Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gouda

Afstemmingsverordening IOAW en IOAZ Gouda 2011

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieGouda
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingAfstemmingsverordening IOAW en IOAZ Gouda 2011
CiteertitelAfstemmingsverordening IOAW en IOAZ Gouda 2011
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet werk en bijstand, art. 8a
  2. Wet investeren in jongeren, art.l 12, eerste lid, onderdeel c,
  3. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, art. 35, eerste lid, onder c, en art.l 20
  4. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, art. 35, eerste lid, onderdeel b, en art. 20
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201102-05-2013nieuwe regeling

15-12-2010

De Goudse Post, 29-12-2010

11.1.11

Tekst van de regeling

Intitulé

Afstemmingsverordening IOAW en IOAZ Gouda 2011

 

 

De raad van de gemeente Gouda

Gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders (het college) van 2 november 2010, nummer 2010. 632764;

Gelet op de artikel 8a van de WWB, artikel 12, eerste lid, onderdeel c, van de WIJ en artikel 35, eerste lid, onder c, van de IOAW en IOAZ, welke bepalen dat de gemeenteraad bij verordening regels stelt voor de bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik van genoemde wetten;

Gelet op artikel 35, eerste lid, onderdeel b, en artikel 20 van de IOAW en de IOAZ;

besluit:

vast te stellen de volgende Afstemmingsverordening IOAW en IOAZ Gouda 2011.

Hoofdstuk 1 - algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijving
  • 1.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven in deze verordening en de toelichting, hebben dezelfde betekenis als in de IOAW, IOAZ en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

  • 2.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ);

    • b.

      uitkering: de toepasselijke netto grondslag bedoeld in artikel 5 van de IOAW en de IOAZ;

    • c.

      afstemming: het tijdelijk of blijvend verlagen van de uitkering op grond van artikel 20 van de wet;

    • d.

      benadelingsbedrag: het netto bedrag aan uitkering dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting ingevolge de wet ten onrechte is verleend.

Artikel 2 Besluit tot afstemming

  • 1.

    Als de belanghebbende naar het oordeel van het college een verplichting als bedoeld in artikel 13 van de wet of een op grond van hoofdstuk III van de wet aan de uitkering verbonden verplichting schendt, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen, danwel een van de situaties als genoemd in artikel 20, eerste lid, IOAW of artikel 20, tweede lid, IOAZ zich voordoet, wordt overeenkomstig deze verordening de uitkering verlaagd.

  • 2.

    De verlaging wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

Artikel 3Afzien van het verlagen

  • 1.

    Het college ziet af van een verlaging indien:

    • a.

      elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of

    • b.

      de gedraging meer dan één jaar vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte uitkering is verstrekt. Een verlaging wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet toegepast na verloop van vijf jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden.

  • 2.

    Het college kan geheel of gedeeltelijk afzien van een verlaging indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.

  • 3.

    Indien het college afziet van een verlaging op grond van dringende redenen wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 4Ingangsdatum en tijdvak

  • 1.

    Indien het besluit tot afstemming voor de 15e van een maand bekend wordt gemaakt, kan de verlaging worden toegepast over diezelfde kalendermaand. Wordt het besluit tot afstemming na de 15e aan de belanghebbende bekendgemaakt, dan kan de verlaging eerst worden toegepast over de eerstvolgende kalendermaand.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan de verlaging over voorliggende maanden worden toegepast, voor zover de uitkering over deze maanden nog niet is uitbetaald.

  • 3.

    Indien de verlaging niet of niet geheel ten uitvoer kan worden gelegd omdat de uitkering is beëindigd, wordt belanghebbende meegedeeld dat (het resterende deel van) de verlaging ten uitvoer wordt gelegd indien hij binnen een jaar na die mededeling opnieuw recht heeft op een uitkering.

Hoofdstuk 2 – geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid

Artikel 5Indeling in categorieën

Gedragingen van de belanghebbende waardoor de verplichting op grond van artikel 37 van de wet niet of onvoldoende is nagekomen, en de in artikel 20, eerste lid, IOAW en artikel 20, tweede lid, IOAZ genoemde situaties, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

1.Eerste categorie:

het zich niet (tijdig) inschrijven als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) of het niet tijdig laten verlengen van de registratie;

2.Tweede categorie:

het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen in algemene zin;

  • 3.

    Derde categorie:

    • a.

      het niet of in onvoldoende mate gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel e van de wet, waaronder begrepen sociale activering;

    • b.

      het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling;

  • 4.

    Vierde categorie:

het niet aanvaarden of door eigen toedoen niet behouden van een door het college aangeboden

participatiebaan;

5.Vijfde categorie:

het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde of loonvormende arbeid.

6.Zesde categorie:

het niet behouden van algemeen geaccepteerde of loonvormende arbeid, indien:

  • a.

    aan de beëindiging van de dienstbetrekking van belanghebbende een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 678 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en de belanghebbende ter zake een verwijt kan worden gemaakt;

  • b.

    de dienstbetrekking is beëindigd door of op verzoek van de belanghebbende zonder dat aan de voortzetting ervan zodanige bezwaren waren verbonden, dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van hem zou kunnen worden gevergd.

Artikel 6De hoogte en duur van de verlaging

  • 1.

    Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de verlaging vastgesteld op:

    • a.

      tien procent van de uitkering gedurende een maand bij gedragingen van de eerste categorie;

    • b.

      twintig procent van de uitkering gedurende een maand bij gedragingen van de tweede categorie;

    • c.

      vijftig procent van de uitkering gedurende een maand bij gedragingen van de derde categorie;

    • d.

      honderd procent van de uitkering gedurende een maand bij gedragingen van de vierde categorie;

    • e.

      indien belanghebbende een IOAZ-uitkering ontvangt: honderd procent van de uitkering gedurende een maand bij gedragingen van de vijfde categorie, en indien belanghebbende een IOAW-uitkering ontvangt: een blijvende verlaging ter hoogte van het door eigen toedoen niet verkregen netto inkomen;

    • f.

      een blijvende verlaging ter hoogte van het netto inkomen dat belanghebbende heeft verloren.

  • 2.

    Indien de belanghebbende zich niet (tijdig) bij het UWV heeft laten inschrijven als werkzoekende, of de inschrijving niet (tijdig) heeft verlengd, kan het college besluiten af te zien van een verlaging, en te volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij deze gedraging plaatsvindt binnen een jaar nadat eerder aan belanghebbende een schriftelijke waarschuwing of een besluit tot verlaging op grond van een gedraging als bedoeld in artikel 5 is bekendgemaakt.

  • 3.

    De duur van de verlaging wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit tot verlaging opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging.

  • 4.

    Het college kan bij volgende verwijtbare gedragingen, voorzover die plaatsvinden binnen twaalf maanden na de bekendmaking van het laatste besluit tot verlaging, de verlaging op een hoger bedrag vaststellen en/of de duur van de verlaging verlengen.

  • 5.

    Onder een besluit tot verlaging wordt in dit artikel verstaan een besluit tot verlaging, tot afzien van verlaging wegens dringende redenen of tot het geven van een waarschuwing, in verband met een gedraging als bedoeld in artikel 5 van deze verordening.

Hoofdstuk 3 - Niet nakomen van de inlichtingenplicht

Artikel 7Niet of te laat verstrekken van gegevens zonder dat hierdoor teveel uitkering is verstrekt

  • 1.

    Indien de belanghebbende de verplichting op grond van artikel 13 van de wet niet is nagekomen door informatie die van belang is voor zijn arbeidsinschakeling of het recht op uitkering niet, of niet binnen de door het college daartoe gestelde termijn te verstrekken, wordt, onverminderd artikel 2, tweede lid, de uitkering gedurende een maand met tien procent verlaagd.

  • 2.

    Indien de belanghebbende de inlichtingenverplichting niet of niet behoorlijk nakomt, kan het college besluiten af te zien van een verlaging en te volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij deze gedraging plaatsvindt binnen een jaar nadat eerder aan belanghebbende een schriftelijke waarschuwing of een besluit tot verlaging op grond van dit hoofdstuk is bekendgemaakt.

  • 3.

    De duur van de verlaging wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit tot verlaging opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging.

  • 4.

    Het college kan bij volgende verwijtbare gedragingen, voorzover die plaatsvinden binnen twaalf maanden na de bekendmaking van het laatste besluit tot verlaging, de verlaging op een hoger bedrag vaststellen en/of de duur van de verlaging verlengen.

  • 5.

    Onder een besluit tot verlaging wordt in dit artikel verstaan een besluit tot verlaging, tot afzien van verlaging wegens dringende redenen of tot het geven van een waarschuwing, in verband met een gedraging als bedoeld in hoofdstuk 3 van deze verordening.

Artikel 8Niet of onjuist verstrekken van inlichtingen waardoor teveel uitkering is verstrekt

  • 1.

    Indien als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 13 van de wet teveel uitkering is verstrekt, wordt de verlaging afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag.

  • 2.

    Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de verlaging vastgesteld op:

  • a.

    bij een benadelingsbedrag tot € 1.500,--: 20% van de uitkering gedurende een maand;

  • b.

    bij een benadelingsbedrag van € 1.500,-- tot € 3.000,--: 30% van de uitkering gedurende een maand;

  • c.

    bij een benadelingsbedrag van € 3.000,-- tot € 4.000,--: 50% van de uitkering gedurende een maand;

  • d.

    bij een benadelingsbedrag van € 4.000,-- tot € 6.000,--: 100% van de uitkering gedurende een maand;

  • e.

    bij een benadelingsbedrag van € 6.000,-- of meer: 100% van de uitkering gedurende twee maanden.

  • 3.

    De duur van de verlaging als bedoeld in het eerste lid wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit tot verlaging, opnieuw schuldig maakt aan een als verwijtbaar aan te merken gedraging.

  • 4.

    Het college kan bij volgende verwijtbare gedragingen, voorzover die plaatsvinden binnen twaalf maanden na de bekendmaking van het laatste besluit tot verlaging, de verlaging op een hoger bedrag vaststellen en/of de duur van de verlaging verlengen.

  • 5.

    Onder een besluit tot verlaging wordt in dit artikel verstaan een besluit tot verlaging, tot afzien van verlaging wegens dringende redenen of tot het geven van een waarschuwing, in verband met een gedraging als bedoeld in hoofdstuk 3 van deze verordening.

Hoofdstuk 4 - Overige gedragingen die leiden tot een verlaging

Artikel 9 Zeer ernstige misdragingen

Gedragingen van de belanghebbende waarmee deze zich zeer ernstig misdraagt tegenover het

college of zijn ambtenaren, als bedoeld in artikel 20, tweede lid, van de wet, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

  • 1.

    Eerste categorie:

  • a.

    verbaal geweld (schelden);

  • b.

    discriminatie;

  • 2.

    Tweede categorie:

  • a.

    intimidatie (uitoefenen van psychische druk);

  • b.

    zaakgericht fysiek geweld (vernielingen);

  • 3.

    Derde categorie:

    • a.

      mensgericht fysiek geweld;

    • b.

      combinatie van agressievormen

Artikel 10 De hoogte en duur van de verlaging

  • 1.

    Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de verlaging vastgesteld op:

  • a.

    twintig procent van de uitkering gedurende een maand bij gedragingen van de eerste categorie;

  • b.

    vijftig procent van de uitkering gedurende een maand bij gedragingen van de tweede categorie;

  • c.

    honderd procent van de uitkering gedurende een maand bij gedragingen van de derde categorie.

  • 2.

    De duur van de verlaging als bedoeld in het eerste lid wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit tot verlaging opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging.

  • 3.

    Het college kan bij volgende verwijtbare gedragingen, voorzover die plaatsvinden binnen twaalf maanden na de bekendmaking van het laatste besluit tot verlaging, de verlaging op een hoger bedrag vaststellen en/of de duur van de verlaging verlengen.

  • 4.

    Onder een besluit tot verlaging wordt mede verstaan een besluit tot afzien van verlaging wegens dringende redenen in verband met een gedraging als bedoeld in artikel 9 van deze verordening.

Hoofdstuk 5 – Slotbepalingen

Artikel 11 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2011.

Artikel 12 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Afstemmingsverordening IOAW en IOAZ Gouda 2011.

 

 

Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Gouda in de openbare vergadering van 15 december 2010.

De raad van de gemeente voornoemd,

, voorzitter

, griffier

 

 

Artikelgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsomschrijving

De begrippen die in de verordening worden gebruikt hebben een gelijkluidende betekenis als de omschrijving in de IOAW en IOAZ. Het onder e genoemde benadelingsbedrag komt in de wet niet voor. Voor de definitie van dit begrip is, net als in de Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand Gouda 2010, aansluiting gezocht bij het voormalige Boetebesluit sociale zekerheidswetgeving.

Artikel 2 Besluit tot afstemming

Eerste lid

Aan het afstemmingsbesluit ligt ten grondslag dat de belanghebbende zijn wettelijke verplichtingen niet nakomt, ofwel dat een van de situaties als genoemd in artikel 20, eerste lid IOAW of artikel 20, tweede lid, IOAZ zich voordoet.

De wet verbindt aan het recht op uitkering de verplichtingen voor belanghebbende om tijdig alle informatie te geven die nodig is om het recht op uitkering en de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling te kunnen beoordelen. Daarnaast kent de wet de plicht voor belanghebbende om mee te werken aan het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid.

De wet kent niet de plicht om arbeid te behouden. Wel is in artikel 20 van de wet bepaald dat als belanghebbende ontslagen wordt op grond van dringende redenen of zelf ontslag neemt, de uitkering dient te worden afgestemd.

Tweede lid

In het tweede lid is de hoofdregel neergelegd dat de verlaging wordt afgestemd op ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

Dit betekent dat het college bij de beoordeling van de verlaging telkens drie stappen moet doorlopen:

  • -

    Stap 1: vaststellen van de ernst van de gedraging.

  • -

    Stap 2: vaststellen van de mate van verwijtbaarheid.

  • -

    Stap 3: vaststellen van de omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert.

De beoordeling van de ernst van de gedraging is in deze verordening geobjectiveerd door voor een groot aantal gedragingen een standaardverlaging voor te schrijven. Dit neemt uiteraard niet weg dat indien individuele omstandigheden daartoe aanleiding geven, ten voor- of ten nadele van belanghebbende, een andere dan de standaardverlaging kan worden opgelegd. Voor de beoordeling van de mate van verwijtbaarheid kan bijvoorbeeld gekeken worden naar de omstandigheden waaronder de belanghebbende zijn verplichtingen niet is nagekomen of de mate waarin belanghebbende bekend verondersteld kan worden met de hem opgelegde verplichtingen.

Toetsing van de mate van verwijtbaarheid kan in individuele gevallen leiden tot een grotere of een mindere verlaging dan de standaardverlaging. Indien de gedraging in het geheel niet verwijtbaar is, wordt geen verlaging opgelegd. Zie hiervoor artikel 3, eerste lid, onder a van deze verordening en de toelichting hierop. Bij de vaststelling van de omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert kan gedacht worden aan financiële en sociale aspecten. Hierbij kan onder meer aandacht worden besteed aan eventuele bijzondere lasten, bijvoorbeeld hoge woonlasten of aflossingsverplichtingen, de gezinssamenstelling, of het effect van een opeenstapeling van verlagingen.

Uitgangspunt is dat het college vaststelt of er sprake is van een gedraging waarvoor verlaging van de uitkering gepast is en dossieronderzoek doet naar de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende. Daarnaast kan het college, indien het zich nog niet voldoende geïnformeerd acht, de belanghebbende uitnodigen zijn visie te geven op het voornemen om de uitkering te verlagen.

Artikel 3 Afzien van het verlagen

Eerste lid

Het afzien van het verlagen van de uitkering ‘indien elke vorm van verwijtbaarheid’ ontbreekt, is geregeld in artikel 20,derde lid, IOAW/Z Het ontbreken van iedere verwijtbaarheid kan niet snel worden aangenomen en het om deze reden afzien van het verlagen zal dus tot de uitzonderingen behoren.

Een andere reden om af te zien van het verlagen van de uitkering is dat de gedraging te lang geleden heeft plaatsgevonden (verjaring). Omwille van de effectiviteit (‘lik-op-stuk’) is het nodig dat een verlaging spoedig nadat de gedraging heeft plaatsgehad wordt opgelegd. Om deze reden wordt in artikel 3, onder b, geregeld dat het college geen verlagingen oplegt voor gedragingen die langer dan één jaar geleden hebben plaatsgevonden.

Voor gedragingen die een schending van de informatieplicht inhouden en als gevolg waarvan ten onrechte uitkering is verleend of een te hoog bedrag aan uitkering is verleend, geldt in de verordening een verjaringstermijn van vijf jaar. Deze termijn geldt ook voor de Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand Gouda 2010. Een termijn van vijf jaar ligt voor de hand gelet op de ernst van de gedraging (fraude) en gelet op het feit dat de gemeente vaak tijd nodig zal hebben om de fraude vast te stellen.

Tweede lid

Hierin wordt geregeld dat het college geheel of gedeeltelijk kan afzien van het verlagen van de uitkering indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht. Van dringende redenen is slechts sprake als het verlagen van de uitkering onaanvaardbare gevolgen heeft voor de belanghebbende.

Duidelijk is dat slechts in uitzonderlijke gevallen sprake kan zijn van dringende redenen. Wat concreet een dringende reden kan opleveren is op voorhand niet vast te leggen. Gedacht kan worden aan financiële en sociaal/psychische omstandigheden.

Derde lid

Indien het college afziet van een verlaging wegens dringende redenen, telt deze gedraging wel mee voor de vraag of sprake is van recidive, zodat het van belang is om belanghebbende hiervan schriftelijk mededeling te doen.

Artikel 4 Ingangsdatum en tijdvak

Eerste lid

Het afstemmen van de uitkering vindt plaats door het verlagen van de netto grondslag. Verlaging van de uitkering kan in beginsel op twee manieren:

  • 1.

    met terugwerkende kracht, door middel van een herziening van de uitkering; of

  • 2.

    door middel van verlaging van de uitkering in de eerstvolgende maand(en).

Het verlagen van de uitkering die in de nabije toekomst wordt verstrekt, is de gemakkelijkste methode. Het college hoeft in dat geval niet over te gaan tot herziening van de uitkering en het te veel betaalde bedrag aan uitkering terug te vorderen. Om die reden is in dit lid vastgelegd dat een verlaging ten uitvoer wordt gelegd naar de toekomst toe.

Om een beter ‘lik-op-stuk’ beleid te kunnen voeren is bepaald dat de verlaging wordt opgelegd met ingang van de lopende kalendermaand, waarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende netto grondslag, mits het besluit tot verlaging bekend is gemaakt voor de 15e van de lopende maand. Wordt het besluit verlaging na de 15e van de maand bekend gemaakt, dan is het redelijk om, gezien de korte termijn tot de betaling van de uitkering, de verlaging in te laten gaan met ingang van de eerstvolgende maand.

Tweede lid

Wanneer de uitkering nog niet (volledig) aan de belanghebbende is uitbetaald, is het praktisch om de verlaging van de uitkering toe te passen over de periode die nog uitbetaald zou moeten worden. Van deze mogelijkheid zal met name gebruik gemaakt worden bij aanvraagprocedures.

Derde lid

Indien de verlaging niet (geheel) kan worden uitgevoerd omdat de uitkering wordt beëindigd, wordt belanghebbende aangekondigd dat (het resterende deel van) de verlaging wordt opgelegd indien hem met ingang van een datum binnen een jaar na de aankondiging opnieuw een uitkering wordt toegekend. Deze situatie zal zich bijvoorbeeld voordoen als aan het licht komt dat de belanghebbende inkomsten heeft boven de toepasselijke grondslag, die hij niet heeft opgegeven. In de beëindigingsbeschikking zal dan aangekondigd moeten worden dat belanghebbende een maatregel kan krijgen indien hij binnen een jaar opnieuw een uitkering gaat ontvangen. Deze aankondiging is geen besluit. Als belanghebbende binnen een jaar opnieuw uitkering gaat ontvangen, zal in de toekenningsbeschikking tevens een afstemmingsbesluit genomen moeten worden.

Artikel 5 Indeling in categorieën

De gedragingen die verband houden met het geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid, worden in zes categorieën onderscheiden. Hierbij is de ernst van de gedraging het onderscheidend criterium. Een gedraging wordt ernstiger geacht naarmate de gedraging concretere gevolgen heeft voor het niet verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid.

De eerste categorie betreft de formele verplichting om zich als werkzoekende in te schrijven bij het UWV en ingeschreven te blijven.

De tweede categorie betreft de verplichting om naar vermogen te trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen of te aanvaarden in algemene zijn, dat wil zeggen voorzover de gedragingen niet specifiek worden genoemd in een hogere of lagere categorie. De tweede categorie is dus een restcategorie, waaronder bijvoorbeeld geschaard kan worden: onvoldoende solliciteren, negatief gedrag tijdens sollicitatiegesprekken, of niet ingeschreven staan bij uitzendbureaus; kortom: een inactieve opstelling op de arbeidsmarkt. Ook als de belanghebbende langer dan een week dan de toegestane periode in het buitenland verblijft kan hij zich niet actief opstellen op de arbeidsmarkt en is een verlaging gepast.

De derde categorie betreft het niet meewerken aan een traject of een onderzoek dat nodig is om een traject vast te stellen.

Onder a) is opgenomen het niet voldoende meewerken aan een trajectplan. Hieronder valt bijvoorbeeld het zonder geldige reden niet verschijnen op afspraken in verband met bijvoorbeeld een cursus, een (schuld)hulpverleningstraject, of een leerwerkplek. Ook het niet of niet tijdig melden van een op zich geoorloofde afwezigheid is een reden om de uitkering te verlagen. Uiteraard vallen in deze categorie ook het verwijtbaar niet afmaken van een cursus of schuldhulpverleningstraject.

Onder b) is opgenomen het niet voldoende meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling. Naast het niet verschijnen op intake- of voortgangsgesprekken met het re-integratiebedrijf of de consulent van de gemeente, valt hier onder het niet thuis zijn bij een ziektecontrole na een ziekmelding.

Het kan mogelijk blijken een medisch/psychisch onderzoek te doen voordat een traject kan worden opgesteld. Niet meewerken aan zo’n onderzoek frustreert in een vroeg stadium het totstandkomen van een trajectplan en is daarom ingedeeld in dezelfde categorie als niet meewerken aan het traject zelf. Ook bij een lopend re-integratietraject kan het nodig zijn dat de belanghebbende meewerkt aan een (medisch) onderzoek. Indien de belanghebbende niet verschijnt dient de uitkering te worden verlaagd.

De vierde categorie betreft het niet aanvaarden of behouden van een door het college aangeboden participatiebaan. Van het niet behouden van een participatiebaan is sprake als belanghebbende zelf met het traject stopt, of als door gedragingen van belanghebbende (werkweigering, diefstal, herhaald niet of te laat verschijnen) de inlener geen gebruik meer wenst te maken van de diensten van belanghebbende.

De vijfde categorie betreft het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid.

Hieronder valt ook het niet aanvaarden van door de gemeente aangeboden betaalde arbeid of loonvormende arbeid.

De zesde categorie is ontleend aan artikel 20, eerste lid, onder a en b, IOAW en artikel 20, tweede lid, onder a en b, IOAZ. De wet kent de mogelijkheid om indien de belanghebbende zelf ontslag neemt of vanwege dringende redenen wordt ontslagen, de uitkering blijvend te weigeren naar de mate waarin belanghebbende inkomsten had kunnen verwerven. Voorheen was dit zelfs een wettelijke verplichting.

Naast de klassieke diefstal en dronkenschap noemt artikel 678 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek als dringende redenen voor beëindiging van het dienstverband onder meer dat belanghebbende in ernstige mate de bekwaamheid of geschiktheid blijkt te missen tot de arbeid waarvoor hij zich heeft verbonden of wanneer hij hardnekkig weigert te voldoen aan redelijke bevelen of opdrachten, hem door of namens de werkgever verstrekt.

Artikel 6 De hoogte en duur van de verlaging

Eerste lid

Deze bepaling bevat de standaardverlagingen voor de zes categorieën van gedragingen die verband houden met het geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid.

Bij gedragingen van de vijfde categorie wordt bij IOAW-ers een zwaardere sanctie toegepast dan bij IOAZ-gerechtigden. De reden hiervoor is dat artikel 20, eerste lid, onder c en d, IOAW bepaalt dat voor het weigeren van arbeid de uitkering blijvend verlaagd kan worden. Door een omissie van de wetgever is een gelijkluidende bepaling niet in de IOAZ opgenomen.

Bij gedragingen van de zesde categorie kent de Afstemmingsverordening IOAW en IOAZ 2011, net als de oude IOAW en IOAZ, de mogelijkheid van een blijvende verlaging als de belanghebbende werk niet behoudt. Belanghebbende zal in dat geval een beroep moeten doen op de WWB waarop ook een verlaging zal worden toegepast vanwege het niet behouden van werk.

Tweede lid

Het tweede lid bepaalt dat indien de belanghebbende op enig moment niet stond ingeschreven bij het UWV, in eerste instantie volstaan kan worden met het geven van een schriftelijke waarschuwing.

Derde lid

Indien de belanghebbende binnen één jaar nadat een verlaging is bekendgemaakt opnieuw zijn arbeidsverplichting niet nakomt, is er sprake van recidive en wordt de grotere mate van verwijtbaarheid van de tweede schending van de arbeidsplicht tot uitdrukking gebracht in een verdubbeling van de duur van de verlaging.

Vierde lid

Op grond van het derde lid heeft het college de mogelijkheid om de verlaging te verhogen en/of de duur ervan te verlengen als de belanghebbende volhardt in zijn schending van de arbeidsverplichtingen. Namens het college zijn richtlijnen opgesteld hoe van deze mogelijkheid gebruik gemaakt moet worden. Uitgangspunt hierbij is dat bij een derde schending van de verplichting het percentage wordt verdubbeld en bij een vierde gedraging tevens de periode wordt verdubbeld. Is verhoging van het percentage niet meer mogelijk, dan zal bij een herhaalde schending van de verplichting de periode van de verlaging worden verlengd.

Vijfde lid

Van recidive is alleen sprake als de belanghebbende tweemaal dezelfde soort verplichtingen schendt, in dit geval de verplichtingen die moeten leiden tot inschakeling in de arbeid. Dus: komt belanghebbende eerst zijn inlichtingenverplichting en vervolgens zijn arbeidsverplichting niet na, dan is er geen sprake van recidive.

Besluiten om op grond van dringende redenen af te zien van een verlaging en schriftelijke waarschuwingen gelden voor de recidiveregeling ook als verlaging. Bijvoorbeeld: staat de belanghebbende binnen een jaar nadat hem een schriftelijke waarschuwing is gegeven opnieuw niet ingeschreven bij het UWV, dan dient de duur van de verlaging te worden verdubbeld. Als belanghebbende in het afgelopen jaar eerder een besluit tot (afzien van) verlaging heeft gehad, kan hij geen waarschuwing meer krijgen, maar dient een verlaging met toepassing van de recidivebepaling te worden opgelegd.

Hoofdstuk 3 - Niet nakomen van de inlichtingenplicht

In dit hoofdstuk worden twee gevallen van schending van de informatieplicht onderscheiden: ten eerste het geval waarin ondanks de schending van de inlichtingenplicht niet teveel uitkering is verstrekt, en ten tweede het geval waarin door het niet of onjuist verstrekken van inlichtingen wel teveel uitkering is verleend.

Artikel 7 Niet of te laat verstrekken van gegevens zonder dat hierdoor teveel uitkering is verstrekt

Eerste lid

Artikel 7 is ten eerste van toepassing indien de belanghebbende niet tijdig inlichtingen verstrekt aan de gemeente. De belanghebbende is op grond van artikel 13 van de wet verplicht op verzoek binnen de gestelde termijn of onverwijld uit eigen beweging de benodigde inlichtingen te verschaffen. Voldoet de belanghebbende niet aan deze verplichting, dan dient de uitkering te worden afgestemd middels een verlaging. Tevens dient het recht op uitkering te worden opgeschort en zal belanghebbende in de gelegenheid gesteld moeten worden zijn verzuim te herstellen.

Daarnaast is dit artikel van toepassing indien de belanghebbende geen, onjuiste of onvolledige informatie verstrekt, maar dit desondanks geen gevolgen heeft voor de hoogte van de uitkering; de zogeheten ‘nulfraude’. Voorbeelden hiervan zijn: het niet verstrekken van inlichtingen terwijl de uitkering al geblokkeerd was, het niet opgeven van een verblijf in het buitenland dat de toegestane vakantieperiode niet overschrijdt, het niet melden van vrijwilligerswerk of het niet melden van alle feiten en omstandigheden die van invloed kunnen zijn op de arbeidsinschakeling.

Tweede lid

Als de belanghebbende inlichtingen niet of te laat verstrekt, maar hierdoor niet teveel uitkering heeft ontvangen, is de gemeente niet of nauwelijks benadeeld en heeft belanghebbende vooral zichzelf benadeeld als de uitkering is opgeschort of beëindigd. In die gevallen wordt het niet nodig geacht de uitkering te verlagen. Overigens heeft het college de bevoegdheid om, ook als voldaan is aan de voorwaarden om te volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, toch een verlaging toe te passen, omdat de mogelijkheid aanwezig moet blijven de uitkering te verlagen indien de belanghebbende willens en wetens zijn inlichtingenplicht schendt met het oog op geldelijk gewin maar het geldelijk gewin uiteindelijk niet gerealiseerd wordt. Te denken valt hierbij aan de poging tot fraude die ontdekt wordt voordat de uitbetaling heeft plaatsgevonden.

Derde, vierde en vijfde lid

Deze leden regelen de hoogte en de duur van de verlaging in geval van recidive en herhaald verwijtbaar gedrag. Zie hiervoor de toelichting bij artikel 6, derde, vierde en vijfde lid.

Artikel 8 Niet of onjuist verstrekken van inlichtingen waardoor teveel uitkering is verstrekt

 

Eerste lid

In artikel 13, eerste lid, van de wet is bepaald dat belanghebbende op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op uitkering. Bij schending van deze verplichting wordt de ernst van deze gedraging gerelateerd aan de hoogte van het benadelingsbedrag. Dat is de door de gemeente netto teveel betaalde uitkering (artikel 1, tweede lid, sub d).

Tweede lid

De verlaging wegens het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 13 van de wet wordt afhankelijk gesteld van de hoogte van het bedrag aan netto uitkering dat als gevolg van de schending van die verplichting ten onrechte of te veel aan de belanghebbende is betaald.

Derde vierde en vijfde lid

Deze leden regelen de hoogte en de duur van de verlaging in geval van recidive en herhaald verwijtbaar gedrag. Zie hiervoor de toelichting bij artikel 6, derde, vierde en vijfde lid.

Als het benadelingsbedrag hoger is dan € 10.000,- zijn gemeenten verplicht om aangifte te doen bij het Openbaar Ministerie (richtlijn Aanwijzing sociale zekerheidsfraude van 23 december 2008). Indien het OM de belanghebbende vervolgt, kan de gemeente geen verlaging toepassen. Laat het OM de gemeente weten dat het niet tot vervolging overgaat, dan kan de uitkering alsnog worden verlaagd.

Artikel 9 Zeer ernstige misdragingen

Onder de term ‘zeer ernstige misdragingen’ kunnen diverse vormen van agressie worden verstaan, zij het dat er sprake moet zijn van verwijtbaarheid en van gedrag dat in het normale menselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel kan worden beschouwd.

In artikel 20 van de wet wordt gesproken over ‘het zich jegens het college zeer ernstig misdragen’. Hieronder vallen ook medewerkers van een re-integratiebedrijf, omdat ook deze personen werken in opdracht van het college, aldus Rb. Rotterdam in de uitspraak van 26 maart 2008, LJN: BC884. Overigens zal in het geval van een misdraging jegens een medewerker van een re-integratiebedrijf vrijwel altijd ook sprake zijn van het niet of onvoldoende gebruikmaken van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling (artikel 5, derde lid, van deze verordening).

Wat betreft het vaststellen van de ernst van de gedraging is in dit artikel een aantal categorieën onderscheiden waarbij de ernst van de gedraging toeneemt naarmate er meer sprake is van fysiek en persoonsgericht geweld.

Voor het bepalen van verwijtbaarheid van de misdraging zal gekeken moeten worden naar de omstandigheden waaronder de misdraging heeft plaatsgehad. In dit verband is het relevant een onderscheid te maken tussen instrumenteel geweld en frustratiegeweld. Van instrumenteel geweld is sprake als iemand het toepassen van geweld bewust gebruikt om een bepaald doel te bereiken (bijvoorbeeld het verkrijgen van een uitkering). Agressie die ontstaat door onmacht, ontevredenheid, onduidelijkheid en dergelijke kan worden aangeduid met frustratieagressie. Het zal duidelijk zijn dat de mate van verwijtbaarheid bij instrumenteel geweld in beginsel groter is dan bij frustratiegeweld.

Naast een verlaging van de uitkering kan het college besluiten de belanghebbende een gebouwverbod op te leggen en kunnen het college en de betrokken medewerker aangifte doen bij de politie. Voor deze mogelijkheden wordt verwezen naar het Agressieprotocol Stadswinkel Buytenerf.

Artikel 10 Hoogte en duur van de verlaging

Eerste lid

Deze bepaling bevat de standaardverlagingen voor de drie categorieën van zeer ernstige misdragingen.

Tweede en derde lid

Deze leden regelen de hoogte en de duur van de verlaging in geval van recidive en herhaald verwijtbaar gedrag. Zie hiervoor de toelichting bij artikel 6, derde, vierde en vijfde lid.

Artikel 11

De verordening treedt per 1 januari 2011 in werking.

Voor gedragingen van voor 1 januari 2011 wordt met toepassing van deze verordening de uitkering verlaagd, zij het dat de zwaarte van de sanctie wordt vastgesteld conform de IOAW, IOAZ, het Boetebesluit sociale zekerheidswetgeving en het Maatregelenbesluit Abw, Ioaw en Ioaz zoals deze luidden op 31 december 2009.

Artikel 12

Dit artikel spreekt voor zich.