Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Haarlemmermeer

Archeologiebeleid Haarlemmermeer 2020-2030

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieHaarlemmermeer
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingArcheologiebeleid Haarlemmermeer 2020-2030
CiteertitelArcheologiebeleid Haarlemmermeer 2020-2030
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpalgemeen
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

10-02-2024nieuwe regeling

01-02-2024

gmb-2024-63925

Tekst van de regeling

Intitulé

Archeologiebeleid Haarlemmermeer 2020-2030

De raad besluit het gewijzigde ‘Archeologiebeleid Haarlemmermeer 2020-2030’ vast te stellen.

 

Voorwoord

 

De samenvoeging van de gemeente Haarlemmermeer met Haarlemmerliede en Spaarnwoude in 2019 maakt dat verschillende beleidsvisies worden samengevoegd. Dat geeft ook de mogelijkheid om een nieuwe koers te bepalen of beleidslijnen te versterken. Daarom is voor het erfgoed van de gehele gemeente een nieuwe visie geschreven, met ambitie om erfgoed te omarmen en te beleven. Doel is het erfgoed niet alleen goed beheren en bewaren voor toekomstige generaties maar de kracht van het erfgoed tegelijkertijd te benutten voor de economische, ruimtelijke en culturele ontwikkeling van onze gemeente.

 

In de nieuwe erfgoedvisie ontbrak nog de archeologie. Het archeologiebeleid uit de oude beleidsnota Erfgoed op de kaart van Haarlemmermeer en de Beleidsnota Archeologie van Haarlemmerliede en Spaarnwoude hebben we hier samengevoegd tot een eenduidig beleidsstuk over de omgang met archeologische waarden in onze gemeente. Tweede stap is om de archeologie weer onderdeel te laten uitmaken van de integrale visie op het erfgoed en vervolgens de identiteit van onze gemeente als bouwsteen te gebruiken voor de Omgevingsvisie.

 

Met erfgoed, kunst en cultuur kunnen we onze samenleving versterken. Erfgoed is een van de dragende en verbindende krachten voor opgaven en ontwikkelingen binnen Haarlemmermeer. Wij streven naar een actief gebruik van erfgoed waar zoveel mogelijk mensen van kunnen genieten zonder ontwikkelingen tegen te houden.

 

Dat betekent dat we naast het zorgdragen voor het archeologisch erfgoed, ook het toegankelijk maken ervan voor inwoners en bezoekers centraal stellen. Het verhaal van Haarlemmermeer moet verteld worden, waardoor het verleden gaat ‘leven’. Op deze manier kan het erfgoed een belangrijke bijdrage leveren aan de ontwikkeling van de gemeentelijke identiteit, verbondenheid en saamhorigheid, die Haarlemmermeer een prettige plaats maken om te wonen, werken en recreëren. De wortels van het verleden bieden daarvoor een stevige bedding.

 

Drs. Marja Ruigrok Wethouder

Cultuur

 

1. Inleiding

1.1 Aanleiding

Sinds de aanpassing van de Monumentenwet in 2007 is de gemeente verantwoordelijk voor de wijze waarop rekening wordt gehouden met archeologie. Daarom is in 2010 erfgoedbeleid opgesteld voor het grondgebied van de toenmalige gemeente Haarlemmermeer inclusief een archeologische beleidskaart. Het archeologisch beleid van de gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude komt uit 2009. Sindsdien wordt op basis daarvan bij ruimtelijke plannen rekening gehouden met archeologie.

 

Vanwege de samenvoeging in 2019 van de gemeenten, is een update van het gemeentelijk archeologiebeleid gewenst. De oude beleidsvisies sluiten niet op elkaar aan. Daarnaast ligt er nu een kans om te verwoorden wat de gemeente met archeologie beoogt. Deze beleidsnota vervangt de hier genoemde nota’s van voor de samenvoeging.

 

1.2 Doel

Met deze beleidsnota Archeologie, kan op verantwoorde wijze een archeologiebeleid worden geïmplementeerd dat een juiste balans weet te vinden tussen een goede omgang met het archeologische erfgoed en andere maatschappelijke belangen die bij planontwikkelingen moeten worden gewogen.

Het uitgangspunt hierbij is het aanbrengen van een maatschappelijk aanvaardbare balans tussen de ruimtelijke ordening en het zorgvuldig beheer van het bodemarchief. Haarlemmermeer is een dynamische gemeente met veel ontwikkelingen.

Bij deze ontwikkelingen willen we als gemeente de archeologische waarden waarborgen. De gemeente beoogt met dit beleid in een vroegtijdig stadium naar initiatiefnemers duidelijkheid qua onderzoek en mogelijke kosten met betrekking tot archeologie te creëren.

 

Deze nota fungeert tevens als eerste bouwsteen in het proces om in de toekomst tot een integraal erfgoedbeleid te komen, dat op zijn beurt weer de basis vormt voor de toekomstige omgevingsvisie. De visie van de gemeente richt zich nu op het inzichtelijk maken en houden van aard, locatie en kwaliteit van archeologische waarden.

 

1.3 Ambitie

De gemeente wil haar verantwoordelijkheid voor het archeologische erfgoed vertalen naar een heldere visie. Daarbij wil de gemeente graag integraal te werk gaan, vooruitlopend op de Omgevingswet, die in 2024 van kracht wordt. Deze wet vraagt om een nieuwe manier van werken, waarbij alle (beleids) onderwerpen in samenhang worden bezien en vervolgens een afweging wordt gemaakt.

 

De nieuwe archeologische beleidsnota is een update van het beleidskader en de bijbehorende kaarten.

Deze beleidsnota fungeert als eerste bouwsteen in het proces om tot een integraal erfgoedbeleid te komen, dat op zijn beurt weer de basis vormt voor de toekomstige omgevingsvisie.

 

Het aanwezige erfgoed vertelt het verhaal van de gemeente. De Erfgoedvisie van de gemeente heeft vorm gekregen aan de hand van twee verhaallijnen, die de identiteit van de gemeente beschrijven. De intentie is om het archeologiebeleid hier in onder te brengen, waarbij de verhaallijnen ook voor dit beleid leidend worden.

 

Door vervolgens de identiteit aan de basis van de omgevingsvisie te zetten, is het mogelijk om de verschillende beleidssectoren te overstijgen en tot een daadwerkelijk integrale aanpak te komen. Het opstellen van een omgevingsvisie biedt de kans om na te denken over de toekomst van de gemeente: 'Wie zijn we ook al weer en waar willen we heen?' Door de gemeentelijke identiteit als uitgangspunt te nemen kunnen gemeenschappelijke doelstellingen gemakkelijker worden onderscheiden. Identiteit gaat immers over wat we willen zijn. Zo wordt de omgevingsvisie een document waarmee de 'unique selling points' van Haarlemmermeer echt worden benut.

 

Figuur 1 Planning

 

Om relevante keuzes te kunnen maken die in lijn zijn met de andere beleidsdoelen die de gemeente zich stelt, zal straks een integrale afweging plaatsvinden. Dit betekent dat naast de inhoudelijke waarde van de archeologie, ook de andere waarden door de gemeente in ogenschouw worden genomen, in navolging van de Omgevingswet. Op deze wijze wordt het waarderingsproces van de archeologie maatschappelijk relevant.

 

Per 2024 wordt de nieuwe Omgevingswet van kracht. Deze wet dwingt lokale overheden hun rol en sectorale focus te heroverwegen. De nieuwe wet beoogt een integrale benadering van de fysieke leefomgeving. Het gaat om de balans tussen het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving. Daarnaast moeten regels inzichtelijker worden voor burgers en moet er meer ruimte komen voor initiatieven.

2. Verhaal van Haarlemmermeer

 

Figuur 2 Tijdlijn gemeente Haarlemmermeer

 

Rondtrekkende jagers en verzamelaars

Het landschap bestaat in de Vroege Steentijd uit een dekzandvlakte waar jagers en verzamelaars in rondtrekken. De Noordzee was toen nog een koude, droge laagvlakte, bevolkt door mammoeten en andere prehistorisch wild. Toen het klimaat warmer werd en de ijsmassa’s op het noordelijkste deel van het halfrond begonnen te smelten, steeg de zeespiegel en ontstond geleidelijk de Noordzee. In een samenspel van wind en water vormde zich een uitgestrekt gebied van kwelders en kreken, wat we het Oerij noemen. De tijdelijke kampementen van mensen die hier hebben rondgetrokken, kunnen bewaard zijn gebleven, voor zover ze niet zijn geërodeerd door het latere geulensysteem. Deze archeologische laag ligt erg diep; minimaal 8 meter onder NAP. De kans dat we archeologische sporen aantreffen van mensen uit deze tijd is dus heel klein.

 

Tijdelijke kampementen in een dynamisch landschap

In het Mesolithicum of de Midden Steentijd (8800-4900 voor Chr.) zet een langdurige klimaatsverbetering in. De gemiddelde temperatuur stijgt, waardoor er zich geleidelijk bosvegetatie ontwikkelt en de variatie in flora en fauna toeneemt. Deze tijd kenmerkt zich door een grote dynamiek, veroorzaakt door verstuivingen en overstromingen. De groepen jagers en verzamelaars werden steeds gedwongen verder te trekken omdat het gebied te nat werd of duinvorming bewoning onmogelijk maakte. Ze exploiteren kleine gebieden en verblijven, afhankelijk van het seizoen, dus steeds op andere locaties. Ze gebruiken vuurstenen spitsjes voor de jacht op vogels, groot en klein wild, zoals herten, bevers en beren, maar ook vissen.

 

Wadden- en getijdengebied

Zo’n 5000 jaar voor het begin van onze jaartelling veranderden de stromingen in de Noordzee, waardoor meer zand werd aangevoerd. Zo ontstaan verschillende rijen lage duinen. Op deze strandwallen en de hoger gelegen oevers van oude kreken, houdt je droge voeten. Daarom bouwen prehistorische bewoners daar hun eerste permanente nederzettingen. Ze leven van eenvoudige landbouw en veeteelt, aangevuld met wat de jacht en de visvangst opleveren. De relatief hoge oeverwallen en de laagtes van de oorspronkelijke geulen uit dit landschap, kun je op sommige plekken nog terugzien in de welving van het huidige landschap. Uit deze periode zijn niet zoveel archeologische vondsten bekend. Onze gemeente is op dit moment dan ook een groot wadden en getijdegebied. In zo’n natte omgeving is het lastig overleven. Toch is het landschap waarschijnlijk wel bewoond of gebruikt geweest. Er is bijvoorbeeld een vuurstenen bijl gevonden die op menselijke aanwezigheid wijst.

 

Bijzonder krekensysteem

In de Bronstijd (2000-800 voor Chr.) raakt het gebied overgroeid met veen doordat de zeegaten dichtslibden. Als er al gewoond werd, deden mensen dat op de hoger gelegen strandwallen en niet in natte veengebieden. Er liepen smalle kreekruggen door het noordelijk deel van de gemeente: de oude aftakkingen van het Oer-IJ Estuarium. Omdat die hoger liggen, kan het zijn dat daar wel mensen gewoond hebben. Ook is het goed mogelijk dat de kreeksystemen in deze periode zorgden voor een verbeterde waterafvoer waardoor de randzones van het veengebied weer konden worden bewoond. Hoe dan ook is er tot nu toe geen aanwijzing voor de aanwezigheid van mensen in dit gebied. Pas in de Late IJzertijd werd door daling van de grondwaterstand opnieuw bewoning mogelijk.

 

Romeinen ontmoeten de Friesen

In 47 na Chr. wordt de Rijn definitief als rijksgrens van het Romeinse Rijk ingesteld. Ter controle van deze zogenaamde limes worden langs de Rijn castella (militaire forten) gebouwd. De inheemse leefwijze blijft bestaan, ook al wordt de invloed van de Romeinen steeds duidelijker in bijvoorbeeld aardewerk en een betere infrastructuur.

De geschiedschrijver Tacitus beschreef het grondgebied van onze huidige gemeente als een onbegaanbaar veenmoeras. Maar hij schrijft ook dat hier de Friezen wonen. Aanvankelijk willen de Romeinen ook het gebied ten noorden van de Rijn veroveren. Tussen 15 en 28 na Chr. lag in Velsen een Romeins fort (Castellum Flevum). In de omgeving daarvan zijn sporen van boerderijen en Fries aardewerk gevonden. En in Abbenes werd in 1920 een spectaculaire muntenschat gevonden uit deze periode. Mogelijk dienden de munten als basismateriaal voor een smid om mantelspelden van te vervaardigen.

 

Ontginning van het veen

In de Middeleeuwen (450 – 1500 na Chr.) werd het veengebied ontgonnen door het graven van sloten. Door de bodemdaling die hierdoor plaatsvond en ook de turfwinning, werden de aanwezige meren in het gebied steeds groter. Aan het eind van de 15e eeuw resulteerde dit in drie meren die door smalle stroken land van elkaar werden gescheiden: het Leidse meer, het Haarlemmermeer en het Spieringmeer. In de 16e eeuw groeiden de drie meren door overstromingen aaneen en ontstond het ‘Grote Haarlemmermeer’. Uit die periode vinden we overblijfselen van scheepvaart en visserij zoals een scheepsmast, scheepsonderdelen en bootmansfluitjes. Er zijn diverse dorpjes uit het veengebied door erosie verdwenen in het Haarlemmermeer.

In Spaarnwoude werden naast het ontginnen van het veen, de aanwezige bossen gerooid om meer landbouwgrond te krijgen. Het huidige dorp Spaarnwoude is ontstaan op een oude strandwal, maar het is niet zeker of het dorp daar al vanaf het begin van de ontginning heeft gelegen. De andere ontginningseenheden (Haarlemmerliede, Hofambacht en Houtrijk) zijn ontgonnen vanuit de Liede en het IJ. Wanneer door inklinking de akkergrond te nat werd en het water niet meer afgevoerd kon worden, verplaatsten de mensen het akkerland in het verlengde van de bestaande akker. Zo werden de stroken steeds langer. Soms werd zelfs de hele nederzetting in het verlengde van de percelen verplaatst. De bewoners legden kleine huisterpjes aan, zodat ze droge voeten hielden. Op sommige plekken in de gemeente zie je die als kleine verhogingen nog terug in het landschap. Toen in het begin van de 15e eeuw de windbemaling werd uitgevonden konden gebieden verder worden ontwaterd. Toch werd de grond uiteindelijk weer te nat voor akkerbouw, waardoor de boeren grotendeels op veeteelt zijn overgegaan. Uiteindelijk zijn de inwoners van Haarlemmerliede langs de dijk van de Liede gaan wonen. Van de eerdere nederzettingen zijn slechts enkele boerderijen over.

 

Nieuw land

De bedreiging van de omliggende steden door het nog steeds uitbreidende meer en de uitvinding van het stoomgemaal zorgden ervoor dat in 1837 werd besloten tot de droogmaking van de Haarlemmermeer. In 1852 viel het meer uiteindelijk droog. De polder werd verdeeld in vier afdelingen: Vijfhuizen, Rijk, Beinsdorp en Burgerveen, genoemd naar nederzettingen die in het verleden waren opgeslokt door het meer. Deze vier afdelingen werden op hun beurt verder verkaveld in een strikt geometrisch patroon van hoofdwegen, zijwegen, vaarten en tochten. Ruim 16 hectare werd gereserveerd voor de aanleg van twee dorpen: Kruisdorp (nu Hoofddorp) en Venneperdorp (nu Nieuw-Vennep). De eerste kolonisten vestigden zich langs de nieuwe Ringdijk waar gronden het eerst droogvielen; in de buurt van een brug, om gebruik te kunnen maken van bestaande voorzieningen aan de overkant. De inrichting van de polder was sober en geheel gericht op agrarische productie. Na drie jaar lang een soort niemandsland te zijn geweest werd de polder in 1855 een zelfstandige gemeente: Haarlemmermeer.

 

Om de veenweidegebieden in Spaarnwoude te beschermen tegen het water vanuit het IJ werd een stelsel van dijken aangelegd. De dijken boden niet alleen bescherming tegen hoog water, maar blokkeerden ook de scheepvaart. Daarbij werd het Spaarne afgedamd bij het huidige Spaarndam.

Daarom werden ten behoeve van de scheepvaart sluizen aangelegd. Tussen Haarlem en Amsterdam was een gegraven trekvaartverbinding met een overstappunt in Halfweg, bij de sluis naar het Haarlemmermeer. Langs die trekvaart werd in 1839 de eerste spoorlijn van Nederland aangelegd. Met het weer zichtbaar maken van het verloop van de spoorlijn nabij het sluizencomplex Halfweg wordt dat stuk historie weer beleefbaar.

 

De Lutkemeerpolder werd in 1865 drooggemalen. En bij de aanleg van het Noordzeekanaal (tussen 1865 en 1872) werd een groot deel van het IJ ten westen van Amsterdam drooggelegd en ingericht als landbouwpolders. De aanleg van het Noordzeekanaal en de polders vond gelijktijdig plaats: met grond uit het kanaal werden de dijken voor de droogmakerijen aangelegd.

 

Stelling van Amsterdam

Als onderdeel van de Stelling van Amsterdam werd tussen 1888 en 1903 de Geniedijk aangelegd, schuin door de polder. De forten op de accessen van de ringvaart en de Hoofdvaart dienden ter verdediging van de Stelling. De Geniedijk verbindt de forten en batterijen met elkaar. Het deel ten zuiden van de Geniedijk werd inundatiegebied. Dit gebied moest bij een vijandelijke aanval onder water gezet kunnen worden. Het Fort aan de Nieuwe Meer is onderdeel van de stelling en archeologisch rijksmonument. Het fort is gesloopt en het traject van de dijk is op die plek rechtgetrokken, zodoende zijn op die plek waarschijnlijk nog sporen van het fort in de ondergrond aanwezig. Andere forten binnen de gemeentegrenzen zijn de forten bij Spaarndam, Penningsveer, de Liebrug, de Fuikvaart, Vijfhuizen, Hoofddorp en fort bij Aalsmeer. Door de samenvoeging in 2019 heeft de gemeente meer forten op haar grondgebied dan welke gemeente ook. Ook andere onderdelen van de stelling zoals batterijen, kazematten en sluizen zijn zichtbaar in het landschap.

 

Verstedelijking

De Randstedelijke ontwikkelingen zorgden na de Tweede Wereldoorlog voor een explosieve groei van de dorpen in de Haarlemmermeer. Met name Hoofddorp en Nieuw-Vennep ontwikkelden zich tot belangrijke kernen: Hoofddorp groeide van 5.000 inwoners in 1950 tot de huidige 73.000 inwoners. Naast veel kantoren en bedrijfsgebouwen is er de laatste decennia ook een groot glastuinbouwgebied bij Rijssenhout aangelegd.

 

Schiphol ontwikkelde zich van een militair vliegveld bij (het inmiddels verdwenen) Fort Het Schiphol tot een burgerluchtvaartterrein (1920). In 1938 kreeg het vliegveld verharde landingsbanen en dertig jaar later werd een nieuw banenstelsel en luchthavengebouw in gebruik genomen. Met de uitbreidingsplannen voor Schiphol groeide ook de overlast. De Polderbaan is er in 2003 gekomen, waarmee de luchthaven over de Hoofdvaart ‘sprong’.

 

Groene bufferzones

In 1936 werden de twee spoorlijnen door Haarlemmermeer opgeheven. In de decennia daarna werden de snelwegen A44, A4 en A9 aangelegd. Rond 1980 werd de Schiphollijn aangelegd en in 2000 was de spoorverdubbeling op dit tracé gereed.

 

De droogmakerijen aan de zuidkant van het Noordzeekanaal gaven ruimte voor uitbreidingen van de haven van Amsterdam. Aan de zuidzijde van de Haarlemmerweg en -vaart werden naoorlogse uitbreidingen van Amsterdam (Westelijke Tuinsteden) in de veenpolders aangelegd. In 1941 werd de droogmakerij Eendrachtspolder opgeleverd. De grootste uitbreidingen van de havens vonden plaats in de jaren 60 en 70 van de vorige eeuw. Het oostelijke deel van de Houtrakpolder werd in de jaren 60 getransformeerd tot havengebied.

 

Als tegenwicht aan de verstedelijkingsdynamiek investeerde de rijksoverheid in groen- en recreatiegebieden in het gebied. Om Amsterdam en Haarlem niet aan elkaar vast te laten groeien werd Spaarndam en de noordelijke Haarlemmermeer in 1958 bestempeld tot Rijksbufferzone. Het westelijke deel van de IJpolders werd ingericht als recreatiegebied. Slechts enkele stukken grond ten oosten van Spaarndam bleven voor akkerbouw in gebruik.

 

Laatste ontwikkelingen

Met de samenvoeging van Haarlemmermeer en Haarlemmerliede en Spaarnwoude in 2019 is een nieuwe bestuurskrachtige gemeente ontstaan. De nieuwe gemeente blijft de bestaande diversiteit aan woon- en werkmilieus versterken. Ook in de toekomst moet de gemeente een attractieve ontmoetings- en vestigingsplaats zijn. Het behouden en uitdragen van de identiteit van de gemeente en het aanwezige erfgoed speelt daarbij een belangrijke rol. Duurzaamheid, kwaliteit en oog voor bestaande structuren zijn daarbij leidend.

 

De gemeente is volop in ontwikkeling. Er komen veel nieuwe woonwijken, bedrijventerreinen en groen- en sportvoorzieningen. De gemeente ligt ingeklemd tussen de Amsterdam en Haarlem en fungeert met al haar groen en openheid als groene buffer in de Randstad. Tevens wordt gewerkt aan het realiseren van piekberging om wateroverlast tegen te gaan.

 

Met de ontwikkeling van PARK21 verandert het polderlandschap op termijn van karakter. Grootschalige productie maakt plaats voor stadslandbouw met recreatieve en maatschappelijke functies. Meer recreanten zullen van het PARK21-gebied gebruikmaken. De openheid, belangrijke en gewaardeerde eigenschap van de polder, wordt gewaarborgd door condities te stellen aan de ontwikkelingen van de linten, de tochten en watergangen, de erven en het achterland.

3. Wettelijk kader

3.1 Nationaal kader

3.1.1 Verdrag van Malta

In 1992 heeft Nederland het Europese Verdrag van Malta (ook wel het Verdrag van Valetta) ondertekend. Doel van het verdrag is het beschermen en behouden van archeologisch erfgoed als bron van ons gemeenschappelijke geheugen. In de Nederlandse wetgeving is dit verdrag verwerkt in de Erfgoedwet en krijgt het in de toekomst haar beslag in de Omgevingswet (2024). De uitgangspunten van de Nederlandse wetgeving gaan een stapje verder dan het verdrag aangeeft. Uitgangspunt is dat er onderzoek moet worden gedaan naar de aanwezigheid van archeologische waarden voordat ruimtelijke plannen worden uitgevoerd.

3.1.2 Erfgoedwet

Voorheen was de Nederlandse omgang met archeologie geregeld in de Monumentenwet 1988. Met de inwerkingtreding van de Erfgoedwet in 2016 zijn meerdere wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed vervangen, waaronder de Monumentenwet. In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe er met archeologisch erfgoed wordt omgegaan, wie daarbij welke verantwoordelijkheden heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend.

 

Er zijn ook onderdelen van de Monumentenwet die straks worden opgenomen in de Omgevingswet. Het betreft alle regelgeving over archeologie in de fysieke leefomgeving. Omdat de Omgevingswet pas in januari 2024 in gaat, vallen bepaalde zaken nu binnen het overgangsrecht van de Erfgoedwet. Het gaat om:

  • het meewegen van het archeologische belang bij het opstellen van bestemmingsplannen;

  • de mogelijkheid om voorschriften te verbinden aan de omgevingsvergunning ter bescherming van archeologie;

  • de mogelijkheid van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap om bij (dreigende) schade aan archeologische monumenten na een toevalsvondst voorschriften te stellen aan de uitvoering de werkzaamheden of die stil te leggen;

  • de mogelijkheid van het bevoegd gezag of de Minister van OCW om toegang tot een terrein af te dwingen om archeologisch onderzoek te kunnen doen.

De gemeente is verplicht om verwachte en aanwezige archeologische waarden mee te wegen bij ruimtelijke beslissingen. De wetgever geeft de gemeente de vrijheid om naar eigen inzicht vorm geven aan de archeologische monumentenzorg binnen de gemeentegrens. Deze beleidsnota geeft hier invulling aan.

 

3.1.3 Omgevingswet

Met de komst van de Omgevingswet is de zorg voor het archeologisch erfgoed straks in twee wetten geregeld. Een gedeelte van de Monumentenwet is opgegaan in de Erfgoedwet, een ander gedeelte zal opgaan in de Omgevingswet. Alle wettelijke regelingen rond de omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving komen in de Omgevingswet terecht. Daarmee is de Omgevingswet van grote betekenis voor de archeologie. Het resterende deel (onder meer de verplichte certificering van archeologische adviesbureaus) is overgegaan naar de nieuwe Erfgoedwet.

 

Gemeenten behouden hun belangrijke rol in het archeologische stelsel. De gemeentelijke taak is rekening te houden met (te verwachten) archeologische waarden in bestemmingsplannen (nu) en omgevingsplannen (straks). Uitgangspunt van de Omgevingswet is zoveel mogelijk decentraal te regelen, waardoor meer taken en bevoegdheden bij de lagere overheden komen te liggen. Daarnaast zet de wet hoog in op de participatiesamenleving. Inwoners, initiatiefnemers, ondernemers en maatschappelijke organisaties moeten de kans krijgen om mee te praten over beleids- en besluitvormingsprocessen. De nieuwe wet vraagt van alle overheden een meer proactieve houding, met als kernbegrip ‘uitnodigingsplanologie’.

 

De Omgevingswet regelt in de toekomst onder meer:

  • vergunningen voor het wijzigen van rijksmonumenten;

  • het rekening houden met cultureel erfgoed bij het maken van ruimtelijke plannen, waaronder de omgang met (verwachte) archeologische waarden;

  • de bescherming van stads- en dorpsgezichten. Veel bepalingen worden verder uitgewerkt in zogeheten uitvoeringsregelingen, de Algemene Maatregelen van Bestuur.

3.1.4 Besluit kwaliteit leefomgeving

De inhoudelijke rijksregels en de instructies voor het praktisch uitvoeren van de Omgevingswet zijn opgenomen in de Algemene Maatregelen van Bestuur. Een daarvan is het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl), dat de inhoudelijke normen voor de bestuurlijke besluitvorming beschrijft. In het Bkl staan de omgevingswaarden (ook wel normen) voor luchtkwaliteit, waterkwaliteit, zwemwaterkwaliteit en waterveiligheid en de instructieregels voor de lagere overheden. In het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) staan de algemene regels waaraan burgers, bedrijven en overheden zich moeten houden als ze bepaalde activiteiten uitvoeren in de fysieke leefomgeving. Ook bepaalt het besluit voor welke van deze activiteiten een omgevingsvergunning nodig is.

 

Deze instructieregels moeten door gemeenten worden over genomen in hun omgevingsplan. Het Rijk maakt gebruik van instructieregels op drie niveaus. Daarbij gaat het om:

  • ‘in acht nemen’ – dit betreft een harde, dwingende doorwerking;

  • ‘rekening houden met’ – dit duidt op een verzwaarde belangenafweging. Er kan alleen van worden afgeweken als daar goede redenen voor zijn die voldoende worden gemotiveerd;

  • ‘betrekken bij’ – dit betekent dat aandacht moet worden besteed aan het betrokken belang, maar dat het belang geen verzwaarde positie heeft in de belangenafweging.

Artikel 5.130 van het Besluit kwaliteit leefomgeving omvat instructieregels voor het cultureel erfgoed, waaronder de archeologie. De omschreven verplichtingen houden verband met het Verdrag van Malta (zie 2.1). Er staat dat in een omgevingsplan rekening gehouden moet worden met het belang van het behoud van cultureel erfgoed, met inbegrip van bekende of aantoonbaar te verwachten archeologische monumenten (waarden). Deze regel valt dus onder het middelste niveau, wat betekent dat hier alleen van kan worden afgeweken met voldoende motivatie.

 

In het omgevingsplan moeten in ieder geval regels opgenomen worden ter bescherming van cultureel erfgoed, waarbij rekening wordt gehouden met:

  • het voorkomen van beschadiging of sloop van op grond van het omgevingsplan beschermde monumenten en archeologische monumenten;

  • het conserveren en in stand houden van archeologische monumenten, bij voorkeur in situ.

In het belang van de archeologische monumentenzorg kunnen verder in het omgevingsplan ook:

  • ambities worden vastgesteld over eisen aan onderzoek naar de archeologische waarde van een locatie of aan de wijze van het verrichten van opgravingen of archeologische begeleiding van andere activiteiten die tot bodemverstoring leiden;

  • gevallen worden aangewezen waarin kan worden afgezien van onderzoek naar de archeologische waarde van een locatie of het opleggen van plichten met die strekking, mits voldoende onderbouwd.

Als in een omgevingsplan regels worden gesteld over het verrichten van archeologisch onderzoek, bepaalt het omgevingsplan dat die regels niet van toepassing zijn op activiteiten met een oppervlakte van minder dan 100 m2. Hiervan kan worden afgeweken door in het omgevingsplan een andere oppervlakte vast te stellen.

 

3.2 Provinciaal kader

3.2.1 Beleid Noord-Holland

De provincie voert een aantal wettelijke en autonome taken uit op het gebied van archeologie. Zo is de provincie verplicht een archeologisch depot in stand te houden. Voor het duurzaam behoud van

 

de collectie heeft de provincie de beschikking over het archeologische depot voor bodemvondsten in Huis van Hilde in Castricum. De publieke toegankelijkheid van de collectie is gewaarborgd in de publieksruimten van Huis van Hilde. De provincie is in de regel eigenaar van alle archeologische vondsten en collecties in Noord-Holland.

 

Daarnaast voert de provincie autonoom erfgoedbeleid dat erop gericht is om de historie van de provincie onder de aandacht te brengen. Dit doet zij via de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie en de Structuurvisie 2014. Hierin staat wat de provincie van belang vindt en hoe de provincie die belangen wil realiseren. Tevens bevat de leidraad een provinciale archeologische verwachtingenkaart en het beeldkwaliteitsplan Stelling van Amsterdam, waarmee de gemeente logischerwijs rekening houdt. De Stelling van Amsterdam is aangewezen als provinciaal monument en als zodanig opgenomen in de gemeentelijke beleidskaart.

 

Om de doorwerking van het provinciaal beleid ten aanzien van (archeologisch) erfgoed zeker te stellen, heeft de provincie een ruimtelijke verordening (PVR) opgesteld. Hierin staan de instructieregels die gemeenten moeten overnemen in hun bestemmings-/ omgevingsplannen. De provincie ondersteunt gemeenten op het gebied van ruimtelijke ordening en archeologie via het Steunpunt Monumenten en Archeologie Noord- Holland.

 

3.3 Gemeentelijk kader

3.3.1 Omgang met archeologie in gemeentelijke plannen

Als opsteller van het bestemmingsplan/ omgevingsplan en als vergunningverlener is de gemeente verantwoordelijk voor de omgang met archeologie. In omgevingsplannen dient rekening gehouden te worden met de mogelijkheid dat zich archeologische resten in de grond of waterbodem bevinden. De gemeente kan de initiatiefnemer van een bouwproject vervolgens verplichten om een archeologisch vooronderzoek te doen. Daarnaast heeft de gemeente de mogelijkheid om voorschriften te verbinden aan een aantal activiteiten waarvoor een omgevingsvergunning nodig is.

 

De wet bevat geen inhoudelijke norm voor de omgang met archeologie. De gemeente kan wat dat betreft zelf beleid opstellen binnen de grenzen van de gemeentelijke zorgplicht voor archeologisch erfgoed, mits goed onderbouwd en gemotiveerd.

 

Op grond van artikel 5.130 uit het Bkl is het verplicht in een omgevingsplan rekening te houden met het behoud van bekende of aantoonbaar te verwachten archeologische waarden. Dit betekent dat voor gebieden met een dubbelbestemming archeologie moet worden aangegeven waarom hier archeologische waarden verwacht worden. Het inventariserend onderzoek moet dus al verricht worden in het kader van de vaststelling van het omgevingsplan. Dit voorkomt onverwachte belemmeringen of kosten aan de kant van initiatiefnemers, met name omdat bij de uitvoering van een concreet initiatief alleen nog archeologisch onderzoek kan worden voorgeschreven als sprake is van bekende of aantoonbaar te verwachten archeologische waarden.

 

De gemeente heeft omwille hiervan haar archeologische waardenkaart geactualiseerd op basis van in het verleden uitgevoerd onderzoek, en heeft de verwachting van archeologische waarden naar verschillende zones gespecificeerd. De onderbouwing van de nieuwe waardenkaart staat in bijlage 5.

3.3.2 Archeologisch onderzoek

Archeologisch onderzoek wordt gefaseerd uitgevoerd volgens een vaste methodiek, zoals beschreven in de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA 4.1). Het volgen van deze onderzoekscyclus is verplicht bij de voorbereiding van bodemverstoringen in gebieden waar een archeologische waarde aan is toegekend (zie beleidskaart). Die verplichting is gekoppeld aan bestemmingsplannen (toekomstige omgevingsplannen) en omgevingsvergunningen. De kosten van het archeologisch onderzoek zijn voor de initiatiefnemer van de bodemverstoring. Vanzelfsprekend volgt het nieuwe archeologiebeleid alle uitgangspunten zoals verwoord in de KNA 4.1.

 

Op basis van een archeologisch bureauonderzoek wordt een gespecificeerde archeologische verwachting gegeven en een advies over al dan geen vooronderzoek. Vooronderzoek kan bestaan uit een proefsleuvenonderzoek en/of booronderzoek. Na dit vooronderzoek vindt een inhoudelijke waardering plaats met weer een advies voor het vervolg. Hier adviseert de archeoloog op basis van een inhoudelijke waardering wat er moet gebeuren met de aangetroffen archeologie. Er zijn drie mogelijke uitkomsten:

 

  • behoud in situ (in de grond laten) en maatregelen voor bescherming

  • verder onderzoek en als laatste stap definitief opgraven

  • geen vervolg, het gebied wordt vrijgegeven

Het besluit over elke volgende stap wordt genomen door de gemeente (bevoegd gezag). Bij ontgrondingen of provinciale projecten zoals wegaanleg en waterwerken ligt de beslissing over het wel of niet behouden van de archeologische waarden bij de provincie. Het Rijk neemt de besluiten voor rijksprojecten.

4. Archeologie op de kaart

4.1 Archeologische beleidskaart

 

Onderdeel van dit beleid is de beleidskaart (bijlage 2). Deze is opgesteld op basis van lokale bodemkaarten, specifieke kennis van de lokale archeologische potentie, een recente verstoringenkaart en de archeologische verwachtingskaart (bijlage 3) van de gemeente.

 

Op de beleidskaart zijn 6 zones (Waarde archeologie 1 t/m 6) aangegeven, waaraan verschillende beleidsadviezen zijn gekoppeld. Conform deze beleidsadviezen wordt vroegtijdig archeologisch onderzoek geadviseerd wanneer in een plangebied vanaf een bepaalde grootte en met een bepaalde diepte bodemingrepen plaatsvinden. Vroegtijdig onderzoek wil zeggen dat vroeg in het planproces eventueel noodzakelijk onderzoek wordt uitgevoerd, opdat archeologie geen belemmering hoeft te worden in het verdere proces.

 

  • Waarde Archeologie 1 betreft een provinciaal monument, waarvoor de provincie Noord-Holland het bevoegd gezag is.

  • Waarde Archeologie 2 betreft reeds vastgestelde archeologische vindplaatsen. Daarom is het van belang dat elke bodemingreep hier hetzij wordt voorkomen, hetzij wordt uitgevoerd in combinatie met archeologisch onderzoek.

  • Waarde Archeologie 3 betreft gebieden waar een hoge archeologische verwachting geldt.

  • Waarde Archeologie 4 en 5 betreffen gebieden waar een middelhoge archeologische verwachting geldt.

  • Waarde Archeologie 6 betreft gebieden met een lage verwachting op archeologie. Hier hoeft alleen onderzoek te worden verricht als de bodemingreep van flinke omvang is (> 10.000 m2), omdat de trefkans beperkt is en de kosten van het onderzoek dan niet in verhouding zijn.

  • Waarde Archeologie 6, uitzondering bestaand normaal agrarisch gebruik, is een uitzondering op Waarde Archeologie 6. Hier hoeft alleen onderzoek te worden verricht als de bodemingreep groter dan 10.000 m2 is en dieper dan 1,5m.

  • In de gebieden zonder archeologische verwachting is de archeologie reeds opgegraven of de bodem reeds verstoord en dus geen archeologische trefkans. Daarom hoeft ook hier geen onderzoek te worden uitgevoerd.

De ondergrenzen zijn geformuleerd als oppervlaktegrenzen en dieptegrenzen (figuur 3). De beleidsadviezen zijn zo geformuleerd dat ze eenvoudig naar regels voor omgevingsplannen omgezet kunnen worden.

 

 

Zone

Onderzoeksverplichting

Waarde

Archeologie 1 

Provinciaal monument

Stelling van Amsterdam: geen bodemingreep toegestaan. 

Vergunning aanvragen bij provincie.

Archeologie 2

Vastgestelde archeologische waarden

Onderzoek verplicht bij alle bodemingrepen.

Archeologie 3

Bij bodemingrepen groterdan 50 m2 en dieperdan 40 cm:

archeologisch onderzoek.

Archeologie 4

Bij bodemingrepen groter dan 500m2 en dieper dan 40 cm:

archeologisch onderzoek.

Archeologie 5

Bij bodemingrepen groterdan 2.500m2 en dieper dan 40 cm:

archeologisch onderzoek.

Archeologie 6

Bij bodemingrepen groterdan 10.000m2 en dieper dan 40 cm:

archeologisch onderzoek.

Archeologie 6 Uitzondering

Bij regulier bestaand agrarisch gebruik, bodemingrepen groter dan 10.000m2en dieper dan 1,5m:

archeologisch onderzoek.

Verwachting

Gebied zonder

archeologische verwachting

Geen onderzoek.

Figuur 3: Ondergrenzen op te leggen bij bodemverstoring.

 

Na de actualisatie van de verwachtingskaart (bijlage 3) zijn er op de beleidskaart (bijlage 2) een aantal terreinen bijgekomen die gevrijwaard zijn van verdere archeologische verplichtingen. Hier heeft archeologisch onderzoek aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

 

Daarnaast zijn - op basis van voortschrijdend inzicht en in de afgelopen jaren uitgevoerd archeologisch onderzoek - de ondergrenzen en oppervlaktematen aangepast. Er is een balans gezocht tussen archeologisch verantwoord handelen en dat wat maatschappelijk en praktisch haalbaar is.

Dit evenwicht wordt bereikt door een weging te maken van archeologische criteria en economisch- maatschappelijke criteria (figuur 4).

 

In 2023 is er een uitzondering opgenomen voor regulier bestaand agrarisch gebruik in gebieden die vallen onder Archeologie 6. In bijlage 6 wordt dit onderbouwd en verder uitgewerkt.

 

Archeologische criteria

Economisch-maatschappelijke criteria

  • o

    Verwachtingszones en trefkans

  • o

    Percentage areaal dat wordt onderzocht

  • o

    Verwacht resultaat van het onderzoek

  • o

    Verlies /behoud van archeologische waarden

  • o

    Kosten en tijd: aan de kant van de initiatiefnemer

  • o

    Kosten en tijd: aan de kant van het bevoegd gezag

  • o

    Draagvlak: voorkomen van over- bodige toetsingen

Figuur 4: Onderbouwing ondergrenzen en oppervlaktematen.

 

4.2 Archeologische verwachtingskaart

Om meer inzicht te krijgen in de verwachte waarden, kan de verwachtingskaart (bijlage 3) worden geraadpleegd. Juist datgene wat niet bekend is, wordt met een verwachtingskaart inzichtelijk gemaakt en in een archeologische verwachting uitgedrukt. De verwachting betreft hier de verwachte vindplaatsdichtheid, weergegeven op een kaart. Deze geeft aan of de kans op archeologische waarden hoog is, of lager wordt ingeschat.

 

De betrouwbaarheid van de geformuleerde archeologische verwachtingen is hierbij uiteraard afhankelijk van de mate van detail van de beschikbare basisinformatie. De archeologische verwachtingskaart is samengesteld op basis van bekende geologische en archeologische gegevens over de gemeente, waaronder het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN), de cultuurhistorische waardenkaart van het provinciale Steunpunt Monumenten en Archeologie en De bodemgesteldheid van de Haarlemmermeer zoals opgesteld door Haans (1954 's-Gravenhage: Staatsdrukkerij Uitgeverijbedrijf).

 

De ruimtelijke verspreiding van archeologische vindplaatsen, met name nederzettingsterreinen, is niet willekeurig, maar sterk gerelateerd aan de opbouw van het landschap. Reliëf, bodemtypen en waterhuishouding zijn door de eeuwen heen sterk van invloed geweest op de gebruiksmogelijkheden voor de mens. Vindplaatsen komen in de regel voor op hoge, droge plaatsen nabij water. Met deze kennis is de aanwezigheid van archeologische resten in het huidige landschap tot op zekere hoogte te voorspellen. De kaart geeft aan of de verwachting op archeologische vindsplaatsen hoog of laag is.

 

4.3 Monumenten

Gemeente Haarlemmermeer heeft geen archeologische rijksmonumenten. Voor rijksmonumenten stelt de Rijksdienst voor het Culturele Erfgoed ook de eisen aan de archeologische maatregelen in geval van verstoring. De gemeente voert het beheer, maar draagt geen financiële verantwoordelijkheid voor de instandhouding. Tenzij er sprake is van een project waarvoor zij initiatiefnemer is, gelijk aan ander archeologische vindplaatsen. Eisen aan en maatregelen voor rijksmonumenten vallen dus buiten de gemeentelijke zeggenschap.

 

De gemeente kent verschillende provinciale archeologische monumenten, allemaal onderdeel van de Stelling van Amsterdam. De Stelling van Amsterdam is het stelsel van verdedigingswerken dat tussen 1880 en 1914 in een straal van ongeveer 20 km rondom Amsterdam is aangelegd. Het is de grootste kringstelling ooit gebouwd en bestaat uit forten, dammen, sluizen, onderling verbonden door dijken en liniewallen met een totale lengte van 135 km. De stelling van Amsterdam staat op de Wereld Erfgoed Lijst van de UNESCO. In Haarlemmermeer bestaat de Stelling van Amsterdam uit de Liniedijk en forten in Vijfhuizen, Hoofddorp en Rijsenhout.

De Stelling van Amsterdam is opgenomen in de gemeentelijke beleidskaart als Waarde Archeologie 1.

 

Er zijn, voor zover nu bekend, geen gemeentelijke archeologische monumenten aangewezen. Wel locaties met reeds vastgestelde archeologische vindplaatsen (Waarde Archeologie 2). Hier zijn bodemingrepen niet toegestaan, tenzij uitgevoerd in combinatie met archeologisch onderzoek. Het betreft de Spaarndammerdijk en Inlaagse Dijk.

 

Burgemeester en wethouders kunnen op grond van Verordening Fysiek Domein gemeente Haarlemmermeer 2023 besluiten een archeologisch monument dat van bijzonder belang is voor de gemeente vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde (alsnog) aan te wijzen als gemeentelijk monument.

5. Uitvoering

5.1 Archeologie in het bestemmingsplan/ omgevingsplan

De archeologische waarden 1 t/m 6 uit de beleidskaart krijgen in het omgevingsplan de dubbelbestemming ‘Waarde Archeologie’. In het bestemmingsplan kunnen meerdere, verschillende ‘Waarden Archeologie’ voorkomen. Reeds opgegraven of niet behoudenswaardige locaties krijgen geen dubbelbestemming; de archeologie is hier niet (meer) aanwezig.

 

In de planregels worden de voorschriften voor de conditie archeologie die betrekking hebben op de ontheffing of omgevingsvergunning opgenomen. De initiatiefnemer van een ontwikkeling doorloopt een specifiek stappenplan ten aanzien van archeologie, beschreven in de AMZ: proces van de archeologische monumentenzorg (paragraaf 5.5).

 

5.2 Omgevingsvergunning

De aanvrager van de omgevingsvergunning kan verplicht worden gesteld om archeologisch onderzoek te laten uitvoeren. Door bouw- of sloopwerkzaamheden of andere bodemingrepen kunnen archeologische resten immers verstoord of vernietigd worden. De beleidskaart (bijlage 2) toont in welke gebieden onderzoek noodzakelijk is.

 

Mocht archeologisch onderzoek nodig zijn, dan dient dat volgens de eisen van de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie uitgevoerd te worden. Het onderzoek moet uitwijzen of er mogelijk belangrijke relicten in het plangebied liggen, zodat een goed besluit over de omgang met het erfgoed te maken is. Alleen gecertificeerde bedrijven mogen het onderzoek uitvoeren. Zij brengen de archeologische waarde van het gebied in kaart en leveren een archeologisch onderzoeksrapport. Op basis van de resultaten van dit onderzoek bepaalt de gemeente welke maatregelen noodzakelijk zijn om eventueel aanwezig archeologische waarden veilig te stellen.

 

5.3 Verordening fysiek domein

De Verordening fysiek domein gemeente Haarlemmermeer (2023) regelt onder andere de aanwijzing van eventuele toekomstige gemeentelijke (archeologische) monumenten. De oude Erfgoedverordening (2016) is samen met verschillende andere verordeningen hierin opgegaan. De Verordening fysiek domein bevat tevens een vergunningenstelsel ter bescherming van archeologische monumenten. Tevens is voorzien in een Erfgoedcommissie en Welstandscommissie.

 

Met deze verordening kan de gemeente in het belang van het gemeentelijk erfgoed:

  • een erfgoedcommissie inschakelen;

  • gemeentelijke (archeologische) monumenten of beschermde stads- of dorpsgezichten aanwijzen;

  • bepalen dat voor de sloop of wijziging van een gemeentelijk monument een omgevingsvergunning vereist is;

  • voorschriften verbinden aan de verstrekking van een omgevingsvergunning zoals archeologisch of bouwhistorisch onderzoek;

  • een subsidieregeling in het leven roepen voor de restauratie en het onderhoud van gemeentelijke monumenten.

Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet (2024) vervalt straks de verplichting om een erfgoedverordening te hebben. De bescherming van eventuele archeologische monumenten gaat dan over in het gemeentelijke omgevingsplan.

In de toekomst zullen de Erfgoedcommissie en Welstandscommissie samengaan in een Commissie kwaliteit ruimte, met een brede taakstelling in de geest van de Omgevingswet.

 

5.4 Archeologisch onderzoek

Wanneer ruimtelijke ontwikkelingen (in een gebied met dubbelbestemming archeologie) gepland zijn, die mogelijk bedreigend zijn voor archeologische resten, is een archeologisch vooronderzoek nodig om nader inzicht te krijgen in de eventueel aanwezige of te verwachten archeologische resten. Archeologisch onderzoek moet voldoen aan de Kwaliteitsnorm Archeologie (KNA 4.1) en worden uitgevoerd door een gecertificeerd archeologisch bureau. Verder zijn hiervoor van belang: de Beoordelingsrichtlijn archeologie (van SIKB) en de aanvullende eisen van de provincie. Bijlage 1 toont de verschillende stappen die in het archeologisch proces worden doorlopen.

 

Het is van belang dat bij ruimtelijke plannen in een vroeg stadium van de planvorming rekening wordt gehouden met archeologie. Voor de bescherming van de archeologie dient het proces van de Archeologische Monumentenzorg (hierna AMZ) tijdig te worden opgestart, zodat het plan hierop nog kan worden aangepast. Dit kan aanzienlijk in de kosten schelen.

 

Voor het bepalen of in een concreet geval archeologisch onderzoek nodig is en zo ja in welke zin, is vaak maatwerk nodig. De bodemverstoorder dient in het kader van de te voeren ruimtelijke procedure voldoende gegevens bij de gemeente in te dienen over de locatie en inhoud van het initiatief en over de diepte en oppervlakte van de bodemverstoring die met het initiatief gepaard gaat. Na ontvangst van deze gegevens beslist de gemeente of er een onderzoeksverplichting is. Wanneer een bodemingreep onderzoeksplichtig is, bepaalt de gemeente welke onderzoeksstrategie gevolgd moet worden.

 

In zijn algemeenheid geldt dat onderzoek niet nodig is als afdoende kan worden aangetoond dat:

  • Het plangebied op de archeologische beleidskaart valt in de Zone ‘Gebied zonder archeologische verwachting’;

  • In het gebied al in ‘relevante mate’ verstoring plaats heeft gevonden die aantoonbaar dieper reikt dan de verwachte archeologische sporen- en vondstlaag. Wanneer er volgens de initiatiefnemer sprake is van een verstoord bodemprofiel (ontgravingen, diepploegen, diep funderen etc.) van betreffend plangebied, dan dient dit middels verkennend booronderzoek conform de vigerende KNA of op andere wijze overtuigend aangetoond te worden;

  • De bodemverstorende handelingen in het gebied op een zodanige plek plaatsvinden respectievelijk van dien aard zijn dat geen verstoring van de verwachte archeologische resten plaatsvindt, hetzij doordat archeologie in het plan wordt opgenomen, hetzij doordat kan worden aangetoond dat de ingrepen niet verstorend zullen zijn. Omdat het uitgangspunt van de archeologische monumentenzorg behoud in situ is, is archeologievriendelijk bouwen een oplossing. Het staat initiatiefnemers daarom vrij om aan te tonen dat het bouwplan de onderliggende verwachte archeologische waarden niet verstoort en daarmee archeologievriendelijk is.

5.5 Proces Archeologische Monumentenzorg (AMZ)

Het werkproces van de AMZ is erop gericht om stapsgewijs een steeds nauwkeuriger inzicht te geven in de eventuele aanwezigheid en aard van archeologische resten in een gebied. Elke stap eindigt met een afweging of voldoende informatie is verzameld om als gemeente (college van B&W) een afgewogen beslissing te kunnen nemen over eventuele vervolgacties, waaronder het nemen van een besluit over bescherming in of ex situ. Deze beslissing wordt voorbereid door de beleidsmedewerker monumentenzorg. Waar nodig wint de gemeente hiervoor advies in.

 

Figuur 5 Proces Archeologische Monumentenzorg

5.5.1 Inventarisatie

Als eerste stap in het proces (zie figuur 5) dient een bureauonderzoek te worden uitgevoerd om een gespecificeerde archeologische verwachting op te stellen. Hiermee wordt inzicht verkregen in welke archeologische resten waar verwacht worden en reeds bekend zijn en waar deze mogelijk door geplande bodemingrepen bedreigd worden.

 

Als de resultaten van het bureauonderzoek hier aanleiding toe geven dient vervolgens een inventariserend veldonderzoek (hierna: IVO) plaats te vinden. Het resultaat van een IVO is een rapport met een inhoudelijk advies (buiten normen van tijd en geld), aan de hand waarvan een besluit over de voortgang genomen kan worden.

 

Het doel van een IVO is het aanvullen en toetsen van de gespecificeerde verwachting. Dit gebeurt door waarnemingen in het veld, waarbij informatie wordt verkregen over bekende of verwachte archeologische resten. Meestal wordt eerst een verkennend of karterend booronderzoek uitgevoerd, soms aangevuld met of vervangen door een oppervlaktekartering. Een verkennend booronderzoek is extensief van aard en heeft vooral tot doel inzicht te geven in de landschappelijke opbouw van een gebied en een inschatting te geven of de bodem intact genoeg is om archeologische resten te kunnen bevatten. Het onderzoek heeft niet tot doel archeologische resten op te sporen.

 

Dit laatste is wel het geval bij karterend onderzoek (karterend booronderzoek of oppervlakte- kartering). Bij karterend onderzoek wordt getracht een eerste inzicht te krijgen in de aan- of afwezigheid, de aard, het karakter, de omvang, de datering, de gaafheid, de conservering en de inhoudelijke kwaliteit van de archeologische resten. Als geen archeologische resten (vindplaatsen) worden aangetroffen, of blijkt dat de archeologische resten niet door geplande ingrepen verstoord worden, gelden geen verdere restricties met betrekking tot de verdere planuitvoering. De ervaring leert dat booronderzoeken op zandgronden een zeer beperkte informatiewaarde hebben. Als in een onderzocht gebied archeologische resten worden vastgesteld, of er een gerede verwachting voor bestaat, dienen de omvang en gaafheid hiervan te worden vastgesteld aan de hand van een waarderend vervolgonderzoek. Ook deze waarderende fase is onderdeel van het IVO. Meestal gebeurt dit in de vorm van zogenaamd proefsleuvenonderzoek dat de mogelijkheid biedt om nauwkeuriger gegevens met betrekking tot aspecten als omvang, kwaliteit en kwantiteit van de archeologische sporen te verkrijgen. Door middel van één of enkele proefsleuven worden de archeologische sporen blootgelegd en opgetekend. Proefsleuven zijn dan ook opgravingen in het klein, waarvoor min of meer dezelfde eisen gelden die aan een opgraving worden gesteld. Het onderzoek is vrij arbeidsintensief en vindt bij voorkeur ruim voor de ruimtelijke planuitvoering plaats.

5.5.2 Sectorale waardering KNA

Uitkomst van bovenstaande stappen is een archeologisch rapport dat de sectorale waardering van de archeologische waarden bespreekt. Een archeologische professional geeft antwoord op de vraag of de archeologische sporen het bewaren waard zijn of niet. De sectorale waardering kijkt naar de toegevoegde waarde voor de archeologische wetenschap. Vervolgens neemt de gemeente op basis van dit advies een gemotiveerd besluit over het al dan niet behouden van eventueel aanwezige archeologische waarden. Dit besluit heeft alleen juridische betekenis, wanneer het is genomen op grond van een bestaande wettelijke bevoegdheid, zoals de bevoegdheid om aan een vergunning voorschriften te verbinden en is daarmee in eerste instantie een bevoegdheid van het college van B&W.

5.5.3 Eisen aan de maatregelen

Het besluit van de gemeente geeft uitsluitsel over wat er moet gebeuren met de aanwezige archeologie. Hierbij bestaan verschillende mogelijkheden:

 

Er is geen behoudenswaardige archeologie aanwezig:

  • 1.

    De vindplaats wordt niet behouden en het plangebied wordt vrijgegeven. Er zijn wat archeologie betreft geen verdere restricties voor de planvorming.

Wanneer de archeologie van waarde wordt geacht, streeft de gemeente naar balans tussen opgraven, behouden en benutten.

 

  • 1.

    De vindplaats kan in situ behouden worden (bescherming) door planaanpassing of -inpassing.

  • 2.

    Behoud in situ van de vindplaats is niet reëel. In dit geval dient de vindplaats ex situ behouden te worden; dit betekent dat er een volwaardige opgraving conform de KNA moet plaatsvinden.

De gemeente voert als uitgangspunt geen archeologisch onderzoek in eigen beheer uit en richt geen archeologisch depot in, maar verlangt van uitvoerders van archeologisch onderzoek dat zij vondsten en documentatie van uitgevoerde onderzoeken doen toekomen aan het provinciaal depot voor archeologie van Noord-Holland (Huis van Hilde, Castricum), conform de eisen van het depot en van de KNA.

5.5.4 Programma van Eisen

Een archeologisch Programma van Eisen (PvE) is vereist voor elke vorm van gravend onderzoek (begeleiding/proefsleuf/opgraving). De gemeente stelt met het PvE eisen aan de initiatiefnemer van een bouwproject. De initiatiefnemer kan het PvE vervolgens gebruiken voor de aanbesteding van het archeologisch onderzoek.

 

Dankzij het PvE weten alle partijen - opdrachtgever, opdrachtnemer en bevoegde overheid - voorafgaand aan het onderzoek waar zij aan toe zijn. Dit voorkomt eventuele onduidelijkheden tijdens of na het onderzoek. Bovendien kan de opdrachtgever op basis van het PvE concurrerende offertes laten uitbrengen voor het betreffende onderzoek. Zo worden de offertes van verschillende bedrijven beter vergelijkbaar. Dit heeft voor de opdrachtgever het voordeel dat aspecten als tijd en geld beter in de hand kunnen worden gehouden.

 

5.6 Archeologische expertise

De gemeente kan verschillende rollen hebben met betrekking tot de archeologie. In de rol van bevoegd gezag stelt de gemeente vast hoe er met de archeologische waarden binnen het gemeentelijk grondgebied wordt omgegaan en beoordeelt de resultaten van uitvoerende werkzaamheden.

 

Hiervoor schakelt de gemeente een externe archeoloog in.

 

In de rol van ontwikkelaar bij de realisatie van ruimtelijke projecten is de gemeente aan te merken als ‘verstoorder van het bodemarchief’ en is de gemeente in die zin verplicht tot het laten uitvoeren van archeologisch (voor)onderzoek. In dat geval treedt de gemeente als opdrachtgever op en moet zij zorgdragen voor het opstellen van een PvE en is zij gehouden aan een goed opdrachtgeverschap. Ook voor de invulling van deze rol dient de gemeente te beschikken over expertise.

 

Daarnaast worden verschillende archeologische beleidstaken (en daaruit voortkomende werkzaamheden) uitbesteed aan archeologische bedrijven en/of organisaties, die voldoen aan de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.

 

5.7 Toevalsvondst

Een toevalsvondst is een archeologische vondst die gedaan wordt bij bodemingrepen in een gebied dat door de gemeente is vrijgegeven. Een toevalsvondst kan voorkomen in de volgende situaties:

 

  • bij bodemingrepen in een gebied waar archeologisch onderzoek heeft uitgewezen dat er geen waardevolle (‘behoudenswaardige’) archeologische vindplaatsen voorkomen (of te verwachten zijn) en de gemeente besloten heeft dat vervolgonderzoek niet nodig is,

  • bij bodemingrepen in een gebied dat in het bestemmingsplan geen dubbelbestemming archeologie heeft, waardoor archeologisch onderzoek niet verplicht is,

  • bij bodemingrepen in een gebied dat in het bestemmingsplan wel een dubbelbestemming archeologie heeft, maar die door hun omvang of diepte vrijgesteld zijn van de archeologische onderzoeksplicht.

Het kan voorkomen dat tijdens grondwerkzaamheden toch archeologische resten aan het licht komen. Vooral geïsoleerd voorkomende vondsten met een kleine afmeting, zoals scheepswrakken of (rituele) deposities hebben een kleine trefkans en kunnen bij inventariserend veldonderzoek gemist worden. De vinder is verplicht om een toevalsvondst te melden via Archis dan wel het vondstmeldingsformulier en de vondst zes maanden beschikbaar te houden voor wetenschappelijk onderzoek.

 

De gemeente heeft de keuze om de archeologische toevalsvondst in situ (in de bodem) te behouden door planaanpassing, de vindplaats te onderzoeken (op te graven), of om de vondst verloren te laten gaan. De kosten die verbonden zijn aan planaanpassing of onderzoek van de toevalsvondst, komen niet voor rekening van de vergunninghouder, tenzij hierover specifieke afspraken worden gemaakt.

6. Blik op de toekomst: de historie zichtbaar

6.1 Inleiding

Met vaststelling van het archeologiebeleid wil de gemeente niet alleen inzetten op de uitvoering van haar wettelijke taak, maar ook op de maatschappelijke meerwaarde hiervan. Haarlemmermeer heeft een uniek verleden dat een breder publiek verdient. Wanneer de resultaten van archeologische onderzoeken slechts bekend zijn en blijven bij archeologen wordt het verhaal onvoldoende verteld. Door in te zetten op een breed communicatief programma voor en over het verleden wordt het cultureel erfgoed van iedereen. Hier beschrijven we een aantal beleidsdoelen die we in de toekomst handen en voeten willen geven.

 

6.2 Archeologie en publiek

Het doel van archeologisch onderzoek is het verkrijgen van informatie over het archeologisch erfgoed op een bepaalde locatie. Eerst wordt bronnenonderzoek of veldwerk uitgevoerd en vervolgens wordt een wetenschappelijk onderbouwd adviesrapport geschreven op basis van de onderzoeksresultaten. Dit rapport wordt alleen gelezen door vakspecialisten, gezien de specialistische aard van het rapport. Inwoners of bezoekers worden niet of nauwelijks betrokken bij het onderzoek of geïnformeerd over de resultaten ervan. Daar wil de gemeente verandering in brengen.

 

Erfgoed draagt bij aan de (historische) beeldvorming van de gemeente, en kan de historische identiteit versterken. Het toegankelijk maken van archeologische kennis kan op verschillende manieren. Bijvoorbeeld het organiseren van activiteiten tijdens archeologisch veldwerk, zoals open dagen en rondleidingen, het voorzien in een publieksvriendelijk verslag en tentoonstelling van vondsten. Verder streeft de gemeente naar doorlopende berichtgeving over archeologie, bijvoorbeeld in de vorm van een nieuwsbrief of op de gemeente website.

 

6.3 Openbare ruimte

De gemeente kan haar geschiedenis visueel maken door directe en indirecte verwijzingen te plaatsen in de openbare ruimte. Hierbij moet gedacht worden aan het plaatsen van informatieborden, bewegwijzering, en de inrichting van een op erfgoed geïnspireerde openbare ruimte, kunst of toepassingen van Augmented Reality. Voorbeelden zijn speelpleinen, straatmeubilair en kunstobjecten die geïnspireerd zijn op het Romeinse verleden.

Archeologie levert dan een bijdrage aan nieuwe inrichtingsplannen, doordat het de geschiedenis van een locatie of het oude landschap als inspiratiebron gebruikt. Wanneer er sprake is van inrichting moet in een vroeg stadium worden gewezen op de mogelijkheden om archeologie als inspiratiebron te gebruiken.

 

6.4 Educatie

Door kinderen de geschiedenis van hun gemeente te onderwijzen, ontstaat er een bewustwording van de historische identiteit en de waarde van het erfgoed, dat op zijn beurt vergroting van draagvlak meebrengt. Schoolklassen kunnen archeologische opgravingen bezoeken, hierbij kunnen educatieve activiteiten georganiseerd worden. Ook kunnen lespakketten aangeboden worden met betrekking tot de historie van de gemeente.

 

6.5 Toerisme

Het unieke verhaal van de gemeente kan worden gebruikt om toerisme en recreatie te versterken. Door archeologische en historische plaatsen zichtbaar en beleefbaar te maken, worden deze locaties aantrekkelijk voor toeristen en recreanten. Met behulp van historische wandelingen, fietstochten en kunstroutes worden deze plaatsen toegankelijk gemaakt en bovendien met elkaar in verband gebracht als één verhaal. Visualisatie en verbeelding zijn hierbij belangrijk. Ter plaatse kunnen informatieborden geplaatst worden om ook de toevallige passanten aan te spreken.

Bijlage 1: Stappenplan archeologisch proces (AMZ)

 

Bijlage 2: Archeologische beleidskaart

 

Bijlage 3: Archeologische verwachtingskaart

 

Bijlage 4: Begrippenlijst & afkortingen

 

Archeologische beleidskaart

Kaart, afgeleid van een archeologische verwachtingskaart, die de ruimtelijke grondslag geeft voor een AMZ-beleid. De archeologische beleidskaart geeft aan welke gebieden in een bestemmingsplan de (dubbel)bestemming archeologie krijgen. Deze gebieden zijn onderscheiden in zones of terreinen, waar een op onderdelen verschillend beleid kan worden gehanteerd.

 

Archeologische monumentenzorg-proces (AMZ- proces)

Het opsporen en waarderen van archeologische vindplaatsen in het kader van ruimtelijke ingrepen vindt plaats in stappen (zie onder Bureauonderzoek, Inventariserend Veldonderzoek, Definitief Onderzoek, Archeologische Begeleiding). Elke stap eindigt met de afweging of er voldoende informatie is verzameld om een afgewogen beslissing te kunnen nemen over eventuele vervolgacties. In het AMZ-proces vindt een trechtering plaats van betrekkelijk eenvoudige onderzoeksmethoden in de beginfase, naar meer complexe en kostbare werkzaamheden. Op deze wijze wordt in de ruimtelijke ordening het archeologische belang meegewogen via een proportionele inzet van middelen.

 

Archeologische verwachtingskaart

Een archeologische verwachtingskaart is een kaart waaruit kan worden afgeleid waar welke archeologische resten voorkomen of zijn te verwachten. Op de kaart is de verwachte dichtheid aan archeologische vindplaatsen weergegeven door middel van vlakken en zones. Hoe hoger de verwachting, hoe groter de (verwachte) dichtheid aan vindplaatsen. Daarnaast bevat een verwachtingskaart ook de reeds bekende vindplaatsen, informatie over hun archeologische status en verstoringsgegevens.

 

Behoud in situ

Behoud in situ is het duurzaam in stand houden van archeologische waarden in de bodem, als bron van kennis en beleving. Dit kan gebeuren door technische maatregelen en/of inpassing en vrijwaring van de archeologische waarden in de inrichting van het plangebied.

 

Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl)

Het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) stelt de inhoudelijke normen voor gemeenten, provincies, waterschappen en het Rijk met het oog op het realiseren van de nationale doelstellingen en het voldoen aan internationale verplichtingen.

 

Besluit activiteiten leefomgeving (Bal)

Het Besluit activiteiten leefomgeving bevat, samen met het Besluit bouwwerken leefomgeving, de algemene regels waaraan burgers, bedrijven en overheden zich moeten houden als ze bepaalde activiteiten uitvoeren in de fysieke leefomgeving. Ook bepaalt het besluit voor welke van deze activiteiten een omgevingsvergunning nodig is.

 

Bureauonderzoek (BO)

Het bureauonderzoek is de eerste formele stap in het AMZ-proces. Het onderzoek wordt uitgevoerd om inzicht te krijgen in de aan- of afwezigheid van archeologische waarden binnen het plangebied door middel van informatie uit bestaande bronnen en datasets. Het minimum aan te raadplegen bronnen is vastgesteld in de KNA. Uitgebreider onderzoek heeft echter in veel gevallen zeker meerwaarde en kan onnodige vervolgstappen voorkomen. Het BO dient te resulteren in een rapport met een gespecificeerde archeologische verwachting, op basis waarvan het bevoegd gezag een beslissing kan nemen over de vraag of een inventariserend veldonderzoek (IVO) wel of niet noodzakelijk is.

 

Inventariserend veldonderzoek (IVO)

Tijdens een inventariserend veldonderzoek wordt met behulp van niet-destructieve methoden (meestal door middel van booronderzoek) de gespecificeerde archeologische verwachting uit het bureauonderzoek in het veld getoetst. Inventariserend veldonderzoek wordt onderverdeeld in een verkennende en een karterende fase. Bij een positief resultaat, dus wanneer er archeologische vindplaatsen zijn aangetroffen, volgt meestal nog een derde vooronderzoeksfase, het waarderend onderzoek. Het IVO moet leiden tot een archeologisch-inhoudelijk selectieadvies, op basis waarvan het bevoegd gezag een besluit kan nemen over de noodzaak tot vervolgonderzoek of de behoudenswaardigheid van de vindplaats.

 

Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA)

Kwaliteitsnorm, bestaande uit een omvangrijke set van algemeen geaccepteerde eisen, specificaties en protocollen. Tevens worden in de KNA de minimum opleidings- en ervaringseisen beschreven waaraan personen moeten voldoen om bepaalde archeologische werkzaamheden te mogen uitvoeren. De KNA wordt regelmatig geëvalueerd, geactualiseerd en aangevuld. Nieuwe versies worden formeel vastgesteld door het Centraal College van Deskundigen (CCvD). De KNA wordt beheerd door de Stichting voor Infrastructuur, Kwaliteitsborging en Bodembeheer (SIKB). Alleen bedrijven en instanties die zich committeren aan de KNA kunnen een opgravingsvergunning aanvragen.

 

Opgraving

Een opgraving of Definitief Onderzoek (DO) is een preventieve vorm van onderzoek. Dat wil zeggen dat het veldwerk van het onderzoek aangevangen en afgesloten wordt voor aanvang van de ingreep waarvoor het onderzoek nodig is.

Een opgraving heeft als doel het documenteren van gegevens en het veiligstellen van materiaal van vindplaatsen om daarmee informatie te behouden die van belang is voor kennisvorming over het verleden.

 

Programma van Eisen (PvE)

Document waarin onderzoeksvragen en uitvoeringseisen voor het uit te voeren archeologisch onderzoek in de vorm van proefsleuven of een opgraving staan geformuleerd. Voor aanvang van het onderzoek dient het PvE door het bevoegd gezag te zijn goedgekeurd.

 

Rapportage

De vaststelling of er archeologie aanwezig is en wat de waarde daarvan is, gebeurt in verschillende stappen van archeologisch onderzoek. Elk onderzoek resulteert in een archeologische rapportage. In deze rapportage worden de verkregen archeologische gegevens in een bredere archeologische en geologische context geplaatst, onderzoeksvragen beantwoord en aanbevelingen met betrekking op vervolgonderzoek gedaan.

 

Selectieadvies

In de rapportage van een vooronderzoek moet, nadat de vindplaats gewaardeerd is, een selectieadvies worden opgenomen. In het selectieadvies worden door de archeologisch uitvoerder voorstellen gedaan voor het vervolgtraject. Hierbij dient deze zich strikt op inhoudelijk archeologische argumenten te baseren.

 

Selectiebesluit

Een door het bevoegd gezag genomen besluit op basis van het in het archeologisch onderzoeksrapport opgestelde selectieadvies.

 

SIKB

Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer (www.sikb.nl).

 

Uitwerking

Met uitwerking wordt specialistisch onderzoek van het vondstmateriaal bedoeld. Aardewerk, botten, metalen voorwerpen, vuursteen, zaden etc, kunnen in het lab nader onderzocht worden door experts archeobotanie, archeozoölogie, fysische antropologie, aardewerk, vuursteen en natuursteen. Het betreft de analyse van afzonderlijke vondstcategorieën, of een statistische analyse in ruimte en tijd en vergelijking met andere vindplaatsen.

 

Verdrag van Valletta (Malta)

Het Verdrag van La Valletta/Malta is in 1992 mede door Nederland ondertekend. Door het Nederlandse Parlement is dit verdrag op 21 maart 1998 goedgekeurd, en in 2007 geïmplementeerd door middel van een aanpassing van de Monumentenwet 1988 (Wet op de archeologische monumentenzorg). Uitgangspunten van het verdrag betreffen het streven naar het in de bodem behouden van archeologische waarden, het in een vroeg stadium van de ruimtelijke ordening rekening houden met archeologie, en het principe dat de bodemverstoorder kosten van archeologisch vooronderzoek en indien nodig ook van opgravingen moet betalen.

 

Verstoring

Aantasting van een gebied met archeologische waarden. Dit verschijnsel kan zich voordoen: door erosie, afgraving of egalisatie, door (diepe) bewerking van de bovengrond, door zetting als gevolg van ophoging, door verdroging en verzuring.

 

Verwachtingskaart

Kaart waarop aangegeven staat waar archeologische vindplaatsen aangetroffen (zouden) kunnen worden. De verwachting of trefkans kan uiteenlopen van geen of zeer laag tot zeer hoog.

 

Vindplaats

Een locatie waar archeologische vondsten zijn gedaan.

 

Waardering

Het bepalen van de kwaliteit van het bodemarchief. Het vaststellen van de kwaliteit van het bodemarchief dient te geschieden op basis van:

  • fysieke criteria: gaafheid en conservering;

  • inhoudelijke criteria: zeldzaamheid, informatiewaarde, context- of ensemblewaarde en representativiteit;

  • belevingsaspecten: schoonheid en herinneringswaarde.

Bijlage 5: Achtergronddocument bij de Archeologische Verwachtings- en beleidskaart

 

1Inleiding

De gemeente Haarlemmermeer stelt een nieuwe archeologische beleidsnota op. Hiertoe behoort tevens een archeologische verwachtingskaart en een archeologische beleidskaart. De archeologische waarden- en verwachtingskaart is een gedetailleerd overzicht van (bekende) archeologische waarden en de archeologische verwachtingen. De beleidskaart geeft een vertaling van de archeologische waarden en verwachtingen naar categorieën voor de bestemmingsplankaart. De beleidskaart wordt gebruikt als toetsingskader voor het verlenen van Omgevingsvergunning - activiteiten bouwen, slopen of aanleggen.

 

In 2019 vond de fusie plaats tussen de gemeente Haarlemmermeer en de gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude. Beide gemeenten waren in het bezit van een archeologische beleidskaart, maar hadden geen verwachtingenkaart. De verwachtingskaart is zodoende opgesteld. De beide beleidskaarten zijn samengevoegd, waarbij ook nieuwe inzichten zijn verwerkt. Het betreft een concept, dat eind juni 2020 zal worden besproken, waarna de opmerkingen zullen worden verwerkt in definitieve versies van de beleids- en verwachtingskaart.

 

De gemeente Haarlemmermeer wil zich enerzijds graag profileren als beheerder en zorgdrager voor het rijke archeologische bodemarchief, anderzijds vormt dit bodemarchief soms een belemmering voor de verdere planontwikkeling. Er is een balans gezocht tussen archeologisch verantwoord handelen en dat wat maatschappelijk en praktisch haalbaar is.

 

2Archeologische Verwachtingskaart

Omdat vlakdekkend archeologisch onderzoek voor het gehele grondgebied van de gemeente niet realistisch is, is gekozen voor het opstellen van een verwachtingskaart. Er is nog niet eerder een verwachtingskaart opgesteld voor het grondgebied van de gemeente Haarlemmermeer of de gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude. Voor het opstellen van een dergelijke kaart is het noodzakelijk om de bekende archeologische, geologische en bodemkundige gegevens te inventariseren.

 

Er is zodoende gekeken naar de door de provincie en het Rijk ontwikkelde Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) en de Archeologische Monumentenkaart (AMK). Bij het opstellen van de kaart bleek echter dat de begrenzing van de AMK terreinen niet helemaal overeenkwam met de begrenzing van de archeologische terreinen die op de oude beleidskaarten werden aangegeven als terreinen met een hoge verwachting. Er is besloten om uit te gaan van de accuraatheid van de lokale gegevens en zodoende de begrenzing van de oude beleidskaarten aan te houden. Bij het opstellen van de definitieve verwachtingskaart zal hier nader onderzoek naar worden gedaan.

 

Uitgangspunt bij het opstellen van een archeologische verwachtingskaart is dat bodemkundige en geologische kenmerken van het landschap bepalend zijn geweest voor de locatiekeuze. Door de combinatie van bekende archeologische vindplaatsen en landschappelijke kenmerken van het gebied kan de archeologische verwachtingskaart gespecificeerd worden.

 

Echter, omdat al er aan beleidskaart is, zijn voor een eerste opzet van de verwachtingskaart de waarden en ondergrenzen uit de beleidskaart omgezet naar de verwachting zeer hoog tot en met laag. Voor het deel van de gemeente dat niet gedekt werd door de oude beleidskaarten, is aangenomen dat daar een lage verwachting geldt. Bij de eerste opzet van de verwachtingskaart is ervoor gekozen om niet teveel verwachtingscategorieën te creëren. Daarom hebben Waarde – Archeologie 4 en 5 de aanduiding middelhoog gekregen.

 

3Archeologische Beleidskaart

De archeologische beleidskaart is gebaseerd op de oude beleidskaarten van de gemeente Haarlemmermeer en de gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude. Beide kaarten zijn met medewerking van het steunpunt Monumenten en Archeologie Noord-Holland opgesteld. De beleidskaart van Haarlemmermeer in 2010 en die van Haarlemmerliede en Spaarnwoude in 2009. Voor het samenvoegen en actualiseren van de beleidskaarten is uitgegaan van de laatste versie.

 

De volgende aanpassingen zijn gedaan:

  • De gegevens van de beleidskaart van de voormalige gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude zijn samengevoegd met de gegevens van de voormalige gemeente

  • Haarlemmermeer, waarbij de begrenzing van de nieuwe gemeente Haarlemmermeer is toegepast.

  • Daar waar de ondergrens voor de oppervlakte van de toegestane bodemingreep in de twee oude beleidskaarten overeenkwam, zijn deze eenheden op de nieuwe kaart samengevoegd.

  • In het oude beleid van Haarlemmerliede en Spaarnwoude werd in sommige gevallen een ondergrens van 35 cm -MV aangehouden en in andere gevallen 40 cm. In de nieuwe beleidskaart wordt overal waar eerder 35 of 40 cm genoemd werd, nu 40 cm aangehouden.

  • Het voormalige beleid van Haarlemmermeer bevatte geen diepte grenzen voor de geplande ingreep, in tegenstelling tot dat van de voormalige gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude. De beleidsregels zijn samengevoegd, waarbij is gekozen om dieptegrenzen te hanteren. Nu gelden voor de hele gemeente een oppervlakte- en dieptegrens, afgestemd op de verwachte archeologische waarde.

  • In één geval gold het beleid voor ‘plan groter dan 2500 m2 en dieper dan 3000 cm’. Het lijkt onwaarschijnlijk dat hier daadwerkelijk 30m bedoeld wordt; het is onduidelijk waarop deze keuze gebaseerd is. Dit gebied wordt in de nieuwe kaart benoemd als gebied zonder archeologische verwachting, op grond van de veronderstelling dat er geen archeologische waarden verwacht worden tussen maaiveld en 3 m -MV.

  • De vlakken van de voormalige beleidskaarten overlappen elkaar deels. Bij het maken van de nieuwe kaart zijn de vlakken tegen elkaar uitgesneden, waarbij steeds het vlak met de strengere beleidsregel is uitgesneden uit het vlak met de minder strenge beleidsregel. M.a.w. hierbij is voor ieder gebied de strengste regel leidend.

  • Aan alle legenda-eenheden is een ‘Waarde – Archeologie’ toegekend.

  • Archeologisch onderzochte en vrijgegeven gebieden en gebieden die ontgraven zijn, worden op de kaart aangegeven als ‘Gebied zonder archeologische verwachting’.

  • De provinciale archeologische monumenten (behorende tot de Stelling van Amsterdam) zijn toegevoegd aan de beleidskaart als Waarde Archeologie 1. Hier is de provincie bevoegd gezag.

De beleidskaart en het geldende regime (oppervlakte- en ondergrenzen voor ruimtelijke ingrepen) zullen in de gemeente en met de Erfgoedcommissie worden besproken en daarna indien nodig aangepast worden.

 

Samenvatting beleidsregime

Oud beleid

Actueel beleid

Categorie

Regime voormalig Haarlemmerliede Spaarnwoude

Regime voormalig Haarlemmermeer

Categorie

Regime

Prov. Monument Stelling A’dam

> 0 m2

Waarde Archeologie 1 (Prov. monu- ment)

Stelling van Amsterdam: geen bodemingreep toegestaan. Vergunning aanvragen bij provincie.

Gem. monument & Archeologisch waardevol gebied 1

Onderzoek ongeacht grootte en diepte

> 50 m2

Waarde Archeologie 2

Vastgestelde archeologische waarden Onderzoek verplicht bij alle bodem- ingrepen.

Archeologisch waardevol gebied 2

> 50 m2 en dieper dan 35 cm

> 500 m2

Waarde Archeologie 3

Bij bodemingrepengroter dan 50 m2 en dieper dan 40 cm: archeologisch onderzoek.

Archeologisch waardevol gebied 3

> 500m2 en dieper dan 40 cm

> 10.000 m2

Waarde Archeologie 4

Bij bodemingrepen groter dan500m2 en dieper dan 40 cm: archeologisch onderzoek.

Archeologisch waardevol gebied 4

> 2500 m2 en dieper dan 40 cm

Waarde Archeologie 5

Bij bodemingrepen groter dan2.500m2 en die- per dan 40 cm: archeologisch onderzoek.

Archeologisch waardevol gebied 5

> 10.000m2 en dieper dan 40 cm

Waarde Archeologie 6

Bij bodemingrepen groter dan 10.000m2 en dieper dan 40 cm: archeologisch onderzoek.

Waarde Archeologie 6

Uitzondering

Bij regulier bestaand agrarisch gebruik, bodemingrepen groterdan 10.000m2 en dieper dan 1,5m: archeologisch onderzoek.

Overige delen

Vrijstelling

Gebied zonder archeologische verwachting

Geen onderzoek

 

NB 1. De regimes zijn overgenomen uit het voormalige beleid van de gemeente Haarlemmermeer en Haarlemmerliede en Spaarnwoude. Daar waar overlap bestond tussen de gebieden van de twee gemeentes, is gekozen voor het zwaarste regime.

 

NB2. Het regime van de gemeente Haarlemmermeer stelde alleen oppervlaktegrenzen en geen diepte grenzen. De gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude had oppervlaktegrenzen en ondergrenzen van 35 en 40 cm. Voor de eenduidigheid van het beleid is in alle gevallen een ondergrens van 40 cm aangehouden of toegevoegd. Zodoende geldt nu dat een ruimtelijke ingreep groter moet zijn dan een bepaalde omvang en dieper dan 40 cm. Wanneer beide grenzen worden overschreden, is archeologisch onderzoek vereist.

 

NB3. In het oude beleid van Haarlemmerliede en Spaarnwoude worden de Spaarndammerdijk en Inlaagse Dijk als gemeentelijk monument genoemd (HASP 05A & 06A). In het oude beleid werden deze monumenten gerekend onder het regime van Archeologisch Waardevol Gebied 1. Dit is in het actuele beleid overgenomen. Deze waarden zijn zodoende beschermd via de bestemmingsregels behorend bij Waarde Archeologie 2

Bijlage 6: Achtergronddocument bij Waarde Archeologie 6 - Uitzondering

 

Zoals opgemaakt kan worden uit de archeologische beleidskaart betreft Waarde 6 gronden met een lage archeologische verwachting. Het betreft het grootste deel van de gemeente Haarlemmermeer. Deze gronden worden gekenmerkt als droogmakerijen die na ca. 1850 in gebruik zijn genomen. Gezien de vondstlocaties die bekend zijn uit Archis 3 kan gesteld worden dat het aantreffen van sporen en vondsten op deze gronden vanaf de Middeleeuwen tot en met de Nieuwe Tijd nog het grootste is. Op deze gronden is het aantreffen van water-gerelateerde vondsten en sporen uit deze periode, met name bestaand uit scheepswrakken, nog wel het hoogste, ondanks de lage verwachting van de bodem. Echter, vanwege de onbekende ligging van scheepswrakken, zijn deze niet opgenomen/aangeduid als specifieke vondstlocaties.

 

De kans op het aantreffen van sporen en vondsten op deze gronden uit perioden voor de Middeleeuwen, te weten de Romeinse tijd, de Bronstijd, de IJzertijd en de Steentijdperioden (Paleo-, Meso- en Neolithicum) moet klein worden geacht. Het is echter nog onduidelijk wat de archeologische potentie van de diepere ondergrond is. Terwijl deze wel kansen biedt op resten uit de prehistorie. De vernatting van het landschap in de middeleeuwen, maakte het gebied ongeschikt voor bewoning. Dat geldt niet voor de inmiddels verdwenen oudere en hoger gelegen kernen van voor de drooglegging. Die hebben echter tot nog toe weinig materiaal opgeleverd. De kans op toevalsvondsten van scheeps- en vliegtuigwrakken is wel aanwezig.

 

Er is dus weinig bekend maar de trefkans bij ondiepe ingrepen is en blijft klein.

 

Concluderend:

  • De kans op het aantreffen van sporen en vondsten op gronden met de Waarde 6 is klein. Als er al sporen en vondsten aanwezig zijn zullen deze komen uit de perioden Middeleeuwen tot en met de Nieuwe Tijd, waarbij de kans het grootste is dat deze bestaan uit water-gerelateerde vondsten, met name scheepswrakken.

  • De kans op het aantreffen van sporen en vondsten op gronden met de Waarde 6 uit perioden voor de Middeleeuwen, te weten de Romeinse tijd, de Bronstijd, de IJzertijd en de Steentijdperioden (Paleo-, Meso- en Neolithicum) moet klein worden geacht. Voor wat betreft sporen en vondsten uit de prehistorie heeft dat vooral te maken met hun diepe(re) ligging. Dat geldt zo goed als zeker ook voor de andere perioden tot de Middeleeuwen.

Dieptelaag van archeologische sporen en vondsten op gronden met Waarde 6

Specifiek voor dit advies heeft The Missing Link nog een extra controle uitgevoerd op data opgenomen in Archis 3 voor wat betreft de gronden met de Waarde 6.

 

Hieruit kan het volgende worden geconcludeerd:

  • Het archeologische peil voor wat betreft mogelijke sporen en vondsten gerelateerd uit de Steentijd ligt (zeer) diep, op minimaal 3.5 meter beneden maaiveld. Daarbij dient te worden aangetekend dat er zeker sprake kan zijn van een fluctuatie van het prehistorisch oppervlak en dat op sommige locaties dit prehistorische oppervlak - en mogelijk ook latere perioden - hoger in de bodem ligt dan 3.5 meter beneden maaiveld; een dagzomend oppervlak uit de prehistorie op deze gronden is echter zeer onwaarschijnlijk. Aangetroffen vondsten uit deze periode aan het oppervlak zijn zo goed als zeker afkomstig van elders.

  • Vondstmateriaal en/of sporen uit de periode na de Steentijd tot de Middeleeuwen ontbreken.

  • Vondsten en of sporen uit de periode Middeleeuwen-Nieuwe Tijd worden nagenoeg alleen aangetroffen als oppervlaktevondsten: dit kan verklaard worden doordat sporen/vondsten uit deze periode zijn opgeploegd (door bijvoorbeeld agrariërs), het kan zijn dat met de ontginning deze sporen/vondsten naar boven zijn gekomen, maar ook moet niet worden uitgesloten dat (stads)afval uit de omgeving als ophoog/bemestingslaag is gebruikt. We spreken dan van beakkeringsvondsten.

Op basis van deze informatie kan de conclusie worden getrokken dat een archeologisch beschermingsregime voor normaal agrarisch gebruik, te weten het toestaan van bodemingrepen tot een maximum van 10.000m2 die niet dieper reiken dan 1.5 meter -mv., ook vanuit archeologisch perspectief verantwoord is. Vondsten en sporen uit de Steentijdperioden en ook latere perioden, worden in zijn algemeenheid op een dieper niveau verondersteld dan 1.5 meter beneden maaiveld. Dit laat onverlet dat bij (hoge) uitzondering er wel sporen en vondsten aanwezig kunnen zijn die ondieper in de bodem liggen dan 1.5 meter beneden maaiveld, maar de kans dat deze sporen en vondsten nog intact in de bodem bewaard zijn gebleven, laat staan een behoudenswaardige vindplaats opleveren, is echter bijzonder klein. Aanscherping van dit beschermingsregime achten we dan ook niet opportuun. Immers, met een scherpere vrijstellingsdiepte – bijvoorbeeld 80 cm. -mv. of 40 cm. -mv. – wordt het archeologisch bodemarchief niet beter beschermd.

 

Daarbij dient één opmerking te worden gemaakt. En dat betreft het mogelijk aantreffen van een scheepswrak uit de Middeleeuwen/Nieuwe Tijd. Het is altijd mogelijk dat deze door (diepe) ploegwerkzaamheden geraakt wordt. Feitelijk zou je deze scheepswrakken als een soort toevalsvondst kunnen kwalificeren.