Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Oude IJsselstreek

Beleidsregels BBZ Gemeente Oude IJsselstreek

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieOude IJsselstreek
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels BBZ Gemeente Oude IJsselstreek
CiteertitelBeleidsregels BBZ gemeente Oude IJsselstreek
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

08-02-2024nieuwe regeling

30-01-2024

gmb-2024-62153

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels BBZ Gemeente Oude IJsselstreek

 

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oude IJsselstreek;

gelet op:

 

- titel 4.3 van de Algemene wet bestuursrecht;

- artikelen 17, 54, 58, 59 en 60 van de Participatiewet

- het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004;

 

overwegende dat:

 

- Het college het noodzakelijk vindt heldere kaders te bieden met betrekking tot verrekening, herziening, intrekking, terug- en invordering van te veel of ten onrechte betaalde gelden in het kader van de BBZ en in het kader van levensonderhoud Tozo;

- het daarom wenselijk is voor dit doel aanvullende beleidsregels vast te stellen.

 

besluit vast te stellen de

Beleidsregels BBZ Gemeente Oude IJsselstreek:

 

HOOFDSTUK 1 ALGEMEEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

1. Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004, Tozo en de Algemene wet bestuursrecht.

 

2. In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

 

a. Awb: Algemene wet bestuursrecht;

 

b. Bbz 2004: Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004;

 

c. Pw: Participatiewet;

 

d. Tozo; Tijdelijke Overbruggingsregeling Zelfstandige Ondernemers

 

d. college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oude IJsselstreek;

 

e. inkomensondersteuning: de als renteloze geldlening verstrekte algemene bijstand en bijzondere bijstand op grond van de Pw en het Bbz 2004 die al dan niet geheel of gedeeltelijk kan worden omgezet in een bedrag “om niet” en de geldlening die al door het college in bijstand “om niet” is omgezet;

 

f. bedrijfskapitaal: bijstand overeenkomstig het gestelde in artikel 14, eerste lid Bbz 2004

 

g. terugvordering: het bedrag dat de inwoner aan de gemeente moet terugbetalen;

 

h. invordering: het bedrag dat de gemeente int van de inwoner;

 

i. kwijtschelding: het bedrag dat de gemeente niet meer als schuld ziet;

 

j. fraudevordering: vordering in verband met ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende (leen)bijstand of bedrijfskapitaal als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht;

 

k. inlichtingenplicht: verplichting genoemd in artikel 17, eerste lid van de PW en artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

 

l. bruteren: het verhogen van de vordering met de loonbelasting en premies volksverzekeringen die ingehouden moeten worden of zijn afgedragen;

 

m. aflossingsverplichting; het aflossen op de lening en rente;

 

n. oudere zelfstandige: een zelfstandige die voor 1 januari 1960 geboren is en voldoet aan artikel 2 lid c Bbz 2004.

 

Artikel 2 Wettelijke bevoegdheden Bbz 2020

1. Het college maakt gebruik van de bevoegdheid tot het doen van onderzoeken, zoals dit haar op grond van artikel 53a, zesde lid Pw toekomt;

 

2. Het college maakt overeenkomstig het gestelde in de Beleidsregels inkomensondersteuning en een eigen woning Oude IJsselstreek inzake de Participatiewet en hypothecaire zekerheid inzake het Bbz 2004 gebruik van de bevoegdheid tot het verbinden van verplichtingen aan de verstrekking van de rentedragende lening.

 

Deze zijn gericht op meerdere zekerheid voor de nakoming van de aan deze bijstand verbonden rente- en aflossingsverplichtingen, zoals dit haar op grond van artikel 39, derde lid Bbz 2004 toekomt.

 

HOOFDSTUK 2 VOORBEREIDINGSPERIODE BEGINNENDE ZELFSTANDIGEN

Artikel 3 Doelgroep voorbereidingsperiode

1. De beginnende zelfstandige komt in aanmerking voor een voorbereidingsperiode wanneer voldaan wordt aan de volgende criteria:

  • a. belanghebbende is voldoende vakbekwaam en heeft de persoonlijke vaardigheden om zelfstandig ondernemer te kunnen zijn; en

  • b. naar het oordeel van het college geeft de arbeidsmarktsituatie aanleiding dat het bedrijf of zelfstandig beroep met inachtneming van het gestelde in artikel 7, vijfde lid levensvatbaar is.

 

2. Bij deelname aan de voorbereidingsperiode is belanghebbende verplicht om mee te werken aan het voorbereidingstraject.

 

Artikel 4 Uitsluiting van voorbereidingsperiode

De beginnende zelfstandige komt niet voor een voorbereidingsperiode in aanmerking indien:

  • a. er sprake is van te hoge schulden, waardoor het starten van een eigen onderneming of zelfstandig beroep een goede bedrijfsexploitatie belemmert;

  • b. redelijkerwijs moet worden aangenomen dat het te starten bedrijf of beroep niet aan de wettelijke eisen zal kunnen voldoen;

  • c. als er belemmeringen in de persoon aanwezig zijn die het zelfstandig ondernemerschap uitsluiten;

  • d. een aanvraag al eerder is afgewezen en er geen sprake is van veranderde omstandigheden;

  • e. een Verklaring Omtrent Gedrag benodigd is voor de uitoefening van het bedrijf of zelfstandig beroep en deze wegens antecedenten niet kan worden afgegeven;

  • f. de aard van het te starten bedrijf of zelfstandig beroep onvoldoende basis biedt voor enige levensvatbaarheid.

 

Artikel 5 Begeleiding van beginnende zelfstandigen

De begeleiding in de voorbereidingsperiode duurt maximaal 12 maanden vanaf datum toekenning inkomensondersteuning en bestaat uit advies over het opzetten van een bedrijf, voeren administratie en verder ontwikkelen van ondernemersvaardigheden.

 

Artikel 6 Voorbereidingskrediet

Als in aansluiting op de voorbereidingsperiode een bedrijf of zelfstandig beroep wordt gestart, wordt de renteloze geldlening op basis van artikel 29 Bbz 2004 rentedragend. Voor de hierover berekende rente wordt aansluiting gezocht bij het in artikel 15 Bbz 2004 opgenomen rentepercentage.

 

HOOFDSTUK 3 AANVRAAG, TOEKENNING EN LEVENSVATBAARHEIDSONDERZOEKEN

Artikel 7 Aanvraag, periodieke toekenning en levensvatbaarheidsonderzoeken

1. Het college onderzoekt of de aanvrager tot de doelgroep van het Bbz 2004 behoort.

 

2. Het college stelt een onderzoek in naar de juistheid en de volledigheid van de door de aanvrager verstrekte gegevens door het raadplegen van openbare bronnen, het verifiëren van de gegevens in basisadministraties en andere voor de overheid toegankelijke bestanden.

 

3. Een beginnende zelfstandige levert een ondernemingsplan in en een gevestigde zelfstandige levert een plan van aanpak of doorstartplan in.

 

4. Bij elke aanvraag wordt de levensvatbaarheid van het bedrijf of zelfstandig beroep, zoals deze is op het moment van het nemen van een besluit, beoordeeld op basis van de informatie die door de zelfstandige is geleverd.

 

5. Criteria voor de levensvatbaarheid zijn:

  • a. het inkomen uit het bedrijf of beroep samen met eventueel overig vast inkomen, is naar verwachting toereikend voor de kosten van levensonderhoud en voor de voortzetting van het bedrijf; en

  • b. het voldoende uit zijn inkomen overhouden door de zelfstandige om aan al zijn aflossingsverplichtingen te voldoen, waaronder de aflossing op de lening op grond van de Bbz 2004, noodzakelijke (vervangings-) investeringen en reserveringen voor (onverwachte) kosten of situaties;

  • c. het in voldoende mate over ondernemerskwaliteiten beschikken door de zelfstandige.

     

6. Onder voldoende mate als bedoeld in voorgaand lid onder c wordt onder meer verstaan:

  • a. een uitgavenpatroon voor privé onttrekkingen dat in overeenstemming is met het bedrijfsresultaat;

  • b. een vertoond gedragspatroon dat de zelfstandige inspringt op marktontwikkelingen.

     

7. Een onderzoek naar de levensvatbaarheid van het bedrijf of zelfstandig beroep vindt in elk geval plaats bij een aanvraag van een bedrijfskapitaal.

 

8. Aan beginnende zelfstandigen wordt inkomensondersteuning voor levensonderhoud in de vorm van een renteloze geldlening toegekend voor de duur van:

  • a. zes maanden als er geen sprake is van begeleiding bij de start;

  • b. twaalf maanden als er sprake is van begeleiding bij de start.

 

9. Aan gevestigde zelfstandigen wordt inkomensondersteuning in de vorm van een renteloze geldlening toegekend voor een periode van maximaal 12 maanden.

 

10. Aan oudere zelfstandigen wordt, bij het voldoen aan artikel 2 lid c BBZ 2004, inkomensondersteuning in de vorm van een renteloze geldlening toegekend tot maximaal de AOW-leeftijd.

 

11. Een onderzoek naar de levensvatbaarheid van het bedrijf of zelfstandig beroep kan worden uitbesteed aan een derde partij.

 

Artikel 8 Verlenging bijstand voor levensonderhoud

1. Een aanvraag tot verlenging van de in artikel 7, achtste en negende lid genoemde termijnen vindt schriftelijk plaats.

 

2. Verlenging van de in artikel 7, achtste en negende lid genoemde termijnen vindt plaats onder voorwaarde:

  • a. dat er naar verwachting nog sprake is van een levensvatbaar bedrijf (artikel 1 sub c Bbz 2004), tenzij het een beëindigende zelfstandige betreft (artikel 2 lid 1 d Bbz 2004); en

  • b. als belanghebbende nog aan alle wettelijke criteria voldoet om als zelfstandig ondernemer aangemerkt te kunnen worden; en

  • c. de bedrijfsactiviteiten rechtmatig kunnen worden uitgevoerd.

 

3. De duur van de verlenging bedraagt voor:

  • a. een starter ten hoogste 36 maanden onder aftrek van de periode waarover al inkomensondersteuning is verstrekt;

  • b. een gevestigde zelfstandige ten hoogste 12 maanden onder aftrek van de periode waarover al inkomensondersteuning is verstrekt;

  • c. De periode genoemd in voorgaand lid onder b kan met maximaal 24 maanden worden verlengd als de oorzaak van de behoefte aan inkomensondersteuning is gelegen in externe omstandigheden van tijdelijke aard.

     

4. Onder externe omstandigheden wordt verstaan omstandigheden welke buiten de invloedsfeer van belanghebbende zijn gelegen.

 

5. Onder tijdelijke aard wordt verstaan dat de tijd die de omstandigheden voortduren gevolgen heeft voor de continuïteit van de onderneming.

 

6. Als de tijdsduur de termijn, waarmee de inkomensondersteuning voor levensonderhoud nog verlengd mag worden, overschrijdt dan is verlenging niet mogelijk.

 

Artikel 9 Opschortende voorwaarden

1. Bbz-inkomensondersteuning voor levensonderhoud en bedrijfskapitaal kunnen worden toegekend onder opschortende voorwaarden, waarbij de uitbetaling wordt opgeschort tot het moment dat de zelfstandige aan de voorwaarden heeft voldaan.

 

2. Onder de voorwaarden als bedoeld in voorgaande lid verstaat het college onder meer:

  • a. het verkrijgen van een voorliggende voorziening als deelfinanciering waaronder een familielening of bancaire faciliteit;

  • b. het beschikken over een (optie op een) geschikt bedrijfspand met een bepaalde omvang en maximum huurprijs per jaar;

  • c. het tot stand komen van een akkoord met schuldeisers.

 

3. De rechtsgrond van de beschikking vervalt zodra de termijn van de opschorting is verstreken en de belanghebbende niet aan de voorwaarden heeft voldaan.

 

4. Voordat de termijn uit voorgaand lid is verlopen, kan de (aankomend) zelfstandige een schriftelijk verzoek indienen om verlenging van die termijn.

 

HOOFDSTUK 4 HERONDERZOEKEN

Artikel 10 Periodiek heronderzoek levensvatbaarheid

Het college stelt een heronderzoek in naar de levensvatbaarheid van het bedrijf als:

  • a. de zelfstandige een verlengingsaanvraag indient;

  • b. een tussentijdse controle op de inkomsten uit bedrijf een afwijkend beeld geeft van de omzet;

  • c. een tussentijdse controle op de inkomsten uit bedrijf een afwijkend beeld geeft van de omzet en resultaatontwikkeling dan bij toekenning van de bijstand ingeschat was;

  • d. de zelfstandige zijn aflossingsverplichtingen niet voldoende meer nakomt;

  • e. de zelfstandige uitstel van betaling aanvraagt voor de terugbetaling van een bedrijfskapitaal;

  • f. een toekenningsbesluit onder opschortende voorwaarden is afgegeven en er niet volledig aan deze voorwaarden is voldaan.

  •  

Artikel 11 Heronderzoeksplan/(Her)Onderzoek

1. Na toekenning van het bedrijfskapitaal onderzoekt het college elke twaalf maanden of belanghebbende nog aan de gestelde voorwaarden voldoet.

 

2. Bij gevestigde zelfstandigen, waaraan zowel inkomensondersteuning voor levensonderhoud als een bedrijfskapitaal is verstrekt, wordt in het eerste en tweede jaar na verstrekking onderzocht of belanghebbende in aanmerking komt voor een rentereductie op grond van artikel 21 Bbz 2004.

 

3. Het college stelt na toekenning van levensonderhoud uiterlijk binnen 12 maanden na afloop van het boekjaar de inkomsten van de belanghebbende definitief vast. Bij toekenning aan een oudere zelfstandige zal worden bekeken of nog aan de inkomenseis van artikel 25 Bbz 2004 wordt voldaan.

 

4. Het college kan als daartoe aanleiding bestaat in de omstandigheden van de belanghebbende of zijn bedrijf de termijn(en) van heronderzoek bekorten, waaronder omstandigheden gelegen in:

  • a. situaties zoals benoemd in artikel 10;

  • b. de gezondheid van belanghebbende of diens gezinsleden;

  • c. de markt(werking) een negatieve invloed heeft op de bedrijfsinkomsten;

  • d. de zelfstandige ondersteuning nodig heeft bij het inspringen op marktontwikkelingen.

 

HOOFDSTUK 5 BEËINDIGING BEDRIJF

Artikel 12 Beëindiging bedrijf of beroep

1. Het college stelt bij beëindiging van het bedrijf, en als er nog een rentedragende lening openstaat, uiterlijk binnen 6 maanden een beëindigingsonderzoek in.

 

2. Bij verwijtbare beëindiging van het bedrijf blijven de bestaande aflossingsafspraken en het rentepercentage gelijk.

 

3. Het college beschouwt een beëindiging in ieder geval als verwijtbaar wanneer er sprake is van:

  • a. bestuurdersaansprakelijkheid als gevolg van onbehoorlijk bestuur of onrechtmatig handelen;

  • b. het doen van privé opnamen uit het bedrijf, welke niet in verhouding staan tot de inkomsten van bedrijf en een bestemming hebben anders dan naar het oordeel van het college gangbare, noodzakelijke kosten van levensonderhoud;

  • c. een beëindiging zonder dat bijzondere omstandigheden de beëindiging rechtvaardigen;

  • d. verkoop van het bedrijf aan een derde zonder voorafgaande toestemming van het college.

  • e. een beëindiging als gevolg van een (tijdelijke) sluiting van het bedrijf op grond van de Wet Bibob of artikel 13b Opiumwet.

 

4. Bij niet verwijtbare beëindiging van het bedrijf wordt de rentedragende lening renteloos per datum beëindiging bedrijf overeenkomstig het bepaalde in artikel 43, tweede lid Bbz 2004, tenzij er zekerheden overeenkomstig artikel 39, derde lid Bbz 2004 zijn gesteld die nog niet zijn uitgewonnen.

 

HOOFDSTUK 6 (IN)DIRECTE KOSTEN

Artikel 13 Woonkostentoeslag

1. Voor zover een zelfstandige is aangewezen op inkomensondersteuning voor levensonderhoud, wordt bij de vaststelling van de inkomensondersteuning rekening gehouden met kosten in verband met een door belanghebbende zelf bewoonde koopwoning, of bij een huurwoning met bedrag dat boven de huurgrens ligt, als de hoogte van de woonkosten daartoe aanleiding geeft.

 

2. De in het eerste lid genoemde inkomensondersteuning voor woonkosten wordt toegekend voor de duur van de inkomensondersteuning voor levensonderhoud met een maximum van 12 maanden. Na 12 maanden wordt beoordeeld of verlenging noodzakelijk is.

 

HOOFDSTUK 7 TERUG- EN INVORDERING

Artikel 14 Algemene bepaling met betrekking tot de bevoegdheid tot herziening, intrekking, terugvordering en verrekening

1. Leen(inkomensondersteuning) of bedrijfskapitaal verstrekt krachtens het Bbz 2004 wordt teruggevorderd in de gevallen zoals vermeld in deze beleidsregels.

 

2. Het college:

  • a. herziet dan wel trekt het recht op (leen)inkomensondersteuning in, als de (leen)inkomensondersteuning tot een te hoog bedrag dan wel ten onrechte is verleend;

  • b. maakt gebruik van de bevoegdheid tot terugvordering zoals deze haar op grond van artikel 58, tweede lid en artikel 59 van de PW en artikel 12, tweede lid onder c en artikel 41, vierde en vijfde lid van het Bbz 2004 toekomt;

  • c. maakt gebruik van de bevoegdheid tot verrekening zoals deze haar op grond van artikel 60, derde lid PW toekomt;

  • d. maakt gebruik van de bevoegdheid tot invordering bij dwangbevel als bedoeld in artikel 60, tweede lid van de PW;

  • e. maakt gebruik van de bevoegdheid om de bestuurlijke boete geheel of gedeeltelijk kwijt te schelden bij medewerking aan een schuldregeling zoals deze haar op grond van artikel 18a lid 13 PW en artikel 20a lid 12 van de IOAW en IOAZ toekomt;

  • f. maakt gebruik van de bevoegdheid tot het renteloos maken van het resterende deel van de lening na beëindiging van het bedrijf of zelfstandig beroep, zoals deze haar op grond van artikel 43, tweede lid van het Bbz 2004 haar toekomt.

 

Artikel 15 Rente- en aflossingsverplichtingen bedrijfskapitaal

1. De aflossing van verstrekte bedrijfskapitaal wordt op basis van de aflossingscapaciteit van de zelfstandige en de looptijd van de geldlening vastgesteld.

 

2. Als de zelfstandige ook na een tweede aanmaning niet aan zijn rente- en aflossingsverplichtingen voldoet, wordt het geleende bedrag teruggevorderd.

 

3. Wanneer na beëindiging van het bedrijf of zelfstandig beroep een deel van de lening resteert en deze niet onder hypothecair verband is verleend, wordt in het geval van niet verwijtbaarheid, het resterende deel van de lening vanaf de beëindiging renteloos gemaakt.

 

Artikel 16 Aflossingscapaciteit bij zelfstandige

1. Wanneer er sprake is van terugvordering van leeninkomensondersteuning of bedrijfskapitaal wordt een aflossingstermijn geboden van 6 weken waarbinnen het volledige openstaande bedrag dient te worden betaald. Ook wordt aan de belanghebbende de mogelijkheid geboden om een betalingsregeling te treffen.

 

2. In beginsel wordt met een betalingsvoorstel van de belanghebbende ingestemd voor zover daarmee de vorderingen binnen een periode van 36 maanden in zijn geheel kunnen worden afgelost en de voorgestelde aflossing tenminste € 25,00 per maand bedraagt.

 

3. Wanneer een betalingsregeling zoals genoemd in het tweede lid niet tot stand kan komen dan wordt in beginsel de aflossing vastgesteld op 5% van de van toepassing zijnde norm inkomensondersteuning, plus 50% van het inkomen boven de van toepassing zijnde norm inkomensondersteuning inclusief vakantiegeld.

 

4. In afwijking van het tweede en derde lid kan met een betalingsvoorstel van de belanghebbende worden ingestemd voor zover daarmee wordt bewerkstelligd dat de belanghebbende de vordering via minnelijke weg blijft betalen.

 

Artikel 17 Volgorde aflossing

1. Wanneer er meerdere vorderingen zijn en de belanghebbende bij betaling van de vordering niet heeft aangewezen waaraan de betaling moet worden toegerekend, is de volgorde van aflossing in beginsel als volgt:

  • a. een boete vanwege verkeerde informatie van de inwoner; en daarna voor

  • b. een teruggevorderde inkomensondersteuning vanwege verkeerde informatie van de inwoner; en dan voor

  • c. rentedragend bedrijfskapitaal; en dan voor

  • d. renteloos bedrijfskapitaal; en dan voor

  • e. teruggevorderde inkomensondersteuning als lening; en dan voor

  • f. andere vorderingen.

 

2. Zijn er meerdere vorderingen van dezelfde soort, dan wordt betaling toegerekend aan de oudste vordering van die soort.

 

Artikel 18 Mogelijkheden tot wijziging van een betalingsverplichting

1. Het college kan op verzoek van de belanghebbende overgaan tot wijziging van de eerder vastgestelde betalingsverplichting als dit naar het oordeel van het college noodzakelijk is in verband met wijzigingen in zijn (financiële) situatie.

 

2. Het college kan de betalingsverplichting wijzigen wanneer uit een draagkrachtonderzoek blijkt dat de belanghebbende over onvoldoende draagkracht beschikt, of voor zover daarmee wordt bewerkstelligd dat de belanghebbende de vordering vervolgens via minnelijke weg blijft betalen.

 

Artikel 19 Uitstel van betaling

1. Het college kan op schriftelijk verzoek van de belanghebbende overgaan tot uitstel van de opgelegde betalingsverplichting telkens voor de duur van maximaal 1 jaar, als de (financiële) omstandigheden daartoe aanleiding geven en de belanghebbende dit onderbouwt met bewijsstukken. Dit met een maximum van 36 maanden aaneengesloten of onderbroken.

 

2. Met een verzoek tot uitstel van betaling wordt zonder onderzoek ingestemd als:

  • a. aan de belanghebbende in de periode van 24 maanden voor het verzoek niet eerder een uitstel van betaling is toegekend; en

  • b. het uitstel van betaling niet langer duurt dan zes maanden.

  •  

3. Het besluit tot uitstel van invordering wordt ingetrokken als:

  • a. op een later tijdstip blijkt dat belanghebbende onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid; en/of

  • b. de gronden voor verlening van het uitstel als bedoeld in het eerste lid zijn komen te vervallen.

     

Artikel 20 Niet of niet meer voldoen aan de betalingsverplichting

Als de belanghebbende na het terugvorderen van een bedrijfskapitaal of leeninkomensondersteuning niet bereid is tot het treffen van een betalingsregeling of een eerder opgelegde betalingsverplichting niet meer nakomt, wordt het terugvorderingsbesluit ten uitvoer gelegd door middel van:

  • a. een executoriaal beslag overeenkomstig de artikelen 479b tot en met 479g van het Rv, met uitzondering van artikel 479e, tweede lid van het Rv; of

  • b. beslag in de zin van het Tweede Boek van het Rv, op basis van de executoriale titel, als bedoeld in artikel 4:114 Awb, nadat de per omgaande gestarte aanmaningsprocedure als bedoeld in artikel 4:117 Awb is doorlopen.

  •  

Artikel 21 Kwijtschelden na het voldoen aan de betalingsverplichting

1. Het college kan kwijtschelden voor zover de vordering niet ter incasso is overgedragen en de belanghebbende:

  • a. gedurende vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, mits de betalingsverplichtingen minimaal 5% van de van toepassing zijnde norm inkomensondersteuning bedragen; of

  • b. gedurende vijf jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode alsnog heeft voldaan, mits de betalingsverplichtingen minimaal 5% van de van toepassing zijnde norm inkomensondersteuning bedragen; of

  • c. gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze binnen afzienbare tijd zal gaan verrichten.

 

2. De in het eerste lid genoemde termijn van vijf jaar is tien jaar als de vordering een gevolg is van schending van de inlichtingenplicht en minimaal 50% van de totale vordering is afgelost.

 

3. In beginsel wordt een besluit als bedoeld in het eerste lid, aanhef, onder a of b slechts genomen als de belanghebbende daarom schriftelijk heeft verzocht.

 

4. De leden 1 en 2 zijn niet van toepassing voor zover toepassing is gegeven aan artikel 43, tweede lid van het Bbz 2004.

 

Artikel 22 Afzien van invordering in verband met schuldregeling

1. Onverminderd het bepaalde in artikel 42 van het Bbz 2004 verleent het college na de beëindiging van het bedrijf of zelfstandig beroep medewerking aan een schuldregeling als:

  • a. redelijkerwijs te voorzien is dat de belanghebbende niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden;

  • b. redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen;

  • c. het gedeelte van de lening dat door gestelde zekerheden wordt gedekt, buiten het akkoord blijft; en

  • d. de vordering van de gemeente ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang.

 

2. Als er sprake is van een fraudevordering waarvoor een bestuurlijke boete is opgelegd of waarvoor aangifte is gedaan op grond van het Wetboek van Strafrecht, verleent het college medewerking aan de schuldregeling, maar ziet niet af van invordering van het restant van de betreffende vordering. Met het verlenen van medewerking wordt de invordering gestaakt totdat de betreffende schuldregeling is afgerond.

 

3. Als er sprake is van een bestuurlijke boete, waarbij geen sprake is geweest van opzet of grove schuld, verleent het college slechts medewerking aan een schuldregeling nadat is vastgesteld dat belanghebbende voldoet aan de voorwaarden genoemd in artikel 18a lid 13 van de PW.

 

4. Het besluit om medewerking te verlenen aan een schuldregeling wordt ingetrokken als:

  • a. niet binnen twaalf maanden nadat dat besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling tot stand is gekomen die voldoet aan de eisen bedoeld in het eerste lid;

  • b. de belanghebbende de aan de schuldregeling verbonden verplichting ondanks eerdere waarschuwing blijft schenden; dan wel

  • c. onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

 

Artikel 23 Kwijtschelden na overlijden

Na het overlijden van belanghebbende(n) scheldt het college het restant van de vorderingen kwijt, tenzij de belanghebbende(n) ten tijde van het overlijden over voldoende middelen beschikte om de vordering te voldoen en dit bij het college bekend was.

 

Artikel 24 Afzien van verdere terug- en/of invordering moeilijk inbare vorderingen

1. In afwijking van artikel 16 ziet het college in individuele situaties af van verdere terug- en of invordering wanneer de restant vordering een bedrag van € 250,00 niet te boven gaat en de verdere invordering slechts kan plaatsvinden na overdracht aan een gerechtsdeurwaarder.

 

2. In afwijking van artikel 16 kan het college bij een (restant) vordering van € 250,00 en meer, omwille van doelmatigheidsredenen besluiten om van verdere terug- en of invordering van ten onrechte of te veel verstrekte (leen)inkomensondersteuning of bedrijfskapitaal af te zien.

 

Artikel 25 Niet afzien van terug- en/of invordering en kwijtschelding

Wanneer er niet voldaan wordt aan artikel 21, artikel 22, artikel 23 of artikel 24 is er geen sprake van afzien van terug- en of invordering of kwijtschelding, tenzij er daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. In dat geval kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.

 

Artikel 26 Uitzondering bij pand of hypotheek

De artikelen 21, 23 en 24 zijn niet van toepassing ten aanzien van vorderingen die door pand of hypotheek op een goed of goederen zijn gedekt, voor zover zij op die goederen verhaald kunnen worden.

 

Artikel 27 Brutering

1. Er vindt geen brutering plaats als:

  • a. er sprake is van een terugvorderingsbevoegdheid; en

  • b. de inwoner heeft vanaf moment ontstaan van de vordering voldaan aan de gemaakte betalingsafspraak.

  •  

2. Als er sprake is van een terugvorderingsverplichting dan vindt er wel brutering plaats, tenzij het niet aan de inwoner kan worden verweten dat de vordering nog niet is terugbetaald aan het einde van het jaar.

 

HOOFDSTUK 8 TOZO LEVENSONDERHOUD

Artikel 28 Terug- en invordering en kwijtschelding Tozo levensonderhoud

Op de besluiten met betrekking tot terug- en invordering en kwijtschelding Tozo levensonderhoud is het bepaalde in de beleidsregels BBZ gemeente Oude IJsselstreek van toepassing.

 

HOOFDSTUK 9 SLOTBEPALINGEN

Artikel 29 Hardheidsclausule

In zeer uitzonderlijke gevallen kan het college van de gemeente Oude IJsselstreek in geval de regeling onredelijk en onbillijk uitpakt in de geest van deze beleidsregels ten gunste van de inwoner afwijken van het in deze beleidsregels gestelde.

 

Artikel 30 Inwerkingtreding en duur

Deze beleidsregels treden in werking op de dag na publicatie.

 

Artikel 31 Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als:

Beleidsregels BBZ gemeente Oude IJsselstreek.

 

Aldus vastgesteld op 30 januari 2024

Het college van burgemeester en wethouders,

De burgemeester de secretaris,