Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Vlaardingen

Beleidsregels Wet Bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob) gemeente Vlaardingen 2024

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieVlaardingen
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels Wet Bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob) gemeente Vlaardingen 2024
CiteertitelBeleidsregels Wet Bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob) gemeente Vlaardingen 2024
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpopenbare orde en veiligheid
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling is tevens vastgesteld door de burgemeester.

Deze regeling vervangt de Beleidslijn voor de toepassing van de Wet Bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur
  2. artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht
  3. Omgevingswet
  4. Huisvestingswet 2014
  5. Algemene Plaatselijke Verordening Vlaardingen 2019
  6. Algemene Subsidieverordening Vlaardingen 2011
  7. Aanbestedingswet 2012
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

17-02-2024nieuwe regeling

06-02-2024

gmb-2024-73650

1974104

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels Wet Bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob) gemeente Vlaardingen 2024

De burgemeester en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vlaardingen, ieder voor zover het zijn bevoegdheden betreft;

 

overwegende dat,

 

  • voorkomen moet worden dat de gemeente Vlaardingen criminele activiteiten faciliteert;

  • de gemeente Vlaardingen alleen zaken wil doen met integere partijen;

  • de aanpak van ondermijning een prioriteit is in het Integraal Veiligheidsplan 2024-2027, waarbij de Wet Bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (hierna: Wet Bibob) als een belangrijk instrument wordt gezien;

  • het voorgaande Bibob-beleid uit 2014 komt;

  • de burgemeester en het college van burgemeester en wethouders van Vlaardingen op basis van het voorgaande tot vernieuwing van hun Bibob-beleid over wil gaan;

gelet op,

 

het bepaalde in de Wet Bibob en artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht, alsook de relevante bepalingen in de Alcoholwet, de Omgevingswet, de Huisvestingswet, de Algemene Plaatselijke Verordening Vlaardingen, de Algemene Subsidieverordening Vlaardingen 2011, Aanbestedingswet 2012 en het Burgerlijk Wetboek.

 

Besluiten vast te stellen:

 

‘Beleidsregels Wet Bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob) gemeente Vlaardingen 2024’.

 

Hoofdstuk 1: Algemeen

1.1 Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze beleidsregels zijn de definities zoals genoemd in artikel 1, eerste lid, van de Wet Bibob van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    Waar in deze beleidsregels ‘de gemeente’ wordt genoemd, wordt zowel het bestuursorgaan – als wanneer van toepassing – de rechtspersoon met een overheidstaak bedoeld.

  • 3.

    In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a)

      aanvraag: een aanvraag zoals bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb);

    • b)

      APV: de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Vlaardingen;

    • c)

      bestuursorgaan: de burgemeester of het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vlaardingen;

    • d)

      Bibob-vragenformulier: een formulier gebaseerd op de regeling als bedoeld in artikel 7a, vijfde lid, van de Wet Bibob;

    • e)

      eigen ambtelijke informatie: informatie die binnen de gemeentelijke organisatie aanwezig is en die de gemeente in het kader van eigen onderzoek kan gebruiken en/of informatie waarover de gemeente op verzoek kan beschikken;

    • f)

      eigen onderzoek: de wijze waarop het bestuursorgaan in beginsel toepassing geeft aan artikel 7a van de Wet Bibob;

    • g)

      Landelijk Bureau Bibob (LBB): het Landelijk Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen als bedoeld in artikel 8 van de Wet Bibob;

    • h)

      overheidsopdracht: een opdracht als bedoeld in artikel 1.1 van de Aanbestedingswet 2012;

    • i)

      Regionaal Informatie- en Expertise Centra (RIEC): het regionaal samenwerkingsverband zoals bedoeld in artikel 28, tweede lid, onder d van de Wet Bibob;

    • j)

      subsidie: een subsidie zoals bedoeld in artikel 4:21 Awb;

    • k)

      vastgoedtransactie: een transactie zoals bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder 2°, van de Wet Bibob;

    • l)

      verbonden partij: een privaatrechtelijke of publiekrechtelijke organisatie waarin het bestuursorgaan een bestuurlijk (zeggenschap) en een financieel belang heeft;

    • m)

      wet: de Wet Bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob).

1.2 Toepassingsbereik van de beleidsregels

  • 1.

    Deze beleidsregels zijn van toepassing op eigen onderzoeken en beslissingen van het bestuursorgaan in verband met:

    • a.

      een beschikking;

    • b.

      een overheidsopdracht;

    • c.

      een vastgoedtransactie.

  • 2.

    Deze beleidsregels zijn niet van toepassing als een betrokkene:

    • a.

      een krachtens publiekrecht ingestelde rechtspersoon is of een orgaan is van een krachtens publiekrecht ingestelde rechtspersoon;

    • b.

      een persoon of college met enig openbaar gezag bekleed is;

    • c.

      een publiekrechtelijk zelfstandig bestuursorgaan is;

    • d.

      een rechtspersoon met een wettelijke taak of een rechtspersoon met een overheidstaak is, of

    • e.

      een verbonden partij is.

1.3 Afwijken beleid

In individuele gevallen kan er worden besloten om af te wijken van dit beleid en over te gaan tot uitvoering van een eigen onderzoek in het kader van de Wet Bibob, wanneer de omstandigheden van het individuele geval daar naar het oordeel van het bestuursorgaan aanleiding toe geven.

Hoofdstuk 2: Toepassing van de Wet Bibob in de gemeente Vlaardingen

2.1 Aangevraagde of gewijzigde vergunningen

De gemeente zal een eigen onderzoek uitvoeren bij aanvraag of wijziging van de onderstaande vergunningen.

 

Horeca

  • 1.

    Alcoholwetvergunning (artikel 3 Alcoholwet), de vergunning voor het uitoefenen van het horecabedrijf of slijtersbedrijf, met uitzondering van een paracommerciële rechtspersoon, als bedoeld in artikel 4 van de Alcoholwet.

  • 2.

    Exploitatievergunning openbare inrichting (artikel 2.34 van de APV), waaronder de exploitatie van een coffeeshop.

Seksinrichtingen

  • 3.

    Exploitatievergunning seksinrichting / escortbedrijf (artikel 3.3 van de APV).

Vuurwerk

  • 4.

    Vuurwerkverkoopvergunning (artikel 2.85 van de APV).

Overig

  • 5.

    Gebouw-, gebieds- of branchegebonden vergunning (artikel 2.54b jo. 2.54c van de APV).

Het bestuursorgaan zal een eigen onderzoek uitvoeren bij aanvraag of wijziging van de volgende vergunning als dit valt onder één of meer van de genoemde risicocategorieën en/of risicogebieden in Bijlage 1.

 

Bouwen en milieu

  • 1.

    Omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit (artikel 5.1, tweede lid, onder a Omgevingswet)

  • 2.

    Omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit (artikel 5.1, eerste lid, onder a Omgevingswet)

  • 3.

    Omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit (artikel 5.1, tweede lid, onder b Omgevingswet)

  • 4.

    Omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 5.3 van de Omgevingswet (omgevingsvergunningplicht waterschapsverordening)

Het bestuursorgaan kan een eigen onderzoek uitvoeren bij aanvraag of wijziging van de volgende vergunningen / aanvragen, als de activiteiten vallen onder de in Bijlage 1 benoemde risicocategorieën en/of risicogebieden en/of er sprake is van informatie:

  • die bij het bestuursorgaan bekend is (eigen ambtelijke informatie);

  • van één van de partners uit het samenwerkingsverband RIEC;

  • van het LBB (bijvoorbeeld een tip zoals bedoeld in artikel 11 en/of informatie zoals bedoeld in artikel 11a van de wet);

  • van het Openbaar Ministerie (hierna: OM) (OM-tip, zoals bedoeld in artikel 26 van de wet);

  • van een bestuursorgaan dat of een rechtspersoon met een overheidstaak die bedoeld is tot toepassing van deze wet (zoals bedoeld in artikel 26 van de wet).

Het gaat hierbij om duidelijke aanwijzingen die het vermoeden rechtvaardigen dat, ten aanzien van de betrokkene(n) en/of derde(n) als bedoeld in artikel 3, vierde lid van de wet, mogelijk sprake is van een mindere mate van gevaar of ernstige mate van gevaar als bedoeld in artikel 3 van de wet.

 

Horeca en kansspelen

  • 6.

    Alcoholwetvergunning paracommerciële rechtspersonen (de aanvraag als bedoeld in artikel 3 van de Alcoholwet, in het geval het een paracommerciële rechtspersoon betreft, als bedoeld in artikel 4 van de Alcoholwet).

  • 7.

    Bijschrijven leidinggevende op de Alcoholwetvergunning (artikel 30a van de Alcoholwet).

  • 8.

    Bijschrijven leidinggevende op de exploitatievergunning (artikel 2.34 van de APV)

  • 9.

    Aanwezigheidsvergunning kansspelautomaat (artikel 30b van de Wet op de kansspelen).

Evenementen

  • 10.

    Evenementenvergunning (artikel 2.27 van de APV), beperkt tot evenementen die door of namens commerciële partijen worden georganiseerd dan wel (in omvang) op een bedrijfsmatige wijze georganiseerd worden dan wel onder risicocategorie C vallen.

Huisvesting

  • 11.

    In geval van een aanvraag voor een vergunning als bedoeld in de artikelen 8, eerste lid, 21, 22 en 41 van de Huisvestingswet 2014 kan, indien daar in de geldende Huisvestingsverordening in is voorzien, het bestuursorgaan een eigen onderzoek uitvoeren.

Overige aanvragen om beschikkingen die niet eerder zijn benoemd in deze beleidsregels, of die niet vallen onder de in Bijlage 1 van deze beleidsregels genoemde risicocategorieën of risicogebieden, waarbij de gemeente bevoegd is tot het toepassen van de wet.

2.2 Verleende vergunning

  • 1.

    Het bestuursorgaan kan een eigen onderzoek uitvoeren bij verleende vergunningen als:

    • er sprake is van een melding als bedoeld in artikel 5.37, tweede lid, van de Omgevingswet en de activiteit(en) waar deze vergunning op ziet in Bijlage 1 is aangewezen als een risicocategorie en/of -gebied;

    • de vergunning gaat over een activiteit en/of gelegen is in een concreet bepaald gebied dat, op basis van een genomen besluit van de gemeente na verstrekking van de vergunning, in Bijlage 1 is aangewezen als risicocategorie en/of -gebied;

    • vanuit eigen ambtelijke informatie en/of vanuit informatie van één of meerdere partners binnen het samenwerkingsverband RIEC er aanwijzingen zijn dat er mogelijk sprake is van een ernstige mate van gevaar of mindere mate van gevaar als bedoeld in artikel 3 van de wet;

    • er een tip van het LBB als bedoeld in artikel 11 van de wet is ontvangen;

    • er een tip van het OM of een tip van een ander bestuursorgaan dat of een rechtspersoon met een overheidstaak die bevoegd is tot toepassing van deze wet, als bedoeld in artikel 26 van de wet is ontvangen.

2.3 Subsidies

  • 1.

    Het bestuursorgaan kan een eigen onderzoek uitvoeren bij een aanvraag om een subsidie of een reeds verleende subsidie als:

    • de activiteit, waarvoor subsidie wordt aangevraagd, onder één of meer van de in de Bijlage 1 genoemde risicocategorieën en/of risicogebieden valt;

    • de te subsidiëren activiteit plaatsvindt in een gebouw, gebied of branche die, op basis van artikel 2.54b jo. 2.54c van de APV, door de burgemeester is aangewezen. Dit geldt ook wanneer de subsidieaanvrager of -ontvanger in dit gebouw of gebied is gevestigd en de te subsidiëren activiteit op een andere locatie plaatsvindt;

    • als er sprake is van informatie:

      • o

        die bij het bestuursorgaan bekend is (eigen ambtelijke informatie);

      • o

        van één of meerdere van de partners uit het samenwerkingsverband RIEC;

      • o

        van het LBB (bijvoorbeeld een tip zoals bedoeld in artikel 11 en/of informatie zoals bedoeld in artikel 11 van de wet);

      • o

        van het OM (OM-tip, zoals bedoeld in artikel 26 van de wet)

      • o

        van een bestuursorgaan dat of een rechtspersoon met een overheidstaak die bedoeld is tot toepassing van deze wet (zoals bedoeld in artikel 26 van de wet).

    Het gaat hierbij om duidelijke aanwijzingen die het vermoeden rechtvaardigen, dat ten aanzien van de betrokkene(n) en/of derde(n) als bedoeld in artikel 3, vierde lid van de wet, er mogelijk sprake is van een mindere mate van gevaar of ernstige mate van gevaar als bedoeld in artikel 3 van de wet.

2.4 Vastgoed

  • 1.

    Het bestuursorgaan kan een eigen onderzoek uitvoeren bij vastgoedtransacties waarbij de gemeente Vlaardingen partij is als:

    • De vastgoedtransactie één of meerdere onderstaande kenmerken heeft:

      • o

        behoort tot een door de gemeente benoemde risicocategorie en/of risicogebied zoals benoemd in Bijlage 1;

      • o

        betrekking heeft op een onroerende zaak of grond gelegen in een gebied, gebouw of gaat over een branche dat op basis van artikel 2:54b jo. 2:54c van de APV door de burgemeester is aangewezen;

      • o

        grote financiële complexiteit;

      • o

        complexe bedrijfsstructuur;

      • o

        hoog financieel risico voor de gemeente;

      • o

        wanneer ook sprake is van een aanvraag om beschikking en deze getoetst wordt aan de Wet Bibob.

    • Er sprake is van informatie:

      • o

        die bij het bestuursorgaan bekend is (eigen ambtelijke informatie);

      • o

        van één of meerdere partners uit het samenwerkingsverband RIEC;

      • o

        van het LBB (bijvoorbeeld een tip zoals bedoeld in artikel 11 en/of informatie zoals bedoeld in artikel 11 van de wet);

      • o

        van het OM (OM-tip, zoals bedoeld in artikel 26 van de wet);

      • o

        van een bestuursorgaan dat of een rechtspersoon met een overheidstaak die bedoeld is tot toepassing van deze wet (zoals bedoeld in artikel 26 van de wet).

    Waarbij vragen ontstaan of bestaan over bestaan over de integriteit van de betrokkene(n) en/of zijn potentiële, huidige of voormalige Bibob-relaties als bedoeld in artikel 3, vierde lid van de wet en/of over de organisatiestructuur en/of wijze van financiering.

  • 2.

    Bij de start van onderhandelingen informeert het bestuursorgaan de wederpartij dat een eigen onderzoek deel kan uitmaken van de procedure.

  • 3.

    In de overeenkomst wordt een integriteitsclausule opgenomen, op basis waarvan kan worden overgegaan tot ontbinding, opzegging, vernietiging of opschorting van de overeenkomst.

  • 4.

    Als is besloten tot uitvoering van een eigen onderzoek neemt de gemeente geen definitief besluit tot het aangaan van een vastgoedtransactie totdat het eigen onderzoek volledig is afgerond.

2.5 Overheidsopdrachten

  • 1.

    Het bestuursorgaan kan een eigen onderzoek uitvoeren bij overheidsopdrachten zoals bedoeld in de Aanbestedingenwet als:

    • de activiteit, waarvoor subsidie wordt aangevraagd, valt onder één of meer van de in de Bijlage 1 genoemde risicocategorieën en/of risicogebieden;

    • als er sprake is van informatie:

      • o

        die bij het bestuursorgaan bekend is (eigen ambtelijke informatie);

      • o

        van één of meerdere partners uit het samenwerkingsverband RIEC;

      • o

        van het LBB (bijvoorbeeld een tip zoals bedoeld in artikel 11 en/of informatie zoals bedoeld in artikel 11 van de wet);

      • o

        van het OM (OM-tip, zoals bedoeld in artikel 26 van de wet)

      • o

        van een bestuursorgaan dat of een rechtspersoon met een overheidstaak die bedoeld is tot toepassing van deze wet (zoals bedoeld in artikel 26 van de wet).

    • Waarbij vragen ontstaan of bestaan over de integriteit van de betrokkene en/of zijn potentiële, huidige of voormalige Bibob-relaties als bedoeld in artikel 3, vierde lid van de wet of over de organisatiestructuur en/of wijze van financiering.

  • 2.

    In aanbestedingsdocumenten wordt opgenomen dat inschrijvende partijen er rekening mee moeten houden dat het bestuursorgaan, alvorens tot gunning over te gaan, een eigen onderzoek kan uitvoeren.

Hoofdstuk 3: Uitvoering van het eigen onderzoek

3.1 Beoordeling door de gemeente Vlaardingen

  • 1.

    Nieuw ingediende aanvragen om een beschikking worden eerst aan de reguliere eisen van de beschikking getoetst.

  • 2.

    Indien aan de reguliere eisen wordt voldaan voert het bestuursorgaan een eigen onderzoek uit in het geval een standaard eigen onderzoek conform deze regels is voorgeschreven.

  • 3.

    Indien dit eigen onderzoek hiertoe aanleiding geeft, doet het bestuursorgaan een verzoek om informatie bij de op grond van de wet voor de gemeente beschikbare informatiebronnen, waaronder de Justitiële Informatiedienst, de politie, het RIEC of verzoekt de gemeente het LBB om een advies.

3.2 Eigen onderzoek

  • 1.

    Het onderzoek start met een eigen onderzoek door het bestuursorgaan.

  • 2.

    Het eigen onderzoek naar het zich voordoen van de mate van gevaar als bedoeld in artikel 3 van de wet bestaat uit:

    • a.

      het beoordelen van de aanvraag tot het verlenen van een beschikking, dan wel het beoordelen van een reeds verleende beschikking of een (voorgenomen) vastgoedtransactie, of (gunning van) een overheidsopdracht en de daarbij overgelegde gegevens, mede aan de hand van de bij het bestuursorgaan bekende feiten en omstandigheden; en

    • b.

      het verzamelen, bewerken en analyseren van informatie die, al dan niet door middel van de gegevens zoals vermeld in het Bibob-vragenformulier en bijbehorende bijlagen, is verstrekt door de betrokkene, alsmede van gegevens die zijn verkregen uit informatiebronnen van de partners van het RIEC en andere bronnen die de gemeente volgens de wet kan raadplegen.

  • 3.

    Bij het eigen onderzoek kan in alle gevallen, waarin volgens deze beleidsregels een onderzoek zal of kan worden uitgevoerd, ingevolge artikel 11a, eerste lid, van de wet informatie worden betrokken van het LBB over relevante gevaarsconclusies die door het LBB en/of andere bestuursorganen in de afgelopen vijf jaar zijn getrokken.

    Daarbij wordt informatie verstrekt over zowel de betrokkene als relaties van betrokkene:

    • de direct of indirect leidinggevende van betrokkene;

    • de direct of indirect zeggenschaphebbende van betrokkene;

    • de direct of indirect vermogensverschaffer van betrokkene;

    • degene die op de (aanvraag om de) beschikking is of zal worden vermeld als

    • leidinggevende, beheerder, bedrijfsleider of vervoersmanager;

    • degene die redelijkerwijs met betrokkene gelijk kan worden gesteld op grond van zijn feitelijke invloed op de betrokkene.

  • 4.

    Indien het eigen onderzoek onvoldoende uitsluitsel geeft over de mate van gevaar, zoals vermeld in artikel 3 van de wet, kan ingevolge artikel 9 van de wet advies worden ingewonnen bij het LBB.

3.3 Informatieverstrekking

  • 1.

    In geval van een aanvraag voor een beschikking als bedoeld in hoofdstuk 2.1 dient betrokkene, naast de gebruikelijke aanvraagformulieren, tevens het door het bestuursorgaan vastgestelde Bibob-vragenformulier volledig in te vullen en, voorzien van de benodigde bijlagen, bij het bestuursorgaan in te dienen.

  • 2.

    In het kader van de beoordeling door het bestuursorgaan van een reeds verleende beschikking als bedoeld in hoofdstuk 2.2 dient betrokkene het Bibob-vragenformulier volledig in te vullen en, voorzien van de benodigde bijlagen, bij het bestuursorgaan in te dienen.

  • 3.

    Bij toepassing van een eigen onderzoek bij een vastgoedtransactie en/of overheidsopdracht als bedoeld in hoofdstuk 2.4 en 2.5 dient betrokkene het door het bestuursorgaan vastgestelde Bibob-vragenformulier volledig in te vullen en, voorzien van de benodigde bijlagen, bij het bestuursorgaan in te dienen.

  • 4.

    In geval dat het ingevulde Bibob-vragenformulier onvoldoende informatie bevat voor het eigen onderzoek kan de betrokkene worden verzocht om nadere gegevens over onder andere:

    • a.

      de vertegenwoordigingsbevoegdheid van degene die het formulier heeft ingevuld;

    • b.

      de identiteit en vertegenwoordigingsbevoegdheid van personen die direct of indirect leiding geven;

    • c.

      de identiteit van personen die direct of indirect zeggenschap uitoefenen;

    • d.

      de identiteit van personen die direct of indirect vermogen verschaffen;

    • e.

      de wijze van financiering;

    • f.

      feiten en omstandigheden die van belang zijn om te beoordelen tot welke personen de betrokkene in een zakelijk samenwerkingsverband staat.

3.4 Informatieplicht

  • 1.

    Het bestuursorgaan informeert betrokkene schriftelijk over een adviesaanvraag aan het LBB. Betrokkene wordt daarbij gewezen op de opschorting van de beslistermijn als bedoeld in artikel 15, tweede lid, van de wet.

  • 2.

    In geval een advies van het LBB leidt tot het voornemen om een gevraagde beschikking te weigeren, een eerder verleende beschikking in te trekken, om aan een aangevraagde of reeds verstrekte beschikking aanvullende voorschriften te verbinden, niet mee te werken aan een vastgoedtransactie, deze te ontbinden, of hier voorwaarden aan te verbinden, of een gegadigde van een overheidsopdracht uit te sluiten, de overeenkomst te ontbinden of hieraan voorwaarden te verbinden, wordt aan betrokkene de mogelijkheid geboden om over een kopie van het adviesrapport te beschikken.

  • 3.

    In aanvulling op het tweede lid wordt betrokkene door het bestuursorgaan gewezen op zijn geheimhoudingsplicht als bedoeld in artikel 28 van de wet. Betrokkene dient voor de ontvangst van een kopie van het adviesrapport een geheimhoudingsverklaring te ondertekenen.

  • 4.

    In het geval een derde wordt genoemd in het advies, dan wordt deze derde de mogelijkheid geboden om over een kopie van het onderdeel van het adviesrapport te beschikken, voor zover dit betrekking heeft op deze derde.

  • 5.

    In aanvulling op het vierde lid wordt de betreffende derde door het bestuursorgaan gewezen op zijn geheimhoudingsplicht als bedoeld in artikel 28 van de wet. De derde dient voor de ontvangst van een kopie van het onderdeel van het adviesrapport dat op hem betrekking heeft een geheimhoudingsverklaring te ondertekenen.

3.5 Bewaartermijn eigen onderzoek

Het bestuursorgaan sluit aan bij de bewaartermijn van het onderzoek van het LBB zoals bedoeld in artikel 19 van de wet.

Hoofdstuk 4: Gevolgen eigen onderzoek

4.1 Gevolgen bij beschikkingen

  • 1.

    Indien uit onderzoek blijkt dat sprake is van gevaar als bedoeld in artikel 3 van de wet, verbindt het bestuursorgaan daaraan in beginsel de gevolgen die het geconstateerde gevaar tegengaan voor zover dit evenredig is met de mate van het gevaar en de ernst van de strafbare feiten.

  • 2.

    Het bestuursorgaan weigert in beginsel een aangevraagde beschikking te geven bij ernstig gevaar.

  • 3.

    Het bestuursorgaan trekt in beginsel een gegeven beschikking in bij ernstig gevaar.

  • 4.

    Het bestuursorgaan verbindt in beginsel voorschriften aan een aangevraagde of een gegeven beschikking bij tenminste een mindere mate van gevaar. Deze voorschriften zijn gericht op het wegnemen of beperken van het geconstateerde gevaar.

  • 5.

    Als een situatie als bedoeld in artikel 3, zesde lid, van de wet zich voordoet, kan het bestuursorgaan die bepaling ten grondslag aan de beslissing leggen. In een dergelijk geval weigert het bestuursorgaan in beginsel een aangevraagde beschikking te geven dan wel trekt het in beginsel een gegeven beschikking in.

4.2 Gevolgen bij vastgoedtransacties

  • 1.

    Indien uit onderzoek blijkt dat zich één van de situaties, als bedoeld in artikel 9, derde lid, van de wet voordoet:

    • a.

      breekt het bestuursorgaan in beginsel de onderhandelingen of besprekingen af;

    • b.

      beslist het bestuursorgaan in beginsel de overeenkomst op te schorten of te ontbinden, mits daarin bij overeenkomst is voorzien, zonder dat het bestuursorgaan gehouden is tot vergoeding van eventuele schade en zonder dat daarbij een termijn in acht genomen hoeft te worden,

    voor zover dit evenredig is met de mate van het gevaar en de ernst van de strafbare feiten.

  • 2.

    In de gevolgen van een onderzoek dat niet of niet volledig is afgerond op het moment van het aangaan van de vastgoedtransactie, wordt bij overeenkomst voorzien.

4.3 Gevolgen bij overheidsopdrachten

  • 1.

    Indien uit onderzoek blijkt dat zich één van de situaties, als bedoeld in artikel 9, tweede lid, van de wet voordoet:

    • a.

      beslist het bestuursorgaan in beginsel tot uitsluiting van een gegadigde, het niet gunnen van een overheidsopdracht, het niet sluiten van een met een gunningsbeslissing beoogde overeenkomst of het niet accepteren van een onderaannemer;

    • b.

      beslist het bestuursorgaan in beginsel de overeenkomst te ontbinden, een onderaannemer niet te accepteren dan wel de acceptatie te herzien, mits daarin bij overeenkomst is voorzien, zonder dat het bestuursorgaan gehouden is tot vergoeding van eventuele schade en zonder dat daarbij een termijn in acht genomen hoeft te worden,

    voor zover dit evenredig is met de mate van het gevaar en de ernst van de strafbare feiten.

  • 2.

    In de gevolgen van een onderzoek dat niet of niet volledig is afgerond op het moment van het gunnen van een overheidsopdracht, wordt bij overeenkomst voorzien.

  • 3.

    Aan een overeenkomst kunnen nadere voorwaarden worden verbonden die het gevaar als bedoeld in de wet wegnemen. Als niet wordt voldaan aan een dergelijke voorwaarde, beslist het bestuursorgaan in beginsel de overeenkomst te ontbinden, een onderaannemer niet te accepteren dan wel de acceptatie te herzien. Bij nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden het bestuursorgaan de voorwaarden intrekken of wijzigen.

4.4 Gevolgen bij nalaten informatieverschaffing

Indien door betrokkene niet voldaan wordt aan de verplichtingen als bedoeld in artikel 3.3, eerste tot en met derde lid:

  • a.

    kan het bestuursorgaan in beginsel beslissen een aanvraag om beschikking met toepassing van artikel 4:5 van de Awb buiten behandeling te stellen;

  • b.

    weigert het bestuursorgaan een aangevraagde beschikking;

  • c.

    trekt het bestuursorgaan een gegeven beschikking in;

  • d.

    besluit het bestuursorgaan een gegadigde uit te sluiten, een overheidsopdracht niet te gunnen, een met een gunningsbeslissing beoogde overeenkomst niet te sluiten of een onderaannemer niet te accepteren;

  • e.

    zal het bestuursorgaan de overeenkomst behorende bij een overheidsopdracht te ontbinden, indien daarin bij overeenkomst is voorzien;

  • f.

    breekt het bestuursorgaan de onderhandelingen of besprekingen omtrent het aangaan van een vastgoedtransactie af, en

  • g.

    gaat het bestuursorgaan er toe over de overeenkomst behorende bij een vastgoedtransactie op te schorten of te ontbinden, indien daarin bij overeenkomst is voorzien,

voor zover dit evenredig is met de mate van het gevaar en de ernst van de strafbare feiten.

Hoofdstuk 5: Overige bepalingen

5.1 Overgangsbepalingen

  • 1.

    De bepalingen van deze beleidsregels zijn niet van toepassing op de aanvragen van een beschikking die voor de inwerkingtreding van deze beleidsregels zijn ingediend.

  • 2.

    De bepalingen van deze beleidsregels zijn niet van toepassing op voor de datum van inwerkingtreding van deze beleidsregels gestarte, niet nog niet afgeronde, eigen onderzoeken naar aanleiding van reeds verleende beschikkingen.

5.2 Intrekking oude beleidslijn

De ‘Beleidslijn voor de toepassing van de Wet Bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaarbestuur’, in werking getreden op 13 juni 2014, wordt ingetrokken met ingang van de datum waarop deze beleidsregels in werking treden.

5.3 Invoeringsdatum

Deze beleidsregels zijn vastgesteld door de burgemeester respectievelijk het college van burgemeester en wethouders op 6 februari 2024 en treden in werking op de dag na de publicatie in het Gemeenteblad.

 

De beleidsregels worden aangehaald als ‘Beleidsregels Wet Bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob) gemeente Vlaardingen 2024’.

Aldus vastgesteld door de burgemeester en door het college van burgemeester en wethouders tijdens de vergadering van het college van burgemeester en wethouders op 6 februari 2024

de secretaris,

de burgemeester,

de burgemeester,

Toelichting

1.Wet Bibob voor integriteitsbescherming

Sinds 1 juni 2003 mogen gemeenten de wet toepassen om hun eigen integriteit te beschermen. Het doel van de wet is het inschatten van risico’s die de integriteit van overheidsorganen aantasten. Een integere gemeente beschermt de samenleving tegen malafide partijen. De wet voorkomt, bij het verlenen van een beschikking, een te sluiten overeenkomst of een te gunnen overheidsopdracht, dat de gemeente behulpzaam is als de aanvrager of de contractpartij criminele bedoelingen heeft. Indirect draagt de wet zo bij aan het beschermen van het woon-, werk- en leefklimaat in de gemeente Vlaardingen.

 

De wet is sinds de invoering twee keer aangepast (eerste en tweede tranche) om het toepassingsbereik uit te breiden. Er zijn er meer mogelijkheden toegevoegd om het eigen onderzoek uit te voeren. De laatste aanpassing is mede de aanleiding dat het bestuursorgaan haar Bibob-beleid actualiseert. De actualisatie zorgt ervoor dat het Bibob-beleid in lijn is met de geldende wet- en regelgeving en dat alle mogelijkheden voor toepassen van het eigen onderzoek beschikbaar zijn.

 

De mogelijkheden die de tweede tranche van de Wet Bibob biedt zijn in deze beleidsregels verwerkt. Zo is het nu bijvoorbeeld mogelijk om tussen gemeenten onderling informatie uit te wisselen, hetgeen de informatiepositie bij het uitvoeren van het eigen onderzoek verbetert.

 

2.Waarom deze beleidsregels?

De bestuursorganen van de gemeente voeren de wet uit. Het uitvoeren is geen verplichting, waardoor de gemeente zelf bevoegd is om te bepalen welke door de wet geboden instrumenten zij toepast. De gemeente stelt deze beleidsregels op om aan te geven wanneer zij de wet toepast en in welke gevallen zij een eigen onderzoek uitvoert. De wet is een zwaar middel en daarom maakt het bestuursorgaan een keuze in welke gevallen het instrument kan of wordt ingezet. Deze keuze is gemaakt op een landelijk beeld van sectoren en activiteiten waarin een meer dan gemiddeld risico bestaat dat bestuursorganen onbedoeld behulpzaam is bij het plegen van criminele activiteiten.

 

De beleidsregels zorgen dat het voor betrokkenen duidelijk is wanneer de wet kan of wordt toegepast/ Het voorkomt daarnaast dat er sprake is van willekeur als de gemeente het beleid toepast en het geeft een nadrukkelijk signaal af dat zij haar integriteit beschermt. Een mogelijk gevolg kan zijn dat het een preventieve werking heeft. Het is een ingrijpend middel en de keuze om een eigen onderzoek te starten wordt weloverwogen, en met inachtneming van de beginselen van behoorlijk bestuur, gemaakt. Daarnaast toetst de gemeente de keuze op proportionaliteit, subsidiariteit, rechtszekerheid en rechtsgelijkheid.

 

De tweede tranche geeft het bestuursorgaan meer mogelijkheden om de wet toe te passen. In de beleidsregels zijn deze uitbreidingen opgenomen en belangrijk daarbij is de aanwezigheid van specifieke belangrijke informatie die wijzen op dat de integriteit van de gemeente in gevaar is. Het Bibob-instrument is krachtiger als bestuursorganen in de regio zoveel mogelijk op elkaar zijn afgestemd. Het RIEC heeft hierin en belangrijke ondersteunende en coördinerende rol.

 

3.Opzet beleidsregels

Het bestuursorgaan past de beleidsregels toe op beschikkingen, overheidsopdrachten en vastgoedtransacties. Er wordt per beleidsonderdeel aangegeven of en wanneer een eigen onderzoek kan of wordt uitgevoerd (hoofdstuk 2). Hoofdstuk 3 werkt de procedure van het eigen onderzoek uit en ook de verplichtingen voor het bestuursorgaan en betrokkene bij die procedure. In hoofdstuk 4 is uitgewerkt wat de gevolgen van een eigen onderzoek kunnen zijn voor betrokkene, door bijvoorbeeld de intrekking van een beschikking en de ontbinding van een overeenkomst.

 

4.Overheidsopdrachten en vastgoed

Het verlenen van een overheidsopdracht en de verkoop van vastgoed door het bestuursorgaan zijn allemaal privaatrechtelijke transacties. Het gaat hier dus niet om het eventueel intrekken of weigeren van een aanvraag of beschikking, maar om het niet gunnen van een opdracht, het afbreken van onderhandelingen of zelfs ontbinden van een overeenkomst. Artikel 3 van de wet regelt de gevolgen van een eigen onderzoek voor publiekrechtelijke onderdelen. Alleen zijn de gevolgen voor privaatrechtelijke ondernemingen niet in de wet geregeld. Voor overheidsopdrachten wordt daarom de connectie gelegd met uitsluitingsgronden van de Aanbestedingswet 2012. Bij vastgoedtransacties speelt de contractsvrijheid een rol. Als een vastgestelde gevaarsconclusie de reden is om een overeenkomst niet aan te gaan, af te breken, op te schorten of te ontbinden, is het uitgangspunt van de gemeente dat zij daar gebruik van maakt.

 

5.Nadere uitwerking van het eigen onderzoek

In de uitvoering van het onderzoek wordt in de wet nadruk gelegd op het eigen onderzoek door de gemeente. Als de start van een eigen onderzoek niet volgt uit het beleid van het bestuursorgaan, is de tipfunctie van het OM of het LBB vaak een reden om een eigen onderzoek uit te voeren. Ook als het bestuursorgaan op een andere manier signalen ontvangt, zoals publicaties in de media of andere (handhavings)informatie van de gemeente, kan dit aanleiding zijn om een eigen onderzoek te starten.

 

Het bestuursorgaan maakt gebruik van relevante informatie bij het uitvoeren van het eigen onderzoek die voor haar beschikbaar is in open, halfgesloten en gesloten bronnen, zoals volgt uit de wet. Voorbeelden van open bronnen zijn het Handelsregister, het Kadaster en het insolventieregister.

 

De beschikbaarheid van relevante informatie in gesloten bronnen is in onderliggende regelgeving geregeld. Zo kan het bestuursorgaan bijvoorbeeld justitiële documentatie opvragen van betrokkene, van degene met (indirecte) zeggenschap en leiding over de betrokkene, (indirect) financiers, leidinggevenden en personen met een grote feitelijke invloed op betrokkene. Ook kan het bestuursorgaan informatie opvragen bij het OM, de politie en de Belastingdienst.

 

Het bestuursorgaan mag om te komen tot een goede beoordeling, op grond van artikel 7a van de wet, de betrokkene vragen stellen die zien op de bedrijfsstructuur, financiering, betrokken (rechts)personen, etc.. Bij ministeriele regelgeving zijn daarvoor Bibob-vragenformulieren vastgesteld die betrokkenen moeten invullen. Er is door het bestuursorgaan een Bibob-vragenformulier opgesteld, gebaseerd op het daarvoor bij ministeriële regeling vastgestelde formulier.

 

Als het bestuursorgaan door eigen onderzoek een verantwoorde inschatting heeft gemaakt van het integriteitsrisico, is het in het verdere verloop van de bestuurlijk relatie tussen de gemeente en betrokkene mogelijk om maatwerk te ontwikkelen. Dit kan bijvoorbeeld in het geval er een aanvraag is voor een nieuwe beschikking. Het is dan wel belangrijk dat er geen veranderde omstandigheden zijn bij betrokkene, de (rechts)personen waarmee de betrokkene in een relevante relatie volgende de wet staat (zoals leidinggevenden, (rechts)personen met zeggenschap, financiers en (rechts)personen die op betrokkene invloed kunnen uitoefenen). Het RIEC kan op grond van de wet zowel het volledige onderzoeksdossier van het bestuursorgaan als een daarop gebaseerd adviesrapport inzien. Dit verstrekt haar ondersteunende en coördinerende rol naar bestuursorganen bij de uitvoering van de wet. Door het verstrekken van relevante informatie afkomstig van de partners in het samenwerkingsverband, ondersteunt het RIEC de eigen onderzoeksfase van de gemeente.

 

Door de uitvoering van het eigen onderzoek trekt het bestuursorgaan zelf een gevaarsconclusie op grond van de wet en baseert daar bijvoorbeeld een weigering of intrekking van een beschikking op. Dit gebeurt bijvoorbeeld aan de hand van informatie uit bestuurlijke rapportages, uit justitiële gegevens of blijkens strafvorderlijke gegevens. Ook kan de gemeente ervoor kiezen om advies te vragen bij het LBB. Informatie van het LBB heeft als voordeel dat het niet alleen over de betrokkene gaat, maar ook over doorslaggevende relaties waarop het ernstige gevaar (mede) is gebaseerd. Een artikel 11a-bericht geeft dus ook informatie over de zakelijke relaties van betrokkene die meewegen in de Bibob-procedure: een leidinggevende, een zeggenschaphebbende, een vermogensverschaffer en een persoon die in een zakelijk samenwerkingsverband staat tot betrokkene.

 

Ook mogen gemeenten vanaf nu onderling informatie uitwisselen over een eigen onderzoek, zolang dat eigen onderzoek maar gericht is om dezelfde betrokkene, Deze mogelijkheid (artikel 28, tweede lid, onderdeel m, van de wet) wordt vaak samen met artikel 11a van de wet toegepast.

 

6.Onderzoek door het LBB

Als het eigen onderzoek en de aanvullende vragen onvoldoende duidelijkheid geeft over de integriteit, kan het bestuursorgaan een verzoek om advies indienen bij het LBB. De gemeente doet dit als er na het eigen onderzoek nog onduidelijkheid is over:

  • de vertegenwoordigingsbevoegdheid van degene die het formulier heeft ingevuld;

  • de identiteit en vertegenwoordigingsbevoegdheid van personen die (in)direct leiding geven;

  • de identiteit van personen (in)direct zeggenschap uitoefenen;

  • de wijze van financiering;

Het LBB onderzoekt of betrokkene strafbare feiten heeft gepleegd als benoemd in de wet. Het LBB maakt onderdeel uit van het Ministerie van Justitie en Veiligheid en mag, naast open bronnen, gesloten bronnen als politiegegevens, strafregisters, Belastingdienstgegevens, UWV-gegevens en gegevens van diverse inspecties raadplegen. In veel gevallen kan het LBB informatie opvragen over een bredere kring van (rechts)personen rondom betrokkene. Dit maakt een bredere screening en een diepgaander onderzoek van de betrokkene en diens financier(s) en/of over zakelijke partners mogelijk. Als deze (rechts)personen en gerechtelijk verleden hebben (antecedenten), weegt dit mee bij de mate van gevaar op misbruik van beschikking. Dit laatste heeft als doel het voorkomen van een groei van stromanconstructies. Artikel 3 van de wet bepaalt dat betrokkene ook in relatie wordt gebracht met strafbare feiten die (vermoedelijk) door een ander zijn gepleegd en deze (rechts)persoon:

  • (in)direct leiding geeft of heeft gegeven aan betrokkene; of;

  • (in)direct zeggenschap heeft dan wel heeft gehad over betrokkene; of;

  • vermogen verschaf dan wel heeft verschaft aan betrokkene; of;

  • in een zakelijk samenwerkingsverband tot betrokkene staat dan wel heeft gestaan.

Het LBB kent drie soorten uitkomsten in haar adviezen:

  • er is sprake van ernstig gevaar; of;

  • er is sprake van een mindere mate van gevaar; of;

  • er is sprake van geen gebleken gevaar.

Het bestuursorgaan informeert betrokkene als zij advies vraagt aan het LBB. De wettelijke termijn van het geven van de beschikking wordt gedurende de adviestermijn opgeschort. Het LBB moet zijn advies binnen acht weken uitbrengen met de mogelijkheid tot het verlengen van de termijn met vier weken. De opschortingstermijn start op de dag van de adviesaanvraag en stopt op de dag dat de gemeente het advies ontvangt. Het maximum van deze opschortingstermijn staat in artikel 15 van de wet genoemd.

 

7.Verdere procedure bij de gemeente

Als het bestuursorgaan het advies ontvangt van het LBB maakt zij, op grond van artikel 2, leden vijf tot en met zeven, van de wet zelf een afweging over de (aangevraagde) beschikking. De gemeente hoeft het advies van het LBB niet over te nmen en mag een eigen afweging maken. De gemeente kan besluit tot:

  • het verlenen van de beschikking;

  • het verlenen van de beschikking met voorschriften;

  • het weigeren en/of intrekken van de beschikking;

  • de rechtshandeling al dan niet (onder het stellen van extra voorwaarden) aan te gaan of te laten voortduren.

Als de gemeente een negatief besluit over de (aangevraagde) beschikking wilt nemen, geeft zij de betrokkene (en eventueel (een) derde(n)) gelegenheid om een zienswijze in te dienen. Bij een negatief advies kan betrokkene in geval van een beschikking bezwaar of beroep instellen.

 

Bij het toepassen van de wet is het uitgangspunt dat een ernstig gevaar leid tot het intrekken of weigeren van een beschikking. Het besluit moet wel in verhouding staan met de mate van gevaar. In uitzonderlijke situaties kan, als de uitkomst van het eigen onderzoek een ernstig gevaar is, het weigeren of intrekken van een beschikking niet in verhouding staat tot de belangen van betrokkene of bijvoorbeeld het algemeen belang. De aard of ernst van de strafbare feiten waar het gevaar op is gebaseerd, geeft daar in zeer specifieke gevallen aanleiding toe. Bijvoorbeeld bij een zeer ‘licht’ gerechtelijk verleden en bij grote belangen van betrokkene of bestuurlijke organen, kan het besluit zijn om voorschriften of voorwaarden te verbinden aan de beschikking. Dit laatste is gericht op het wegnemen van het gevaar en is in geval van ernstig gevaar steeds afhankelijk van de bijzondere omstandigheden van het geval.

 

Bij overheidsopdrachten en vastgoedtransacties gaat het anders dan bij beschikkingen. Ten eerste is het begrip overheidsopdracht niet meer hetzelfde zoals bedoeld in de Aanbestedingswet 2012. Het eigen onderzoek maakt het duidelijk of één van de uitsluitingsgronden uit de Aanbestedingenwet 2012 van toepassing is. De wet verstrekt geen extra weigeringsgrond bij aanbestedingen, in tegenstelling tot de algemene strekking van de wet bij beschikkingen. Het gaat namelijk binnen deze sector om een gesloten stelsel van selectie- en gunningscriteria. De uitkomst van een eigen onderzoek geldt alleen als versterking voor één van deze criteria.

 

Dit geldt ook voor vastgoed: de gemeente kan de onderhandelingen afbreken of voorwaarden opnemen in de overeenkomst. Het niet aangaan of ontbinden, opzeggen of vernietigen van een overeenkomst van een overheidsopdracht of een vastgoedtransactie is, anders dan het weigeren of intrekken van een beschikking, geen besluit in de zin van de Awb.

Bijlage 1: Risicocategorieën en risicogebieden

 

Toelichting

De in deze bijlage opgenomen activiteiten hebben het risico gebruikt te worden bij het plegen van strafbare feiten of om onrechtmatig verkregen voordelen te benutten. Uit het samenwerkingsverband met het RIEC blijkt dat deze lijst met risicocategorieën een verhoogd risico op misstanden met zich mee brengt. Het betekent niet dat voor deze activiteiten altijd een vergunningplicht geldt of gaat gelden. Bij activiteiten, vallend onder de wet, zonder beschikkingsverplichting of aangegane overeenkomst vindt er geen eigen onderzoek plaats.

 

Risicocategorieën

  • Hotels / pensions

  • Wisselkantoren

  • Transities van de bestemming niet-wonen naar wonen

  • Onttrekking, samenvoeging, omzetting, verbouwing, splitsing van woningen / panden voor kamerverhuur of realisatie van (meerdere) woonruimten

  • Kamerverhuur

  • Woonruimte voor arbeidsmigranten

  • Woonwagenterreinen

  • Voorzieningen voor logies en verhuur aan toeristen

  • Recreatieparken en jachthavens

  • Garageboxen / opslagruimtes

  • Bedrijfsverzamelgebouwen

  • Darkstores

  • Horecabedrijven

  • Coffeeshops

  • Shisha-lounges

  • Smartshops / Headshops / Growshops

  • Belwinkels / Internetcafés

  • Seksinrichtingen (inclusief escortbedrijven)

  • Sekswinkels

  • Commerciële vechtsportgala’s voor volwassenen, of voor de jeugd als deze niet onder auspiciën van de Nederlandse Vechtsportautoriteit wordt georganiseerd (of vergelijkbare evenementen)

  • Ride outs motorclubs (of vergelijkbare evenementen)

  • Speelautomatenhallen / Gamecenters

  • Afvalbewerkings- en -verwerkingsbedrijven

  • Afvalrecyclingbedrijven

  • Inrichtingen voor het reinigen van drukhouders, insluitsystemen, ketels, vaten, mobiele tanks, tankauto's, tank- of bulkcontainers

  • Autobranche (autohandel, garages, leasebedrijven en autodemontage)

  • Taxibedrijven

  • Handelingen met banden van voertuigen en met schroot (metaalrecycling) en autodemontage, het opbulken van grond en kunststofrecycling

  • Verhuur van transportmiddelen (auto’s, (bestel)bussen, deelvoertuigen)

  • Sloopbedrijven / Asbestverwijderingsbedrijven

  • Vuurwerkbranche

  • Wellnesscentra / Zonnestudio’s

  • Massage- en beautysalons / Kappers / Nagelstudio’s / Tattooshops

  • Fitnessbedrijven / sportscholen

  • Sporthallen / complexen

  • Religieuze instellingen

  • Scholen

  • Energieproducenten (w.o. (mest)vergisters, windmolens, zonneparken, etc.)

  • Zorgbureaus / zorgaanbieders (inclusief aanbieden van zorgwoningen)

  • Reïntegratiebedrijven en/of activiteiten

  • Verkoop (voormalige) overheidsgebouwen

  • Vastgoedtransacties boven € 20.000,-

  • Vastgoedverhuringen boven € 20.000,- per jaar

  • Bouwsom (bij omgevingsvergunning bouwen) boven € 250.000,-

Bovenstaande opsomming van risicocategorieën is niet-limitatief, maar geeft een indicatie van mogelijke risicocategorieën. Deze opsomming kan aangepast worden, als ontwikkelingen daar aanleiding voor geven.

 

Risicogebieden

De gemeente wijst bepaalde gebieden aan als het in dat gebied wenselijk is dat er een eigen onderzoek wordt gestart als er sprake is van het aangaan van een beschikking (of verleende vergunning) of een vastgoedtransactie of het gunnen van een overheidsopdracht. Hiervan is bijvoorbeeld sprake bij nieuw te ontwikkelen bedrijventerreinen, revitalisatie van gebieden en bepaalde gebieden waar sprake is van (vermoedens van) ondermijnende activiteiten.

 

Aangewezen risicogebieden:

Door het bestuursorgaan zijn de bedrijventerreinen ‘De Vergulde Hand’, ‘Groot Vettenoord’ en ‘Hoogstad’ (nummers 1 t/m 3) en het havengebied (nummers 4 t/m 10) aangewezen als risicogebieden.