Organisatie | Rotterdam |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Warmteplan Rijnhaven |
Citeertitel | Warmteplan Rijnhaven |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer |
Eigen onderwerp |
Geen
artikel 156, eerste lid, van de Gemeentewet
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
23-02-2024 | nieuwe regeling | 21-12-2023 | 2024, nummer 13 |
De Raad van de gemeente Rotterdam,
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 24 oktober 2023 (raadsvoorstel nr. 23bb007070/23bo007903);
gelet op artikel 1.1, eerste lid van het Bouwbesluit 2012 en artikel 156, eerste lid van de Gemeentewet;
overwegende dat het wenselijk is een warmteplan voor Rijnhaven vast te stellen en de bevoegdheid tot het wijzigen van het warmteplan op de onderdelen energie- en milieuprestaties over te dragen aan het college;
In de Rijnhaven gaat een intensieve stedelijke ontwikkeling plaatsvinden van 350.000 m2 BVO gebouwd programma waarvan circa 2.500-3.000 woningen plus nog circa 80.000 m2 niet-woonprogramma. Dit programma wordt in minimaal drie fases getenderd en in ontwikkeling gebracht.
Vanwege o.a. de huidige BENG–regelgeving zijn eisen gesteld aan isolatie en energievoorziening om tot een passend energiesysteem voor de Rijnhavenblokken te komen. De toekomstige gebouwen hebben niet alleen meer een warmtevraag maar in toenemende mate ook een koudevraag. Dat betekent dat er ook voorzien moet worden in koude/koelingscapaciteit. Warmte is in het gebied aanwezig middels stadsverwarming waar bovendien de concessie (hier: Eneco) op van toepassing is. Voor koude is er geen concessie in het gebied. Als de gemeente niet coördineert kiezen marktpartijen een individuele suboptimale oplossing.
Suboptimale oplossingen als luchtwarmtepompen en individuele WKO’s per ontwikkeling zijn voor het gebied onwenselijk. Bovendien zou het ook niet kunnen vanwege de beperkte WKO-capaciteit in de ondergrond. De luchtwarmtepompen zijn onwenselijk omdat ze veel elektrische energie verbruiken, sterk bijdragen aan hittestress en bovendien geluid veroorzaken. Gezien de grootte van het programma zou het om een flinke negatieve impact gaan. De methode met individuele WKO’s is in beginsel een goede oplossing maar zonder coördinatie ontstaan er meerdere systemen naast elkaar en dat heeft twee nadelige gevolgen: a) een enorme ruimtelijke druk op de ondergrond met de vele leidingsystemen (waardoor de inrichting en vergroening van de buitenruimte belemmerd worden) en b) de capaciteit van de bodemenergie ontoereikend is voor drie individuele systemen naast elkaar, omdat het minder efficiënt is dan één geïntegreerd systeem. Zo kunnen de eerste twee bouwblokken een eigen systeem realiseren, en is er geen capaciteit meer voor het derde en laatste bouwblok. Er valt een optimalisatieslag te maken door een collectief, geïntegreerd warmte-koude systeem te realiseren voor alle drie de bouwblokken.
Aangezien Rijnhaven een van de grotere ontwikkelingen binnen Rotterdam is en de ontwikkelingen binnen de beleidskaders van de gemeente moeten passen is het van belang dat de energievoorziening in lijn is met de energievisie voor 2030-2050 van Rotterdam.
Rotterdamse Energiesysteem Visie
Het energiebeleid van de gemeente Rotterdam gaat uit van een aantal uitgangspunten, welke zijn beschreven in de Rotterdamse Energiesysteemvisie (RESV). Voor het nieuwe energiesysteem moeten we als stad veel keuzes maken. De visie geeft niet de definitieve totaaloplossing, maar draagt er wel aan bij, door het vaststellen van de publieke belangen die de gemeente belangrijk vindt, de rol en de aanpak.
Rotterdam werkt aan het realiseren van een klimaatneutrale stad. Er komt geen CO₂ meer vrij bij het opwekken, transporteren, omzetten, opslaan en gebruiken van energie. Het Rotterdamse energiesysteem moet ervoor zorgen dat energie voor verblijven, verplaatsen en werken beschikbaar blijft op het juiste moment, in de juiste vorm en voor iedereen. Het systeem is namelijk essentieel voor de ‘goede groei’ waar Rotterdam voor kiest in de omgevingsvisie. Hiervoor zijn ingrijpende aanpassingen in alle onderdelen van het systeem nodig. Tegelijkertijd vraagt de transitie naar een duurzaam energiesysteem ruimte, het is daarmee ook een ontwerp-opgave.
Op grond van het Bouwbesluit 2012 (‘Bouwbesluit’) is de Gemeenteraad bevoegd een warmteplan vast te stellen. Een warmteplan is volgens artikel 1.1 Bouwbesluit een:
“besluit van de gemeenteraad inzake de aanleg van een distributienet voor warmte in een bepaald gebied, waarin voor een periode van ten hoogste 10 jaar, uitgaande van het voor die periode geplande aantal aansluitingen op dat distributienet, de mate van energiezuinigheid en bescherming van het milieu, gebaseerd op de energiezuinigheid van dat distributienet en het opwekkingsrendement van de over dat distributienet getransporteerde warmte, bij aansluiting op dat distributienet is opgenomen.”
Door de vaststelling van een warmteplan dient een te bouwen bouwwerken met één of meer verblijfsgebieden (‘Nieuwbouw’) in beginsel op het in het warmteplan opgenomen distributienet te worden aangesloten (de “aansluitplicht”, zie artikel 6.10 lid 3 Bouwbesluit). Hiermee kan maximaal gebruik worden gemaakt van de lokale bronnen en legt het zo min mogelijk beslag op de ondergrondse ruimte.
Daarnaast wordt in dit warmteplan de mate van energiezuinigheid en bescherming van het milieu van het energiesysteem vastgelegd (hoofdstuk 4).
Dit is relevant voor de vraag of er sprake is van een aansluitplicht: op grond van artikel 1.3 lid 4 Bouwbesluit geldt de aansluitplicht namelijk niet als een ‘gelijkwaardige oplossing’ voor een aansluiting op het energiesysteem wordt aangedragen. Van een dergelijke gelijkwaardige oplossing is sprake als met de (alternatieve) oplossing tenminste dezelfde mate van energiezuinigheid en bescherming van het milieu wordt bereikt als met de in dit warmteplan voor die aansluiting opgenomen mate van energiezuinigheid en bescherming van het milieu.
2 Afbakening & reikwijdte van het warmteplan
2.1 Gebiedsafbakening warmteplan
Het plangebied voor het energiesysteem waar dit warmteplan betrekking op heeft, is Rijnhaven. Dit gebied bevindt zich op de zuidoever van Rotterdam, grenzend aan het centrum en is onderstaand op figuur 2.1 aangeduid.
Figuur 2.1 Locatie Rijnhaven (rode cirkel) en Gebiedsafbakening reikwijdte (rood kader) warmteplan Rijnhaven
De woningen en gebouwen in het aangeduide gebied worden gefaseerd gebouwd. Het energiesysteem sluit aan op de fasering van de Nieuwbouw. Waarbij het steeds gaat om circa 1/3 van de totale ontwikkeling. De beoogde omvang bedraagt in totaal circa 350.000 m2 bruto vloeroppervlak. De aansluitingen zijn als volgt onderverdeeld:
2.3 De geldigheidsduur en actualiteit van het warmteplan
Het warmteplan geldt voor een periode van tien (10) jaar, te rekenen vanaf de dag nadat het warmteplan is vast- gesteld in de gemeenteraad en – de kennisgeving van – dat besluit is gepubliceerd in het Gemeenteblad.
De raad zal de bevoegdheid om de energieprestatie en/of de milieuprestatie van het warmtenet (zoals vastgelegd in dit warmteplan) aan te passen, mandateren aan het college. Uit de nota van toelichting bij het bouwbesluit volgt dat als ontwikkelingen daartoe aanleiding geven, de gemeenteraad het warmteplan kan wijzigen, bijvoorbeeld als over de energiezuinigheids- en/of milieuprestatie van het warmtenet actuele gegevens beschikbaar zijn gekomen, die substantieel afwijken van de aan het vastgestelde warmteplan ten grondslag liggende gegevens, of wanneer de bouwopgave in het warmteplangebied in de loop der tijd dusdanig wijzigt dat dit gevolgen heeft voor het geplande aantal aansluitingen op het warmtenet.1 Met de mandatering van deze bevoegdheid aan het college is in een dergelijk geval geen nieuwe raadsbehandeling nodig.
2.4 De aansluitplicht en de uitzonderingen op de aansluitplicht
Door de vaststelling van een warmteplan dient Nieuwbouw in het gebied in beginsel op grond van artikel 6.10 lid 3 van het Bouwbesluit op het in het warmteplan opgenomen energiesysteem te worden aangesloten. Het genoemde artikel luidt als volgt:
“Een te bouwen bouwwerk met een of meer verblijfsgebieden is aangesloten op het in het warmteplan bedoelde distributienet voor warmte indien:
Daarnaast geldt de aansluitplicht niet in de gevallen zoals omschreven in artikel 1.12a (‘Uitzonderingen woonfunctie voor particulier eigendom’) en artikel 1.12b (‘Uitzonderingen voor een drijvend bouwwerk’) van het Bouwbesluit.
Ten slotte geldt de aansluitplicht niet als een initiatiefnemer een ‘gelijkwaardige oplossing’ voor een aansluiting op het energiesysteem aandraagt. Dit zoals omschreven in artikel 1.3 lid 4 Bouwbesluit. Dit artikel luidt als volgt:
“Een in het eerste lid bedoelde gelijkwaardige oplossing voor een aansluiting op het distributienet voor warmte als bedoeld in artikel 6.10, derde lid, heeft ten minste dezelfde mate van energiezuinigheid en bescherming van het milieu als wordt bereikt met de in het warmteplan voor die aansluiting opgenomen mate van energiezuinigheid en bescherming van het milieu.”
Nieuwbouw hoeft dus niet op het energiesysteem te worden aangesloten als een initiatiefnemer op het gebied van energiezuinigheid en bescherming van het milieu ‘een gelijkwaardige oplossing voor een aansluiting op het energiesysteem’ aandraagt. De energiezuinigheids- en milieuprestaties van het energiesysteem staan omschreven in hoofdstuk 4.
Tot slot geldt de aansluitplicht ook niet meer als de geldigheidsduur van het warmteplan is verstreken.
In Bijlage 1 staat de Procedure uitzondering aansluitplicht op het energiesysteem opgenomen.
Voorliggend hoofdstuk geeft een beschrijving van het energiesysteem waarop voorliggend warmteplan betrekking heeft. In dit hoofdstuk geven we allereerst het programma en de projectuitgangspunten. Vervolgens beschrijven we de opbouw van het energiesysteem.
3.1 Programma en uitgangspunten
Het programma bestaat uit een mix van functies: wonen, kantoren, dienstverlening, horeca, hotel, detailhandel, sport, cultuur en ontspanning. De beoogde omvang bedraagt in totaal circa 385.000 m2 bvo. Het overgrote deel zal bestaan uit woningbouw (ca 70%). Voor een gedetailleerde weergave van het programma wordt verwezen naar het stedebouwkundig plan van de Rijnhaven2.
Het collectieve energiesysteem is bedoeld voor levering van warmte voor ruimteverwarming en warm tapwater en voor levering van koude voor ruimtekoeling.
Voor ruimteverwarming en voor ruimtekoeling is het uitgangspunt laagtemperatuur verwarming respectievelijk hoogtemperatuur koeling. Het uitgangspunt is dat ook aan de woningen koude geleverd zal worden.
Gezien de huidige wettelijke eisen met betrekking tot de energetische kwaliteit (BENG) en de mogelijke aanscherpingen die komende jaren nog volgen, is het uitgangspunt dat de warmtevraag en het benodigde aansluitvermogen voor verwarming relatief laag zullen zijn. (2) geeft een indicatie van de benodigde vermogens en de jaarlijkse energievraag.
3.2 Opbouw van het energiesysteem
Het energiesysteem voor Rijnhaven bestaat uit een combinatie van de volgende onderdelen:
Onderstaande figuur geeft het energiesysteem schematisch weer.
Figuur 3.1 Schematische weergave van het energiesysteem
Onderstaande figuur geeft een mogelijke vertaling naar het gebied. Deze figuur is ter illustratie en heeft nog geen formele status. De praktische uitwerking zal in later stadium plaatsvinden in afstemming met betrokkenen. De bronnen dienen alleen te worden gebruikt als onderdeel van een collectieve warmte-koude-voorziening.
Figuur 3.2 Globale weergave met de inpassing van de techniek (illustratief)
4 Mate van energiezuinigheid en bescherming van het milieu
In dit hoofdstuk zijn de prestaties van het energiesysteem weergegeven, gebaseerd op de uiteindelijke energiezuinigheids- en milieuprestatie van het energiesysteem die optreedt vanaf het moment dat het geplande aantal aansluitingen zoals opgenomen in het warmteplan is bereikt. De mate van energiezuinigheid en bescherming van het milieu van het energiesysteem zijn in dit hoofdstuk concreet uitgewerkt. Eerst wordt ingegaan op de energieprestatie van het energiesysteem, daarna op de milieuprestatie van het energiesysteem. Als sprake is van gelijkwaardigheid ten aanzien van energie en milieu wordt met de alternatieve oplossing minimaal dezelfde energie- en milieuprestatie bereikt als bij aansluiting op het energiesysteem.
De energie- en de milieuprestatie is relevant voor de initiatiefnemer die een aanvraag indient voor een omgevingsvergunning voor Nieuwbouw en niet op het energiesysteem wil aansluiten, maar op een gelijkwaardig alternatief (artikel 1.3 lid 4 Bouwbesluit).
De procedure voor een aanvraag tot het laten vervallen van de aansluitplicht op het energiesysteem op basis van gelijkwaardigheid, is beschreven in Bijlage I.
4.1 De energieprestatie van het energiesysteem
In onderstaande tabel is de energieprestatie van het energiesysteem weergegeven.
Tabel 4.1 Energieprestatie van het energiesysteem
Vergelijking van energiezuinigheid op basis van hoofdstuk 5 van het Bouwbesluit: een Energieprestatieberekening
De energiezuinigheidsprestatie van het gebouw met de alternatieve oplossing wordt berekend volgens de NTA 8800. Voor de onderbouwing van de gehanteerde energieprestatie van bouwkundige en installatietechnische maatregelen van duurzame alternatieven dient de aanvrager te beschikken over actuele kwaliteitsverklaringen opgenomen in de Databank Gecontroleerde Kwaliteitsverklaringen en Gelijkwaardigheidsverklaringen. Indien geen door BCRG goedgekeurde kwaliteitsverklaringen of gelijkwaardigheidsverklaringen beschikbaar zijn voor een techniek die de aanvrager wenst toe te passen, dient de aanvrager te rekenen met de forfaitaire waarden uit de NTA 8800.
Het is de intentie om de energieprestatie van het collectieve energiesysteem definitief vast te stellen in samenwerking met de toekomstig warmte-exploitant en in de loop van de tijd daar waar mogelijk verder te verbeteren. Dit is mogelijk door de EMG verklaring periodiek te valideren door Bureau CRG. De warmte-exploitant vraagt een EMG verklaring aan.
Indien na verlening van de eerste EMG-verklaring voor een collectief energiesysteem in het warmteplangebied een nieuwe EMG-verklaring door BCRG wordt vastgesteld voor dat collectieve energiesysteem en uit die EMG-verklaring volgt dat de energieprestatie ervan is verbeterd (hogere Fpren of lagere Fpdel), wordt bij de beoordeling van de gelijkwaardigheid van een alternatief vanaf zes maanden na vaststelling van die EMG-verklaring, uitgegaan van die verbeterde energieprestatie.
4.2 De milieuprestatie van het energiesysteem
In deze paragraaf is de milieuprestatie van het energiesysteem vastgelegd. Het gaat hierbij om de volgende factoren:
Aan de hand van deze factoren moet worden bepaald of de mate van bescherming van het milieu van een alternatieve oplossing ten minste gelijkwaardig is aan een aansluiting op het energiesysteem.
Sinds 1 januari 2018 geldt dat een maximale milieubelasting van de materialen die in een bouwwerk met gebruiks- of kantoorfunctie mogen worden moeten toegepast. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de Bepalingsmethode Milieuprestatie Bouwwerken.
Met een Milieukostenindicator (MKI) worden alle relevante milieueffecten van een product of systeem samengevoegd in een waarde uitgedrukt in Euro’s. In onderstaande tabel is de milieuprestatie van het energiesysteem weergegeven als MKI. Dit betreft de volgende onderdelen van het energiesysteem:
Het deel van de binneninstallatie na de afleverset is hierbij buiten beschouwing gelaten.
Tabel 4.3 Milieuprestatie met het energiesysteem
De MKI van het energiesysteem is berekend aan de hand van het volgende uitgangspunt.
Door het toepassen van het energiesysteem is er geen geluidsproductie van installaties voor warmte- en koudeopwekking op de gevel van het naastliggend perceel en hetzelfde perceel. Bij toepassing van alternatieve installaties zal de aanvrager door middel van een akoestisch onderzoek moeten aantonen dat de alternatieve installatie ten behoeve van warmte- en koudeopwekking gemeten op de gevel van het naastliggend perceel en hetzelfde perceel gelijkwaardig is aan het toepassen van het energiesysteem van dit warmteplan.
Tabel 4.4 Geluidsniveau als bedoeld in artikel 3.8 lid 2 en artikel 3.9 lid 3 van het bouwbesluit
Er is geen sprake van NOx en/of fijnstofuitstoot van het energiesysteem binnen de gebiedsafbakening van dit warmteplan. Bij toepassing van alternatieve installaties zal de aanvrager moeten aantonen dat de NOx- en fijnstofuitstoot van de alternatieve oplossing (binnen het gebied Rijnhaven), evenals bij een aansluiting op het energiesysteem gelijk is aan 0.
Tijdens koeling van de verblijfsruimte leidt dit niet tot extra opwarming van de buitenruimte en verblijfsruimte in hetzelfde perceel of naastliggende perceel
Het aantal doorboringen van de verschillende grondlagen dient i.v.m. risico op verticale lekkage van verschillende aquiferlagen tot een minimum beperkt te worden. Daartoe dient het bodemenergiesysteem de maximale verticale energiepotentie van de bodem te benutten, bij de WKO’s wordt een maximale filterlengte nagestreefd.
4.3 Vergelijking van de mate van bescherming van het milieu (uitgaande van de huidige berekeningswijzen die zijn opgenomen in het Bouwbesluit)
De gelijkwaardigheid van de mate van bescherming van het milieu is aangetoond, indien de alternatieve oplossing voldoet aan de volgende drie cumulatieve voorwaarden.
Middels een akoestisch onderzoek is aangetoond dat de geluidsproductie van installaties voor warmte- en koude-opwekking op de perceelsgrens minimaal gelijk is of lager is dan de in tabel 4.4 genoemde richtwaarde. De aanvrager moet daarvoor op de bouwtekeningen laten zien waar de geluid producerende installaties worden geplaatst.
Bij het bepalen of een alternatieve oplossing gelijkwaardig is aan de mate van bescherming van het milieu van het energiesysteem moet altijd worden uitgegaan van de meest actuele wet- en regelgeving over het berekenen van milieuprestaties. Dit warmteplan regelt nadrukkelijk niet hoe de vergelijking moet worden gemaakt.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 21 december 2023.
De griffier,
I.C.M. Broeders
De voorzitter,
A. Aboutaleb
Dit gemeenteblad ligt ook ter inzage bij het Concern Informatiecentrum Rotterdam (CIC): 010-267 2514 of bir@rotterdam.nl
Bijlage 1: Procedure uitzondering aansluitplicht op het energiesysteem
Een initiatiefnemer die een aanvraag indient voor een omgevingsvergunning voor – de bouw van – Nieuwbouw, en niet op het energiesysteem wil aansluiten, moet aantonen dat deze Nieuwbouw is voorzien van een alternatieve oplossing die ten minste gelijkwaardig is aan de energie- en milieuprestaties die in dit warmteplan zijn opgenomen. De procedure om te beoordelen of sprake is van een uitzondering op de aansluitplicht, als bedoeld in artikel 1.3 lid 4 Bouwbesluit, verloopt volgens onderstaand stappenplan. Aan dit stappenplan kunnen geen rechten worden ontleend. Het stappenplan kan bovendien wijzigen wanneer de berekeningswijze voor energieprestaties en/of milieuprestaties – ten aanzien van factoren waarvan de prestaties van het energiesysteem zijn opgenomen in dit warmteplan – wijzigen.
STAP 1: de initiatiefnemer dient een aanvraag in
De initiatiefnemer dient een aanvraag om een omgevingsvergunning voor bouwen in bij het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (“het College”) en geeft hierbij aan dat hij een beroep doet op de gelijkwaardigheidsbepaling. De initiatiefnemer levert ter onderbouwing – in ieder geval – de volgende informatie aan:
STAP 2: het college toetst de aanvraag
Het College controleert of aanvraag volledig en correct is (ontvankelijkheidstoets).
Het College stuurt de initiatiefnemer een brief, waarin het College aan de initiatiefnemer bericht dat de aanvraag nog niet in behandeling genomen kan worden. De aanvrager wordt op grond van het bepaalde in artikel 4:5 Awb in de gelegenheid gesteld om binnen een door het College gestelde termijn de benodigde aanvullende gegevens te verstrekken. Indien deze niet (compleet) binnen de gestelde termijn worden geleverd, of de verstrekte gegevens zijn nog steeds onvoldoende voor de beoordeling van de aanvraag, kan worden besloten de aanvraag omgevingsvergunning, wegens onvolledigheid van stukken, buiten behandeling te laten.
Het College beoordeelt of de aansluitplicht kan vervallen. In dat kader controleert het College:
STAP 3: het college neemt een beslissing op de aanvraag
Indien het alternatief niet voldoet aan de vereisten van gelijkwaardigheid, dan ontvangt de initiatiefnemer een weigeringsbesluit van het College, wegens strijdigheid met het Bouwbesluit. De aanvraag om een omgevingsvergunning wordt dan geweigerd.
De initiatiefnemer kan vervolgens een nieuwe aanvraag indienen voor een omgevingsvergunning op basis van:
Indien sprake is van een alternatieve oplossing die (minimaal) gelijkwaardig is aan de energie- en milieuprestaties die in dit warmteplan zijn opgenomen, dan is de aansluitplicht niet van toepassing op grond van artikel 1.3 lid 4 Bouwbesluit. Dit betekent echter nog niet dat een omgevingsvergunning voor de aangevraagde Nieuwbouw kan worden vergund. Het College beoordeelt de aanvraag ook nog aan de overige toepasselijke wet- en regelgeving.