Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Hattem

Verordening Jeugdhulp 2024 gemeente Hattem

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieHattem
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening Jeugdhulp 2024 gemeente Hattem
CiteertitelVerordening Jeugdhulp 2024 gemeente Hattem
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Verordening Jeugdhulp 2019 gemeente Hattem.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 149 van de Gemeentewet
  2. artikel 156 van de Gemeentewet
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

27-02-2024nieuwe regeling

05-02-2024

gmb-2024-82830

75861

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening Jeugdhulp 2024 gemeente Hattem

De raad van de gemeente Hattem;

 

Gelezen het voorstel van het College, no 75861 , d.d. 9 januari 2024;

 

Gelet op de artikelen 2.9, 2.12 lid 2 , 8.1.1 vierde lid, en 12.4 lid 2 van de Wet en artikel 149 en 156 van de Gemeentewet;

 

Overwegende dat de Wet voorschrijft om regels te stellen over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige voorzieningen, de wijze van afstemming met andere voorzieningen, de wijze waarop een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld, de bestrijding misbruik en oneigenlijk van de wet, en regels ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan;

 

Besluit:

 

De Verordening Jeugdhulp 2024 gemeente Hattem vast te stellen, onder intrekking van de Verordening Jeugdhulp 2019 gemeente Hattem.

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a.

      aanbieder: natuurlijke persoon of rechtspersoon die jeugdhulp verleent in de vorm van een algemene voorziening of individuele voorziening;

    • b.

      aanvraag: de aanvraag van of namens een jeugdige en/of zijn ouders voor een individuele voorziening;

    • c.

      andere voorziening: voorziening niet vallend onder de wet, op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen;

    • d.

      algemene voorziening: een jeugdhulpvoorziening die voor iedereen toegankelijk is zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften en persoonskenmerken van de jeugdige of zijn ouders;

    • e.

      budgethouder: de persoon die een pgb ontvangt op grond van de Wet;

    • f.

      college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hattem;

    • g.

      familiegroepsplan: hulpverleningsplan of plan van aanpak opgesteld door de ouders, samen met bloedverwanten, aanverwanten of anderen die tot de sociale omgeving van de jeugdige behoren;

    • h.

      fraude: handelen dat opzettelijk in strijd is met de regels, gericht op eigen of andermans (financieel) gewin, waaronder valsheid in geschrifte, bedrog, benadeling van rechthebbenden of verduistering plegen of trachten te plegen ten nadele van de gemeente, met het doel een betaling of ander voordeel te verkrijgen waarop hij geen recht heeft of kan hebben;

    • i.

      gebruikelijke hulp: hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van ouder en/of andere verzorgers of opvoeders;

    • j.

      gezinsplan: een document waarin de ondersteuningsbehoefte van een jeugdige en/of zijn ouders is vastgelegd, samen met de doelen (beoogde resultaten) en hoe deze te bereiken, evenals de bijdragen die zowel het college als de hulpvrager en zijn sociale netwerk hieraan kunnen leveren (ook wel ondersteuningsplan);

    • k.

      hulpvraag: behoefte van een jeugdige of een ouder aan jeugdhulp in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen, verstandelijke, lichamelijke of zintuigelijke beperking en stoornissen, als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de wet;

    • l.

      individuele voorziening: een op de jeugdige of zijn ouders toegesneden jeugdhulpvoorziening die door het college in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt verstrekt;

    • m.

      informele aanbieder: iemand uit het sociale netwerk van de jeugdige of zijn ouder(s) die jeugdhulp verleent door middel van een pgb;

    • n.

      persoonsgebonden budget (pgb): persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 8.1.1 van de wet, zijnde een door het college verstrekt budget aan een jeugdige of zijn ouders, dat hen in staat stelt de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort van derden te betrekken;

    • o.

      pgb-aanbieder: een derde die de jeugdige of zijn ouder(s) heeft betrokken en bij wie hij jeugdhulp inkoopt. Met de pgb-aanbieder wordt zowel de professionele aanbieder als de informele aanbieder bedoeld;

    • p.

      pgb-beheerder: een persoon die de belangen van de jeugdige of ouder behartigt en de aan een pgb verbonden taken uitvoert, indien de jeugdige of ouder ondersteuning heeft (of wenst te ontvangen) in de vorm van een pgb;

    • q.

      professionele aanbieder: een zorginstelling of een persoon die werkzaam is bij een zorginstelling of werkzaam is als zelfstandige zonder personeel. Deze zorginstelling of persoon staat ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren werkzaamheden ingeschreven in het Handelsregister. De professionele aanbieder beschikt over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken. De professionele aanbieder is geen familielid van de jeugdige of zijn ouder(s);

    • r.

      Veilig Thuis: het regionale advies- en meldpunthuiselijk geweld en kindermishandeling als bedoeld in artikel 1.1 van de wet;

    • s.

      wet: Jeugdwet;

    • t.

      zorg in natura (ZIN): de ondersteuning of jeugdhulp die aan personen wordt geleverd door aanbieders die door de gemeente gecontracteerd zijn in het kader van de wet;

  • 2.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet, het Besluit Jeugdwet en de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 2. Algemene voorzieningen

  • 1.

    Een algemene voorziening is rechtstreeks toegankelijk zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften en persoonskenmerken van de jeugdige of zijn ouders. Er vindt geen toegangsbeoordeling plaats door het college.

  • 2.

    De volgende vormen van algemene voorzieningen zijn beschikbaar:

    • a.

      preventie/basiszorg;

    • b.

      informatie, trainingen en (opvoed)advies;

    • c.

      jeugdgezondheidszorg;

    • d.

      (school)maatschappelijk werk;

    • e.

      jongerenwerk;

    • f.

      opvoed- en adviesbureau.

Artikel 3. Individuele voorzieningen

De volgende vormen van individuele voorzieningen zijn beschikbaar:

  • a.

    begeleiding individueel;

  • b.

    begeleiding groep;

  • c.

    wonen/verblijf;

  • d.

    behandeling individueel;

  • e.

    behandeling groep;

  • f.

    wonen/verblijf met behandeling;

  • g.

    pleegzorg;

  • h.

    dyslexiezorg;

  • i.

    diagnostiek basis en specialistische geestelijke gezondheidszorg;

  • j.

    behandeling zeer specialistische zorgvormen;

  • k.

    crisis;

  • l.

    kindergeneeskunde (ADHD-zorg en psychische en psychiatrische zorg);

  • m.

    jeugdbescherming;

  • n.

    jeugdreclassering;

  • o.

    vervoer.

Artikel 4. Toegang tot jeugdhulp via de gemeente

  • 1.

    Een hulpvraag van een jeugdige of zijn ouder kan binnenkomen bij de gemeente (in sommige gevallen nadat zij naar de gemeente zijn doorverwezen door het advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling (AMHK)).

  • 2.

    De beslissing door de gemeente welke zorg een jeugdige of zijn ouder precies nodig heeft, komt tot stand op basis van het onderzoek dat namens het college in samenspraak met die jeugdige en zijn ouders wordt uitgevoerd. Veelal zal op basis van één of meerdere gesprekken tussen een door de gemeente ingezette deskundige en de jeugdige en zijn ouders gekeken worden wat de jeugdige en zijn ouders eventueel zelf of met behulp van hun netwerk kunnen doen aan het probleem.

  • 3.

    Als aanvullend daarop een voorziening op het gebied van jeugdhulp nodig is, dan zal eerst gekeken worden of dit een algemene voorziening is of een individuele voorziening. Als een algemene voorziening passend is, dan kan de jeugdige of zijn ouder(s) hier zonder beschikking van de gemeente gebruik van maken. Algemene voorzieningen zijn vrij toegankelijk. Als een individuele voorziening noodzakelijk is dan neemt het college een besluit tot verstrekking van de voorziening en worden de jeugdige en zijn ouders doorverwezen naar een jeugdhulpaanbieder die in staat is om de betreffende problematiek aan te pakken.

Artikel 5. Toegang tot jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts

  • 1.

    De wet regelt daarnaast dat de jeugdhulp toegankelijk is na een verwijzing door de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist. Na een dergelijke verwijzing staat echter nog niet vast welke specifieke behandelvorm van jeugdhulp (dus bijvoorbeeld welke therapie) een jeugdige of zijn ouder precies nodig heeft.

  • 2.

    Een huisarts, medisch specialist of jeugdarts dient de jeugdige te verwijzen naar een gecontracteerde jeugdhulpaanbieder. De gemeente hoeft de kosten bij verwijzing naar een niet-gecontracteerde jeugdhulpaanbieder niet te vergoeden.

  • 3.

    In de praktijk zal het de jeugdhulpaanbieder zelf zijn die op basis van zijn professionele autonomie na de verwijzing beoordeelt welke voorziening precies nodig is (de behandelvorm), hoe vaak iemand moet komen (de omvang) en hoe lang (de duur).

  • 4.

    Bij deze beoordeling dient de jeugdhulpaanbieder zich te houden aan de afspraken die hij daarover met de gemeente heeft gemaakt in het kader van de contract- of subsidierelatie.

  • 5.

    Deze afspraken regelen hoe de betrokken professionals uit de verschillende disciplines onderling op de hoogte zijn van de doorverwijzing of behandeling van een kind. Zodat er sprake is van het principe van 1 gezin – 1 regisseur – 1 plan, met name bij multiproblematiek. Met als doel het borgen van de integrale benadering.

Artikel 6. toegang via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter, het openbaar ministerie en de directeur of selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting.

  • 1.

    Een andere ingang tot de jeugdhulp is via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter (via een kinderbeschermingsmaatregel of een maatregel tot jeugdreclassering), het openbaar ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting.

  • 2.

    De gecertificeerde instelling is verplicht om bij de bepaling van de in te zetten jeugdhulp in het kader van een door de rechter opgelegde kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering te overleggen met de gemeente. Uiteraard kan bij dit overleg een kostenafweging plaatsvinden.

  • 3.

    De gemeente is op haar beurt vervolgens gehouden de jeugdhulp in te zetten die deze partijen nodig achten ter uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregel of de jeugdreclassering. Deze leveringsplicht van de gemeente vloeit voort uit het feit dat uitspraken van rechters te allen tijde moeten worden uitgevoerd om rechtsgelijkheid en rechtszekerheid te kunnen garanderen.

  • 4.

    Ook hier geldt dat de gecertificeerde instelling in beginsel gebonden is aan de jeugdhulp die de gemeente heeft ingekocht. Als de kinderrechter een ondertoezichtstelling of gezagsbeëindiging uitspreekt, wijst hij gelijktijdig in de beschikking de gecertificeerde instelling aan die de maatregel gaat uitvoeren. Dit kan de rechter juist omdat de raad voor de kinderbescherming in zijn verzoekschrift een concreet advies geeft over welke gecertificeerde instelling de maatregel zou moeten uitvoeren.

  • 5.

    De raad voor de kinderbescherming neemt een gecertificeerde instelling in zijn verzoekschrift op die na overleg met de gemeente en gezien de concrete omstandigheden van het geval hiervoor het meest geschikt lijkt. De raad voor de kinderbescherming is verplicht om hierover met de gemeente te overleggen. Deze toegang wordt al in de wet zelf geregeld..

Artikel 7. Cliëntondersteuning

  • 1.

    Het college zorgt ervoor dat inwoners een beroep kunnen doen op kosteloze cliëntondersteuning, waarbij het belang van de jeugdige en zijn ouders uitgangspunt is.

  • 2.

    Het college wijst de jeugdige en zijn ouders op de mogelijkheid gebruik te maken van gratis onafhankelijke cliëntondersteuning.

Artikel 8. Onderzoek

  • 1.

    Het college onderzoekt in een gesprek met de jeugdige en/of zijn ouders in het kader van de hulpvraag aan de hand van een stappenplan:

  • Stap 1: Het college stelt de hulpvraag van de jeugdige of zijn ouder(s) vast.

  • Stap 2: Het college stelt vast of er sprake is van opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en/of stoornissen.

  • Stap 3: Het college bepaalt welke hulp (aard en omvang) nodig is voor de jeugdige om gezond en veilig op te groeien, te groeien naar zelfstandigheid, voldoende zelfredzaam te zijn en mee te doen in de samenleving. Hierbij houdt het college rekening met de leeftijd en het ontwikkelingsniveau.

  • Stap 4: Het college onderzoekt of én in hoeverre de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen (de ‘eigen kracht’) van de ouder(s) en van het sociaal netwerk voldoende zijn om zelf de nodige hulp en ondersteuning te kunnen bieden en of er gebruik kan worden gemaakt van algemene of voorliggende wettelijke voorzieningen.

  • Het college beoordeelt de volgende aspecten:

    • a.

      Is de ouder in staat de noodzakelijke hulp te bieden, eventueel met behulp van het sociale netwerk?

    • b.

      Is de ouder beschikbaar om de noodzakelijke hulp te bieden?

    • c.

      Raakt de ouder overbelast door het bieden van de hulp?

    • d.

      Kunnen financiële problemen ontstaan doordat de hulp door de ouder wordt geboden?

  • Stap 5: Alleen voor zover de eigen kracht, hulp uit het sociale netwerk, algemene en voorliggende (wettelijke) voorzieningen ontoereikend zijn, moet het college een jeugdhulpvoorziening verlenen.

  • 2.

    Het college wint een specifiek deskundig oordeel en advies in, als het onderzoek of de beoordeling van een aanvraag dit vereist.

  • 3.

    Bij het onderzoek stelt het college het burgerservicenummer (bsn) van de jeugdige vast. Bij jeugdigen vanaf 14 jaar kan dit aan de hand van een geldig identiteitsbewijs.

  • 4.

    Als de jeugdige of zijn ouder(s) een familiegroepsplan aan het college heeft overhandigd voor zijn ondersteuning, betrekt het college dat plan bij het onderzoek.

  • 5.

    De jeugdige of zijn ouder(s) dan wel diens vertegenwoordiger verschaft het college de gegevens en bescheiden die voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

  • 6.

    Het college informeert de jeugdige en/of zijn ouder(s) over de gang van zaken bij het gesprek, hun rechten en plichten en de vervolgprocedure.

  • 7.

    Het college informeert de jeugdige en/of zijn ouder(s) over de mogelijkheid om het gebruik van een vertrouwenspersoon.

  • 8.

    Het college kan in overleg met de jeugdige of zijn ouder(s) besluiten het onderzoek, bedoeld in het eerste lid, geheel of gedeeltelijk achterwege te laten, als het college op basis van voorafgaande dossieronderzoeken, bekendheid met de jeugdige of zijn ouder(s) en zijn actuele situatie, over voldoende inzicht beschikt in de jeugdhulpbehoefte.

Artikel 9. Verslag van het onderzoek (gezinsplan)

  • 1.

    Het college zorgt voor schriftelijke verslaglegging van het onderzoek, bedoeld als in artikel 8.

  • 2.

    Na het gesprek verstrekt het college aan de jeugdige en/of zijn ouder(s) zo spoedig mogelijk een verslag van de uitkomsten van het onderzoek in de vorm van een gezinsplan.

  • 3.

    De termijn waarop het gezinsplan wordt verstrekt wordt in afstemming met de jeugdige of zijn ouder(s) overeengekomen.

  • 4.

    De jeugdige of zijn ouder(s) tekent het gezinsplan voor gezien of akkoord en zorgt ervoor dat een getekend exemplaar zo spoedig mogelijk wordt geretourneerd aan de contactpersoon, waarmee hij het gesprek heeft gevoerd.

  • 5.

    Als de jeugdige of zijn ouder(s) slechts tekent voor gezien, kan hij daarbij tevens aangeven wat de reden is waarom hij niet akkoord is.

  • 6.

    Als de jeugdige of zijn ouder(s) van mening is dat hij in aanmerking komt voor een individuele voorziening, kan hij dit aangeven op het door hem ondertekende gezinsplan. Een ondertekend gezinsplan kan worden aangemerkt als aanvraag.

Artikel 10. Aanvraag

  • 1.

    Jeugdigen en/of ouders kunnen een aanvraag voor een individuele voorziening indienen bij het college.

  • 2.

    Een schriftelijke aanvraag is noodzakelijk voor het aanvragen van jeugdhulp. Het college beschouwt een ondertekend gezinsplan als aanvraag voor een individuele voorziening.

  • 3.

    Indien een jeugdige en/of zijn ouder(s) niet akkoord is met het gezinsplan dan kan de jeugdige en/of zijn ouder(s) op het gezinsplan aangeven waarom hij het niet eens is met het gezinsplan en welke jeugdhulp wordt aangevraagd.

  • 4.

    De termijn van aanvraag tot beschikking bedraagt maximaal 8 weken.

Artikel 11. Inhoud beschikking

  • 1.

    In de beschikking tot verstrekking van een individuele voorziening wordt in ieder geval aangegeven of de voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt.

  • 2.

    Bij het verstrekken van een voorziening in natura wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      welke de te treffen voorziening en het beoogde resultaat hiervan is;

    • b.

      wat de ingangsdatum en de uitvoeringsperiode van de voorziening is;

    • c.

      aan welke doelen en/of resultaten wordt gewerkt;

    • d.

      welke gecontracteerde aanbieder van jeugdhulp de voorziening verstrekt, en indien van toepassing;

    • e.

      welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn.

  • 3.

    Bij het verstrekken van een voorziening als pgb wordt in de beschikking vastgelegd:

    • a.

      welke de te treffen voorziening is;

    • b.

      welke aanbieder van jeugdhulp de voorziening verleend;

    • c.

      wat de ingangsdatum en de uitvoeringsperiode van de voorziening is;

    • d.

      voor welke doelen en/of resultaten het pgb wordt verstrekt;

    • e.

      wat de hoogte van het pgb is en hoe hiertoe is gekomen, en

    • f.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.

Artikel 12. Toekenning individuele voorzieningen

  • 1.

    Jeugdigen of ouders kunnen slechts in aanmerking komen voor een individuele voorziening als:

    • a.

      er sprake is van opvoedingsproblemen bij de ouders en/of de jeugdige indien er sprake is van psychische problemen of stoornissen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking bij de jeugdige, waardoor hij/zij onvoldoende in staat is om gezond en veilig op te groeien, te groeien naar zelfstandigheid, voldoende zelfredzaam te zijn en mee te doen aan het maatschappelijk verkeer. En:

    • b.

      voor zover zij geen oplossing kunnen vinden voor de hulpvraag binnen hun eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen, waaronder in ieder wordt verstaan:

      • i.

        gebruikelijke hulp van ouders en hulp van andere personen uit het sociale netwerk;

      • ii.

        het aanspreken van een aanvullende verzekering die is afgesloten.

      • iii.

        door gebruik te maken van een algemene voorziening, of;

      • iv.

        door gebruik te maken van een voorliggende (wettelijke) voorziening.

  • 2.

    Recht op een individuele voorziening bestaat slechts voor zover deze als goedkoopst adequate voorziening kan worden aangemerkt.

  • 3.

    Het college heeft voorzieningen ingekocht door middel van de aanbesteding door Zorgregio Midden IJssel Oost Veluwe. De voorzieningen (producten) met de daarbij behorende criteria zijn omschreven in het zorgproductenboek. Het zorgproductenboek is te vinden op: www.zorgregiomijov.nl

Artikel 13. Weigeringsgronden individuele voorziening

  • 1.

    Geen individuele voorziening wordt verstrekt:

    • a.

      indien de jeugdige op grond van het woonplaatsbeginsel geen woonplaats heeft in de gemeente Hattem;

    • b.

      voor zover aanspraak bestaat op een voorliggende voorziening (door eigen kracht, sociaal netwerk, algemene voorziening, voorliggende voorziening).

    • c.

      als voor de problematiek, die aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat;

    • d.

      als de jeugdige of zijn ouder(s) een indicatie heeft voor zorg met verblijf op grond van de Wet langdurige zorg of er redenen zijn om aan te nemen dat de jeugdige of zijn ouder(s) daarvoor in aanmerking komt, maar weigert mee te werken aan het verkrijgen van een besluit hierover;

    • e.

      als de jeugdige of zijn ouder(s) de gevraagde voorziening vóór datum van het besluit heeft gerealiseerd of geaccepteerd, tenzij het college daarvoor schriftelijk toestemming heeft gegeven of de noodzaak en passendheid van de voorziening en de gemaakte kosten achteraf nog kan beoordelen;

    • f.

      indien ondersteuning is aangevraagd die zal worden verleend buiten Nederland, tenzij het college na voorafgaande goedkeuring van oordeel is dat het inzetten van ondersteuning buiten de landsgrenzen een bijdrage levert aan het behalen van het beoogde resultaat, dat niet in Nederland kan worden behaald.

Artikel 14 Afstemming met gezondheidszorg

  • 1.

    Het college maakt afspraken met de huisartsen, medisch specialisten, jeugdartsen en de zorgverzekeraars over de voorwaarden waaronder en de wijze waarop de verwijzing, als bedoeld in artikel 2.6 eerste lid, onderdeel g van de wet en artikel 2.4 van deze verordening, plaatsvindt.

  • 2.

    .Het college maakt afspraken met de zorgverzekeraars en het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) hoe de continuïteit van zorg te garanderen voor jeugdigen die jeugdhulp ontvangen en de leeftijd van 18 jaar bereiken en daarmee onder de Zorgverzekeringswet of Wet langdurige zorg komen te vallen, en hoe te voorkomen dat jeugdigen tussen wal en schip vallen wanneer er discussie is over het wettelijke kader.

  • 3.

    Het college draagt zorg dat de jeugdige en/of zijn ouders ondersteund worden richting het CIZ, indien er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de jeugdige in aanmerking kan komen voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van onafhankelijke cliëntondersteuning.

Artikel 15. Afstemming met gecertificeerde instellingen

  • 1.

    Het college maakt afspraken met de gecertificeerde instellingen over de aansluiting tussen de algemene voorzieningen als bedoeld in hoofdstuk 2 en de gecertificeerde instellingen.

  • 2.

    Het college maakt afspraken met de gecertificeerde instellingen over:

    • a.

      het overleg over de aangewezen jeugdhulp in het kader van de kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering, zoals bedoeld in artikel 3.5 lid 1 van de wet;

    • b.

      het overleg over de eventueel gewenste jeugdhulp na beëindiging van de kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering;

    • c.

      de vorm en inhoud van het besluit tot inzet van jeugdhulp van de gecertificeerde instelling en hoe het college daarvan op de hoogte gesteld wordt;

    • d.

      wanneer en onder welke voorwaarden de gecertificeerde instelling budgethouder van een persoonsgebonden budget kan zijn namens de jeugdige en zijn ouders;

    • e.

      hoe te handelen wanneer de gecertificeerde instelling meent dat niet-gecontracteerde jeugdhulp ingezet dient te worden.

  • 3.

    Het college en de gecertificeerde instelling leggen de afspraken als bedoeld in het tweede lid vast in een protocol als bedoeld in artikel 3.5 lid 3 lid van de wet.

Artikel 16. Afstemming met het justitiedomein

  • 1.

    Het college maakt afspraken met de gecertificeerde instellingen, de Raad voor de Kinderbescherming en Justitiële Jeugdinrichtingen over het overleg over de inzet van jeugdhulp bij de uitvoering van een strafrechtelijke beslissing en jeugdreclassering als bedoeld in artikel 2.4 lid 2 onderdeel b van de wet.

  • 2.

    Het college en de betrokken instellingen nemen de afspraken zoals bedoeld in het eerste lid op in het protocol zoals bedoeld in artikel 3.1 lid 5 van de wet.

Artikel 17. Afstemming met voorschoolse voorzieningen, onderwijs en leerplicht

  • 1.

    Het college zorgt ervoor dat alle locaties voor kinderopvang, primair en voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs een contactpersoon hebben bij het toegangsteam van de gemeente.

  • 2.

    Het college draagt zorg voor een goede afstemming tussen de in lid 1 genoemde contactpersonen en de leerplichtambtenaren.

  • 3.

    Afspraken over de afstemming van jeugdhulpvoorzieningen, onderwijszorg en leerplichtzaken worden vastgelegd in het gespreksverslag van de jeugdige en/of zijn ouders.

Artikel 18. Afstemming met Veilig Thuis

Het college maakt afspraken met Veilig Thuis over de toegang naar algemene en individuele voorzieningen.

Artikel 19. Afstemming met Wmo‐voorzieningen

  • 1.

    Het college draagt zorg voor een goede afstemming van voorzieningen op grond van deze verordening en voorzieningen voor jeugdigen dan wel ouders op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

  • 2.

    Het college draagt zorg voor de continuïteit van zorg onder zijn verantwoordelijkheid wanneer de jeugdige de leeftijd van 18 jaar bereikt.

Artikel 20. Afstemming met voorzieningen werk en inkomen

Het college draagt zorg dat het toegangsteam, jeugdhulpaanbieders en de gecertificeerde instellingen financiële belemmeringen voor het slagen van preventie en jeugdhulp vroegtijdig signaleren en waar nodig jeugdigen en hun ouders helpen de juiste ondersteuning vanuit de gemeentelijke voorzieningen – zoals schuldhulpverlening, inkomensvoorzieningen, re-integratievoorzieningen en armoedevoorzieningen – te krijgen om deze belemmeringen weg te nemen.

Artikel 21. Kwaliteit

  • 1.

    Het college draagt er zorg voor dat minimaal de uitvoering van de wettelijke kwaliteitseisen worden opgenomen in de contracten en subsidieafspraken met de aanbieders.

  • 2.

    De (formele/gecontracteerde) aanbieder voldoet aan de volgende criteria:

    • a.

      zet adequaat opgeleide medewerkers in volgens het toetsingskader opleidingen en het zorgproductenboek welke zijn gepubliceerd op www.zorgregiomijov.nl ;

    • b.

      zet medewerkers in dien in het bezit zijn van een verklaring omtrent gedrag (VOG), met profiel 45 Gezondheidszorg en welzijn van mens en dier, die niet ouder is dan drie maanden voor indiensttreding van de medewerker of de aanvang van het vrijwilligerswerk.

    • c.

      zorgt bij de inzet van vrijwilligers voor een vrijwilligersbeleid en voor een professionele begeleiding van de vrijwilligers. De toegevoegde waarde van de vrijwilliger op het zorg-/ondersteuningsproces van de jeugdige of zijn ouder(s) wordt nauwlettend in de gaten gehouden. In het beleid over de inzet van vrijwilligers is tenminste geregeld hoe de aanbieder het kennisniveau, begeleiding/ondersteuning en de veiligheid van vrijwilligers borgt;

    • d.

      leeft de relevante en dan geldende (door de branche/werkgeversorganisatie) ondertekende cao na en past deze actief toe, waaronder, doch niet gelimiteerd tot:

      • i.

        cao GGZ;

      • ii.

        cao VVT;

      • iii.

        cao Gehandicaptenzorg;

      • iv.

        cao Jeugdzorg;

      • v.

        cao Welzijn en Maatschappelijke dienstverlening;

    • e.

      beschikt over een gecertificeerd kwaliteitsborgingssysteem voor de dienstverlening waarop de overeenkomst ziet en kan hiertoe het certificaat overleggen. Voorbeelden van geaccepteerde certificaten zijn: HKZ, Mijn Keurmerk (Kiwa), HKZ Light, PREZO keurmerk, Keurmerk Kwaliteitswaarborg Zorgboerderijen (Federatie Landbouw en Zorg), ISO 9001:2015, kwaliteitsvisitaties van brancheverenigingen NVO, NIP, NVVP, LVVP, NFG en FVB;

    • f.

      is aangesloten bij een branchevereniging en/of beroepsvereniging voor onder andere doorontwikkeling en borging van kwaliteit en intervisie;

    • g.

      is in bezit van een afgegeven verklaring omtrent gedrag (VOG) voor rechtspersonen, indien de formele aanbieder rechtspersoonlijkheid heeft;

    • h.

      heeft geen corrigerende of bestuursrechtelijke maatregel(en) opgelegd gekregen van de toezichthouder;

    • i.

      onderschrijft de governancecode zorg van de brancheorganisaties Zorg, zoals gepubliceerd op www.brancheorganisatieszorg.nl. De opdrachtnemer past de meest actuele governancecode zorg actief toe dan wel handelt in de aard van de governancecode;

    • j.

      zorgt voor een systeem voor het veilig melden van onzorgvuldigheden en incidenten in de zorgverlening;

    • k.

      controleert het functioneren van iedere nieuwe medewerker bij indiensttreding;

    • l.

      meldt ontslag van een medeweker in verband met ernstig disfunctioneren bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd;

    • m.

      zorgt voor een gratis en laagdrempelige afhandeling van klachten en geschillen van de jeugdige of zijn ouder(s)en

    • n.

      meldt calamiteiten bij de inspectie voor Gezondheidszorg en Jeugd;

    • o.

      voert een deugdelijke administratie en goede registratie, waarbij in ieder geval inkomsten, uitgaven, verplichtingen, jeugdige of zijn ouder(s)dossiers en verantwoording te herleiden zijn naar bron en bestemming.

Artikel 22. Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregel en jeugdreclassering

Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, in ieder geval rekening met:

  • a.

    de aard en omvang van de te verrichten taken;

  • b.

    de voor de sector toepasselijke Cao-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie;

  • c.

    een redelijke toeslag voor overheadkosten;

  • d.

    een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg, en

  • e.

    kosten voor bijscholing van het personeel.

Artikel 23. Algemene criteria persoonsgebonden budget (pgb)

  • 1.

    Als een jeugdige of zijn ouder(s) in aanmerking komt voor een individuele voorziening, maar zorg in natura niet passend is en hij daarom de jeugdhulp zelf wenst in te kopen door middel van een pgb, dan toetst het college of voldaan wordt aan de in artikel 8.1.1 lid 2 van de wet opgenomen voorwaarden. Een pgb wordt verstrekt indien:

    • 1)

      de jeugdige of zijn ouders naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat zijn tot een redelijke waardering van de belangen ter zake dan wel met hulp uit hun sociale netwerk dan wel van een curator, bewindvoerder, mentor, gemachtigde, gecertificeerde instelling of aanbieder van gesloten jeugdhulp, in staat zijn de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;

    • 2)

      de jeugdige of zijn ouders zich gemotiveerd op het standpunt stellen dat zij de individuele voorziening die wordt geleverd door een aanbieder, niet passend achten; en

    • 3)

      naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort en die de jeugdige of zijn ouders van het budget willen betrekken, van goede kwaliteit is.

  • 2.

    Het college beoordeelt of de jeugdige of zijn ouder(s) -eventueel met behulp van zijn pgb-beheerder- in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen en het uitvoeren van de aan een pgb verbonden voorwaarden aan de hand van de 10 punten pgb-vaardigheid. Het college toetst of de jeugdige of zijn ouder(s):

    • a.

      een goed overzicht heeft van de situatie;

    • b.

      weet welke regels horen bij een pgb;

    • c.

      een overzichtelijke pgb-administratie kan bijhouden;

    • d.

      zelf de communicatie met de gemeente, de zorgverzekeraar of zorgkantoor, de Sociale verzekeringsbank (Svb) en zorgverleners kan doen;

    • e.

      zelfstandig kan handelen en zelf zorgverleners kan kiezen;

    • f.

      zelf afspraken kan maken en deze afspraken bij kan houden en zich hieraan kan houden;

    • g.

      passende zorg kan kiezen en kan beoordelen of de zorg van goede kwaliteit is;

    • h.

      de zorg zelf kan regelen met 1 of meerdere zorgverleners;

    • i.

      kan fungeren als werkgever of opdrachtgever voor de zorgverlener.

  • 3.

    Het college beoordeelt of de jeugdige of zijn ouder(s) zich gemotiveerd op het standpunt stellen dat zorg in natura niet passend is. Het is aan de jeugdige of zijn ouders om aan te tonen waarom de zorg in natura aanbieder niet passend is.

  • 4.

    Het college beoordeelt of een voorziening van goede kwaliteit –en dus veilig, doeltreffend en cliëntgericht- is aan de hand van:

    • a.

      het toetsingskader opleidingen, zoals vermeld op www.zorgregiomijov.nl ;

    • b.

      een verklaring omtrent het gedrag (VOG);

    • c.

      het budgetplan.

  • 5.

    In het budgetplan is in elk geval opgenomen:

    • a.

      welke voorziening de jeugdige of zijn ouder(s) met het pgb zou willen inkopen en bij welke aanbieder;

    • b.

      welke doelafspraken jeugdige of zijn ouder(s) en de pgb-aanbieder maken en hoe zij deze gaan bereiken;

    • c.

      binnen welk tijdsbestek deze doelen moeten worden behaald en hoeveel uur daarvoor nodig is;

    • d.

      binnen welk tijdsbestek kan worden afgeschaald naar minder uren en/of lichtere jeugdhulpinzet;

    • e.

      wanneer de jeugdhulp geëvalueerd wordt;

    • f.

      de inzet en afstemming met algemene en andere voorzieningen of andere vormen van geboden hulp;

    • g.

      de naam van de eerst verantwoordelijke zorgverlener en de vervanger bij afwezigheid van de eerst verantwoordelijke zorgverlener.

    • h.

      de kosten van de voorziening, uitgedrukt in aantal eenheden en tarief.

  • 6.

    Het pgb mag niet worden besteed aan:

    • a.

      kosten voor bemiddeling, tussenpersonen of belangenbehartigers;

    • b.

      kosten voor het voeren van een pgb-administratie;

    • c.

      kosten voor ondersteuning bij het aanvragen en beheren van een pgb;

    • d.

      kosten voor een feestdagenuitkering en een eenmalige uitkering;

    • e.

      andere kosten dan het leveren van de ondersteuning.

  • 7.

    Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 8.

    Het college kan de Sociale Verzekeringsbank (SVB) gemotiveerd verzoeken om betalingen uit het pgb voor ten hoogste dertien weken geheel of gedeeltelijk op te schorten als duidelijk is dat de jeugdige of zijn ouder(s) het pgb in die periode ten onrechte (kunnen) inzetten. Het college stelt de pgb-houder hiervan schriftelijk op de hoogte.

Artikel 24. Onderscheid professionele en informele aanbieder

  • 1.

    Van een professionele aanbieder is sprake als de hulp verleend wordt door:

    • a.

      personen die werkzaam zijn bij een instelling die ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staat in het handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007) en in het bezit zijn van voor de zorg relevante diploma’s;

    • b.

      personen die aangemerkt zijn als Zelfstandige Zonder Personeel (ZZP) en ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/ werkzaamheden ingeschreven staan in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007) en in het bezit zijn van voor de zorg relevante diploma’s;

    • c.

      Personen die staan in het register, bedoeld in artikel 3 van de wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (BIG-register) en/of artikel 5.2.1 van het Besluit Jeugdwet, voor het uitoefenen van een beroep voor het verlenen van jeugdhulp.

  • 2.

    Van een informele aanbieder is sprake als de hulp verleend wordt door:

    • a.

      een persoon uit het sociale netwerk van de jeugdige of zijn ouder(s);

    • b.

      een eerste- of tweedegraads bloedverwant van de jeugdige of zijn ouder(s), ongeacht het bezit van voor de zorg relevante diploma’s en inschrijvingen in het handelsregister.

  • 3.

    Een jeugdige of zijn ouder(s) heeft de mogelijkheid om dienstverlening te betrekken van een persoon of organisatie behorende tot het sociale netwerk:

    • a.

      als de jeugdige of zijn ouder(s) een gelijkwaardig of beter resultaat kan behalen als iemand uit het sociale netwerk de zorg verleent;

    • b.

      als dit leidt tot volwaardige dienstverlening die passend is aan de hulpvraag van de jeugdige of zijn ouder(s);

    • c.

      als de jeugdhulp die wordt geboden veilig, adequaat, cliëntgericht en doeltreffend is, en;

    • d.

      als er voldoende draagkracht, tijd en bekwaamheid is voor de inzet van een pgb.

  • 4.

    De informele aanbieder hoeft niet te voldoen aan het toetsingskader opleidingen en het aanleveren van een VOG zoals genoemd in artikel 16 lid 4 en 5.

Artikel 25. Niet verstrekken pgb

  • 1.

    Het college verstrekt geen pgb als er sprake is van jeugdhulp in een spoedeisende situatie.

  • 2.

    Het college verstrekt geen pgb indien deze is bestemd voor besteding in het buitenland, tenzij er toestemming is gegeven door de toegang op basis van behoefte in lijn met de reguliere ondersteuning.

  • 3.

    Het college verstrekt geen pgb voor jeugdhulp van een pgb-aanbieder die fraude heeft gepleegd in de 4 jaren voorafgaand aan de aanvraag.

  • 4.

    Het college verstrekt geen pgb voor hulp van een pgb-aanbieder indien er twijfels zijn over de integriteit van de pgb-aanbieder, wat zich in ieder geval voordoet indien de pgb-aanbieder:

    • a.

      betrokken is geweest bij strafbare feiten of overtredingen heeft begaan die de veiligheid en de kwaliteit van de ondersteuning in gevaar brengen;

    • b.

      verdacht is geweest van strafbare feiten dan wel daarvoor veroordeeld is geweest;

    • c.

      bestuursrechtelijke en/of fiscaalrechtelijke boetes opgelegd heeft gekregen;

    • d.

      bestuursrechtelijke handhavingsmaatregelen opgelegd heeft gekregen in de vorm van een last onder bestuursdwang en/of dwangsom;

    • e.

      doet vermoeden op basis van feiten en omstandigheden dat de pgb-aanbieder en/of zijn directie en/of de aan hen gelieerde vennootschappen een zakelijk samenwerkingsverband onderhouden met derden die in relatie staan tot strafbare feiten of daarvan verdacht worden;

    • f.

      zich niet professioneel gedraagt. Hiervan is onder andere sprake indien de pgb-aanbieder zich intimiderend opstelt, geen voorbeeldfunctie toont of incidenten hebben plaatsgevonden binnen de uitvoering van zijn functie.

Artikel 26. De hoogte van een pgb

  • 1.

    De hoogte van een pgb voor dienstverlening door een formele aanbieder bedraagt 80% van de goedkoopst adequate individuele voorziening in natura.

  • 2.

    De hoogte van het pgb voor dienstverlening door een informele aanbieder bedraagt:

    • a.

      bij het bestaan van een dienstbetrekking het uurloon gelijk aan de hoogste periodiek voor de benodigde hulp in de desbetreffende CAO, vermeerderd met de vakantiebijslag en tegenwaarde van de verlofuren.

    • b.

      de maximale hoogte van de tegemoetkoming per kalendermaand voor een hulp uit het sociaal netwerk zoals opgenomen in artikel 8ab van de Regeling Jeugdwet, tenzij op basis van het budgetplan van de cliënt kan worden volstaan met een lagere tegemoetkoming of;

    • c.

      de tegemoetkoming per kalendermaand voor schoonmaakmiddelen, levensmiddelen, kleding of reiskosten zoals bedoeld in artikel 8ab van de Regeling Jeugdwet. De tegemoetkoming wordt berekend aan de hand van de door het college vastgestelde vergoedingenlijst die waar mogelijk gebaseerd is op richtbedragen van het Nibud.

  • 3.

    De hoogte van een pgb in de vorm van vervoer van en naar begeleiding groep bedraagt een gangbare vastgestelde vergoeding per kilometer, uitgaande van de dichtst bij de woning van de jeugdige of zijn ouder(s) gelegen geschikte locatie.

  • 4.

    Indien het pgb in een individueel geval onvoldoende is om de aangewezen voorziening te kunnen inkopen, wordt het tarief zodanig aangepast dat de hulp hiermee bij tenminste één aanbieder kan worden ingekocht.

Artikel 27. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of invordering

  • 1.

    Conform artikel 8.1.2 van de wet doen een jeugdige of zijn ouders op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hen redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een individuele voorziening.

  • 2.

    het college een besluit, genomen op grond van deze verordening herzien dan wel intrekken indien het college vaststelt dat:

    • a.

      de jeugdige of zijn ouders onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere besluit zou hebben geleid;

    • b.

      de jeugdige of zijn ouders niet langer op de individuele voorziening of op het daarmee samenhangende pgb zijn aangewezen;

    • c.

      de individuele voorziening of het daarmee samenhangende pgb niet meer toereikend is te achten;

    • d.

      de jeugdige of zijn ouders niet voldoen aan de voorwaarden van het pgb, of

    • e.

      de jeugdige of zijn ouders de individuele voorziening niet of voor een ander doel gebruiken dan waarvoor het is bestemd.

  • 3.

    Als het college een beslissing op grond van het tweede lid, onder a heeft ingetrokken, kan het college van degene die opzettelijk onjuiste of onvolledige gegevens heeft verschaft, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde invorderen van de ten onrechte genoten individuele voorziening of het ten onrechte genoten pgb.

Artikel 28. Bestrijding oneigenlijk gebruik, misbruik en niet-gebruik

  • 1.

    Het college informeert jeugdigen en ouders in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een jeugdhulpvoorziening zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

  • 2.

    Het college wijst een toezichthouder aan die belast is met het houden van toezicht op de naleving van de rechtmatig en doelmatige uitvoering van de wet.

  • 3.

    De toezichthouder functioneert onafhankelijk.

  • 4.

    De aangewezen toezichthouder is belast met:

    • a.

      de bevoegdheid om inlichtingen te vorderen;

    • b.

      de bevoegdheid om de (cliënten)administratie te vorderen bij de zorgverlener;

    • c.

      de bevoegdheid om de administratie te vorderen van de cliënt of de Pgb- beheerder;

    • d.

      vorderen van identificatie;

    • e.

      inzage van documenten en toegang tot gegevens;

    • f.

      het betreden van plaatsen (met uitzondering van woningen);

    • g.

      controleren of de zorgverlener de verplichtingen uit de toekenningsbeschikking of de raamovereenkomst of uitvoeringsovereenkomst met het college naleeft;

    • h.

      ondersteuningsinhoudelijk controleren van de overeenkomsten die de cliënt of de pgb-beheerder heeft gesloten; voldoen deze aan bij de aanvraag geleverde gegevens en informatie;

    • i.

      controleren of de voorziening veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht wordt uitgevoerd.

  • 5.

    Een ieder is verplicht om mee te werken aan het onderzoek van de toezichthouder.

  • 6.

    Het college kan nadere regels stellen over de bevoegdheden van de toezichthouder.

Artikel 29. Rechtmatig- en doelmatigheidsonderzoek

  • 1.

    Een toezichthouder kan een rechtmatigheids- en doelmatigheidsonderzoek uitvoeren dat bestaat uit een formele controle, materiële controle, detailcontrole en een fraudeonderzoek.

  • 2.

    Het college stelt een algemeen controleplan vast.

  • 3.

    Een toezichthouder kan het rechtmatig- en doelmatigheidsonderzoek proactief en reactief uitvoeren.

  • 4.

    Bij een proactief rechtmatigheidsonderzoek worden op basis van objectieve criteria prioriteiten, thema’s of risicoprofielen opgesteld. Deze risicoprofielen mogen niet leiden tot een verboden onderscheid.

  • 5.

    Bij een reactief rechtmatigheidsonderzoek wordt na aanleiding van een signaal een onderzoek uitgevoerd.

  • 6.

    Het college kan nadere regels stellen over de uitvoering van rechtmatigheidsonderzoek.

Artikel 30. Vertrouwenspersoon

  • 1.

    Het college zorgt ervoor dat jeugdigen, ouders en pleegouders een beroep kunnen doen op een onafhankelijke vertrouwenspersoon.

  • 2.

    Het college wijst jeugdigen en ouders erop dat zij zich desgewenst kunnen laten bijstaan door een onafhankelijke vertrouwenspersoon.

Artikel 31. Klachtregeling

Het college behandelt klachten van jeugdigen of ouders die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van hulpvragen en aanvragen als bedoeld in deze verordening, overeenkomstig de bepalingen van de klachtenregeling conform de Algemene Wet Bestuursrecht.

Artikel 32. Inspraak en medezeggenschap

  • 1.

    Het college betrekt de ingezetenen van de gemeente bij de voorbereiding van het beleid betreffende jeugdhulp overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

  • 2.

    Het college stelt jeugdige of zijn ouder(s) en vertegenwoordigers van jeugdige of zijn ouder(s)groepen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende jeugdhulp te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende jeugdhulp, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 3.

    Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

  • 4.

    Het college stelt nadere regels vast ter uitvoering van het tweede en derde lid.

Artikel 33. Overgangsbepaling

  • 1.

    Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de Verordening jeugdhulp 2019 gemeente Hattem, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken.

  • 2.

    Aanvragen die zijn ingediend onder Verordening jeugdhulp 2019 gemeente Hattem en waarop nog niet is beslist bij het inwerkingtreden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens deze verordening, tenzij dit nadelige gevolgen heeft voor de cliënt.

  • 3.

    Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de Verordening jeugdhulp 2019 gemeente Hattem, wordt beslist met inachtneming van die verordening.

Artikel 34. Hardheidsclausule

  • 1.

    In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffend, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

  • 2.

    Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de jeugdige of zijn ouders afwijken van de bepalingen in deze verordening, als toepassing van deze verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 35. Nadere regels

Voor zover noodzakelijk voor de uitvoering van deze verordening, kan het college nadere regels stellen.

Artikel 36. Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op de dag na bekendmaking.

  • 2.

    De verordening Jeugdhulp 2019 gemeente Hattem wordt ingetrokken.

Artikel 37. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: ‘Verordening Jeugdhulp 2024 gemeente Hattem’.

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Hattem, gehouden op 5 februari 2024.

De raad van de gemeente Hattem,

De griffier, de voorzitter,

Toelichting Verordening Jeugdhulp gemeente Hattem 2024

Algemeen

Deze verordening geeft uitvoering aan de wet. Het doel van het jeugdhulpstelsel is dat jeugdigen en ouders waar nodig tijdig bij hun situatie passende hulp krijgen, met als beoogd doel de eigen kracht van de jongere en het zorgend en probleemoplossend vermogen van het gezin te versterken.

 

De wet schrijft in de artikelen 2.9, 2.10 en 2.12 voor dat de gemeenteraad per verordening in ieder geval regels opstelt:

  • 1.

    over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige (jeugdhulp)voorzieningen;

  • 2.

    met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning, de wijze van beoordeling van en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening;

  • 3.

    over de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen;

  • 4.

    over de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld;

  • 5.

    voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of persoonsgebonden budget, alsmede van misbruik of oneigenlijke gebruik van de wet;

  • 6.

    over de wijze waarop ingezetenen worden betrokken bij de uitvoering van de wet, en

  • 7.

    ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, waar het college ten aanzien daarvan de uitvoering van de wet door derden laat verrichten. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden.

Aanvullende bepalingen

De verordening bevat een uitwerking van alle bepalingen die volgens de wet verplicht zijn (zie de artikelen 2.9, 2.12, 8.1.1 vierde lid, en 12.4A, tweede lid, van de wet). Daarnaast zijn ook aanvullende bepalingen opgenomen teneinde een meer compleet beeld te geven van de rechten en plichten van jeugdigen en ouders.

Artikel 2.9 van de wet biedt verder ruimte om met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de wet andere regels te stellen. Deze verordening maakt hier spaarzaam gebruik van; om een meer compleet beeld te geven van de rechten en plichten van burgers en de gemeente. Daarnaast kan op grond van artikel 8.1.1, vierde lid, bij verordening bepaald worden onder welke voorwaarden de persoon aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoord tot zijn sociale netwerk. Het persoonsgebonden budget wordt nader uitgewerkt in artikel 13.

 

Toeleiding naar de jeugdhulp

De toeleiding naar de jeugdhulp kan op verschillende manieren plaatsvinden.

 

Algemene voorzieningen

In de verordening is onderscheid gemaakt tussen algemene en individuele voorzieningen op het gebied van jeugdhulp (zie artikel 2 en artikel 3). Voor een deel van de hulpvragen kan worden volstaan met een algemene voorziening. Hier kunnen de jeugdige en zijn ouders gebruik van maken zonder dat zij daarvoor een verwijzing of een besluit van de gemeente nodig hebben.

 

Individuele voorzieningen

Er zijn 4 verschillende manieren te onderscheiden waarop jeugdigen en gezinnen toegang kunnen krijgen tot een individuele voorziening jeugdhulp.

 

Artikelsgewijs

 

Artikel 1. Begripsbepalingen

Onder het begrip ‘andere voorziening’ wordt in deze verordening verstaan een voorziening die niet op grond van de wet wordt getroffen, maar in het kader van maatschappelijke ondersteuning, onderwijs, werk en inkomen of zorg. Zie ook artikel 2.9, onder b, van de wet. De individuele voorzieningen en overige voorzieningen zijn opgenomen in artikel 2 en 3. Hoe individuele voorzieningen verkregen kunnen worden, is nader geregeld in artikel 6 e.v.

De definitie van ‘pgb’ is opgenomen omdat de afkorting pgb in het spraakgebruik inmiddels meer is ingeburgerd dan voluit ‘persoonsgebonden budget’.

Het aantal definities van artikel 1 is beperkt aangezien de wet al een flink aantal definities kent die ook bindend zijn voor deze verordening.. Het betreft onder meer definities van centrale begrippen als ‘jeugdhulp’, ‘jeugdige’ en ‘ouder’. In de verordening gebruiken we de begrippen jeugdige en ouder overeenkomstig de Wet. Indien mogelijk aangeduid algemeen als ‘jeugdigen en ouders’ en specifiek veelal als ‘de jeugdige of zijn ouders’. Gebruik van ‘of’ impliceert ook de betekenis ‘en’. Met de aanduiding ‘de jeugdige of zijn ouders’ bedoelen we dus: de jeugdige (van bijvoorbeeld 16 jaar of ouder) zelfstandig, de jeugdige met een of beide ouders (in de definitie van artikel 1 van de wet: de gezaghebbend ouder, adoptieouder, stiefouder of een ander die een jeugdige als behorend tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, niet zijnde een pleegouder) (bij een jeugdige tussen de 12 en de 16 jaar), of de ouders namens de jeugdige (bij een jeugdige jonger dan 12 jaar).

Ook de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kent een aantal definitiebepalingen die voor deze verordening van belang zijn, zoals: ‘aanvraag’ (artikel 1:3, derde lid, van de Awb) en ‘beschikking’ (artikel 1:2 van de Awb).

 

Artikel 2. Algemene voorzieningen

Dit artikel geeft een nadere uitwerking van de verplichte delegatiebepaling van artikel 2.9, onder a, van de wet, waarin is bepaald dat de gemeente bij verordening regels stelt over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige (jeugdhulp)voorzieningen. Uit de memorie van toelichting op de wet (Kamerstukken II 2012/13, 33 684, nr. 3) komt naar voren dat de burger recht heeft op een duidelijk beeld van het aanbod van voorzieningen binnen de gemeente.

In dit artikel zijn de algemene voorzieningen beschreven. Dit betreft de toegang of wel de beslissing over de passende zorg. Het Toegangsteam Jeugd heeft op basis van deze verordening het alleenrecht om de gemeentelijk bevoegdheid om over passende hulp te beslissen, uit te oefenen. In het Toegangsteam Jeugd zijn o.a. jeugdconsulenten en een gedragswetenschapper werkzaam die over brede kennis en kunde beschikken om te kunnen besluiten over passende hulp. In een aantal situaties is meer deskundigheid nodig dan waarover het Toegangsteam Jeugd beschikt. In die situaties kan het Toegangsteam Jeugd een beroep doen op de zogenaamde regionaal expertise team (RET), expertise die van buiten het Toegangsteam Jeugd wordt ingezet om tot een goede beoordeling van de hulpvraag en de daarbij passende ondersteuning en zorg te komen.

In situaties waarin vermoedens bestaan of sprake is van huiselijk geweld of kindermishandeling kan een beroep worden gedaan op de deskundigheid van Veilig Thuis. Ook kan een melding worden gedaan bij Veilig Thuis. Een melding kan leiden tot een advies over hoe om te gaan met de situatie door bijvoorbeeld een inzet van een algemene voorziening of een toeleiding naar de lokale toegang wanneer er toch een individuele voorziening nodig blijkt. Ook kan Veilig Thuis een melding doen bij de Raad voor de Kinderbescherming. Deze melding kan uiteindelijk leiden tot een rechterlijke maatregel; jeugdbescherming of jeugdreclassering.

Een crisissituatie kan leiden tot een beroep op spoedeisende zorg en crisishulp. Spoedeisende zorg is dan ook bedoeld om snel te kunnen ingrijpen bij een crisissituatie. Het gaat om de 24/7 beschikbaarheid van een professional die interventiehulp biedt in het gezin. Het streven is uithuisplaatsing zoveel mogelijk te voorkomen. Als het nodig is in het belang van de veiligheid van het kind, dan kan het kind (tijdelijk) elders worden opgevangen. Er kan dus sprake zijn van spoedeisende zorg (interventiehulp) en/of van crisishulp (bedden). In feite vormt de spoedeisende zorg de toegang tot de crisishulp. Het is belangrijk dat het Centrum Jeugd en Gezin (CJG) en relevante lokale voorzieningen optimaal worden benut wanneer spoedeisende zorg geboden is. Opvang van een jeugdige of zijn ouder(s) in crisishulp is voor maximaal vijf werkdagen, daarna stroomt een jeugdige of zijn ouder(s) door naar een individuele voorziening, waarvoor een verleningsbeschikking is vereist.

 

Artikel 3. Individuele voorzieningen

Dit artikel geeft een nadere uitwerking van de verplichte delegatiebepaling van artikel 2.9, onder a, van de wet, waarin is bepaald dat de gemeente bij verordening regels stelt over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige (jeugdhulp)voorzieningen. Uit de memorie van toelichting op de wet (Kamerstukken II 2012/13, 33 684, nr. 3) komt naar voren dat de burger recht heeft op een duidelijk beeld van het aanbod van voorzieningen binnen de gemeente.

Dit artikel geeft een overzicht van de individuele voorzieningen die door de gemeente zijn ingekocht.

Binnen het product bepaalt de toegang of de jeugdhulpaanbieder samen met de jeugdige of zijn ouders welke jeugdhulp precies nodig is binnen de daarvoor door de gemeente gestelde kaders.

De gezamenlijke inkoop Wmo en Jeugdhulp heeft geleid tot een aantal integrale producten die voor zowel volwassenen als jeugdigen beschikbaar zijn. Behandeling is een specifieke product voor jeugdhulp. De behandeling voor jeugdigen is onderdeel van de Wet. Vanaf 18 jaar valt behandeling onder de Zorgverzekeringswet. Pleegzorg is een bijzondere vorm van wonen/verblijf van jeugdigen. De plaatsing van jeugdigen in een pleeggezin heeft de voorkeur boven plaatsing in een residentiele setting. Dyslexiezorg betreft de behandeling van ernstige enkelvoudige dyslexie bij kinderen in de basisschoolleeftijd. Gesloten jeugdhulp omvat de zorg en behandeling voor jeugdigen met ernstige gedragsproblemen, waarbij gevaar bestaat voor de gezondheid en veiligheid van de jeugdige en/of zijn omgeving, in een gesloten accommodatie op basis van een machtiging, spoedmachtiging of voorwaardelijke machtiging van de rechter. Specialistische Geestelijke Gezondheidszorg (SGGZ): naast behandeling basis en complex is sprake van specialistische vormen van GGZ voor basale stoornissen, stabilisatie, ernstig psychische aandoeningen en in crisissituaties.

Activiteiten in het preventief justitieel kader betreffen de inzet van de deskundigheid van jeugdbescherming of jeugdhulp ter voorkoming van een maatregel of in het proces ter voorbereiding van een aanvraag van een maatregel bij de kinderrechter. Kindergeneeskunde is de zorg door een medisch specialist om een integraal traject te bevorderen als er zowel medische als psychische problemen zijn bij kinderen. Het betreft dan een arts uit het ziekenhuis. Ouders zijn zelf verantwoordelijk voor het vervoer van de jeugdige naar de jeugdhulp. Er kan bij ouders sprake zijn van zodanige beperkingen dat zij niet instaat zijn hun kind de jeugdhulp te laten bezoeken. De gemeente kan dan een vervoersvoorziening afgeven. Een besluit hiertoe wordt altijd door het Toegangsteam Jeugd genomen.

Een maatregel voor jeugdbescherming en jeugdreclassering wordt door de kinderrechter opgelegd. Naast de maatregel kan de rechter ook beslissen dat jeugdhulp nodig is. De gemeente is gehouden deze jeugdhulp in te zetten, binnen de voorwaarden die daarvoor zijn vastgelegd in de Wet, deze verordening en de beleidsregels Jeugdhulp.

 

Artikel 4. Toegang tot jeugdhulp via de gemeente

Een hulpvraag van een jeugdige of zijn ouders kan binnenkomen bij de gemeente.

De beslissing door de gemeente welke zorg een jeugdige of zijn ouder precies nodig heeft, komt vervolgens tot stand in overleg met die jeugdige en zijn ouders. In een gesprek tussen een deskundige van het Toegangsteam Jeugd en de jeugdige en zijn ouders zal gekeken worden wat de jeugdige en zijn ouders eventueel zelf, of met behulp van hun netwerk of met behulp van een voorziening die niet onder de Wet valt, kunnen doen aan het probleem. Als aanvullend daarop een voorziening op het gebied van jeugdhulp nodig is, dan zal eerst gekeken worden of dit een overige voorziening of individuele voorziening is. Is het laatste het geval dan neemt deze deskundige, namens het college, een besluit en bepaalt hij in overleg met de jeugdige welke jeugdhulpaanbieder de aangewezene is om de betreffende problematiek aan te pakken.

 

Artikel 5. Toegang via de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist of jeugdarts

De Wet regelt daarnaast dat de jeugdhulp toegankelijk is na een verwijzing door de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist. Na een dergelijke verwijzing staat echter nog niet vast welke specifieke behandelvorm van jeugdhulp (dus bijvoorbeeld welke therapie) een jeugdige of zijn ouder precies nodig heeft. Een jeugdige kan op dat moment terecht bij de jeugdhulpaanbieders die de gemeente heeft gecontracteerd. Het college stelt nadere regels vast in de beleidsregels op welke wijze een individuele voorziening uiteindelijk kan worden toegekend.

 

Artikel 6. Toegang via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter, het openbaar ministerie en dedirecteur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting

Een andere ingang tot de jeugdhulp is via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter (via een kinderbeschermingsmaatregel of een maatregel tot jeugdreclassering), het openbaar ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting. De gecertificeerde instelling is verplicht om bij de bepaling van de in te zetten jeugdhulp in het kader van een door de rechter opgelegde kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering te overleggen met de gemeente. Uiteraard kan bij dit overleg een kostenafweging plaatsvinden. De gemeente is op haar beurt vervolgens gehouden de jeugdhulp in te zetten die deze partijen nodig achten ter uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregel of de jeugdreclassering. Deze leveringsplicht van de gemeente vloeit voort uit het feit dat uitspraken van rechters te allen tijde moeten worden uitgevoerd om rechtsgelijkheid en rechtszekerheid te kunnen garanderen. Ook hier geldt dat de gecertificeerde instelling in beginsel gebonden is aan de jeugdhulp die de gemeente heeft ingekocht. Als de kinderrechter een ondertoezichtstelling of gezagsbeëindiging uitspreekt, wijst hij gelijktijdig in de beschikking de gecertificeerde instelling aan die de maatregel gaat uitvoeren. Dit kan de rechter juist omdat de Raad voor de Kinderbescherming in zijn verzoekschrift een concreet advies geeft over welke gecertificeerde instelling de maatregel zou moeten uitvoeren. De Raad voor de Kinderbescherming neemt een gecertificeerde instelling in zijn verzoekschrift op die na overleg met de gemeente en gezien de concrete omstandigheden van het geval hiervoor het meest geschikt lijkt. De Raad voor de Kinderbescherming is verplicht om hierover met de gemeente te overleggen. Deze toegang wordt al in de Wet zelf geregeld en komt verder dus niet terug in deze verordening.

 

Artikel 7. Cliëntondersteuning

Cliëntondersteuning voor jeugdhulp is niet geregeld in de Wet, maar in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015. De bepaling uit de Wmo is in deze verordening opgenomen vanwege het belang om in de verordening een compleet overzicht van rechten en plichten van cliënten te geven. Hierbij is benadrukt dat de cliëntondersteuning voor de cliënt kosteloos is. In de memorie van toelichting bij artikel 2.2.4 van de Wmo 2015 (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3) is vermeld dat gemeenten hiermee de opdracht hebben in ieder geval een algemene voorziening voor cliëntondersteuning te realiseren, waar ingezetenen informatie en advies over vraagstukken van maatschappelijke ondersteuning en hulp bij het verkrijgen daarvan kunnen krijgen. Ook uitgebreide vraagverheldering alsmede kortdurende en kort cyclische ondersteuning bij het maken van keuzes op diverse levensterreinen maken daarvan deel uit. In lid 2 is overeenkomstig artikel 2.3.2, lid 3 van de Wmo 2015 bepaald dat het college de betrokkene na de melding van de hulpvraag inlicht over de mogelijkheid van gratis cliëntondersteuning.

 

Artikel 8. Onderzoek

Voor een zorgvuldig te nemen besluit is het van belang dat alle feiten en omstandigheden van de specifieke hulpvraag worden onderzocht. Het ligt daarom ook voor de hand dat tijdens een gesprek met de jeugdige en zijn ouders het een en ander wordt besproken. Indien nodig voor het onderzoek, kan ook sprake zijn van meerdere (opeenvolgende) gesprekken. In het kader van deze verordening worden deze gesprekken beschouwd als onderdelen van een samenhangend geheel, leidend tot één gespreksverslag in de vorm van een gezinsplan. Wat, zoals ook aangegeven in de toelichting op artikel 10, aan de jeugdige of zijn ouders voor ondertekening wordt aangeboden.

In het eerste lid is opgenomen dat het gesprek zo spoedig mogelijk moet plaatsvinden. Het hangt af van de situatie hoe snel dat kan of moet plaatsvinden.

 

In de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 1 mei 2017 is een beoordelingskader gegeven voor het jeugdhulponderzoek. In deze uitspraak geeft de Centrale Raad van Beroep aan hoe een onderzoek moet worden opgebouwd. Door het stappenplan nauwkeurig te volgen, kan een goed gemotiveerd besluit genomen worden op een aanvraag tot jeugdhulp.

 

Indien de jeugdige al bij de gemeente bekend is, zal een aantal gespreksonderwerpen niet meer uitgediept hoeven te worden en zal bijvoorbeeld alleen kunnen worden gevraagd of er nog nieuwe ontwikkelingen zijn. Komen een jeugdige of zijn ouders voor het eerst bij de gemeente, dan zal het gesprek dienen om een totaalbeeld van de jeugdige en zijn situatie te krijgen. In onderdeel c wordt de eigen kracht van jeugdigen en ouders voorop gesteld overeenkomstig het uitgangspunt dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt. Een te verstrekken voorziening kan ook juist nodig zijn om de mate van probleemoplossend vermogen van de jeugdige en zijn ouders en die van de naaste omgeving te versterken.

 

Artikel 9. Verslag van het onderzoek (gezinsplan)

Deze bepaling is opgenomen in het belang van een zorgvuldige dossiervorming en een zorgvuldige procedure. De invulling van deze verslagplicht is vormvrij. Hierbij is een voorbeeld genomen aan de praktijk van de Wmo. In de memorie van toelichting op het wetsvoorstel Wmo 2015 (Kamerstukken II 2013/14 33 841, nr.3) staat hierover dat het college een weergave van de uitkomsten van het onderzoek verstrekt om de jeugdige of zijn ouder(s) in staat te stellen een aanvraag te doen voor een individuele voorziening. Dat moet in beginsel schriftelijk. Een goede weergave maakt het voor de gemeente inzichtelijk om een juiste beslissing te nemen op een aanvraag en draagt bij aan een inzichtelijke communicatie met de jeugdige of zijn ouder(s). Uiteraard zal de weergave van het onderzoek variëren met de uitkomsten van het onderzoek. Zo zal de weergave van het onderzoek bijvoorbeeld heel beperkt kunnen zijn als de jeugdige of zijn ouder(s) van mening is goed geholpen te zijn en de uitkomst is dat geen aanvraag van een individuele voorziening noodzakelijk is. Er volgt dan dus geen officiële aanvraag en ook geen beschikking.

Bij meer complexe onderzoeken zal uiteraard een uitgebreidere weergave noodzakelijk zijn. Desgewenst kan de gemeente de schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek ook gebruiken als een met de jeugdige of zijn ouder(s) overeengekomen plan waarin de gemaakte afspraken en de verplichtingen die daaruit voortvloeien, zijn vastgelegd. Het is in dat geval passend dat het college en de jeugdige of zijn ouder(s) dit plan ondertekenen.

De termijn waarop het gezinsplan wordt verstrekt is afhankelijk van de complexiteit van de casus en de onderzoeksfase en wordt in afstemming met de jeugdige of zijn ouder(s) bepaald.

Als de jeugdige en/of zijn ouder(s) niet akkoord zijn met het verslag tekenen ze dit voor gezien, lid 4, en geven aan waarom ze deze mening zijn toegedaan. Er kan een nieuw gesprek volgen om samen tot een oplossing te komen. Op deze aanvraag volgt dan een beschikking waartegen bezwaar mogelijk is. Het voor akkoord ondertekende gezinsplan wordt als aanvraag aangemerkt.

 

Artikel 10. Aanvraag

Deze bepaling is een uitwerking van de verplichte delegatiebepaling van artikel 2.9, onder a, van de wet, waarbij is bepaald dat de gemeente bij verordening in ieder geval regels stelt met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening. Een aanvraag is nodig om een beschikking voor een individuele voorziening te verkrijgen.

In de Awb worden regels gegeven omtrent de aanvraag. Deze verordening wijkt daarvan niet af. Op grond van artikel 4:1 van de Awb wordt een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk ingediend bij het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen (hier het college), tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.

Lid 3 regelt dat ter voorkoming van onnodige administratieve lasten de mogelijkheid om een door de jeugdige of zijn ouders ondertekend verslag als aanvraag aan te merken als complete aanvraag voor een individuele voorziening. Zo wordt voorkomen dat alsnog een aanvraagformulier moet worden ingevuld.

Het bepaalde in lid 4 borgt de rechtsgang van betrokkene indien de jeugdige en/of zijn ouder(s) er niet mee instemmen dat zij worden verwezen naar een algemene voorziening, omdat zij recht menen te hebben op een individuele voorziening of in het geval zij het niet eens zijn met een aangeboden individuele voorziening. In die gevallen kunnen zij ervoor kiezen het gespreksverslag voor niet-akkoord te ondertekenen. Lid 4 regelt dan dat dit door de gemeente wordt verwerkt als een aanvraag, waarop dan een beschikking/weigering zal volgen waartegen bezwaar en beroep mogelijk is. Slechts indien de jeugdige of zijn ouder(s) expliciet heeft aangegeven de aanvraag stop te willen zetten, is deze aanmerking als aanvraag niet van toepassing en volgt geen beschikking.

Lid 5 geeft voor de duidelijkheid de termijn aan waarbinnen op een aanvraag moet worden beslist. De regeling in de Awb geldt onverkort. In artikel 4:13 van de Awb is bepaald dat een beschikking dient te worden gegeven binnen een redelijke termijn van acht weken na ontvangst van de aanvraag. Indien een beschikking niet binnen acht weken kan worden gegeven, dient het bestuursorgaan dit binnen deze termijn aan de aanvrager mede te delen en daarbij een redelijk termijn te noemen waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien (artikel 4:14, derde lid, van de Awb).

Deze termijnen zijn maximumtermijnen. Indien nodig kan na een melding binnen enkele dagen een individuele voorziening worden verstrekt, in complexe situaties zal in de regel in het belang van een zorgvuldig onderzoek een langere termijn nodig zijn. Bijvoorbeeld, indien een langer durend diagnosetraject benodigd is, kan dit ook tot een wat langere afhandelingsduur van de aanvraag leiden.

 

Artikel 11. Inhoud beschikking

Het college is verantwoordelijk voor de inzet van de noodzakelijke voorzieningen op grond van de Wet. Een individuele voorziening wordt altijd toegekend (of afgewezen) op basis van een beschikking. Deze beschikking is gebaseerd op het onderzoek dat na de aanvraag heeft plaatsgevonden, de door de cliënt ingediende aanvraag en de van toepassing zijnde criteria voor de individuele voorziening.

De jeugdige en/of zijn ouder(s) moet op basis van de beschikking die hij ontvangt de informatie krijgen die nodig is om zijn rechtspositie te bepalen en te begrijpen. In dit artikel staat wat in ieder geval in de beschikking moet worden opgenomen.

 

Artikel 12. Toekenning individuele voorzieningen

In dit artikel wordt duidelijk gemaakt welke afwegingsfactoren het college hanteert bij toekenning van individuele voorzieningen. Hierbij is het voor het college van belang de mate van ‘eigen kracht’ en het al of niet gedeeltelijk gebruik kunnen maken van een overige of andere voorziening, goed te beoordelen. Dit is vastgelegd in lid 1.

 

Artikel 13. Weigeringsgronden individuele voorziening

In dit artikel is weergegeven wanneer een jeugdige en/of zijn ouder(s) niet in aanmerking komen voor een individuele voorziening.

 

Artikel 14 tot en met artikel 20 Afstemming met andere voorzieningen

Op grond van artikel 2.9 sub b van de wet dient de wijze van afstemming met andere voorzieningen te worden vastgelegd. De gemeenteraad geeft het college opdracht om afspraken te maken met andere voorzieningen om zo integrale hulp te verlenen.

 

Artikel 21. Kwaliteit

De wet heeft een aantal eisen opgenomen ten aanzien van de kwaliteit van jeugdhulp. De eis dat verantwoorde hulp moet worden geboden, biedt veel ruimte voor gemeenten om in overleg te gaan met aanbieders. De gemeente Hattem heeft in haar contracten met zorgaanbieders nadere afspraken gemaakt over de kwaliteit van de hulpverlening en de aanbieder. De eisen hebben bijvoorbeeld betrekking op de deskundigheid van het in te schakelen personeel, kwaliteitssysteem voor de dienstverlening, borging van kennis en ontwikkeling en het onderschrijven van de governancecode zorg. De kwaliteitseisen die zijn overeengekomen met de zorg in natura zorgaanbieders gelden ook voor aanbieders van jeugdhulp in de vorm van een persoonsgebonden budget.

 

Artikel 22. Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerderskinderbeschermingsmaatregel en jeugdreclassering

Het college kan de uitvoering van de Wet, met uitzondering van de vaststelling van de rechten en plichten van de jeugdige of zijn ouders, door aanbieders laten verrichten (artikel 2.11, eerste lid, van de Wet). Met het oog op gevallen waarin dit ten aanzien van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering gebeurt, moeten bij verordening regels worden gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan (artikel 2.12 van de Wet). Daarbij dient in ieder geval rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden.

Om te voorkomen dat er alleen gekeken wordt naar de laagste prijs voor de uitvoering worden in dit artikel andere aspecten genoemd waarmee het college bij het vaststellen van tarieven (naast de prijs) rekening dient te houden. Hiermee wordt bereikt dat er een beter beeld ontstaat van reële kostprijs voor de activiteiten die zij door aanbieders willen laten uitvoeren. Uitgangspunt is dat de aanbieder kundig personeel inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden. Hiervoor is tenminste een beeld nodig van de vereiste activiteiten en de arbeidsvoorwaarden die daarbij horen. Dit biedt een waarborg voor werknemers dat hun werkzaamheden aansluiten bij de daarvoor geldende arbeidsvoorwaarden.

 

Artikel 23. Algemene criteria Persoonsgebonden budget (pgb)

In het eerste lid is een verwijzing opgenomen naar het centrale pgb-artikel (8.1.1) van de wet. Dit lid is opgenomen teneinde in de verordening een compleet beeld van rechten en plichten van de jeugdige of zijn ouders te geven. Het college verstrekt jeugdhulp in de vorm van een pgb als zorg in natura niet passend is. Als zorg in natura niet passend is dan is het aan het college om te beoordelen of de jeugdige en/of zijn ouder(s) in aanmerking komt voor een pgb. In dit artikel is nader uitgewerkt op welke wijze het college toetst of een pgb een passende zorgvorm is. Ook wordt duidelijk omschreven dat een pgb niet mag worden besteed aan bepaalde kosten en dat een pgb kan worden ingetrokken als er langere tijd geen gebruik van wordt gemaakt.

 

Artikel 24. Onderscheid formele en professionele aanbieder

Voor de bepaling van het pgb-tarief wordt onderscheid gemaakt tussen formele en informele aanbieder. Voor formele aanbieder geldt het hogere pgb-tarief en voor informele aanbieder geldt het lagere tarief op basis van de hoogste periodiek van de betreffende cao. Dit is vastgesteld door de Centrale Raad van Beroep op 16 augustus 2023 (ECLI:NL:CRVB:2023:1394).

 

Van een formele aanbieder is sprake als de hulp verleend wordt in het kader van de uitoefening van een bedrijf of beroep. De hulp wordt dan verleend door een zorgaanbieder of door een zelfstandige hulpverlener (ZZP-er). Hierop geldt één (belangrijke) uitzondering en dat is wanneer de hulpverlener een bloed- of aanverwant is in de 1e of 2e graad (o.a. ouders, broers, zussen en kinderen). Bij hulpverlening door een bloed- of aanverwant in de 1e of 2e graad, is altijd sprake van een informele aanbieder. Ook al gaat het om een hulpverlener die voldoet aan de criteria voor een formele aanbieder; dan nog geldt dat in het kader van deze verordening als informele aanbieder. De achtergrond daarvan is dat ook familieleden met een zorg-gerelateerd beroep of opleiding in eerste instantie een affectieve relatie hebben met de budgethouder. Dat is dan ook doorslaggevend voor het bijbehorende pgb-tarief.

 

Informele hulp is alle hulp die geboden wordt door bloed- of aanverwanten in de 1e of 2e graad, of door personen die niet beroeps of bedrijfsmatig ondersteuning verlenen. In de praktijk gaat het dan meestal om personen uit het sociale netwerk.

 

Bloedverwanten

Bloedverwantschap ontstaat door:

  • geboorte;

  • afstamming van dezelfde voorvader;

  • erkenning;

  • gerechtelijke vaststelling van het vaderschap;

  • adoptie.

Bloedverwanten zijn in de:

 

Eerste graad:

  • (adoptie)ouders;

  • (adoptie)kinderen.

Tweede graad:

  • grootouders;

  • kleinkinderen;

  • broers en zussen.

De informele aanbieder kan enkel de lichte vorm van jeugdhulp bieden, zoals begeleiding. Gelet op de relatie is het niet wenselijk dat specialistische hulp wordt gegeven door een informele aanbieder.

 

Artikel 25. Niet verstrekken pgb

In een aantal gevallen is een pgb geen geschikte verstrekkingsvorm van een voorziening. Denk hierbij aan een spoedeisende situatie. Er is dan geen tijd om de beoordeling van ondersteuning in de vorm en een pgb af te wachten. Ook pgb voor zorg in het buitenland wordt niet verstrekt, omdat de hulp wordt geboden ten aanzien van het gezond en veilig opgroeien van de jeugdige in de thuissituatie.

Er wordt ook geen pgb verstrekt indien er twijfels bestaan over de integriteit van de pgb-aanbieder. Het geld in de zorg komt uit de belasting en zorgpremies die mensen betalen. De gemeente Hattem vindt dat zij erop moeten kunnen vertrouwen dat elke uitgegeven euro naar de geleverde zorg gaat. En dat inwoners daardoor de juiste en kwalitatief goede zorg ontvangen. Indien een zorgaanbieder dit vertrouwen heeft geschaad, is er geen sprake van een integere zorgaanbieder, en dan verstrekt de gemeente Hattem geen pgb.

 

Artikel 26. De hoogte van een pgb

In artikel 2.9 sub c van de wet staat dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald op welke wijze de hoogte van een pgb wordt vastgesteld, waarbij geldt dat de hoogte toereikend moet zijn. In de memorie van toelichting is vermeld dat de gemeente bijvoorbeeld kan bepalen dat het pgb niet hoger mag zijn dan een percentage van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan het verlenen van adequate ondersteuning in natura. Gemeenten hebben daarmee ook de mogelijkheid differentiatie aan te brengen in de hoogte van het pgb. Zij kunnen verschillende tarieven hanteren voor verschillende vormen van ondersteuning en voor verschillende typen hulpverleners. Bij het vaststellen van tarieven kunnen zij bijvoorbeeld onderscheid maken tussen ondersteuning die wordt geleverd door het sociale netwerk en door hulpverleners die werken volgens de kwaliteitsstandaarden.

In deze bepaling is het tarief vastgelegd voor formele hulp. Het tarief wordt bepaald aan de hand van de zorg in natura-tarieven. Zorg in natura aanbieders hebben hogere overheadkosten. Zij moeten immers meedoen aan een aanbesteding, contractmanagementgesprekken voeren etc. Pgb aanbieders hebben deze kosten niet, om die reden kan het pgb bedrag voor formele aanbieders worden vastgesteld op 80% van het zorg in natura bedrag.

In lid 2 zijn de tarieven vastgelegd voor informele hulp. Bij het inzetten van een pgb voor informele hulp, kan sprake zijn van een arbeidsovereenkomst of een overeenkomst van opdracht. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft zich op 16 augustus 2023 tweemaal uitgesproken over de informele pgb-tarieven in het sociale netwerk binnen de Wmo en Wet.

De CRvB stelt dat gemeenten voor het bedrag van een pgb, waarmee een persoon uit het sociale netwerk wordt ingehuurd, volgens de regels moeten uitgaan van de volgende tarieven:

  • o

    Bij begeleiding: het uurloon van de hoogste periodiek behorende bij de Functie Waardering Gezondheidszorg van de voor de betreffende periode geldende cao VVT, te vermeerderen met vakantietoeslag en de tegenwaarde van de verlofuren.

Wel is de regering van mening dat de beloning van het sociale netwerk in elk geval beperkt moet blijven tot die gevallen waarin het de eigen mogelijkheden van ouders overstijgt en dit aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt en aantoonbaar doelmatiger is.

 

Artikel 27. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

Deze bepaling is een uitwerking van de bij Nota van Wijziging (NvW) ingevoegde verplichte delegatiebepaling van artikel 2.9, onder d, van de wet. Hierbij is bepaald dat de gemeenteraad bij verordening regels stelt voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet. De bepaling beoogt het standaardiseren van de regelgeving met betrekking tot de aan elkaar verwante beleidsterreinen van jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning. In de toelichting op de NvW is voorts vermeld dat het immers tot de gemeentelijke verantwoordelijkheid behoort misbruik van de geboden voorzieningen te voorkomen en, waar nodig, op te treden tegen onterecht gebruik van individuele voorzieningen of pgb’s. Een zorgvuldig gebruik van collectieve middelen is wezenlijk voor het draagvlak daarvan.

Lid 1 van deze bepaling berust mede op artikel 8.1.2, eerste lid, van de wet.

De bepaling in lid 2 is geënt op artikel 8.1.4 van de wet en is in de verordening opgenomen op grond van de verplichting van artikel 2.9, onder d, van de wet. Ook hier is de tot de pgb beperkte reikwijdte van artikel 8.1.4 uitgebreid tot de individuele voorziening in natura.

Lid 3 heeft betrekking op de invordering van de geldswaarde van een ten onrechte genoten individuele voorziening of pgb.

 

Artikel 28. Bestrijding oneigenlijk gebruik, misbruik en niet-gebruik

Op basis van artikel 2.9 van de Wet heeft het college de opdracht misbruik en fraude tegen te gaan. Hiervoor verricht ze materiële controles en fraudeonderzoek.

Lid 1: Het college moet de jeugdige en zijn ouders wijzen op hun rechten en plichten, zodat ze zich bewust zijn dat de voorziening of het pgb op de juiste manier wordt gebruikt. Gezien de verantwoordelijkheden die samenhangen met een pgb, zijn deze in een bijlage bij de beschikking opgenomen.

Lid 2 met de aanwijzing van een toezichthoudend ambtenaar geeft het college invulling aan artikel 2.9 van de Wet. Deze toezichthouder ziet toe op de rechtmatige naleving van de Wet. In de Wmo is dit bij wet geregeld, de Wet kent deze bepaling niet, daarom deze bepaling in de verordening. Het zijn de inspecties Jeugdzorg, Gezondheidszorg en Veiligheid en Justitie die toezien op de kwaliteit van de geboden jeugdhulp door aanbieders. Het toezicht op jeugdhulp niet vallend onder het Rijkstoezicht wordt belegd bij de toezichthoudende ambtenaar.

De toezichthoudend ambtenaar richt zich op de nadere eisen die door de gemeente bij de inkoop (www.zorgregiomijov.nl) zijn gesteld, de rechtmatigheid van de jeugdhulp en fraudebestrijding.

Lid 3 geeft de bevoegdheden van de toezichthouder weer.

 

Naast de beoordeling van de kwaliteitseisen gesteld in de inkoop, dient het college, al dan niet steekproefsgewijs, ook te onderzoeken of de verstrekte individuele voorzieningen in natura en pgb worden gebruikt, respectievelijk besteed ten behoeve van het doel waarvoor ze zijn verstrekt en of de besteding op een rechtmatige manier gebeurt. Een onderzoek kan zowel betrekking hebben op het handelen van een jeugdige of ouder of pgb-houder, als op de ondersteuningsverlening door een aanbieder, voor zover het niet de taak van de IGJ betreft. Het onderzoek kan onder meer bestaan uit: dossieronderzoek, bezoek aan de jeugdige en zijn ouders, bezoek aan de locatie waar de jeugdige en zijn ouders ondersteuning krijgen en uit gesprekken met de aanbieder.

 

Artikel 29. Rechtmatig- en doelmatigheidsonderzoek

Paragraaf 6b van de wet schrijft voor op welke wijze de materiele controle moet worden uitgevoerd. Op grond van artikel 6b.3 van de Regeling Jeugdwet stelt het college een algemeen controleplan vast, waarin de objecten van materiële controle en de in te zetten controle-instrumenten zijn opgenomen. Het college kan ervoor kiezen om verschillende vormen van rechtmatig- en doelmatigheidsonderzoeken uit te voeren. Dit artikel geeft het college de ruimte om ook proactieve onderzoeken en thema controles uit te voeren.

 

Artikel 30. Vertrouwenspersoon

In artikel 2.6, eerste lid, onder f, van de wet is bepaald dat het college ervoor verantwoordelijk is dat jeugdigen, hun ouders of pleegouders een beroep kunnen doen op een vertrouwenspersoon. Onafhankelijkheid, beschikbaarheid en toegankelijkheid zijn belangrijke factoren (wettelijke vereisten) voor een goede invulling van deze functie.

De wet adresseert het college rechtstreeks en vraagt niet om hierover bij verordening een regeling op te stellen. Niettemin is de bepaling uit de wet toch in deze verordening opgenomen vanwege het belang om in de verordening een compleet overzicht van rechten en plichten van jeugdigen en ouders te geven. Zie lid 1 en 2.

Bij de landelijk te regelen Algemene maatregel van bestuur (het Uitvoeringsbesluit Jeugdwet) zal nog nadere uitwerking worden gegeven van de taken en bevoegdheden van de vertrouwenspersoon.

 

Artikel 31. Klachtregeling

Dit artikel regelt het gemeentelijke klachtrecht. De gemeente is al op grond van de Awb in het algemeen verplicht tot een behoorlijke behandeling van mondelinge en schriftelijke klachten over gedragingen van personen en bestuursorganen die onder haar verantwoordelijkheid werkzaam zijn.

Gelet op het van toepassing zijnde hoofdstuk 9 van de Awb, waarin een uitvoerige regeling omtrent klachtbehandeling is gegeven, en ook het recht is neergelegd om na de afhandeling van de klacht de bevoegde ombudsman te verzoeken een onderzoek in te stellen, kan in deze verordening met een enkele bepaling worden volstaan.

In de regel zal eerst de aanbieder worden aangesproken bij klachten over de wijze van behandeling. De klachtmogelijkheid tegenover de aanbieder is geregeld in artikel 4.2.1 e.v. van de wet. Pas wanneer dit klachtrecht niet bevredigend is, of niet logisch, bijvoorbeeld bij gedragingen van gemeenteambtenaren, dan komt de gemeentelijke klachtmogelijkheid in zicht.

 

Artikel 32. Inspraak en medezeggenschap

In dit artikel zijn bepalingen opgenomen over inspraak en medezeggenschap bij de gemeente. De mogelijkheid tot inspraak en medezeggenschap tegenover de aanbieder is al geregeld in artikel 4.2.4 e.v. van de wet.

Regeling van de inspraak en medezeggenschap is verplicht op grond van artikel 2.10 van de wet in samenhang met artikel 2.1.3, derde lid, van de Wmo 2015. In artikel 2.10 (in de redactie van de Nota van wijziging op het wetsvoorstel Wmo 2015 van 12 maart 2014, kamerstukken II 22841, nr. 35) worden de artikelen 2.1.3, derde lid, en 2.5.1 (jaarlijks jeugdige of zijn ouder(s)ervaringsonderzoek) van de Wmo 2015 van overeenkomstige toepassing verklaard. Ingevolge artikel 2.1.3, derde lid, van de Wmo 2015 dient bij verordening te worden bepaald op welke wijze ingezetenen worden betrokken bij de uitvoering van deze wet.

In het eerste lid is verwezen naar de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet vastgestelde inspraakverordening. Op deze manier wordt gewaarborgd dat eenzelfde inspraakprocedure geldt voor het jeugdhulpbeleid als op andere terreinen. De inspraak geldt voor alle ingezetenen. Dit is uitdrukkelijk de bedoeling van de wetgever, omdat iedereen op enig moment aangewezen kan raken op ondersteuning.

Met het vierde lid wordt het aan het college overgelaten om de exacte invulling van de medezeggenschap vorm te geven.

 

Artikel 33. Overgangsbepaling

Dit artikel geeft weer hoe gehandeld moet worden bij lopende indicaties, nieuwe aanvragen en bezwaren bij de in werking treding van de nieuwe verordening.

 

Artikel 34. Hardheidsclausule

Ook al worden er binnen de wet zorgvuldige afwegingen gemaakt, het college zal er niet aan ontkomen om, uiteindelijk toch te beoordelen of deze afweging niet leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.

Deze afweging zal minder vaak voorkomen dan in normale omstandigheden te verwachten is. Immers, bij de afwegingen gaat het al om een zeer persoonlijke beoordeling. Als desondanks die zeer persoonlijke afweging toch nog sprake is van een niet billijke situatie is de hardheidsclausule een vangnet. Daarbij kan de belanghebbende ook een beroep doen op deze clausule.

 

Artikel 35. Nadere regels

Het kan noodzakelijk zijn nadere regels te stellen op het gebied van onderwerpen die niet expliciet als onderwerp van nadere regelgeving zijn aangemerkt. In nadere regels kunnen onderwerpen uit de verordening verder worden uitgewerkt. Dit artikel biedt daartoe de grond.

 

Artikel 36 en 37. Inwerkingtreding en citeertitel

Deze artikelen spreken voor zich.