Organisatie | Oude IJsselstreek |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels BBZ Gemeente Oude IJsselstreek |
Citeertitel | Beleidsregels BBZ gemeente Oude IJsselstreek |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Onbekend
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
08-02-2024 | nieuwe regeling | 30-01-2024 |
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oude IJsselstreek;
- titel 4.3 van de Algemene wet bestuursrecht;
- artikelen 17, 54, 58, 59 en 60 van de Participatiewet
- het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004;
- Het college het noodzakelijk vindt heldere kaders te bieden met betrekking tot verrekening, herziening, intrekking, terug- en invordering van te veel of ten onrechte betaalde gelden in het kader van de BBZ en in het kader van levensonderhoud Tozo;
- het daarom wenselijk is voor dit doel aanvullende beleidsregels vast te stellen.
1. Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004, Tozo en de Algemene wet bestuursrecht.
2. In deze beleidsregels wordt verstaan onder:
a. Awb: Algemene wet bestuursrecht;
b. Bbz 2004: Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004;
d. Tozo; Tijdelijke Overbruggingsregeling Zelfstandige Ondernemers
d. college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oude IJsselstreek;
e. inkomensondersteuning: de als renteloze geldlening verstrekte algemene bijstand en bijzondere bijstand op grond van de Pw en het Bbz 2004 die al dan niet geheel of gedeeltelijk kan worden omgezet in een bedrag “om niet” en de geldlening die al door het college in bijstand “om niet” is omgezet;
f. bedrijfskapitaal: bijstand overeenkomstig het gestelde in artikel 14, eerste lid Bbz 2004
g. terugvordering: het bedrag dat de inwoner aan de gemeente moet terugbetalen;
h. invordering: het bedrag dat de gemeente int van de inwoner;
i. kwijtschelding: het bedrag dat de gemeente niet meer als schuld ziet;
j. fraudevordering: vordering in verband met ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende (leen)bijstand of bedrijfskapitaal als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht;
k. inlichtingenplicht: verplichting genoemd in artikel 17, eerste lid van de PW en artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;
l. bruteren: het verhogen van de vordering met de loonbelasting en premies volksverzekeringen die ingehouden moeten worden of zijn afgedragen;
m. aflossingsverplichting; het aflossen op de lening en rente;
n. oudere zelfstandige: een zelfstandige die voor 1 januari 1960 geboren is en voldoet aan artikel 2 lid c Bbz 2004.
Artikel 2 Wettelijke bevoegdheden Bbz 2020
1. Het college maakt gebruik van de bevoegdheid tot het doen van onderzoeken, zoals dit haar op grond van artikel 53a, zesde lid Pw toekomt;
2. Het college maakt overeenkomstig het gestelde in de Beleidsregels inkomensondersteuning en een eigen woning Oude IJsselstreek inzake de Participatiewet en hypothecaire zekerheid inzake het Bbz 2004 gebruik van de bevoegdheid tot het verbinden van verplichtingen aan de verstrekking van de rentedragende lening.
Deze zijn gericht op meerdere zekerheid voor de nakoming van de aan deze bijstand verbonden rente- en aflossingsverplichtingen, zoals dit haar op grond van artikel 39, derde lid Bbz 2004 toekomt.
HOOFDSTUK 2 VOORBEREIDINGSPERIODE BEGINNENDE ZELFSTANDIGEN
Artikel 3 Doelgroep voorbereidingsperiode
1. De beginnende zelfstandige komt in aanmerking voor een voorbereidingsperiode wanneer voldaan wordt aan de volgende criteria:
2. Bij deelname aan de voorbereidingsperiode is belanghebbende verplicht om mee te werken aan het voorbereidingstraject.
Artikel 4 Uitsluiting van voorbereidingsperiode
De beginnende zelfstandige komt niet voor een voorbereidingsperiode in aanmerking indien:
Artikel 5 Begeleiding van beginnende zelfstandigen
De begeleiding in de voorbereidingsperiode duurt maximaal 12 maanden vanaf datum toekenning inkomensondersteuning en bestaat uit advies over het opzetten van een bedrijf, voeren administratie en verder ontwikkelen van ondernemersvaardigheden.
Artikel 6 Voorbereidingskrediet
Als in aansluiting op de voorbereidingsperiode een bedrijf of zelfstandig beroep wordt gestart, wordt de renteloze geldlening op basis van artikel 29 Bbz 2004 rentedragend. Voor de hierover berekende rente wordt aansluiting gezocht bij het in artikel 15 Bbz 2004 opgenomen rentepercentage.
HOOFDSTUK 3 AANVRAAG, TOEKENNING EN LEVENSVATBAARHEIDSONDERZOEKEN
Artikel 7 Aanvraag, periodieke toekenning en levensvatbaarheidsonderzoeken
1. Het college onderzoekt of de aanvrager tot de doelgroep van het Bbz 2004 behoort.
2. Het college stelt een onderzoek in naar de juistheid en de volledigheid van de door de aanvrager verstrekte gegevens door het raadplegen van openbare bronnen, het verifiëren van de gegevens in basisadministraties en andere voor de overheid toegankelijke bestanden.
3. Een beginnende zelfstandige levert een ondernemingsplan in en een gevestigde zelfstandige levert een plan van aanpak of doorstartplan in.
4. Bij elke aanvraag wordt de levensvatbaarheid van het bedrijf of zelfstandig beroep, zoals deze is op het moment van het nemen van een besluit, beoordeeld op basis van de informatie die door de zelfstandige is geleverd.
5. Criteria voor de levensvatbaarheid zijn:
6. Onder voldoende mate als bedoeld in voorgaand lid onder c wordt onder meer verstaan:
7. Een onderzoek naar de levensvatbaarheid van het bedrijf of zelfstandig beroep vindt in elk geval plaats bij een aanvraag van een bedrijfskapitaal.
8. Aan beginnende zelfstandigen wordt inkomensondersteuning voor levensonderhoud in de vorm van een renteloze geldlening toegekend voor de duur van:
9. Aan gevestigde zelfstandigen wordt inkomensondersteuning in de vorm van een renteloze geldlening toegekend voor een periode van maximaal 12 maanden.
10. Aan oudere zelfstandigen wordt, bij het voldoen aan artikel 2 lid c BBZ 2004, inkomensondersteuning in de vorm van een renteloze geldlening toegekend tot maximaal de AOW-leeftijd.
11. Een onderzoek naar de levensvatbaarheid van het bedrijf of zelfstandig beroep kan worden uitbesteed aan een derde partij.
Artikel 8 Verlenging bijstand voor levensonderhoud
1. Een aanvraag tot verlenging van de in artikel 7, achtste en negende lid genoemde termijnen vindt schriftelijk plaats.
2. Verlenging van de in artikel 7, achtste en negende lid genoemde termijnen vindt plaats onder voorwaarde:
3. De duur van de verlenging bedraagt voor:
4. Onder externe omstandigheden wordt verstaan omstandigheden welke buiten de invloedsfeer van belanghebbende zijn gelegen.
5. Onder tijdelijke aard wordt verstaan dat de tijd die de omstandigheden voortduren gevolgen heeft voor de continuïteit van de onderneming.
6. Als de tijdsduur de termijn, waarmee de inkomensondersteuning voor levensonderhoud nog verlengd mag worden, overschrijdt dan is verlenging niet mogelijk.
Artikel 9 Opschortende voorwaarden
1. Bbz-inkomensondersteuning voor levensonderhoud en bedrijfskapitaal kunnen worden toegekend onder opschortende voorwaarden, waarbij de uitbetaling wordt opgeschort tot het moment dat de zelfstandige aan de voorwaarden heeft voldaan.
2. Onder de voorwaarden als bedoeld in voorgaande lid verstaat het college onder meer:
3. De rechtsgrond van de beschikking vervalt zodra de termijn van de opschorting is verstreken en de belanghebbende niet aan de voorwaarden heeft voldaan.
4. Voordat de termijn uit voorgaand lid is verlopen, kan de (aankomend) zelfstandige een schriftelijk verzoek indienen om verlenging van die termijn.
Artikel 10 Periodiek heronderzoek levensvatbaarheid
Het college stelt een heronderzoek in naar de levensvatbaarheid van het bedrijf als:
Artikel 11 Heronderzoeksplan/(Her)Onderzoek
1. Na toekenning van het bedrijfskapitaal onderzoekt het college elke twaalf maanden of belanghebbende nog aan de gestelde voorwaarden voldoet.
2. Bij gevestigde zelfstandigen, waaraan zowel inkomensondersteuning voor levensonderhoud als een bedrijfskapitaal is verstrekt, wordt in het eerste en tweede jaar na verstrekking onderzocht of belanghebbende in aanmerking komt voor een rentereductie op grond van artikel 21 Bbz 2004.
3. Het college stelt na toekenning van levensonderhoud uiterlijk binnen 12 maanden na afloop van het boekjaar de inkomsten van de belanghebbende definitief vast. Bij toekenning aan een oudere zelfstandige zal worden bekeken of nog aan de inkomenseis van artikel 25 Bbz 2004 wordt voldaan.
4. Het college kan als daartoe aanleiding bestaat in de omstandigheden van de belanghebbende of zijn bedrijf de termijn(en) van heronderzoek bekorten, waaronder omstandigheden gelegen in:
HOOFDSTUK 5 BEËINDIGING BEDRIJF
Artikel 12 Beëindiging bedrijf of beroep
1. Het college stelt bij beëindiging van het bedrijf, en als er nog een rentedragende lening openstaat, uiterlijk binnen 6 maanden een beëindigingsonderzoek in.
2. Bij verwijtbare beëindiging van het bedrijf blijven de bestaande aflossingsafspraken en het rentepercentage gelijk.
3. Het college beschouwt een beëindiging in ieder geval als verwijtbaar wanneer er sprake is van:
4. Bij niet verwijtbare beëindiging van het bedrijf wordt de rentedragende lening renteloos per datum beëindiging bedrijf overeenkomstig het bepaalde in artikel 43, tweede lid Bbz 2004, tenzij er zekerheden overeenkomstig artikel 39, derde lid Bbz 2004 zijn gesteld die nog niet zijn uitgewonnen.
HOOFDSTUK 6 (IN)DIRECTE KOSTEN
1. Voor zover een zelfstandige is aangewezen op inkomensondersteuning voor levensonderhoud, wordt bij de vaststelling van de inkomensondersteuning rekening gehouden met kosten in verband met een door belanghebbende zelf bewoonde koopwoning, of bij een huurwoning met bedrag dat boven de huurgrens ligt, als de hoogte van de woonkosten daartoe aanleiding geeft.
2. De in het eerste lid genoemde inkomensondersteuning voor woonkosten wordt toegekend voor de duur van de inkomensondersteuning voor levensonderhoud met een maximum van 12 maanden. Na 12 maanden wordt beoordeeld of verlenging noodzakelijk is.
HOOFDSTUK 7 TERUG- EN INVORDERING
Artikel 14 Algemene bepaling met betrekking tot de bevoegdheid tot herziening, intrekking, terugvordering en verrekening
1. Leen(inkomensondersteuning) of bedrijfskapitaal verstrekt krachtens het Bbz 2004 wordt teruggevorderd in de gevallen zoals vermeld in deze beleidsregels.
Artikel 15 Rente- en aflossingsverplichtingen bedrijfskapitaal
1. De aflossing van verstrekte bedrijfskapitaal wordt op basis van de aflossingscapaciteit van de zelfstandige en de looptijd van de geldlening vastgesteld.
2. Als de zelfstandige ook na een tweede aanmaning niet aan zijn rente- en aflossingsverplichtingen voldoet, wordt het geleende bedrag teruggevorderd.
3. Wanneer na beëindiging van het bedrijf of zelfstandig beroep een deel van de lening resteert en deze niet onder hypothecair verband is verleend, wordt in het geval van niet verwijtbaarheid, het resterende deel van de lening vanaf de beëindiging renteloos gemaakt.
Artikel 16 Aflossingscapaciteit bij zelfstandige
1. Wanneer er sprake is van terugvordering van leeninkomensondersteuning of bedrijfskapitaal wordt een aflossingstermijn geboden van 6 weken waarbinnen het volledige openstaande bedrag dient te worden betaald. Ook wordt aan de belanghebbende de mogelijkheid geboden om een betalingsregeling te treffen.
2. In beginsel wordt met een betalingsvoorstel van de belanghebbende ingestemd voor zover daarmee de vorderingen binnen een periode van 36 maanden in zijn geheel kunnen worden afgelost en de voorgestelde aflossing tenminste € 25,00 per maand bedraagt.
3. Wanneer een betalingsregeling zoals genoemd in het tweede lid niet tot stand kan komen dan wordt in beginsel de aflossing vastgesteld op 5% van de van toepassing zijnde norm inkomensondersteuning, plus 50% van het inkomen boven de van toepassing zijnde norm inkomensondersteuning inclusief vakantiegeld.
4. In afwijking van het tweede en derde lid kan met een betalingsvoorstel van de belanghebbende worden ingestemd voor zover daarmee wordt bewerkstelligd dat de belanghebbende de vordering via minnelijke weg blijft betalen.
1. Wanneer er meerdere vorderingen zijn en de belanghebbende bij betaling van de vordering niet heeft aangewezen waaraan de betaling moet worden toegerekend, is de volgorde van aflossing in beginsel als volgt:
2. Zijn er meerdere vorderingen van dezelfde soort, dan wordt betaling toegerekend aan de oudste vordering van die soort.
Artikel 18 Mogelijkheden tot wijziging van een betalingsverplichting
1. Het college kan op verzoek van de belanghebbende overgaan tot wijziging van de eerder vastgestelde betalingsverplichting als dit naar het oordeel van het college noodzakelijk is in verband met wijzigingen in zijn (financiële) situatie.
2. Het college kan de betalingsverplichting wijzigen wanneer uit een draagkrachtonderzoek blijkt dat de belanghebbende over onvoldoende draagkracht beschikt, of voor zover daarmee wordt bewerkstelligd dat de belanghebbende de vordering vervolgens via minnelijke weg blijft betalen.
Artikel 19 Uitstel van betaling
1. Het college kan op schriftelijk verzoek van de belanghebbende overgaan tot uitstel van de opgelegde betalingsverplichting telkens voor de duur van maximaal 1 jaar, als de (financiële) omstandigheden daartoe aanleiding geven en de belanghebbende dit onderbouwt met bewijsstukken. Dit met een maximum van 36 maanden aaneengesloten of onderbroken.
2. Met een verzoek tot uitstel van betaling wordt zonder onderzoek ingestemd als:
3. Het besluit tot uitstel van invordering wordt ingetrokken als:
Artikel 20 Niet of niet meer voldoen aan de betalingsverplichting
Als de belanghebbende na het terugvorderen van een bedrijfskapitaal of leeninkomensondersteuning niet bereid is tot het treffen van een betalingsregeling of een eerder opgelegde betalingsverplichting niet meer nakomt, wordt het terugvorderingsbesluit ten uitvoer gelegd door middel van:
Artikel 21 Kwijtschelden na het voldoen aan de betalingsverplichting
1. Het college kan kwijtschelden voor zover de vordering niet ter incasso is overgedragen en de belanghebbende:
2. De in het eerste lid genoemde termijn van vijf jaar is tien jaar als de vordering een gevolg is van schending van de inlichtingenplicht en minimaal 50% van de totale vordering is afgelost.
3. In beginsel wordt een besluit als bedoeld in het eerste lid, aanhef, onder a of b slechts genomen als de belanghebbende daarom schriftelijk heeft verzocht.
4. De leden 1 en 2 zijn niet van toepassing voor zover toepassing is gegeven aan artikel 43, tweede lid van het Bbz 2004.
Artikel 22 Afzien van invordering in verband met schuldregeling
1. Onverminderd het bepaalde in artikel 42 van het Bbz 2004 verleent het college na de beëindiging van het bedrijf of zelfstandig beroep medewerking aan een schuldregeling als:
2. Als er sprake is van een fraudevordering waarvoor een bestuurlijke boete is opgelegd of waarvoor aangifte is gedaan op grond van het Wetboek van Strafrecht, verleent het college medewerking aan de schuldregeling, maar ziet niet af van invordering van het restant van de betreffende vordering. Met het verlenen van medewerking wordt de invordering gestaakt totdat de betreffende schuldregeling is afgerond.
3. Als er sprake is van een bestuurlijke boete, waarbij geen sprake is geweest van opzet of grove schuld, verleent het college slechts medewerking aan een schuldregeling nadat is vastgesteld dat belanghebbende voldoet aan de voorwaarden genoemd in artikel 18a lid 13 van de PW.
4. Het besluit om medewerking te verlenen aan een schuldregeling wordt ingetrokken als:
Artikel 23 Kwijtschelden na overlijden
Na het overlijden van belanghebbende(n) scheldt het college het restant van de vorderingen kwijt, tenzij de belanghebbende(n) ten tijde van het overlijden over voldoende middelen beschikte om de vordering te voldoen en dit bij het college bekend was.
Artikel 24 Afzien van verdere terug- en/of invordering moeilijk inbare vorderingen
1. In afwijking van artikel 16 ziet het college in individuele situaties af van verdere terug- en of invordering wanneer de restant vordering een bedrag van € 250,00 niet te boven gaat en de verdere invordering slechts kan plaatsvinden na overdracht aan een gerechtsdeurwaarder.
2. In afwijking van artikel 16 kan het college bij een (restant) vordering van € 250,00 en meer, omwille van doelmatigheidsredenen besluiten om van verdere terug- en of invordering van ten onrechte of te veel verstrekte (leen)inkomensondersteuning of bedrijfskapitaal af te zien.
Artikel 25 Niet afzien van terug- en/of invordering en kwijtschelding
Wanneer er niet voldaan wordt aan artikel 21, artikel 22, artikel 23 of artikel 24 is er geen sprake van afzien van terug- en of invordering of kwijtschelding, tenzij er daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. In dat geval kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
Artikel 26 Uitzondering bij pand of hypotheek
De artikelen 21, 23 en 24 zijn niet van toepassing ten aanzien van vorderingen die door pand of hypotheek op een goed of goederen zijn gedekt, voor zover zij op die goederen verhaald kunnen worden.