Organisatie | Leeuwarden |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening Restauratiefonds Leeuwarden 2018 |
Citeertitel | |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | algemeen |
Eigen onderwerp | Leeuwarder Restauratiefonds |
Geen.
-
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2018 | 10-01-2018 | 543 | |||
01-06-2017 | 01-01-2018 | wijziging artikel 1, 2, 3, 5, 9, 11 en 12 | 15-05-2017 | 543 | |
01-01-2014 | 01-06-2017 | nieuwe regeling | 27-01-2014 GVOP: 1 januari 2014 en Huis aan Huis: 26 februari 2014 | - | |
01-03-2006 | 01-01-2014 | nieuwe regeling | 30-01-2006 Huis aan Huis; 22-02-2006 | 1693 |
Paragraaf 1 Algemene bepalingen
In deze verordening wordt verstaan onder
a) Awb: Algemene wet bestuursrecht;
b) budget: het maximale bedrag dat gedurende een bepaald tijdvak ter beschikking wordt gesteld voor financiering uit het restauratiefonds;
d) college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leeuwarden;
e) convenant: een overeenkomst tussen het college enerzijds en een subsidieaanvrager anderzijds, op basis waarvan het college overgaat tot budgetreservering ten behoeve van een nader aangeduid project in een bepaald jaar en waarin de toekomstige subsidieaanvrager toezegt te zullen overgaan tot de planvoorbereiding overeenkomstig de in het convenant bepaalde randvoorwaarden;
f) eigenaar: de eigenaar alsmede de opstaller, de erfpachter, de gerechtigde tot een appartementsrecht of degene aan wie door een rechtspersoon een deelnemings- of lidmaatschapsrecht is verleend dat recht geeft op gebruik van een pand;
g) eigendom: de eigendom alsmede het recht van opstal, het erfpachtrecht, het appartementsrecht of het door een rechtspersoon verleend deelnemings- of lidmaatschapsrecht dat recht geeft op gebruik van een pand;
h) programma van eisen: een door het college vastgesteld programma van eisen voor instandhouding en restauratie van monumenten;
j) monumentale onderdelen: de onderdelen - interieuronderdelen daaronder begrepen - die karakteristiek zijn en/of als passend beschouwd worden voor het monument;
k) beschermd stads- of dorpsgezicht: stads- of dorpsgebied dat op voordracht van de gemeenteraad door de Ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en van Infrastructuur en Milieu is aangewezen als beschermd stads- of dorpsgezicht ingevolge art. 35, lid 1, van de Monumentenwet (en de Erfgoedwet, art. 9.1, lid 1a);
l) onderhoudsplan: een door het college goedgekeurd overzicht van onderhoudswerkzaamheden die gedurende de looptijd van de lening als bedoeld in artikel 3 nodig zijn om het kwaliteitsniveau dat met het treffen van de gesubsidieerde voorzieningen zal worden bereikt, te handhaven;
m) restauratie: cascoherstel en herstel van monumentale onderdelen van een monument;
n) historisch-ruimtelijke kwaliteitskaart: de bij deze verordening behorende kaart(en) waarop de architectonische en stedenbouwkundige kwaliteiten van alle bouwwerken binnen de beschermde stads- en dorpsgezichten in beeld zijn gebracht;
o) subsidiabele kosten: kosten die naar het oordeel van het college noodzakelijk zijn om onderdelen van een monument die monumentale waarde bezitten, te conserveren, te herstellen of, mits de noodzaak daartoe is aangetoond, conform de oorspronkelijke toestand te vervangen, te weten:
p) verdeelbesluit: het besluit van de gemeenteraad ter verdeling van het budget of een gedeelte daarvan in deelbudgetten voor de verschillende subsidiedoeleinden.
q) Restauratiefonds: stichting Nationaal Restauratiefonds, ingeschreven in het handelsregister onder nummer 41181555, kantoor houdende aan de Utrechtsestraat 12, 3811 NB te Amersfoort.
Artikel 2 Leeuwarder Restauratiefonds
Artikel 3 Restauratiefondshypotheek
Artikel 4 Overeenkomsten en convenanten
Het college kan ter uitvoering van deze verordening met derden een overeenkomst aangaan of een convenant sluiten.
Paragraaf 2 Verleningsgrondslag en voorwaarden
Artikel 5 Doel van de restauratiefondshypotheek
Ter bevordering van de verbetering en het behoud van monumenten kan door het Restauratiefonds een restauratiefondshypotheek worden verstrekt voor de restauratie van monumenten mits:
De verlening geschiedt onder de voorwaarde dat de toetsing van de financiële draagkracht van de aanvrager door of namens de geldgever tot een positief resultaat leidt.
Artikel 6 Restauratie-uitvoeringsprogramma; programma van eisen en nadere eisen
Artikel 7 Berekening hoogte restauratiehypotheek
De restauratiehypotheek kan slechts voor een hoger bedrag dan de oorspronkelijke verlening worden verstrekt als tijdens de restauratie een aanvullende subsidieaanvraag is ingediend en het college daarop instemmend heeft beschikt. Op een verhoging van de hypotheek zijn de bepalingen over verlening van toepassing.
Artikel 8 Voorwaarden bij restauraties
De eigenaar van het monument doet zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling/verzoek aan het college om planaanpassing en -goedkeuring, indien tijdens de werkzaamheden tot dan toe onbekende onderdelen van het monument worden aangetroffen, waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen, dat deze (cultuur)historische waarde bezitten.
De eigenaar van het monument doet zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling/verzoek aan het college als hij moet putten uit de post onvoorzien uit de begroting. Alleen de extra uitgaven ten laste van deze post waarmee het college heeft ingestemd kunnen bij de subsidievaststelling worden betrokken.
de eigenaar, alsmede de rechtsopvolger, lid wordt en gedurende de looptijd van de hypotheek blijft van de Stichting Monumentenwacht Fryslân, onder de verplichting om de in reguliere inspectierapporten van de Stichting Monumentenwacht Fryslân geconstateerde bouwkundige gebreken onverwijld te (laten) herstellen;
Paragraaf 3 Aanvraag, verlening en vaststelling van de restauratiefondshypotheek
De aanvrager dient in het aanvraagformulier te vermelden of voor hetzelfde project c.q activiteit tevens een andere aanvraag om subsidie is ingediend bij een of meer gemeentelijke afdelingen (intern) of bestuursorganen (extern). In dit geval geeft de aanvrager voor zover mogelijk ook de stand van zaken weer met betrekking tot de beoordeling van de aanvraag.
Artikel 10 Volgorde behandeling aanvragen
het college uit hoofde van een overeenkomst of convenant als bedoeld in artikel 4 een deel van het budget heeft gereserveerd voor de uitvoering van de overeenkomst of convenant en zich daardoor de situatie voordoet dat het subsidieplafond door honorering van de aanvraag het subsidieplafond zal worden overschreden.
Artikel 11 Verlenen en verstrekken restauratiefondshypotheek
In de verleningsbeschikking zoals bedoeld in artikel 5 worden door het college de voorwaarden vastgesteld waaronder de verleningsbeschikking wordt verstrekt, de hoogte van de subsidiabele kosten aangegeven en het bedrag waarvoor de restauratiefondshypotheek kan worden aangevraagd bij het Restauratiefonds. De verleningsbeschikking geschiedt onder de voorwaarde dat de toetsing van de financiële draagkracht van de aanvrager door of namens het Restauratiefonds tot een positief resultaat leidt. Het verstrekken van de restauratiefondshypotheek geschiedt door het Restauratiefonds.
In afwijking van het bepaalde in het derde en vierde lid kan het college een aanvraag aanhouden indien voor het werk waarvoor de restauratiehypotheek wordt aangevraagd, een omgevingsvergunning is vereist en deze vergunning nog niet is verleend. Het college geeft in de ontvangstbevestiging als bedoeld in het tweede lid aan dat het de aanvraag aanhoudt, totdat de benodigde vergunning is verleend.
Het college weigert de restauratiehypotheek te verlenen indien:
Het college kan de eigenaar, naast de in artikel 4:37 Awb genoemde verplichtingen bij de verlening van een restauratiehypotheek, andere voorwaarden en beperkingen opleggen die strekken tot verwezenlijking van het doel van de restauratiehypotheek.
Artikel 15 Beslissing op de gereed melding; vaststelling definitieve hoogte restauratiehypotheek
Artikel 16 De intrekking, wijziging en terugvordering van de restauratiehypotheeklening
Paragraaf 4 Slot- en overgangsbepalingen
Artikel 17 Bijzondere gevallen
In gevallen waarin deze verordening niet voorziet besluit het college.
Indien de toepassing van deze verordening zou leiden tot onbillijkheid van overwegende aard, kan het college gelet op het belang van de monumentenzorg afwijken van de bepalingen in deze verordening.
Artikel 19 Algemene vrijstellingsbevoegdheid
In bijzondere gevallen kan het college in het belang van de monumentenzorg afwijken van de bepalingen van deze verordening.
Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de bij besluit van het college aan te wijzen personen.
Artikel 21 Intrekken oude regeling
De Verordening Restauratiefonds Leeuwarden 2017, vastgesteld 15 mei 2017, is ingetrokken.
Deze verordening wordt aangehaald als “Verordening Leeuwarder Restauratiefonds”.
Op aanvragen, waarop vóór de inwerkingtreding van deze verordening subsidie is verleend of een aanvraag om subsidie is ingediend, blijven de bepalingen van de regelingen op grond waarvan deze subsidie is verleend of aangevraagd van toepassing.
Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2018.
Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 10 januari 2018.
Toelichting op de Verordening Leeuwarder Restauratiefonds
Naast de ‘klassieke’ subsidie à fonds perdu kent de monumentenzorg een andere vorm van subsidiëring: de lening tegen een niet marktconforme rente uit een revolving fund.
In deze subsidieverordening is deze vorm van subsidiëring voor de monumentenzorg in Leeuwarden geïntroduceerd.
De constructie heeft juridisch gesproken een tweeslachtig karakter. De subsidiëring gebeurt door de typisch privaatrechtelijke constructie van het verstrekken van een hypothecaire lening tegen een lage rente: de restauratiefondshypotheek. Maar het besluit om een restauratieplan in aanmerking te brengen voor een dergelijke hypotheek is een beschikking. In deze verordening wordt gesproken over het “verlenen” en het “vaststellen van de hoogte” van de restauratiefondshypotheek. In deze terminologie vallen de publiek- en privaatrechtelijke elementen van de subsidiëring samen. Het door het college te nemen besluit een restauratiehypotheek te verlenen is formeel gesproken de publiekrechtelijke subsidiebeschikking, die wordt voltooid door het tot stand brengen van de privaatrechtelijke hypothecaire lening. Na de gereed melding wordt de definitieve hoogte van de lening vastgesteld. Men zou de publiekrechtelijke besluiten van het college kunnen zien als ‘slagbomen’; het nemen van het besluit (het openen van de slagboom) maakt de weg vrij voor de totstandkoming van de privaatrechtelijke lening.
Een restauratiehypotheek is een vorm van subsidiëring omdat de lage, niet marktconforme, rente een aanspraak op financiële middelen voor een prestatie geeft aan de eigenaar - zie artikel 4:21 Algemene wet bestuursrecht - en niet is aan te merken als een betaling voor verstrekte diensten.
Het hele proces van subsidiëring verloopt van een besluit tot verlening (publiekrechtelijk) tot het feitelijk verstrekken van de lening. Bij die feitelijke verstrekking is een belangrijke rol weggelegd voor de geldgever; in dit geval het Restauratiefonds. De verstrekking van restauratiefondshypotheken is namelijk op grond van artikel 2, lid 6, gemandateerd aan het Restauratiefonds. Deze zal vóór de totstandkoming van de lening een inkomens- en vermogenstoets verrichten om er zeker van te zijn dat de aanvrager in staat is zijn financiële verplichtingen na te komen die uit de lening voortvloeien. Deze toetsing heeft niet alleen een privaatrechtelijk gevolg; ook aan de publiekrechtelijke verlening is de bevoegdheid van het college gekoppeld om na te gaan of de subsidieaanvrager de rente en aflossing kan voldoen. Uit praktische overwegingen zal deze toetsing eenmaal plaatsvinden en worden verricht door de geldgever. Daarom is iedere beschikking tot verlening voorwaardelijk: de verlening wordt afhankelijk gemaakt van de financiële toetsing. Zie artikel 5: doel van de restauratiehypotheek en artikel 12: weigeringsgronden.
De subsidiëring van de monumentenrestauraties was tot 2005 geregeld in de Subsidieverordening Stedelijke Vernieuwing 2003. Bij het opstellen van die verordening is het hele proces tegen het licht gehouden. Bij het maken van de Verordening Restauratiefonds Leeuwarden 2005 is daarvan gebruik gemaakt. Zo komt die en ook deze nieuwe verordening materieel voor een groot deel overeen met de verordening uit 2003. Te denken valt aan:
- de omschrijving van het begrip monument;
- de opsomming van de subsidiabele activiteiten;
- het restauratie-uitvoeringsprogramma;
- en het program van eisen voor restauraties.
Hoewel de wijze van subsidiëring onvermijdelijk leidt tot een aantal aanpassingen is ook voor de procedure zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de genoemde verordening. Dat is gedaan om de bestaande werkprocessen zoveel mogelijk in stand te laten en om de subsidieverlening voor fysieke maatregelen in de sfeer van het bouwen zo uniform mogelijk te houden.
Het heeft als bijkomend, en niet onbelangrijk, voordeel dat bij samenval van subsidies (bijvoorbeeld monumentensubsidies en subsidie voor het scheppen van nieuwe woonruimte) de subsidieaanvrager wordt geconfronteerd met een zo helder mogelijk proces.
Naast de verordening is de subsidietitel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing omdat deze rechtstreekse werking heeft.
De verordening is beperkt van opzet, omdat alleen de subsidies zijn opgenomen die aan derden (niet-overheidsorganen) kunnen worden toegekend. Volgens de subsidietitel 4.2 (artikel 4:21 derde lid) van de Awb, hoeft er voor het verstrekken van financiële middelen aan rechtspersonen die krachtens publiekrecht zijn ingesteld (zoals gemeenten) geen subsidieverordening te worden gemaakt omdat er in dat geval geen sprake is van subsidie.
In de verordening is een plicht opgenomen om de werking van de verordening te evalueren (artikel 21). Evaluatie van regelgeving is in het algemeen van groot belang. Evaluatie is hier temeer van belang omdat het hier een nieuw soort subsidiëring betreft; daarbij dient de vinger aan de pols te worden gehouden. Eventuele gebreken in de regeling dienen zo snel mogelijk te worden opgespoord en gecorrigeerd. Een tweede reden voor regelmatige evaluatie is gelegen in de onzekerheid van de geldmarkten. Rentestand en inflatiepercentage kunnen sterk fluctueren. Beide kunnen grote invloed hebben op de financiële gezondheid van het fonds. Ook dit aspect dient goed in de gaten te worden gehouden en periodiek te worden geëvalueerd. Zie artikel 2, tweede lid over bijstorting in het restauratiefonds.
II Artikelsgewijze toelichting
Artikel 4:32 Awb bepaalt dat subsidieverlening door een bestuursorgaan aan derden/niet-overheidsorganen een wettelijke grondslag behoeft. De grondslag voor deze verordening ligt in artikel 149 van de Gemeentewet.
- een aantal begripsbepalingen (artikel 1);
- de instelling en voeding van het Leeuwarder Restauratiefonds (artikel 2);
- de jaarlijkse vaststelling van de beschikbare budgetten (subsidieplafond) voor dat jaar door het college;
- een omschrijving van de restauratiehypotheek (artikel 3);
- de bevoegdheid de restauratiehypotheek te verlenen plus een mandaatsbevoegdheid (artikel 3);
- de bevoegdheid de voorwaarden voor de restauratiehypotheek vast te stellen (artikel 3);
- de bevoegdheid van het college om ter uitvoering van de verordening overeenkomsten (convenanten) aan te gaan.
In dit artikel wordt een aantal in de verordening gebruikte begrippen omschreven. Op enkele daarvan wordt hieronder ingegaan.
Restauratie is in de verordening omschreven als cascoherstel en herstel van monumentale onderdelen van een monument. Het laatste heeft vooral betrekking op cultuurhistorisch waardevolle interieuronderdelen. Voor restauraties dient een programma van eisen met bijbehorende uitvoeringsvoorschriften door het college te worden vastgesteld.
In aanmerking komen op de eerste plaats architectonisch- en structuurbepalende (vaak beeldbepalend genoemde) panden binnen een beschermd stads- of dorpsgezicht, die geen beschermde status hebben als rijks- of gemeentelijk monument. De basis voor het bepalen van de ruimtelijke waarde van een pand, gelegen binnen het beschermde stads- of dorpsgezicht, is de zogeheten historisch-ruimtelijke kwaliteitskaart. De historisch-ruimtelijke kwaliteitskaart van de stad Leeuwarden, die ook onderdeel vormt van het gemeentelijke Welstandsbeleid, wordt door de gemeenteraad vastgesteld tegelijk met de vaststelling van deze verordening.
Verder komen in aanmerking de panden, voorkomend in de door ons College vastgestelde 'Inventarisatie karakteristieke panden Leeuwarderadeel' en 'Inventarisatie karakteristieke panden Littenseradiel', voor zover ze zijn gelegen binnen de grenzen van de beschermde dorpsgezichten van Jelsum, Huns, Mantgum en Weidum.
Voorts komen panden in aanmerking, die zijn aangewezen als gemeentelijk monument op grond van artikel 3 van de gemeentelijke Erfgoedverordening. Hierbij moet worden aangetekend dat de gemeentelijke monumentenlijst op het moment van inwerkingtreding van deze verordening op twee uitzonderingen na louter het grondgebied van het Leeuwarden van voor 1 januari 2014 geldt. De opgeheven gemeente Boarnsterhim kende geen gemeentelijke monumentenlijst en hetzelfde geldt voor het grondgebied van Littenseradiel. Ook Leeuwarderadeel kent geen volledige monumentenlijst, maar heeft wel ad hoc twee gemeentelijke monumenten aangewezen, beide in Stiens: de loodsen van het Dokkumer Lokaeltsje en een molen.
Eveneens kunnen panden in aanmerking komen, die zijn beschermd op grond van de Monumentenwet 1988 (rijksmonument). De gemeenteraad heeft evenwel in 2000 besloten om de instandhouding van rijksmonumenten nog louter te laten gebeuren met daartoe van rijkswege geoormerkte middelen; in het Besluit rijkssubsidiëring instandhouding monumenten (Brim) heeft het Rijk de verdeling van rijkssubsidiemiddelen voor rijksmonumenten geregeld. In de praktijk zal daarom een restauratie van een rijksmonument alleen in uitzonderlijke gevallen, zoals de reconstructie van een bijzonder onderdeel, dat niet kan worden gesubsidieerd in Brim-verband, in aanmerking komen voor een (gedeeltelijke) toekenning van subsidie uit gemeentelijke middelen. Tenzij aan de genoemde voorwaarde wordt voldaan, zullen aanvragen voor restauratiesubsidie voor een rijksmonument niet door het college worden opgevoerd in het gemeentelijke restauratie-uitvoeringsprogramma.
Paragraaf 2 Verleningsgrondslag en voorwaarden
In artikel 5 wordt omschreven ter bereiking van welk doel een restauratiehypotheek kan worden gegeven en aan welke voorwaarden daarbij moet zijn voldaan.
Artikel 6 Restauratie-uitvoeringsprogramma.
Het belangrijkste sturingselement in de verordening is de voorwaarde dat te subsidiëren restauraties van monumenten dienen te zijn opgenomen in een restauratie-uitvoeringsprogramma (eerste lid). In dit programma stelt het college jaarlijks vast welke monumenten en in welke volgorde in aanmerking komen voor subsidie. Met dit sturingsinstrument kan worden bewerkstelligd dat het subsidiegeld wordt ingezet voor díe monumenten en in díe stadshoeken waar het het meest gewenst is, bijvoorbeeld vanuit stedelijk ontwikkelingsperspectief. De prioriteitsvolgorde wordt bepaald aan de hand van factoren als situering, bestemming, de samenhang met andere projecten, intrinsieke cultuurhistorische waarden, aard van de restauratie e.d.
Ter bevordering van de flexibiliteit in de regeling is de mogelijkheid opgenomen dat het restauratie-uitvoeringsprogramma te allen tijde tussentijds door het college kan worden gewijzigd. (artikel 6, tweede lid)
Naast het restauratie-uitvoeringsprogram stelt het college een programma van eisen vast waaraan restauraties moeten voldoen (artikel 6, lid 3 en 4). Het programma van eisen geeft een uitvoerige omschrijving van technische eisen die aan restauraties worden gesteld. Voor iedere restauratie kan het college daarnaast specifieke voor die restauratie geldende eisen vaststellen (artikel 6, vijfde lid).
De hoogte van de restauratiehypotheek wordt bepaald aan de hand van de subsidiabele kosten. Deze kosten(onderdelen) zijn opgesomd in artikel 1. Voor de feitelijke beoordeling van de subsidiabele restauratiekosten van de te treffen voorzieningen, die in algemene zin sober en doelmatig dienen te zijn, zullen wij de Leidraad subsidiabele instandhoudingskosten (zie de Subsidieregeling instandhouding monumenten) van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed volgen. Deze leidraad vormt de grondslag voor het bepalen van subsidiabele restauratiekosten op grond van het Besluit rijkssubsidiëring instandhouding monumenten. Het in de Beleidsregels genoemde gemiddelde bouwplaats-uurloon wordt geïndexeerd.
In de ‘klassieke’ subsidiemethode betekende de vaststelling van de subsidiabele kosten impliciet de vaststelling van de hoogte van de subsidie; deze bedroeg een in de verordening vastgelegd percentage van de subsidiabele kosten.
In deze verordening betekent het vaststellen van de subsidiabele kosten het vaststellen van de hoogte van het bedrag waarvoor een restauratiehypotheek kan worden verleend. De hoogte van de subsidie is daar een afgeleide van; de hoogte van de hypotheek is bepalend voor het daaruit voortvloeiende jaarlijkse rentevoordeel (ten opzichte van de marktrente). Dat rentevoordeel is de subsidie.
Bij de subsidiabele kosten zijn opgenomen de kosten van bouwhistorisch onderzoek. Deze subsidie kan alleen worden verstrekt als de restauratie wordt uitgevoerd. Een revolving fund leent zich niet voor subsidiering van haalbaarheids- en bouwhistorisch onderzoek als nadien aan de plannen geen uitvoering wordt gegeven.
De mogelijkheid van het toekennen van een subsidie voor bouwhistorisch onderzoek (artikel 1 sub o) is een belangrijk instrument voor het documenteren en vastleggen van de gebouwde geschiedenis van Leeuwarden. Het zal primair aan het college zijn om te beoordelen of een restauratieplan en/of de geschiedschrijving van een historisch pand gebaat is bij een bouwhistorisch onderzoek. Voor de nadere voorwaarden waaraan een bouwhistorisch onderzoek en de wijze van rapporteren dienen te voldoen, zal het college zich baseren op de Richtlijnen Bouwhistorisch Onderzoek uit april 2000. Deze zijn opgesteld door de Rijksgebouwendienst in samenwerking met de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, de Stichting Bouwhistorie Nederland en de Stichting Historisch Boerderij Onderzoek.
Paragraaf 3 Aanvraag, verlening en vaststelling van de restauratiefondshypotheek
In deze paragraaf worden de eisen omschreven die aan de aanvraag voor subsidie worden gesteld.
Artikel 4:1 Awb bepaalt dat subsidie wordt aangevraagd bij het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen.
Lid 1 bepaalt dat de subsidie wordt aangevraagd bij het college van burgemeester en wethouders. Om de procedure te vergemakkelijken, zijn door het college vastgestelde aanvraagformulieren te verkrijgen. Het geeft aan welke gegevens bij de aanvraag moeten worden meegestuurd, zoals bestek en tekeningen van het restauratieplan, een gespecificeerde opgave van de geraamde kosten, een opgave van eventuele andere bijdragen en de te realiseren cofinanciering enz. (lid 2). Beoordeling van de aanvraag geschiedt op basis van de in het jaar van verlening van subsidie geldende voorwaarden en uitgangspunten.
Bij te late indiening of onvoldoende en onvolledige gegevens wordt het plan in principe niet in behandeling genomen op grond van artikel 4:5 van de Awb (ontvankelijkheid).
Artikel 10 Volgorde behandeling aanvragen
In beginsel worden aanvragen op volgorde van binnenkomst behandeld.
Als door het honoreren van een aanvraag het subsidieplafond voor het lopende jaar zou worden overschreden, wordt de aanvraag aangehouden tot het volgende jaar.
In artikel 11, vijfde lid (verlening) staat nog een bijzondere aanhoudingsbevoegdheid. Als van deze bevoegdheid gebruik wordt gemaakt dan bepaalt dit artikel dat de datum van het vervallen van de aanhouding geldt als de datum waarop de aanvraag is ingediend.
Artikel 11 Verlening restauratiehypotheek
De inhoud van dit artikel spreekt voor zich. Er wordt hier nog eens op gewezen dat het hier de publiekrechtelijke verlening van de restauratiehypotheek betreft. Na de publiekrechtelijke beschikking volgt nog de privaatrechtelijke rechtshandeling met de geldgever (Nationaal Restauratiefonds).
Met lid 5 wordt tegemoetgekomen aan de wens in de praktijk om de subsidieaanvraag niet af te handelen voordat de benodigde vergunningen zijn verleend. Het lid is facultatief geformuleerd omdat er subsidieaanvragen denkbaar zijn waarbij de subsidieverlening juist aan de verlening van andere vergunningen vooraf zal gaan, bijv. bij het maken van nieuwe woonruimte in bestaande panden. Bij de ontvangstbevestiging kan worden aangegeven dat de aanvraag wordt aangehouden totdat de benodigde vergunningen zijn verleend en/of het pand is opgenomen in het Restauratie-Uitvoeringsprogramma of tot het volgende jaar omdat het subsidieplafond anders wordt overschreden.
In de Awb wordt in artikel 4:25 bepaald dat het subsidieplafond niet mag worden overschreden. Overschrijding van het subsidieplafond is grond voor weigering van de subsidie. Daarnaast bevat artikel 4:35 de mogelijkheid subsidie te weigeren als er objectiveerbare gronden zijn om aan de betrouwbaarheid van de subsidieaanvraag te twijfelen. Deze weigeringsgronden gelden ook voor deze verordening. Daarnaast geeft dit artikel enkele weigeringsgronden, die specifiek zijn voor deze verordening. De aanvraag wordt geweigerd als niet is aangetoond dat het werk waarvoor subsidie gevraagd wordt nodig en doelmatig is. Ook het beginnen van de werkzaamheden zonder toestemming van het college is grond voor weigering. Deze laatste bepaling is van belang omdat de uitgangssituatie van essentieel belang is voor de bepaling van de omvang en de noodzaak van de uit te voeren werkzaamheden. Tenslotte dient een aanvraag te worden afgewezen als zij strijdig is met deze verordening.
Een extra weigeringsgrond, specifiek voor de subsidiering via een hypotheek, is het onvermogen van de aanvrager om de lasten van de hypotheek te dragen.
Naast verplichtingen die zijn opgesomd in artikel 4:37 Awb kan het college in beginsel ook andere eisen, voorwaarden en beperkingen stellen aan zaken als de vorm, de inhoud en de omvang van een project om zo hun beleidsdoelstellingen te kunnen bereiken.
Lid 1 van dit artikel bepaalt dat zodra een project definitief voltooid is, de gereed melding door de subsidieaanvrager binnen 6 maanden dient plaats te vinden. De termijnstelling is gewenst om de voortgang van de activiteiten te garanderen en om te voorkomen dat onnodig lang een verplichting tot betaling van subsidie blijft bestaan.
Lid 4 eist een verklaring dat het doel waarvoor de subsidie is verleend is gerealiseerd overeenkomstig de opgelegde voorwaarden en verplichtingen. De gemeente controleert dus achteraf of aan de voorwaarden bij het verlenen van de subsidie is voldaan. Om te voorkomen dat iedere voorwaarde daadwerkelijk moet worden gecontroleerd, is er voor gekozen om een verklaring te vragen. Indien later blijkt dat bij de uitvoering van de werkzaamheden is afgeweken van de eerder genoemde doelstelling, voorwaarden of verplichtingen kan de subsidie alsnog worden ingetrokken en eventueel worden teruggevorderd.
Met het oog op de uitbetaling van de subsidie is het van belang te weten wanneer het project is voltooid (lid 3).
In dit lid is opgenomen dat het college bij de gereed melding een accountantsverklaring kan vragen. Deze bepaling is algemeen geformuleerd omdat in beginsel het college de bevoegdheid moet hebben om bij iedere gereed melding een dergelijke verklaring te eisen. In ieder geval zal een accountantsverklaring worden gevraagd bij grotere projecten waarvoor een lening is verstrekt van meer dan € 50.000,-. Ook als niet op basis van artikel 13 al bij de subsidieverlening de verplichting tot het overleggen van een accountantsverklaring is opgelegd, bestaat de bevoegdheid om bij de gereed melding een dergelijke verklaring te vragen.
In het vijfde lid is nog eens expliciet bepaald dat afwijkingen van het goedgekeurde restauratieplan moeten worden vermeld. Deze kunnen voor de vaststelling van de definitieve hoogte van de restauratiehypotheek slechts worden meegerekend als tijdens de uitvoering toestemming voor die afwijkingen is verleend (artikel 8, vierde lid).
Omdat de gemeente controle moet kunnen uitoefenen, moeten de rekeningen en betalingsbewijzen gedurende 5 jaar beschikbaar worden gehouden (lid 7).
Artikel 15 Beslissing op de gereed melding; vaststelling definitieve hoogte restauratiehypotheek
De vaststelling dient om de hoogte van de restauratiehypotheek definitief te bepalen op basis van de uitvoering van het project. Indien het college instemt met de aanvraag tot vaststelling en uitbetaling, stelt het de hoogte van de restauratiehypotheek vast overeenkomstig artikel 4:46 van de Awb. Artikel 4:46 Awb noemt in lid 2 de gronden om de subsidie lager vast te stellen. Dit artikel voegt daar een uitdrukkelijke grond aan toe: het niet naleven van het bij of krachtens de verordening gestelde. Lager vaststellen houdt ook de mogelijkheid in om, indien de gereed melding daartoe aanleiding geeft, de subsidie vast te stellen op nul.
Bij de vaststelling kan de hypotheek lager uitvallen dan bij de verlening. Dit kan bijvoorbeeld omdat de werkelijke kosten lager waren dan de geraamde.
De subsidie kan in beginsel niet hoger worden vastgesteld dan bij de verlening. Het vijfde lid bevat hierop een uitzondering. Dit lid heeft betrekking op kosten die bij het verlenen van de subsidie niet voorzienbaar waren. Deze kosten kunnen slechts voor subsidie in aanmerking komen als het college hiervoor vooraf toestemming heeft gegeven. Deze voorafgaande toestemming kan juridisch worden gekwalificeerd als een wijziging (verhoging) van de subsidieverlening, in casu de verlening van de restauratiehypotheek.
Artikel 16 De intrekking, wijziging en terugvordering van de restauratiehypotheeklening
De vaststelling dient om de hoogte van de restauratiehypotheek definitief te bepalen op basis van de uitvoering van het project. Indien het college instemt met de aanvraag tot vaststelling, stelt het de hoogte vast overeenkomstig artikel 4:46 van de Awb. Artikel 4:46 Awb noemt in lid 2 de gronden om de subsidie lager vast te stellen. Dit artikel voegt daar een uitdrukkelijke grond aan toe: het niet naleven van het bij of krachtens de verordening gestelde. Lager vaststellen houdt ook de mogelijkheid in om, indien de gereed melding daartoe aanleiding geeft, de subsidie vast te stellen op nul.
Paragraaf 4 Slot- en overgangsbepalingen
In deze paragraaf zijn drie bepalingen (artikelen 17, 18 en 19) opgenomen die beogen de toepassing van de verordening zo soepel mogelijk te laten verlopen.
Ieder van deze bepalingen heeft een eigen beperkte betekenis. Het lijkt zinvol deze bepalingen hier in onderlinge samenhang te bespreken omdat daardoor de reikwijdte en eigen betekenis van ieder der bepalingen goed kan worden belicht.
Daarbij moet overigens worden opgemerkt dat subsidiering uit een revolving fund beperktere mogelijkheden geeft tot individuele correcties dan subsidiëring à fonds perdu. In het laatste geval kan een verhoging van het subsidiepercentage in sommige gevallen een probleem verhelpen. Bij revolving fund financieringen ligt dat moeilijker, vooral omdat het voortbestaan van het revolving fund uitgaat van een regelmatige voeding uit rente en aflossingen.
Artikel 17 Bijzondere gevallen
Dit artikel gaat over gevallen waarin de verordening niet voorziet. Deze bepaling heeft daarom per definitie geen betekenis voor het in de verordening geregelde. Als het college wordt geconfronteerd met een volkomen nieuwe ontwikkeling of een nieuw initiatief dat niet valt onder deze verordening maar wel evident van betekenis is voor de monumentenzorg dan kan het op basis van deze bepaling actie ondernemen. Omdat aan dit soort nieuwe ontwikkelingen doorgaans financiële gevolgen verbonden zullen zijn, zal de gemeenteraad moeten worden ingeschakeld via de beschikbaarstelling van budget. Het ligt in de rede dat voor het nieuwe initiatief – als het enige omvang en algemene betekenis heeft – nadere regels zullen worden opgesteld, die dan in deze of in een aparte verordening zullen moeten worden opgenomen.
Ook de hardheidsclausule heeft een eigen en beperkte betekenis: indien de toepassing van de regeling tot evidente onbillijkheden zou leiden mag van de regeling afgeweken worden. Een hardheidsclausule kan slechts in bijzondere omstandigheden worden toegepast. Uiteraard blijft het college bij gebruikmaking van deze mogelijkheid gehouden aan de regels van de wet. In deze verordening wordt een voorziening gegeven die het college een zekere mate van vrijheid toestaat bij het toepassen van de algemene regels. Met name bij de vaststelling van subsidies is niet ondenkbaar dat in een enkel geval de gewone regeling voor een subsidieaanvrager leidt tot een onbillijkheid.
Deze onbillijkheid is altijd relatief. Zij kan pas worden geconstateerd in vergelijking met andere subsidieontvangers.
Artikel 19 Algemene vrijstellingsbevoegdheid
De algemene vrijstellingsbepaling is opgenomen om aan onverwachte belemmeringen het hoofd te kunnen bieden. Een algemene regeling loopt altijd het risico goed te werken voor 99 gevallen en in het 100ste geval hinderlijk belemmerend te zijn. Om daaraan tegemoet te komen is deze bepaling opgenomen. Het is niet de bedoeling deze bepaling vaak toe te passen; zij is bedoeld voor kleine correcties in de geest van de verordening.
Op basis van dit artikel wijst het college de ambtenaren aan die met het toezicht op de naleving van de verordening zijn belast.
Artikel 21 Intrekken oude regeling
Deze bepaling behoeft geen toelichting.
Deze bepaling behoeft geen toelichting.
De bepalingen van de regelingen op grond waarvan subsidie is verleend, blijven van toepassing zoals deze luidden op het moment van de verlening van de subsidie. Dit kan ook van belang zijn in verband met een ingesteld beroep. Ook ‘lopende’ aanvragen dienen op basis van de regeling waaronder ze zijn ingediend te worden afgehandeld.
In deze bepaling wordt de inwerkingtreding van de verordening geregeld. Artikel 139 van de Gemeentewet bepaalt, dat algemeen verbindende voorschriften, waaronder verordeningen, pas bindend zijn nadat zij zijn bekendgemaakt. Artikel 142 van de Gemeentewet stelt hiervoor een termijn van acht dagen. Van deze termijn kan, indien nodig, worden afgeweken. Afwijking van die termijn moet in het besluit zijn aangegeven.