vergunningsplichtig. Het gaat hier om terreinen met de bestemming 'Verblijf recreatieve doeleinden', 'Dag recreatieve doeleinden' en terreinen met de bestemming 'Recreatiewoning'.

 

- Overige houtopstanden met een diameter >20 cm en snelgroeiende soorten met een diameter >30 cm.

 

Bomen met een diameter >20 cm en snelgroeiende soorten met een diameter >30 cm, gemeten op 1,30 meter hoogte, kunnen al een grote landschappelijke-, cultuurhistorische-, beeldbepalende- of natuurwaarde hebben.

 

Bij deze categorie bomen is een afweging van de waarde tegen het belang van het kappen van de boom nodig. Bomen met een diameter tot en met 20 cm en snelgroeiende soorten met een diameter tot en met 30 cm, gemeten op 1,30 meter hoogte, kunnen vergunningsvrij worden gekapt.

 

Onder snelgroeiende boomsoorten wordt verstaan: els, berk, populier, wilg, fijnspar en Douglas.

 

Alle bospercelen groter dan 10 are (1.000 m2) vallen onder de Aanvullingswet natuur. Voor het vellen van deze beplantingen dient bij de provincie Gelderland een melding te worden ingediend van de voorgenomen velling. Voor deze bomen geldt geen vergunningplicht op grond van de Vfl.

 

- Bomen die geplant zijn in het kader van een herplantplicht.

 

Bomen die geplant zijn in het kader van een herplantplicht worden opgenomen in de Bomenlijst. Dit geldt voor herplant die wordt opgelegd na vaststelling van de Bomenlijst.

 

Bomenlijst binnen de komgrens van de Aanvullingswet natuur Voor het gebied binnen de komgrens van de Aanvullingswet natuur bestaat de Bomenlijst uit:

- Alle gemeentelijke bomen.

 

Voor wijken die zijn opgezet in voormalige bosgebieden is het boskarakter kenmerkend. Deze gebieden zijn daarom in het geheel vergunningsplichtig. Daarmee kan getoetst worden of het boskarakter door eventuele kap in stand blijft. De wijken worden duidelijk begrensd en met straatnamen aangegeven.

 

- Individuele bomen, gemeentelijk en particulier, die van grote waarde zijn, de monumentale, waardevolle en toekomstbomen.

 

De bomen binnen de kom die zijn aangewezen als monumentale, waardevolle of toekomstboom worden opgenomen in de Bomenlijst.

 

- Bomen die geplant zijn in het kader van een herplantplicht.

 

Bomen die geplant zijn in het kader van een herplantplicht worden opgenomen in de Bomenlijst.

Dit geldt voor herplant die wordt opgelegd na vaststelling van de Bomenlijst.

 

Bijlage 4 Omgevingsplanactiviteiten van gemeenten die op grond van de Bruidsschat Omgevingsplan op 1 januari 2024 in het tijdelijke Omgevingsplan van de gemeente Epe staan.

Artikel 22.287 Omgevingsplanactiviteit gemeentelijk monument: algemeen

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit die betrekking heeft op een gemeentelijk monument worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    het monumentnummer en, voor zover van toepassing, de naam van het monument of de plaatselijke aanduiding van het archeologisch monument;

  • b.

    de opgave van het huidige gebruik van het gemeentelijk monument en het voorgenomen gebruik, als dat afwijkt van het huidige gebruik; en

  • c.

    de motivering voor het verrichten van de activiteit en een omschrijving van de gevolgen ervan voor het gemeentelijk monument.

 

Artikel 22.288 Omgevingsplanactiviteit gemeentelijk monument voor zover het gaat om een

archeologisch monument

1. Bij een aanvraag als bedoeld in artikel 22.287, worden, voor zover het gaat om een archeologisch monument, de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    een omschrijving van de aard van de activiteit, met vermelding van: 1°. de omvang in vierkante meters; en 2°. de diepte, in centimeters ten opzichte van het maaiveld;

  • b.

    een topografische kaart voorzien van een noordpijl en minimaal twee coördinatieparen, met de exacte locatie en omvang van de activiteit;

  • c.

    doorsnedetekeningen met de exacte locatie, omvang en diepte van de afzonderlijke ingrepen ten opzichte van het maaiveld;

  • d.

    als sprake is van een opgraving, ook als deze alleen bestaat uit een proefsleuvenonderzoek of een proefputtenonderzoek: een programma van eisen voor de opgraving;

  • e.

    als sprake is van een booronderzoek met boren met een diameter groter dan 10 cm: een plan van aanpak voor een booronderzoek;

  • f.

    als sprake is van een zichtbaar archeologisch monument: overzichtsfoto’s van de bestaande situatie en plantekeningen van de nieuwe toestand; en

  • g.

    voor zover de activiteit bestaat uit een bouwactiviteit: funderingstekeningen.

2. Zo nodig worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

a. een rapport waarin de archeologische waarde van dat deel van het archeologisch monument waarop de activiteit van invloed is, in voldoende mate nader is vastgesteld;

b. een rapport waarin de gevolgen van de activiteit op de archeologische waarden in voldoende mate inzichtelijk zijn gemaakt;

c. detailtekeningen met van de afzonderlijke ingrepen:

1°. de exacte locatie;

2°. de omvang en

3°. de diepte ten opzichte van het maaiveld.

d. voor zover de activiteit bestaat uit aanlegwerkzaamheden of een ontgrondingsactiviteit:

1°. een bestek met bijbehorende tekeningen of

2°. een werkomschrijving met bijbehorende tekeningen.

e. als sprake is van een sloopactiviteit: bestaande funderingstekeningen of

f. als sprake is van een archeologisch monument onder water: een vlakdekkende hoge resolutie sonaropname van de waterbodem en ultrahoge resolutie sonaropnamen van details.

 

Artikel 22.289 Eisen aan tekeningen als bedoeld in artikel 22.288

Tekeningen als bedoeld in artikel 22.288 hebben een schaal die niet kleiner is dan:

a. 1:2000, als het gaat om een topografische kaart;

b. 1:100, als het gaat om een funderingstekening of doorsnedetekening en

c. 1:50, als het gaat om een detailtekening.

 

Artikel 22.290 Omgevingsplanactiviteit: slopen van een gemeentelijk monument voor zover hetgaat om een monument

1. Bij de aanvraag, bedoeld in artikel 22.287, worden, voor zover het gaat om het slopen van een monument, de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

a. de volgende kleurenfoto’s die een duidelijke indruk geven van het monument in relatie tot de voorgenomen sloop:

1°. overzichtsfoto’s van de bestaande situatie en

2°. foto’s van de bestaande toestand.

b. de volgende tekeningen:

1°. als sprake is van het slopen van een deel van het monument waarbij de omvang van het monument wijzigt: situatietekeningen van de bestaande en de nieuwe situatie;

2°. opnametekeningen van de bestaande toestand met, voor zover noodzakelijk voor de beoordeling van de aanvraag:

plattegronden;

doorsneden;

gevelaanzichten of

een dakaanzicht en

3°. slooptekeningen en

c. een omschrijving van de sloopmethode en de aard van en bestemming voor het vrijkomend materiaal.

2. Zo nodig worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

a. een nadere bepaling van de monumentale waarde van het monument aan de hand van cultuurhistorische rapporten, met inbegrip van rapporten over architectuurhistorie, bouwhistorie, interieurhistorie, kleurhistorie of tuinhistorie;

b. als sprake is van verstoring van de bodem: een rapport waarin de archeologische waarde van de bodem onder het te slopen bouwwerk in voldoende mate is vastgesteld;

c. een beschrijving van de technische staat van het monument of het onderdeel van het monument waarop de voorgenomen activiteit betrekking heeft of

d. een onderbouwing van de beschrijving van de technische staat aan de hand van technische rapporten, met inbegrip van rapporten over bouwfysische en constructieve aspecten.

 

Artikel 22.291 Omgevingsplanactiviteit: verplaatsen van een gemeentelijk monument voor zover het gaat om een monument

1. Bij de aanvraag, bedoeld in artikel 22.287, worden, voor zover het gaat om het gedeeltelijk of volledig verplaatsen van een monument, de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

a. een beschrijving van de technische staat van het monument of het onderdeel van het monument waarop de voorgenomen activiteit betrekking heeft;

b. de volgende kleurenfoto’s die een duidelijke indruk geven van het monument in relatie tot de voorgenomen verplaatsing:

1°. overzichtsfoto’s van de bestaande situatie;

2°. foto’s van de bestaande toestand en

3° overzichtsfoto’s van de nieuwe locatie;

c. de volgende tekeningen:

1°. situatietekeningen van de bestaande en nieuwe situatie;

2°. opnametekeningen van de bestaande toestand met, voor zover noodzakelijk voor de beoordeling van de aanvraag:

plattegronden;

doorsneden;

gevelaanzichten of

een dakaanzicht en

3°. plantekeningen van de nieuwe toestand met, voor zover noodzakelijk voor de beoordeling van de aanvraag:

plattegronden;

doorsneden;

gevelaanzichten of

een dakaanzicht.

d. een bestek of werkomschrijving van de wijze van demonteren, van het verplaatsen naar de nieuwe locatie en de herbouw en

e. als de activiteit bestaat uit het verplaatsen van een molen; een rapport over de molenbiotoop van de bestaande en de nieuwe situatie.

2. Zo nodig worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

a. een nadere bepaling van de monumentale waarde van het monument aan de hand van cultuurhistorische rapporten, met inbegrip van rapporten over architectuurhistorie, bouwhistorie, interieurhistorie, kleurhistorie, tuinhistorie of over de relatie van het monument tot zijn historische omgeving;

b. als op de bestaande of op de nieuwe locatie sprake is van verstoring van de bodem: een rapport waarin de archeologische waarde van het terrein dat volgens de aanvraag door de activiteit zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld;

c. een onderbouwing van de beschrijving van de technische staat aan de hand van technische rapporten, met inbegrip van rapporten over bouwfysische, constructieve, materiaaltechnische of preventieve aspecten;

d. aanvullende tekeningen van de bestaande en nieuwe toestand, met inbegrip van detailtekeningen of

e. een opgave van de bij de voorbereiding en het verrichten van de activiteit te hanteren uitvoeringsrichtlijnen.

 

Artikel 22.292 Omgevingsplanactiviteit gemeentelijk monument: wijzigen van een monument of monument door herstel ontsieren of in gevaar brengen

1. Bij de aanvraag, bedoeld in artikel 22.287, worden, voor zover het gaat om het wijzigen van een monument of het herstellen daarvan waardoor het kan worden ontsierd of in gevaar kan worden gebracht, de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

a. de volgende kleurenfoto’s die een duidelijke indruk geven van het monument in relatie tot de voorgenomen activiteit:

1°. overzichtsfoto’s van de bestaande situatie en

2°. detailfoto’s van de bestaande toestand, die een duidelijke indruk geven van het onderdeel van het monument waar de voorgenomen activiteit zal worden verricht;

b. de volgende tekeningen:

1°. een situatietekening van de bestaande situatie, en als de nieuwe situatie daarvan afwijkt: een situatietekening van de nieuwe situatie;

2°. opnametekeningen van de bestaande toestand met voor zover noodzakelijk voor de beoordeling van de aanvraag:

plattegronden;

doorsneden;

gevelaanzichten of

een dakaanzicht.

3° als er gebreken worden hersteld: gebrekentekeningen;

4°. plantekeningen van de nieuwe toestand en van de voorgenomen werkzaamheden, met inbegrip van de te vervangen of te veranderen onderdelen en de te verhelpen gebreken, met, voor zover noodzakelijk voor de beoordeling van de aanvraag:

plattegronden;

doorsneden;

gevelaanzichten of

een dakaanzicht en

5°. als sprake is van verwijdering van materiaal: slooptekeningen en

c. een omschrijving van de aard en omvang van de activiteit in de vorm van een bestek of werkomschrijving, met:

1°. de te gebruiken en de te vervangen materialen, de toe te passen constructies, afwerkingen en kleuren, en de wijze van uitvoering of verwerking en

2°. als sprake is van verwijdering van materiaal: de sloopmethode en de aard van en bestemming voor het vrijkomend materiaal.

2. Zo nodig worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

a. een nadere bepaling van de monumentale waarde van het monument aan de hand van cultuurhistorische rapporten, met inbegrip van rapporten over architectuurhistorie, bouwhistorie, interieurhistorie, kleurhistorie of tuinhistorie;

b. als sprake is van verstoring van de bodem: een rapport waarin de archeologische waarde van de locatie in voldoende mate is vastgesteld;

c. een beschrijving van de technische staat van het monument of het onderdeel van het monument waarop de voorgenomen activiteit betrekking heeft;

d. een onderbouwing van de beschrijving van de technische staat aan de hand van technische rapporten, met inbegrip van rapporten over bouwfysische, constructieve, materiaaltechnische of preventieve aspecten;

e. aanvullende tekeningen van de bestaande en nieuwe toestand, met inbegrip van detailtekeningen;

f. voor zover er algemene kwaliteitsnormen of uitvoeringsrichtlijnen voor de instandhouding van monumenten op de activiteit van toepassing zijn: een opgave of de voorgenomen activiteit hierop is afgestemd of

g. als de activiteit een monument betreft dat een tuinaanleg, parkaanleg of andere groenaanleg is: een beheervisie.

 

Artikel 22.293 Omgevingsplanactiviteit gemeentelijk monument: monument door gebruik ontsieren of in gevaar brengen

Bij een aanvraag als bedoeld in artikel 22.287 wordt, voor zover het gaat om het gebruiken van een monument waardoor het kan worden ontsierd of in gevaar gebracht, een opgave verstrekt van de maatregelen die worden getroffen om deze nadelige gevolgen te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken.

 

Artikel 22.294 Eisen aan tekeningen als bedoeld in de artikelen 22.290 tot en met 22.292

1. Bij een aanvraag als bedoeld in de artikelen 22.290 tot en met 22.292 hebben tekeningen een schaal die niet kleiner is dan:

a. 1:1000, als het gaat om een situatietekening;

b. 1:100, als het gaat om een algemene geveltekening;

c. 1:20 of 1:50, als het gaat om een geveltekening voor een ingrijpende wijziging en

d. 1:100, als het gaat om een plattegrondtekening, doorsnedetekening of een tekening van het dakaanzicht.

2. Een detailtekening heeft een schaal van 1:1, 1:2 of 1:5 en is voorzien van een omschrijving van de materiaaltoepassing en de maatvoering.

3. Uit een situatietekening die is voorzien van een noordpijl blijkt de oriëntatie van het monument op het perceel en ten opzichte van omliggende bebouwing en wegen.

4. Een plattegrondtekening en een doorsnedetekening bevatten de volgende historische gegevens:

a. balklagen:

1°. gestippeld aangegeven in plattegronden van ruimten onder de balklagen en

2°. getekend aangegeven in doorsneden met aanduiding van de afmetingen;

b. geornamenteerde plafonds, gestippeld aangegeven in plattegronden van de ruimten waar deze zich bevinden;

c. houtafmeting, balklagen en kapconstructie, aangegeven in doorsneden van de bestaande en van de nieuwe toestand en

d. bijzondere ruimten of bouwdelen, direct of indirect betrokken bij de activiteit, aangegeven in plattegronden en doorsneden.

 

Artikel 22.295 Overeenkomstige toepassing voorbeschermd gemeentelijk monument

De artikelen 22.287 tot en met 22.294 zijn van overeenkomstige toepassing op een aanvraag om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een voorbeschermd gemeentelijk monument.

 

Artikel 22.296 Omgevingsplanactiviteit: slopen van een bouwwerk in een gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht

1. Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een sloopactiviteit in een gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht wordt aannemelijk gemaakt dat op de locatie van het te slopen bouwwerk een ander bouwwerk kan of zal worden gebouwd.

2. Zo nodig wordt een rapport verstrekt waarin de archeologische waarde van de bodem onder het te slopen bouwwerk in voldoende mate is vastgesteld.

 

Artikel 22.303 Voorschriften over archeologische monumentenzorg

1. Aan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, niet zijnde een bouwwerk, of een werkzaamheid als bedoeld in artikel 22.284, eerste lid, die van invloed is op een archeologisch monument kunnen in het belang van de archeologische monumentenzorg in ieder geval voorschriften worden verbonden, die inhouden een plicht tot:

a. het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in situ kunnen worden behouden;

b. het verrichten van opgravingen als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet;

c. het laten begeleiden van een activiteit die tot bodemverstoring leidt door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties; en d. het verrichten van een opgraving of een archeologische begeleiding op een bepaalde wijze, als die wijze in overeenstemming is met artikel 5.4, eerste en tweede lid, van de Erfgoedwet.

2. Aan een omgevingsvergunning voor een sloopactiviteit op of in een archeologisch monument in een beschermd stads- of dorpsgezicht kunnen in het belang van de archeologische monumentenzorg voorschriften over de wijze van slopen worden verbonden.

 

Artikel 22.302 Omgevingsplanactiviteit: slopen van een bouwwerk in een rijksbeschermd stads- ofdorpsgezicht

1. Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een sloopactiviteit in een rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht wordt aannemelijk gemaakt dat op de locatie van het te slopen bouwwerk een ander bouwwerk kan of zal worden gebouwd.

2. Zo nodig wordt een rapport verstrekt waarin de archeologische waarde van de bodem onder het te slopen bouwwerk in voldoende mate is vastgesteld.

 

§ 22.5.3 Voorschriften.

 

Artikel 22.297  Omgevingsplanactiviteit: uitweg 

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het maken, hebben of veranderen van een uitweg of het gebruik daarvan worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

 

  • 1.

    a. de locatie van de uitweg aan het voor-, zij- of achtererf;

  • 2.

    b. de afmeting van de nieuwe uitweg of de te veranderen bestaande uitweg en de beoogde verandering daarvan;

  • 3.

    c. de te gebruiken materialen en

  • 4.

    d. de aanwezigheid van obstakels die in de weg staan voor het aanleggen of het gebruik van de uitweg, zoals bomen, lantaarnpalen en nutsvoorzieningen.

     

Artikel  22.298  Omgevingsplanactiviteit: alarminstallatie

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het hebben van een alarminstallatie in, op of aan een onroerende zaak die een voor de omgeving opvallend geluid of lichtsignaal kan produceren, bedoeld in een gemeentelijke verordening, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • 1.

    de aard en de werking van de signalering en

  • 2.

    twee waarschuwingsadressen, inclusief telefoonnummers en namen van contactpersonen.

     

Artikel 22.299  Omgevingsplanactiviteit: vellen van houtopstand 

1. Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het vellen van een houtopstand, identificeert de aanvrager op de aanduiding, bedoeld in artikel 7.3, onder d, van de Omgevingsregeling, iedere houtopstand waarop de aanvraag betrekking heeft met een nummer.

2. Per genummerde houtopstand worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • 1.

    de soort houtopstand;

  • 2.

    de locatie van de houtopstand op het voor-, zij-, of achtererf;

  • 3.

    de diameter in centimeters, gemeten op 1,30 meter vanaf het maaiveld en

  • 4.

    de mogelijkheid tot herbeplanten of het voornemen om op een daarbij te vermelden locatie tot herbeplanten van een daarbij te vermelden aantal soorten over te gaan.

     

Artikel 22.300  Omgevingsplanactiviteit: handelsreclame

1. Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het maken of voeren van handelsreclame op of aan een onroerende zaak met behulp van een opschrift, aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook, die zichtbaar is vanaf een voor het publiek toegankelijke plaats, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • 1.

    het aantal en de afmetingen van de reclame;

  • 2.

    de hoogte van de reclame, gemeten vanaf het maaiveld tot de onderkant;

  • 3.

    de te gebruiken materialen, kleuren en verlichting; en d. de tekst van de reclame.

2. Als een andere dan de eigenaar, beperkt zakelijk gerechtigde of gebruiker van de onroerende zaak met diens toestemming handelsreclame maakt of voert, vermeldt de aanvrager in de aanvraag de naam, het adres en de woonplaats van die ander.

 

Artikel 22.301  Omgevingsplanactiviteit: opslaan roerende zaken 

1. Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het opslaan van roerende zaken in een daarbij aangewezen gedeelte van de gemeente worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • 1.

    de aard van de roerende zaken en

  • 2.

    de omvang van de opslag van de roerende zaken.

2. Als een ander dan de eigenaar, beperkt zakelijk gerechtigde of gebruiker van de onroerende zaak met diens toestemming roerende zaken opslaat, vermeldt de aanvrager in de aanvraag de naam, het adres, en de woonplaats van die ander.

 

§ 22.5.2.5 Aanvraagvereisten omgevingsvergunningen vereist op grond van artikel 4.35, tweede lid, van de Invoeringswet Omgevingswet

 

§ 22.3.3 Zwerfafval artikel 22.53 Bruidsschat Omgevingsplan Afval: zwerfvuil

Met het oog op het doelmatig beheer van afvalstoffen worden binnen een straal van 25 m rond de begrenzing van de locatie waarop de activiteit wordt verricht, zo vaak als nodig etenswaren, verpakkingen, sport- of spelmaterialen, of andere materialen verwijderd die van de activiteit afkomstig zijn.