Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Hoeksche Waard

Verordening rechtspositie raads- en burgerleden Hoeksche Waard 2024

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieHoeksche Waard
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening rechtspositie raads- en burgerleden Hoeksche Waard 2024
CiteertitelVerordening rechtspositie raads- en burgerleden Hoeksche Waard 2024
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Verordening rechtspositie raads- en burgerleden Hoeksche Waard 2022.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 95, eerste lid, van de Gemeentewet
  2. artikel 95, tweede lid, van de Gemeentewet
  3. artikel 96, eerste lid, van de Gemeentewet
  4. artikel 96, tweede lid, van de Gemeentewet
  5. artikel 98 van de Gemeentewet
  6. artikel 99 van de Gemeentewet
  7. artikel 149 van de Gemeentewet
  8. artikel 3.1.1, vijfde lid, van het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers
  9. artikel 3.1.3, eerste lid, van het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers
  10. artikel 3.1.4, eerste lid, van het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers
  11. artikel 3.1.8, eerste lid, van het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers
  12. artikel 3.1.9, eerste lid, van het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers
  13. artikel 3.3.2 van het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers
  14. artikel 3.3.3 van het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers
  15. artikel 3.4.1, eerste lid, van het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers
  16. artikel 3.4.2 van het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers
  17. artikel 3.3.8 van het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

16-02-202401-01-2024nieuwe regeling

30-01-2024

gmb-2024-69690

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening rechtspositie raads- en burgerleden Hoeksche Waard 2024

De raad van de gemeente Hoeksche Waard;

 

gelezen het voorstel van het presidium van 22 januari 2024;

 

gelet op de artikelen 95, eerste en tweede lid, 96, eerste en tweede lid, en 97, 98, 99, 149 van de Gemeentewet en de artikelen 3.1.1, vijfde lid, 3.1.3, eerste lid, 3.1.4, eerste lid, 3.1.8, eerste lid, 3.1.9, eerste lid, 3.3.2, 3.3.3, tweede lid, 3.4.1, eerste lid, en 3.4.2 en 3.3.8 van het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers;

 

besluit:

 

vast te stellen:

 

VERORDENING RECHTSPOSITIE RAADS- EN BURGERLEDEN HOEKSCHE WAARD 2024

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    burgerlid: lid van een commissie als bedoeld in de artikelen 82, 83 en 84 van de Gemeentewet, dat niet tevens raadslid is of ambtenaar die als zodanig tot lid van een commissie is benoemd.

  • b.

    griffier: de griffier, bedoeld in artikel 107 van de Gemeentewet.

  • c.

    raadslid: lid van de gemeenteraad.

  • d.

    vrijwilligersvergoeding: een vergoeding als bedoeld in artikel 2, zesde lid van de Wet op de loonbelasting 1964 juncto artikel 3.96 aanhef en sub c van de Wet inkomstenbelasting 2001.

Artikel 2a. Vergoeding voor de werkzaamheden van raadsleden

(gereserveerd)

Artikel 2b. Vergoeding voor de werkzaamheden van burgerleden

  • 1.

    Burgerleden ontvangen per bijgewoonde vergadering van een commissie een vergoeding overeenkomstig artikel 3.4.1, eerste lid, van het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers. Dit betreft vergaderingen ter voorbereiding van de besluitvorming, te weten de beeldvormende, oordeelsvormende en oriënterende vergaderingen en vergaderingen van door de raad op grond van de artikelen 82 en 84 ingestelde overige commissies.

  • 2.

    De vergoeding voor werkzaamheden vermeld in het eerste lid wordt indien een burgerlid dit schriftelijk of elektronisch meedeelt aan de griffier voor betrokkene met ingang van de maand volgende op deze mededeling aangemerkt als een vrijwilligersvergoeding.

Artikel 3. Toelage raadslid onderzoekscommissie en bijzondere commissie

  • 1.

    Een raadslid dat lid is van een onderzoekscommissie als bedoeld in artikel 155a, derde lid, van de Gemeentewet wordt voor de duur van de activiteiten van die commissie ten laste van de gemeente een toelage toegekend van bedrag € 139,90 per maand.

  • 2.

    Een raadslid dat lid is van een bijzondere commissie als bedoeld in artikel 3.1.4, eerste lid, van het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers, wordt voor de duur van de activiteiten van de commissie een toelage toegekend van bedrag van € 139,90 per maand.

Artikel 4. Reis- en verblijfkosten raads- en burgerleden

  • 1.

    Voor reizen als bedoeld in artikel 3.1 van de Regeling rechtspositie decentrale politieke ambtsdragers en de artikelen 3.1.7 en 3.4.3 van het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers worden aan een raads- of burgerlid vergoed:

    • a.

      de kosten voor het gebruik van openbaar vervoer;

    • b.

      bij gebruik van een eigen vervoersmiddel het maximumbedrag dat door een werkgever aan een werknemer per afgelegde kilometer onbelast kan worden verstrekt alsmede de parkeer- of stallingskosten, veerkosten en tolkosten;

  • 2.

    Boetes en naheffingsaanslagen voor parkeren worden niet vergoed.

  • 3.

    Als een raads- of burgerlid een functionele beperking heeft, kan incidenteel een voor de beperking geschikte vervoersvoorziening worden vergoed of ter beschikking worden gesteld.

  • 4.

    De noodzakelijke en redelijkerwijs gemaakte werkelijke verblijfkosten die een raads- of burgerlid maakt in verband met reizen, gemaakt voor de uitoefening van de functie, worden ten laste van de gemeente vergoed.

Artikel 5. Nadere regels niet-partijpolitiek georiënteerde scholing raads- en burgerleden

  • 1.

    Een raads- of burgerlid dat wil deelnemen aan niet-partijpolitiek georiënteerde scholing in verband met de vervulling van zijn functie als bedoeld in artikel 3.3.3 Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers, dient daartoe vooraf een gemotiveerde aanvraag in bij de griffier.

  • 2.

    Deze aanvraag gaat vergezeld van stukken met inhoudelijke informatie en een kostenspecificatie.

  • 3.

    De griffier beslist op de aanvraag op basis van bewijsstukken, overeenkomstig het tweede en derde lid.

  • 4.

    In voorkomende gevallen beslist het presidium van alle in de raad vertegenwoordigde politieke groeperingen op basis van meerderheid van stemmen.

Artikel 6. Informatie- en communicatievoorzieningen

  • 1.

    Een raads- of burgerlid tekent een bruikleenovereenkomst wanneer hem ten laste van de gemeente voor de duur van de uitoefening van zijn functie informatie- en communicatievoorzieningen ter beschikking worden gesteld bedoeld in artikel 3.3.2 Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers.

  • 2.

    Een raads- of burgerlid levert na beëindiging van zijn functie de ter beschikking gestelde informatie- en communicatievoorzieningen in bij de gemeente. Overname van de informatie- en communicatievoorzieningen na schoning is mogelijk tegen vergoeding van de resterende waarde van de voorzieningen in het economisch verkeer.

  • 3.

    De van gemeentewege beschikbaar gesteld informatie- en communicatievoorzieningen zijn voor schade ten laste van de gemeente verzekerd.

Artikel 7. Aanwijzing als eindheffingsbestanddeel

  • 1.

    Als eindheffingsbestanddeel als bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel f, van de Wet op de loonbelasting 1964 worden aangewezen de vergoedingen, tegemoetkomingen en verstrekkingen, genoemd in artikel 3.3.8 van het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden.

  • 2.

    Als eindheffingsbestanddeel als bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel f, van de Wet op de loonbelasting 1964 worden verder aangewezen de vergoedingen, tegemoetkomingen en verstrekkingen, genoemd in paragraaf 2 van deze verordening, voor zover deze worden gerekend tot een vergoeding, tegemoetkoming of verstrekking als bedoeld in artikel 31a, tweede lid, onderdelen a tot en met h, van de Wet op de Loonbelasting 1964.

Artikel 8. Betaling vaste vergoedingen

Tenzij het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers of de Rechtspositieregeling decentrale politieke ambtsdragers anders bepalen, vindt de betaling van de vergoeding van burgerleden, bedoeld in artikel 3.4.1 het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers maandelijks plaats met inachtneming van een vergoeding per bijgewoonde vergadering.

Artikel 9. Betaling en declaratie van onkosten

  • 1.

    Tenzij het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers of de Rechtspositieregeling decentrale politieke ambtsdragers anders bepalen, vindt de betaling van kosten die op grond van deze verordening voor vergoeding of tegemoetkoming in aanmerking komen vindt plaats door:

    • a.

      betaling uit gemeentelijke middelen, op basis van een rechtstreekse aan de gemeente toegezonden factuur, of

    • b.

      betaling vooruit uit eigen middelen.

  • 2.

    Een aanvraag om een vergoeding van de onkosten als bedoeld in dit artikel gaat vergezeld van een declaratieformulier en bewijsstukken. Het vereiste om bewijsstukken te overleggen geldt niet wanneer de vergoeding een forfaitair bedrag betreft.

  • 3.

    Het declaratieformulier en de bewijsstukken worden binnen 3 maanden na factuurdatum of betaling door raads- of burgerleden ingediend bij de griffier.

  • 4.

    Voor zover van toepassing draagt de gemeente er zorg voor dat de betaling aan raads- of burgerleden binnen 3 maanden na het indienen van de aanvraag wordt overgemaakt.

Artikel 10. Verzekering raadsleden voor arbeidsongeschiktheid, ouderdom en overlijden

  • 1.

    Een raadslid wordt eenmaal per jaar een bedrag toegekend ter hoogte van het bedrag van de vergoeding voor de werkzaamheden voor één maand, bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers, waarmee het raadslid voorzieningen kan treffen ter zaken van arbeidsongeschiktheid, ouderdom en overlijden.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op een raadslid dat is benoemd in een plaats die is opengevallen als gevolg van tijdelijk ontslag van een raadslid wegens zwangerschap en bevalling of ziekte, op grond van artikel X12 van de Kieswet.

Artikel 11. Verzekering aansprakelijkheid en rechtsbijstand

  • 1.

    Raadsleden vallen onder de collectieve aansprakelijkheidsverzekering van de gemeente.

  • 2.

    Raadsleden zijn uit hoofde van hun functie naast het gestelde in het eerste lid van dit artikel verzekerd voor rechtsbijstand.

  • 3.

    De premies van de in de leden 1 en 2 genoemde verzekeringen komen ten laste van de gemeente.

Artikel 12. Slotbepalingen

  • 1.

    Deze verordening wordt aangehaald als ‘Verordening rechtspositie raads- en burgerleden Hoeksche Waard 2024’.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking na publicatie van het Gemeenteblad waarin deze verordening wordt geplaatst en werkt terug tot 1 januari 2024.

  • 3.

    Met de inwerkingtreding van deze verordening vervalt de ‘Verordening rechtspositie raads- en burgerleden Hoeksche Waard 2022’.

Aldus vastgesteld in de vergadering van de raad

van de gemeente Hoeksche Waard op 30 januari 2024.

Griffier,

G. de Schipper – Tinga

Voorzitter,

F.D. van Heijningen

Toelichting Verordening rechtspositie raads- en burgerleden 2024

ALGEMEEN DEEL

 

Wettelijke regelingen

In de wet en nadere regelgeving zijn alle van belang zijnde onderwerpen geregeld betreffende de rechtspositie van gemeentelijke politieke ambtsdragers. In de Gemeentewet is aangegeven dat de nadere invulling van de rechtspositie van raads- en commissieleden alsmede de financiële voorzieningen moet worden geregeld bij of krachtens de wet (AMvB en ministeriële regeling). Deze nadere regeling is vastgelegd i n het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers. In de Rechtspositieregeling decentrale politieke ambtsdragers zijn de (onkosten)vergoedingen nader uitgewerkt.

 

Hoofdlijnen gemeentelijke verordening

In deze verordening zijn alleen bepalingen opgenomen inzake de rechtspositie van raadsleden en leden van gemeentelijke commissies zover die niet dwingend geregeld zijn in hogere wet- en regelgeving. De grondslag hiervoor is te vinden in de Gemeentewet en het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers en de Rechtspositieregeling decentrale politieke ambtsdragers. Bij de laatste moderniserings- en harmoniseringsoperatie (Staatsblad 15 oktober 2018), betreffende de rechtspositiebesluiten voor decentrale politieke ambtsdragers zijn er wederom een aantal bepalingen imperatief in hogere wet- en regelgeving vastgelegd. De overweging hierbij is dat het bestuurlijk wenselijk is om de voorzieningen zoals vergoedingen, tegemoetkomingen en andere rechtspositionele aanspraken voor decentrale politieke ambtsdragers dwingendrechtelijk in hogere wet- en regelgeving vast te leggen om politieke discussies te voorkomen. Dit betekent dat er voor gemeenten minder ruimte is om lokaal bij verordening van wettelijke regelingen af te wijken. Het ministerie van BZK publiceert jaarlijks circulaires waarin artikelen uit het Rechtspositiebesluit en de onderliggende Regeling wijzigen. Deze wijzigingen kunnen van invloed zijn op de gemeentelijke verordening.

 

Indien een gemeente besluit om bij verordening voorzieningen voor politieke ambtsdragers te regelen, zijn een aantal regels van belang. In artikel 99 Gemeentewet is bepaald dat ’buiten hetgeen hun bij of krachtens de wet is toegekend’, ontvangen de leden van de raad en/of door de raad ingestelde commissie (in de zin van artikel 82, 83 of 84 Gemeentewet) als zodanig geen andere vergoedingen en tegemoetkomingen ten laste van de gemeente. Deze verordening vormt een (nadere) uitwerking van de bij of krachtens de wet toegekende vergoedingen en tegemoetkomingen.

 

De arbeidsverhoudingen en fiscale positie

Raadsleden en burgerleden hebben geen dienstbetrekking bij de gemeente. De gemeente is dus niet de werkgever. Dat betekent bijvoorbeeld dat zij voor zover het betreft het raadslidmaatschap niet vallen onder de werknemersverzekeringen zoals de Werkloosheidswet (WW), Ziektewet (ZW) en de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA). Omdat er geen sprake is van een dienstbetrekking vallen raads- en burgerleden niet onder de Wet op de loonbelasting 1964 maar worden hun inkomsten belast in de Wet inkomstenbelasting 2001. Wel kunnen raads- en commissieleden opteren voor de loonbelasting als voorheffing door samen met de gemeente te kiezen voor het fictief werknemerschap, het zogenaamde opting-in. Het fictief werknemerschap kan worden aangevraagd met behulp van een opting-in verklaring bij de Belastingdienst.

 

Als de raads- en burgerleden en gemeente niet kiezen voor het fictief werknemerschap, dan geldt dat de onkostenvergoedingen en raadsvergoeding als inkomsten moeten worden verantwoord en mogen de (beroeps)kosten die worden gemaakt worden afgetrokken. Het resultaat zal het raads- of burgerlid moeten verantwoorden in de aangifte inkomstenbelasting, onder de post inkomsten uit overige werkzaamheden. De gemeente dient jaarlijks alle betalingen en verstrekkingen voor de raads- en burgerleden die niet als fictief werknemerschap te kwalificeren zijn op grond van deze verordening aan de Belastingdienst doorgeven middels een formulier IB-47. Omdat raads- en burgerleden op persoonlijke titel worden gekozen, zijn zij niet aan te merken als (fiscaal) ondernemer. Er hoeft dan ook geen VAR-verklaring / Modelovereenkomst ZZP overgelegd te worden aan de gemeente.

 

De Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (Appa) is niet van toepassing op raads- en burgerleden.

 

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

 

Artikel 2a. Vergoeding voor de werkzaamheden van raadsleden (gereserveerd)

De hoogte van de raadsvergoeding is verplichtend bepaald op een vast bedrag per inwonersklasse. Vanaf de dag van beëdiging hebben de raadsleden recht op de vergoedingen die verbonden zijn aan hun functie. Wat betreft de vergoeding voor de werkzaamheden is dit geregeld in artikel 3.1.1, eerste lid. De gemeenteraad kan op grond van het vierde lid van artikel 3.1.1 bij verordening bepalen dat een deel van de vergoeding voor de werkzaamheden wordt uitbetaald als presentiegeld. Het gaat om maximaal 20% van de vergoeding. In een dergelijke verordening mag geen onderscheid worden gemaakt tussen de raadsleden: een presentievergoeding geldt dan voor alle raadsleden. Deze bepaling kan bijvoorbeeld worden benut bij spookleden. Spookleden zijn volksvertegenwoordigers die wel zijn gekozen, maar die niet of nauwelijks aanwezig zijn bij de vergaderingen of activiteiten van de desbetreffende gemeenteraad.

 

Het raadslid kan de vergoeding niet weigeren en de gemeente is verplicht de raadsvergoeding aan het raadslid over te maken op zijn of haar bankrekeningnummer. Het raadslid mag zelf (een deel) van de raadsvergoeding afdragen aan de politieke partij, maar is in beginsel juridisch niet verplicht mee te werken aan een overdracht van (een deel) van zijn of haar raadsvergoeding. Een akte van cessie waarbij de raadsvergoeding direct aan een politieke groepering wordt overgemaakt is juridisch niet toegestaan. De reden hiervoor is dat het raadslid een onafhankelijke positie heeft en niet financieel afhankelijk mag zijn van de politieke groepering.

 

Artikel 2b. Vergoeding voor de werkzaamheden van burgerleden

Het eerste lid is opgenomen om duidelijk te maken dat de beeldvormende, oordeelsvormende en oriënterende vergadering commissievergaderingen zijn en dat per bijgewoonde vergadering de vergoeding wordt verstrekt zoals is vastgelegd in artikel 3.4.1, eerste lid van het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers. Deze vergoeding krijgen burgerleden ook die lid zijn van een door de raad ingestelde overige commissie op grond van de artikelen 82 en 84 van de Gemeentewet.

 

In het tweede lid is geregeld dat indien burgerleden dat kenbaar maken bij de griffier deze vergoeding als een onbelaste vrijwilligersvergoeding wordt aangemerkt. De hoogte van de vergoeding van een burgerlid is dwingend vastgelegd in artikel 3.4.1 van het rechtspositiebesluit. De vergoeding is in principe belast. Deze is echter onbelast indien de gemeente de vergoeding voor burgerleden (onder de van toepassing zijnde fiscale voorwaarden) aanmerkt als vrijwilligersvergoeding1. Met betrekking tot vergoedingen die gemeenten geven voor werkzaamheden die niet marktconform zijn en die ook blijven binnen de maand- en jaarbedragen kan de fiscale vrijwilligersregeling namelijk worden toegepast. Niet alle gemeenten zijn zich bewust van deze mogelijkheid; daarom wordt deze optie in onderstaande met het ministerie van Financiën afgestemde tekst ten aanzien van de burgerleden beschreven.

 

De vrijwilligersregeling is een regeling die in de Wet op de loonbelasting 1964 (art. 2, zesde lid) en de Wet inkomstenbelasting 2001 (art. 3.96, onder c) is verankerd en haar oorsprong vindt in een besluit van de ministeries van SZW en Financiën waarbij onder bepaalde condities mogelijke belastbaarheid van verstrekte vergoedingen voor verrichte werkzaamheden bij specifieke organisaties buiten het inkomen wordt geplaatst. De gemeente is (voor de werkzaamheden van burgerleden) een instelling die niet onder de vennootschapsbelasting valt en kwalificeert daarmee voor het kunnen toepassen van de vrijwilligers-regeling. Met het vaste bedrag per vergadering wordt een tegemoetkoming gegeven voor alle daarmee samenhangende werkzaamheden en te maken kosten. De vergoedingen die aan burgerleden worden gegeven, betreffen vergoedingen voor werkzaamheden die zich moeilijk in een tijdsbesteding laten meten. De werkzaamheden worden ook niet beroepsmatig verricht. In het geval de vergoeding voor het commissiewerk blijft onder de gestelde grenzen, zowel die per maand als die per jaar (in 2024 in totaal €210 resp. €2.100), kan gebruik worden gemaakt van de vrijwilligersregeling. Deze maximumbedragen gelden voor het totaal van de vergoeding voor de inzet. Als het betrokken burgerlid uitsluitend deze vergoeding krijgt, dan kan deze onder de gestelde voorwaarden worden aangemerkt als vrijwilligersvergoeding en is deze niet belast voor de loon- en inkomstenbelasting. Gemeenten kunnen dan hun burgerleden de zekerheid geven dat indien de grensbedragen de commissievergoedingen onbelast zijn. De burgerleden kunnen deze vergoedingen en verstrekkingen dan zonder inhouding van loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen netto ontvangen van de gemeente. De vergoedingen maken dan ook geen onderdeel uit van het belastbare inkomen van het burgerlid en hebben daarmee ook geen consequenties voor een eventuele inkomensafhankelijke toelage of een huur- of zorgtoeslag. Vrijwilligersvergoedingen worden ook niet verrekend met een eventuele bijstandsuitkering. Het is de verantwoordelijkheid van het burgerlid zelf om ervoor zorg te dragen dat de maximale bedragen per maand en per jaar niet worden overschreden.

 

Voorbeeld:

De vergoeding per commissievergadering (beeld, oordeelsvorming en oriëntatie) bedraagt voor 2024 €112,31. De maximale vrijwilligersvergoeding per maand bedraagt €210. Dat betekent dat per maand 1 commissievergadering door een burgerlid kan worden bijgewoond. In die zin is de vergoeding per vergadering net wat te hoog om 2 keer per maand een vergaderingen bij te kunnen wonen. Enkel het present zijn bij een vergadering leidt tot het toekennen van een vergoeding voor het bijwonen van die vergadering (dwingend recht).

 

Artikel 3. Toelage lid onderzoekscommissie en bijzondere commissie van raadsleden

Deze artikelen betreffen de toelagen voor raadsleden die lid zijn van zogenaamde ‘zware commissies’. Hiermee wordt gedoeld op de vertrouwenscommissie en de onderzoekscommissie, zoals deze in de Gemeentewet specifiek zijn omschreven. De vaststelling dat er sprake is van een dergelijke bijzondere commissie, met deze financiële gevolgen, moet bij verordening plaatsvinden. Daarbij moet gemotiveerd worden dat het lidmaatschap van deze commissies duidelijk meerwerk is naast het reguliere lidmaatschap van de gemeenteraad. Voor de hoogte van de toelage voor het werk in de eerdergenoemde zware commissies wordt onderscheid gemaakt tussen enerzijds de vertrouwenscommissie en anderzijds de onderzoekscommissie.

 

Wat betreft de hoogte van de toelagen voor het lidmaatschap van een dergelijke commissie e geldt een vast (belast) bedrag van € 139,90 per maand. Het bedrag wordt naar rato van de duur van de activiteiten toegepast. Zolang een commissie «slapend» is, althans niet actief, ontvangen de leden geen toelage: niet de duur van het lidmaatschap is van belang, maar de duur van de activiteiten.

 

Artikel 4. Reis- en verblijfkosten raads- en burgerleden

In deze bepaling is bij verordening geregeld dat raads- en commissieleden een vergoeding van de reis- en verblijfkosten. Daaronder kunnen ook de buitenlandse dienstreizen worden geschaard. De naar redelijkheid gemaakte reis- en verblijfkosten voor dienstreizen in het buitenland, die door of vanwege de gemeente zijn georganiseerd komen ook voor vergoeding in aanmerking. De vergoeding voor noodzakelijke en redelijkerwijs gemaakte verblijfkosten is niet nader ingevuld en is een lokale aangelegenheid per gemeente. Omdat in het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers verder geen eigen vergoedingsregeling is opgenomen, kan aansluiting worden gezocht bij de vergoedingsregelingen voor wethouders.

 

Artikel 5. Nadere regels niet-partijpolitiek georiënteerde scholing raads- en burgerleden

Voor raads- en commissieleden is expliciet bepaald dat de kosten voor niet-partijpolitiek georiënteerde functionele scholing, zoals deelname aan congressen en opleidingen, ten laste kunnen worden gebracht van de gemeente. Partijpolitieke scholing komt niet voor vergoeding door de gemeente in aanmerking. De inhoud van de scholing is bepalend of deze al dan niet partijpolitiek georiënteerd is. Wanneer scholing verzorgd wordt door een politieke partij betekent dat niet automatisch dat die scholing partijpolitiek georiënteerd is.

 

Om in aanmerking te komen voor vergoeding van de scholingskosten, moet gemotiveerd worden dat het gaat om functiegerichte scholing. Scholing is functiegericht als zij beoogt de voor de functie benodigde vakkennis en vaardigheden te verwerven dan wel actueel te houden. Scholing is partijpolitiek georiënteerd als zij geheel of gedeeltelijk tot doel heeft betrokkene op te leiden in het gedachtegoed van de desbetreffende partij.

 

Overigens kan de gemeente ook zelf dit soort scholing (laten) verzorgen. Ook die lasten komen ten laste van de gemeente.

 

Het beoordelen en fiatteren van scholingsaanvragen is gemandateerd aan de griffier. Bij twijfelgevallen kan de griffier een aanvraag voorleggen aan het presidium.

 

Artikel 6. Informatie- en communicatievoorzieningen

Het college van burgemeester en wethouders stelt ten laste van de gemeente aan een raadslid, wethouder of de burgemeester voor de duur van de uitoefening van zijn functie de noodzakelijke informatie- en communicatievoorzieningen ter beschikking.

 

Ook commissieleden kunnen aanspraak maken op ICT-middelen op grond van art. 3.4.4 Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers. Onder informatie- en communicatievoorzieningen wordt ook verstaan een smartphone een computer en de daarbij behorende (internet)abonnementen. Er mag slechts een één computer verstrekt worden. Een computer is een desktop, laptop, tablet- of minicomputer. Een smartphone is niet te kwalificeren als computer.

 

De gemeente verstrekt informatie- en communicatievoorzieningen in bruikleen aan de politieke ambtsdrager omdat dit noodzakelijk gereedschap is voor het vervullen van de politieke functie. Het fiscale noodzakelijkheidscriterium vereist dat dit digitale gereedschap bij aftreden of ontslag weer door de ambtsdrager wordt ingeleverd bij de gemeente. Dit geeft de gemeente ook de mogelijkheid om dit ICT- middel te schonen. Als het middel is geschoond, dan is het aan de gemeente of het dit desbetreffende ICT-middel wil hergebruiken. Als dat niet zo is, dan kan de gemeente ambtsdragers de mogelijkheid bieden het ICT-middel over te nemen. Dit overnemen is dus geen recht van de ambtsdrager maar het gevolg van een keuze van de gemeente. In dit geval is er bereidheid het ICT-middel af te stoten. Een circulaire vereist in dat geval dat de gemeente ervoor zorgt dat het ICT-middel door of namens de gemeente is geschoond met speciale software (conform Baseline Informatiebeveiliging Overheid (BIO)2. Verder dient de politieke ambtsdrager voor het overnemen van het ICT-middel op grond van de circulaire een vergoeding te betalen. Deze vergoeding dient gelijk te zijn aan de resterende waarde van het ICT-middel in het economisch verkeer.

 

Artikel 7. Aanwijzing als eindheffingsbestanddeel

In het kader van de werkkostenregeling op grond van artikel 31 Wet op de Loonbelasting 1964 zijn een aantal vergoedingen in het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers en de verordening aangewezen als eindheffingsbestanddeel. De gemeente draagt in dat geval de loonbelasting, waardoor de vergoeding belastingvrij (netto) aan de politieke ambtsdrager kan worden overgemaakt. Anders worden deze door de Belastingdienst als loon gezien en moet hierover bij de politieke ambtsdragers loonbelasting worden ingehouden. In het kader van de werkkostenregeling kan in de financiële administratie worden aangegeven of een verstrekking of vergoeding onder de gerichte vrijstellingen, intermediaire kosten of onder de nihil-waarderingen valt.

 

Gemeenten mogen daarnaast een verstrekking of vergoeding in de vrije ruimte - tot 1,2% fiscale loonsom - onderbrengen zonder fiscale consequenties. Indien de grens van 1,2% wordt overschreden, zal de gemeente 80% eindheffing moeten betalen.

 

Artikel 8. Betaling vaste vergoedingen & artikel 9. Betaling en declaratie van onkosten

Het Rechtspositiebesluit en de Rechtspositieregeling decentrale politieke ambtsdragers regelen wanneer de vergoedingen en onkosten betaald moeten worden aan raads- en commissieleden. Daar waar geen expliciete termijn is genoemd, kunnen deze artikelen uitkomst bieden. De betaling van onkosten kan worden voorgeschoten uit eigen middelen, later gedeclareerd worden of de factuur wordt rechtstreeks naar de gemeente verstuurd. Hierbij gaat de voorkeur uit naar rechtstreeks facturering bij de gemeente. Het verdient aanbeveling dat het college een formulier vaststelt waarmee raads- en commissieleden gemaakte onkosten kunnen verantwoorden. Raads- en commissieleden declareren in beginsel hun kosten bij de griffie. Het vereiste om bewijsstukken te overleggen geldt niet wanneer de vergoeding een forfaitair betreft3.

 

Artikel 10. Verzekering raadsleden voor arbeidsongeschiktheid, ouderdom en overlijden

Raadsleden zijn vaak een significant deel van de werkweek voor de gemeenteraad bezig en kunnen daardoor vaak in hun hoofdfunctie minder pensioen opbouwen. Raadsleden hebben bovendien niet allemaal een hoofdfunctie in loondienst. In artikelen 3.1.9 van het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers is daarom de grondslag gecreëerd om bij verordening te bepalen dat de raadsleden een bedrag per jaar ontvangen ter hoogte van één maandbedrag van hun vergoeding voor de werkzaamheden, waarmee zij voorzieningen kunnen treffen ter zake van arbeidsongeschiktheid, ouderdom en overlijden.

 

Artikel 11. Verzekering aansprakelijkheid en rechtsbijstand

Dit artikel is in deze verordening opgenomen aangezien in deze gemeente naast de leden van het college ook voor raadsleden een collectieve verzekering is afgesloten voor aansprakelijkheid en rechtsbijstand. Om als raadslid hiervan gebruik te kunnen maken is een grondslag nodig in deze verordening.


1

Circulaire Specifieke aandachtspunten Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers voor gemeenten, d.d. 10 december 2019, kenmerk 2019-0000652446, punt 16.

2

Circulaire “overname ICT na ambtstermijn decentrale politieke ambtsdragers” 2022-0000173050, 29 maart 2022.

3

Circulaire Introductie bij gemeenten van het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers (Stcrt. 7 december 2018, 68918) p.8