Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Montferland

Beleidsdocument bodem onder Omgevingswet regio Achterhoek

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieMontferland
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsdocument bodem onder Omgevingswet regio Achterhoek
CiteertitelBeleidsdocument bodem onder Omgevingswet
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmilieu
Eigen onderwerpBeleidsdocument bodem onder Omgevingswet

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

02-02-202401-01-2024nieuwe regeling.

28-11-2023

gmb-2024-52385

23int01782

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsdocument bodem onder Omgevingswet regio Achterhoek

 

 

1.Inleiding

De Omgevingswet treedt op 1 januari 2024 in werking. In dat kader zijn wij (gemeenten regio Achterhoek en omgevingsdienst) actief bezig om de transitie naar de Omgevingswet zo soepel mogelijk te laten verlopen. Door de regio is aangegeven dat men, voor zover mogelijk, beleidsneutraal over wil gaan naar de Omgevingswet.

 

De Nota bodembeheer (Nbb)1 gaat niet volledig over naar het tijdelijk deel van het omgevingsplan. In dat kader heeft adviesbureau Witteveen + Bos een oplegnotitie2 geschreven. In deze oplegnotitie is beschreven welke onderdelen van de Nota bodembeheer vallen onder respectievelijk: het overgangsrecht, maatwerk en beleid. Om beleidsneutraal over te gaan wordt het deel dat niet valt onder het overgangsrecht beschreven in dit beleidsdocument.

 

Door het vaststellen van dit beleidsdocument door het college van B & W wordt geborgd dat het huidige regionale bodembeleid onder de Omgevingswet kan worden voortgezet. Per onderdeel worden in hoofdstuk 4 beleidsregels voorgesteld. Deze regels kunnen te zijner tijd opgenomen worden in het omgevingsplan. De voorgestelde beleidsregels passen binnen de ruimte die de instructieregels uit het Besluit kwaliteit leefomgeving bieden (Bkl).

 

2.Overgangsrecht

Gebiedsspecifiek beleid over Lokale Maximale Waarden en de hoeveelheid bodemvreemd materiaal, dat reeds is vastgesteld op basis van artikel 44 van het Besluit bodemkwaliteit (Bbk), vallen onder het overgangsrecht. In de oplegnotitie is in tabel 3.2 aangegeven welke punten uit de Nota bodembeheer hier onder vallen. De tabel is opgenomen in bijlage 1.

 

3.Maatwerk

In de oplegnotitie worden de overige beleidspunten en/of maatwerkregels uit de Nota bodembeheer beschreven onder de paragraaf ‘Maatwerk’ en ‘Beleidsregels’. Deze beleidspunten en/of maatwerkregels vallen niet onder het overgangsrecht van de Omgevingswet. Bij inwerkingtreding van de Omgevingswet hebben de gemeenten het nieuwe deel van het omgevingsplan nog niet af. Zolang de regels niet in het omgevingsplan zijn opgenomen, hebben de regels na inwerkingtreding van de omgevingswet geen juridische status. Om te voorkomen dat onduidelijkheid ontstaat over het te hanteren beleid en om te voorkomen dat bij ontwikkeling achteraf blijkt dat niet is voldaan aan bepaalde regels, worden deze beleidspunten en/of maatwerkregels beschouwd als beleidsregels. Deze beleidspunten en/of maatwerkregels worden uitgewerkt onder het kopje ‘beleidsregels’.

 

Hierbij wordt opgemerkt dat de beleidspunten en/of maatwerkregels letterlijk zijn overgenomen uit de Nota bodembeheer (cursief weergegeven), behalve waar het gaat om verwijzingen naar artikelen uit wet- en regelgeving. Daar is het artikel uit het Bal of Bkl opgenomen. Daarnaast is de tekst aangevuld met een inleiding of verduidelijking (niet cursief).

 

 

4.Beleidsregels

De beleidsregels worden hieronder beschreven. Hierbij wordt verwezen naar de betreffende paragraaf uit de Nota bodembeheer. Paragraaf 4.1.1 is een uitwerking van een instructieregel uit het Bkl. De paragrafen daarna geven invulling aan de maatwerkmogelijkheden uit het Bal. Totdat deze verwerkt zijn als maatwerkregels in het omgevingsplan dienen deze als beleid om eventuele maatwerkvoorschriften op te stellen voor deze onderwerpen. In bijlage 2 worden de beleidsregels kort samengevat.

 

4.1.1Uitbreiding van het bodembeheergebied (§ 2.4 Nbb)

Het aanwijzen van de geometrische begrenzing van het beheergebied is geregeld in het Besluit kwaliteit leefomgeving (art. 5.89o, Bkl). De voorwaarden voor het gebruik van de bodemkwaliteitskaart als grondslag voor een milieuverklaring bodemkwaliteit staat in paragraaf 5.3 van de Regeling bodemkwaliteit 2021.

 

Het generieke kader van het Besluit gaat uit van het ‘eigen’ gemeentelijke grondgebied als bodembeheergebied voor het te voeren beleid bij het toepassen en het tijdelijk opslaan van grond. Om grondverzet tussen gemeenten mogelijk te maken en de bodemkwaliteitskaart van andere gemeenten te gebruiken als bewijsmiddel voor de chemische kwaliteit van de toe te passen grond, moet het (generieke) gemeentelijke bodembeheergebied worden uitgebreid. Deze uitbreiding valt volgens het Besluit in het gebiedsspecifieke kader.

 

De gemeenten Aalten, Berkelland, Bronckhorst, Doetinchem, Lochem, Montferland, Oost Gelre, Oude IJsselstreek, Winterswijk en Zutphen accepteren elkaars bodemkwaliteitskaart. Het bodembeheergebied wordt hiermee vastgesteld als zijnde de grondgebieden van de gemeenten Aalten, Berkelland, Bronckhorst, Doetinchem, Lochem, Montferland, Oost Gelre, Oude IJsselstreek, Winterswijk en Zutphen. De bodemkwaliteitskaarten van deze gemeenten mogen gebruikt worden als bewijsmiddel van de chemische kwaliteit van de toe te passen, te hergebruiken grond.

 

De volgende bodemkwaliteitskaarten worden door de gemeenten geaccepteerd als bewijsmiddel bij het toepassen van schone grond:

Bodemkwaliteitskaart regio Twente3 .

Bodemkwaliteitskaart regioArnhem4.

Bodemkwaliteitskaart gemeenten Apeldoorn, Brummen, Epe en Voorst5 .

 

Zodra één van de gemeenten van de hierboven genoemde gemeenten of regio’s een omgevingsplan hebben vastgesteld, wordt de daarin verwerkte bodemkwaliteitskaart gezien als bewijsmiddel bij het toepassen van schone grond.

 

 

4.1.2Lokale Maximale Waarden kwaliteitsklasse Industrie (alleen als gevolg van bestrijdingsmiddelen) in en toepassen grond uit de bodemkwaliteitszone ‘Gebieden met diffuus verhoogde gehalten bestrijdingsmiddelen’ in hetzelfde gebied (bodemlaag 0-2 m-mv) (§ 2.5.8 Nbb)

Paragraaf 4.124 Bal beschrijft de regels met betrekking tot het toepassen van grond of baggerspecie. Artikel 4.1267 Bal geeft aan welke gegevens en bescheiden moeten worden aangeleverd. De kwaliteitseisen staan beschreven in artikel 4.1272 Bal. Artikel 4.1273 beschrijft de afbakening mogelijkheid maatwerk kwaliteitseisen.

 

In de bodemkwaliteitszone ‘Gebieden met diffuus verhoogde gehalten bestrijdingsmiddelen’ (bijvoorbeeld boomgaard- en fruitteeltpercelen of sportvelden in de periode 1945-20006, zie de website www.topotijdreis.nl) is vastgesteld dat in de bovengrond licht verhoogde gehalten van bestrijdingsmiddelen voor komen. Deze verhoogde gehalten zorgen ervoor dat de grond in de kwaliteitsklasse ‘Industrie’ valt. Dit heeft te maken dat bij een aantal individuele bestrijdingsmiddelen de maximale waarde voor de functie Wonen gelijk is gesteld aan de Achtergrondwaarde (AW2000, Landbouw/natuur).

 

Voor het duurzame bodemgebruik in deze bodemkwaliteitszone zijn de risico's van mens en milieu van belang. Uit een risicobeoordeling van een vergelijkbare situatie in de regio Zuidoost-Utrecht7 is gebleken dat de toetsingsnorm voor eventuele risico's voor mens en milieu bij bestrijdingsmiddelen de interventiewaarden zijn. Zo lang in de grond de gehalten van bestrijdingsmiddelen de interventiewaarden niet overschrijden, en de eventuele voedselproducten voldoen aan de Warenwet, zijn er geen risico's. Op de ‘gebieden met diffuus verhoogde gehalten bestrijdingsmiddelen’ zijn de maximaal gemeten waarden van bestrijdingsmiddelen ruim onder de interventiewaarden vastgesteld (factor 2 tot 2.297). De maximale waarden voor Industrie van bestrijdingsmiddelen liggen een factor 1 tot 40 lager dan de interventiewaarden.

 

De gemeenten willen de nu beperkte toepassingsmogelijkheden van grond met de kwaliteitsklasse ‘Industrie’ (alleen als gevolg van bestrijdingsmiddelen) uit de bodemkwaliteitszone ‘Gebieden met diffuus verhoogde gehalten bestrijdingsmiddelen’ vergroten. Vanwege het ontbreken van risico’s voor mens en milieu staan de gemeenten toe dat in de bodemkwaliteitszone ‘Gebieden met diffuus verhoogde gehalten bestrijdingsmiddelen’ grond met de kwaliteitsklasse ‘Industrie’ (alleen als gevolg van bestrijdingsmiddelen) mag worden toegepast.

 

Uitwerking gebiedsspecifiek beleid: toepassen grond uit de bodemkwaliteitszone ‘Gebieden met diffuus verhoogde gehalten bestrijdingsmiddelen’ in de bodemkwaliteitszone ‘Gebieden met diffuus verhoogde gehalten bestrijdingsmiddelen’

De uitwerking van het gebiedsspecifiek beleid in de bodemkwaliteitszone ‘Gebieden met diffuus verhoogde gehalten bestrijdingsmiddelen’ is als volgt: Als het voornemen bestaat om vrijkomende grond uit de bovengrond van de bodemkwaliteitszone ‘Gebieden met diffuus

verhoogde gehalten bestrijdingsmiddelen’ weer in de bodemkwaliteitszone ‘Gebieden met diffuus verhoogde gehalten bestrijdingsmiddelen’ te hergebruiken, moet voorafgaand aan het ontgraven altijd een indicatief onderzoek worden uitgevoerd volgens een passende strategie uit de NEN57408.

 

Afhankelijk van de onderzoeksresultaten mag de grond als volgt worden toegepast:

Kwaliteitsklasse Landbouw/natuur (Achtergrondwaarde-AW2000): de grond mag overal worden toegepast.

Kwaliteitsklasse Wonen: de grond mag worden toegepast in gebieden waar de toepassingseis de kwaliteitsklasse Wonen is (zie de kaartbijlagen N5 Nbb).

Kwaliteitsklasse Industrie:

  • -

    de grond mag worden toegepast in gebieden waar de toepassingseis de kwaliteitsklasse Industrie is (zie de kaartbijlagen N5 Nbb ).

  • -

    de grond mag worden toegepast in de bodemkwaliteitszone ‘Gebieden met diffuus verhoogde gehalten bestrijdingsmiddelen’ met de bodemfunctie ‘Landbouw/natuur’ of ‘Industrie’ als alle stoffen voldoen aan de kwaliteitsklasse Landbouw/natuur met uitzondering van organochloorbestrijdingsmiddelen, die mogen voldoen aan de kwaliteitsklasse ‘Industrie’.

Kwaliteitsklasse Niet toepasbaar: de grond moet worden afgevoerd naar een erkende verwerker.

 

De initiatiefnemer van het grondverzet moet met een historisch onderzoek aantonen dat de ontgravings- én toepassingslocatie onderdeel uitmaken van de bodemkwaliteitszone ‘Gebieden met diffuus verhoogde gehalten bestrijdingsmiddelen’.

 

4.1.3Lokale Maximale Waarden betere bovenafdichting oude stortplaatsen (uitgezonderd stortplaatsen met gevoelig bodemgebruik (§ 2.5.10 Nbb)

Paragraaf 4.121 Bal beschrijft de regels met betrekking tot het saneren van de bodem. Artikel 4.1241 Bal beschrijft het afdekken als saneringsaanpak.

 

Op de grondgebieden van de gemeenten bevinden zich een aantal voormalige stortplaatsen. De bovenafdichting van een deel van deze stortplaatsen is of wordt in de toekomst mogelijk onvoldoende.

 

Het toepassen van grond “als bovenafdichting voor een stortplaats met het oog op het voorkomen van nadelige gevolgen voor mens, plant of dier als gevolg van contact met het onderliggende materiaal” wordt op grond van artikel 4.1269, lid 2d Bal als een nuttige toepassing gezien. De toe te passen grond moet voldoen aan het (toekomstige) bodemgebruik.

 

De gemeenten willen de mogelijkheden voor het nuttig toepassen van vrijgekomen grond met de kwaliteitsklassen ‘Wonen’ en ‘Industrie’ vergroten door deze toe te passen op stortplaatsen waar de bovenafdichting onvoldoende is. Omdat de stortplaatsen in het buitengebied en in woongebieden zijn gelegen, voldoet de kwaliteitsklasse ‘Wonen’ of ‘Industrie’ niet altijd aan de toepassingseis ter plaatse (in de regel ‘Wonen’ of ‘Achtergrondwaarden - AW2000’). Daarom stellen de gemeenten voor het toepassen van grond voor een betere bovenafdichting van oude stortplaatsen (uitgezonderd stortplaatsen waarop gevoeligbodemgebruik 9plaatsvindt) onder de volgende voorwaarden Lokale Maximale Waarden vast:

Alleen voor oude stortplaatsen waarvan de bovenafdichting onvoldoende is, mag grond met maximaal de kwaliteitsklasse ‘Wonen’ of ‘Industrie’ worden gebruikt ter verbetering (het voldoende op dikte brengen) van de bovenafdichting. Grond met de kwaliteitsklasse ‘Wonen’ of ‘Industrie’ mag worden gebruikt alleen in combinatie met het aanbrengen van een minimaal 0,5 meter dikke afdeklaag. De kwaliteit van de afdeklaag moet voldoen aan de gemeentelijke toepassingseis voor hergebruik van grond van het gebied waarin de stortplaats ligt.

 

 

4.1.4Toepassen van grond uit de bodemlaag dieper dan 2 meter beneden maaiveld (§ 2.8 Nbb)

Paragraaf 4.124 Bal beschrijft de regels met betrekking tot het toepassen van grond of baggerspecie. Artikel 4.1265a Bal beschrijft de afbakening mogelijkheid maatwerkvoorschrift.

 

Zoals in de bodemkwaliteitskaart van de gemeenten is aangegeven, maakt de bodemlaag dieper dan 2 meter beneden het maaiveld geen onderdeel uit van de bodemkwaliteitskaart. Grond uit deze bodemlaag (bijvoorbeeld bij ondertunneling, diepe riolering, parkeergarages en kelders) die elders nuttig wordt toegepast, moet voorafgaand aan de toepassing worden gekeurd. Afhankelijk van de keuringsresultaten mag de grond worden toegepast. Dit leidt tot extra kosten en uitvoeringstijd. Omdat het de verwachting is dat de kwaliteit van de bodemlaag dieper dan 2 meter niet afwijkt van de kwaliteit van de bodemlaag die hierboven ligt (vanaf 1,0 meter tot en met 2 meter diepte), wordt dit niet doelmatig geacht.

 

De gemeenten verruimen de regels voor het toepassen van grond uit de bodemlaag dieper dan 2 meter beneden het maaiveld. Dit betekent dat grond vrijkomend uit deze bodemlaag op dezelfde wijze beoordeeld mag worden als de bovenliggende bodemlaag (1,0 meter diepte tot en met 2 meter diepte) (zie kaartbijlage N3C Nbb). Voorwaarden hierbij zijn:

De locatie is niet verdacht voor bodemverontreiniging.

De grond is afkomstig van een ongeroerde bodemlaag.

De grond is zintuiglijk niet verontreinigd.

 

De grond uit de bodemlaag dieper dan 2 meter beneden het maaiveld is niet verdacht voor verhoogde gehalten aan PFAS-verbindingen.

 

4.1.5Tijdelijke uitname van grond bij graafwerkzaamheden (§ 2.10 Nbb)

Tijdelijke uitname van grond met een kwaliteit onder of gelijk aan de interventiewaarde bodemkwaliteit staat beschreven in artikel 4.1222a Bal. Deze paragraaf is alleen van toepassing op grond dat voldoet aan de kwaliteitsklassen Achtergrondwaarde, Wonen en Industrie.

 

Bij aanleg, vervang- en reparatiewerkzaamheden van ondergrondse infrastructuur zoals kabels, leidingen en graafwerkzaamheden bij groenvoorzieningen, wordt grond ontgraven en weer toegepast (tijdelijke uitname van grond). In het Bal is onder voorwaarden tijdelijke uitname van grond op een voor bodemverontreiniging niet-verdachte locatie (volgend uit de aangeleverde historische gegevens) toegestaan zonder dat een kwaliteitsbepaling is uitgevoerd, een functietoets is gedaan en een melding is verricht. De voorwaarden hierbij zijn dat:

  • 1.

    de grond wordt op of nabij het ontgravingsprofiel teruggebracht in de bodem (artikel 4.1222, lid 1 Bal). In de nota van toelichting wordt aangegeven dat de zinsnede op en nabij enige speelruimte geeft.

  • 2.

    er geen tussentijdse bewerking plaatsvindt anders dan uitzeven van bodemvreemd materiaal (artikel 4.1222, lid 2 Bal);

 

Met de eerste voorwaarde is het zogenaamde ‘over-de-kop-werken’ (de bovengrond, de tussenlaag en de ondergrond worden niet gescheiden ontgraven) bij graafwerkzaamheden niet mogelijk. Dit is niet wenselijk omdat bij veel graafwerkzaamheden er geen tot (zeer) weinig ruimte op en in de nabije omgeving van de graaflocatie aanwezig is om de bovengrond, de tussenlaag en de ondergrond gescheiden tijdelijk op te slaan. Ook is de grond in de meeste situaties, bijvoorbeeld bij de aanleg en reparatie van de ondergrondse infrastructuur, al eerder 'over-de-kop' gegaan.

 

De gemeenten verruimen daarom de regels voor tijdelijke uitname van grond bij aanleg, vervang- en reparatiewerkzaamheden van ondergrondse infrastructuur zoals kabels, leidingen én bij graafwerkzaamheden voor groenvoorzieningen als volgt:

Bij tijdelijke uitname van grond bij graafwerkzaamheden hoeft de grond niet gescheiden te worden ontgraven. De grond mag worden geroerd en op of nabij dezelfde herkomstlocatie worden teruggeplaatst. Dit geldt alleen voor grond dat:

• voldoet aan de kwaliteitsklassen Achtergrondwaarde, Wonen en Industrie én;

• geen bewerking heeft ondergaan anders dan uitzeven van bodemvreemd materiaal.

 

In 2020 is een richtlijn opgesteld voor risico gestuurd werken bij tijdelijk uitplaatsen (zonder afvoer van grond) met betrekking tot asbest in puinhoudendebodem10. De gemeenten adviseren deze richtlijn aan te houden zodat onderzoekstijd en -geld naar asbest in de bodem kan worden bespaard.

 

4.1.6Gebruik van bodemkwaliteitskaarten bij bodemverontreinigde activiteiten (§ 2.11 Nbb)

Bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet is voor bodembedreigende activiteiten in het Besluit activiteiten leefomgeving, in tegenstelling tot het Activiteitenbesluit, geen nulsituatie-onderzoek meer verplicht. Dit nulsituatie-onderzoek bij de start van een activiteit is geen milieubeschermende maatregel, maar een grondslag voor een eindsituatie-onderzoek. Hiermee kan het bevoegd gezag toetsen of door de bodembedreigende activiteit verontreiniging heeft plaatsgevonden.

 

Voor activiteiten waarop de Europese Richtlijn industriële emissies het milieubeschermingsbeginsel van "IntegratedPollution Prevention and Control" (IPPC) toepast, blijft volgens de Europese Richtlijn industriële emissies (art. 22) het nulsituatie-onderzoek wel verplicht. Het bevoegd gezag moet deze opnemen in de omgevingsvergunning.

 

Als de gemeente heeft voorgeschreven dat een nulsituatie-onderzoek verplicht is, dan moet dit worden uitgevoerd. Ook kan op vrijwillige basis een nulsituatie-onderzoek worden uitgevoerd, ter ondersteuning van het (later uit te voeren) eindsituatie-onderzoek.

 

Het eindsituatie-onderzoek is verplicht. Dit eindsituatie-onderzoek hangt samen met de beëindiging van de activiteit. Per activiteit wordt aangegeven of bij beëindiging een eindsituatie-onderzoek nodig is.

 

Als er geen nulsituatie-onderzoek is uitgevoerd, wordt het eindsituatie-onderzoek getoetst aan de bodemkwaliteitskaart.

 

4.1.7Toepassen grond uit een oude categorie-1 werk (§ 2.12 Nbb)

Paragraaf 4.124 Bal beschrijft de regels met betrekking tot het toepassen van grond of baggerspecie. Artikel 4.1267 Bal geeft aan welke gegevens en bescheiden moeten worden aangeleverd.

 

Grond uit een oude categorie-1 werk (volgens het voormalige Bouwstoffenbesluit) die elders nuttig wordt toegepast moet altijd worden gekeurd. Op basis van de keuringsresultaten worden de hergebruiksmogelijkheden van de grond bepaald.

 

 

4.1.8De geldigheidsduur van een eventueel uitgevoerd onderzoek en gebruik van de ontgravings- en toepassingskaart bij een al onderzochte locatie (§ 2.14 Nbb)

De toe te passen grond en/of de ontvangende bodem kan al eerder zijn onderzocht. De NEN 5740 of en het BRL 1000 – protocol 100111 stellen geen voorwaarden aan de actualiteit van onderzoeksgegevens. De gemeenten beschouwen de onderzoeksresultaten als een momentopname en zijn daarom niet ‘onbeperkt houdbaar’. Bij een al uitgevoerd onderzoek moet de initiatiefnemer aan de Omgevingsdienst Achterhoek (namens de gemeenten) aannemelijk maken dat de onderzoeksgegevens hun actualiteitswaarde hebben behouden.

Hierbij moet ten minste in ogenschouw zijn genomen:

of de gehanteerde strategie van monstername of analysemethodes voldoende inzicht geven in de algemene bodemkwaliteit;

of de onderzoekslocatie na uitvoering van het laatste volledige onderzoek niet intensiever is gebruikt en geen grondverzet of herinrichting heeft ondergaan;

qua gebruik of inrichting de onderzoekslocatie nog hetzelfde is;

in hoeverre er tussentijds op de onderzoekslocatie activiteiten zijn uitgevoerd die de bodemkwaliteit hebben kunnen beïnvloeden;

dat de relatie tussen de partijkeuring en de tijdelijk opgeslagen grond kan worden aangetoond als deze tussentijds is verplaatst.

 

Bij twijfel kan de Omgevingsdienst Achterhoek (Toezicht en Handhaving van de gemeenten) ter verificatie om een terreininspectie vragen en beslist of het bewijsmiddel gebruikt mag worden.

 

4.1.9Gebruik van de ontgravings- en toepassingskaart als al een onderzoek is uitgevoerd (§ 2.15 Nbb)

In artikel 4.1267 Bal is aangegeven welke gegevens en bescheiden moeten worden aangeleverd bij het toepassen van grond of baggerspecie. Hieronder wordt beschreven hoe de ontgravings- en toepassingskaart gebruikt moet worden als al een onderzoek is uitgevoerd.

 

Uitgevoerde partijkeuring en gebruik ontgravingskaart

De mogelijkheid bestaat dat op een locatie van ontgraving al een partijkeuring (BRL 1000 – protocol 1001) of een gelijkwaardig onderzoek van de NEN 574014 is uitgevoerd. Als het onderzoek voldoet aan de vereisten voor een bewijsmiddel uit het Besluit en representatief is voor de meest recente (terrein)situatie, dan moet dit onderzoek worden gebruikt als bewijsmiddel. Zo’n onderzoek geeft een beter beeld van de ontgravingskwaliteit van de grond dan de bodemkwaliteitskaart. Het onderzoek is leidend boven de ontgravingskaarten van de bodemkwaliteitskaart.

 

Uitgevoerd onderzoek en gebruik toepassingskaart

Uit een al uitgevoerd onderzoek kan blijken dat de kwaliteit van de ontvangende bodem slechter of juist beter is dan de toepassingseis van de bodemkwaliteitszone waarin de locatie is gelegen. In die situatie geldt de toepassingseis zoals deze is weergegeven op de toepassingskaarten, ongeacht de vastgestelde bodemkwaliteitsklasse en mogelijk gevolgen voor de toepassingseis.

 

Uitgevoerd verkennend onderzoek en gebruik ontgravingskaart

Op de ontgravingslocatie kan al een verkennend bodemonderzoek zijn uitgevoerd, bijvoorbeeld ter plaatse van een voor bodemverontreiniging verdachte locatie. Een verkennend bodemonderzoek is volgens het Besluit bodemkwaliteit geen erkend bewijsmiddel.

De gemeenten vinden het niet redelijk dat, na het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek, een aanvullende partijkeuring moet plaatsvinden. Als het bodemonderzoek nog representatief is voor de meest recente (terrein)situatie én het maximaal vastgestelde (gestandaardiseerde) gehalten van de stoffen voldoen aan kwaliteitsklasse van de betreffende bodemkwaliteitszone (zie de kaartbijlagen N3), er geen aanvullende partijkeuring hoeft te worden uitgevoerd. De ontgravingskaart mag dan worden gebruikt als bewijsmiddel voor de elders toe te passen grond. Het bodemonderzoek wordt hierbij als aanvullend ‘bewijsmiddel’ gebruikt.

 

Als niet wordt voldaan aan de kwaliteitsklasse van de betreffende bodemkwaliteitszone (zie de kaartbijlagen N3 Nbb), dan wordt de ontgraven grond als afwijkend gezien en moet een partijkeuring worden uitgevoerd om de bodemkwaliteit te bepalen.

 

Als één of meerdere gehalten de interventiewaarde overschrijdt, moet contact worden opgenomen met de Omgevingsdienst Achterhoek.

 

4.1.10Andere projecten met grootschalig grondverzet (§ 2.17.2 Nbb)

Bij de uitvoering van projecten met grootschalig grondverzet, bijvoorbeeld infrastructurele werken, bouw- en woonrijp maken en natuurontwikkeling, wordt geadviseerd om een grondstromenplan op te stellen. Dit plan moet dan worden ingediend bij de gemeente (als deze initiatiefnemer is van het project) of de Omgevingsdienst Achterhoek.

 

In een grondstomenplan voor grootschalig grondverzet wordt minimaal opgenomen:

Aan- en/of inleiding.

Wettelijk kader en onderbouwing dat aan artikel 4.1269 Bal (nuttige/functionele en ruimtelijk gewenste toepassing) wordt voldaan.

Een technische onderbouwing waarmee wordt aangetoond dat wordt voldaan aan artikel 4.1274 Bal; de “technische” aspecten van het grootschalige grondverzet (opbouw van de toepassing / eventuele deklaag / herkenbaarheid / kwaliteit grond / etc.).

Uitvoeringsaspecten (betrokkenen / periode / meldingsregime / kwaliteitsverklaringen / registratie / oplevering / beheerder).

Beheer / nazorg (in stand houden van toepassing en eventuele leeflaag / eventueel risico dat het grootschalig grondverzet niet wordt afgerond en wie dan verantwoordelijk is / eventueel een monitoringsprogramma).

Het plan kan voorzien worden met enkele bijlagen (bijvoorbeeld de ligging / opbouw van de toepassing / verwachte ontgravingskwaliteit -boven- en ondergrond- in het ontgravingsgebied).

 

Door het tijdig in beeld brengen van de grondstromen en de afstemming met het bevoegde gezag kunnen knelpunten vooraf worden gesignaleerd en kan stagnatie tijdens de uitvoering worden voorkomen. Ook kunnen op basis van het grondstromenplan afspraken worden gemaakt over het indienen van meldingen Besluit bodemkwaliteit. Hierdoor kan de administratieve last worden verminderd.

 

4.1.11Melden tijdelijke opslag voorafgaand aan een definitieve toepassing (§ 2.18 Nbb)

Als grond voorafgaand aan de toepassing tijdelijk wordt opgeslagen dan zijn in principe 2 meldingen noodzakelijk, namelijk een melding tijdelijke opslag (artikel 4.1248 Bal) en een melding toepassen van grond (artikel 4.1266 Bal). Om deze administratie lasten te verminderen, verruimen de gemeenten de eisen voor het melden van tijdelijke opslag van grond waarvan de toepassingslocatie bekend is als volgt: Als bekend is waar de grond, die tijdelijk wordt opgeslagen, wordt toegepast, hoeft voorafgaand aan de tijdelijke opslag alleen de melding voor de toepassing van deze grond te worden gedaan. Bij de melding moet wel de locatie en duur van de tijdelijke opslag worden vermeld. De kwaliteit van de grond die tijdelijk wordt opgeslagen, moet voldoen aan de vastgestelde bodemkwaliteitsklasse dan wel de vastgestelde Lokale Maximale Waarden ter plaatse.

 

 

5.Overige onderwerpen uit Nota bodembeheer

 

Hieronder worden nog twee aspecten uit de Nota bodembeheer beschreven. Dit betreft aanvullende informatie en geen beleidsregels. Het is hier opgenomen om de nota bodembeheer volledig te verwerken in dit beleidsdocument. Het betreft echter onderwerpen die landelijk geregeld zijn en geen lokale invulling behoeven.

 

5.1.Toepassen van grond met asbestverdacht/-houdend materiaal (§ 2.7 Nbb)

Paragraaf 2.7 uit de Nota bodembeheer is opgesplitst in 2 delen. Het eerste deel beschrijft de gebiedsspecifieke toepassingseis voor asbest. Dit deel valt onder het overgangsrecht, zie ook bijlage 1.

 

In het tweede deel van deze paragraaf 2.7 uit de Nota bodembeheer wordt onder andere landelijk beleid beschreven en wordt verwezen naar een Gelderse handreiking asbest en bodem. Deze handreiking heeft nooit een formele status gekregen en is ook niet online raadpleegbaar. Dit stuk van de nota heeft geen consequenties gehad voor de uitvoeringspraktijk. Dit deel is daarom niet overgenomen als beleid en is alleen ter informatie in dit hoofdstuk opgenomen.

 

5.2Voorkomen verspreiden plaagsoorten (flora) bij grondverzet (§ 2.13 Nbb)

Het voorkomen van verspreiden van plaagsoorten kan plaatsvinden bij graafwerkzaamheden zoals beschreven in paragraaf 4.119 en 4.120 Bal en paragraaf 22.3.7.2 bruidsschat en bij het toepassen van grond en baggerspecie zoals beschreven in paragraaf 4.124 Bal. In deze regels van het Bal is niets opgenomen om verspreiding van plaagsoorten te voorkomen. Dit is in andere regelgeving vastgelegd. Het gaat om de EU-verordening 1143/2014 van 22 oktober 2014 betreffende de preventie en beheersing van de introductie en verspreiding van invasieve uitheemse soorten (ook wel exoten genoemd). Planten en dieren die door de EU als invasieve exoot worden aangemerkt, staan op een specifieke lijst. Daarnaast schrijft artikel 11.109a Bal voor dat er soortgelijke regels als de EU-regels gelden voor de Japanse, Sachalinse en bastaardduizenknoop. Met betrekking tot dit bodembeleid houden de regels in dat grond waar bepaalde planten of delen van deze planten in zitten niet verhandeld mogen worden. Er gelden dus Europese en landelijke regels om verspreiding van plaagsoorten bij grondverzet te voorkomen. Lokale invulling is niet nodig. Daarom is het deel uit de nota bodembeheer niet overgenomen in hoofdstuk 4 ‘Beleidregels’, maar in hoofdstuk 5. De informatie uit de nota bodembeheer is voor de volledigheid wel hieronder weergegeven, herschreven naar actuele situatie.

 

Bij het toepassen van grond speelt naast de chemische kwaliteit van de grond sinds enige tijd ook de verspreiding van zogenaamde plaagsoorten (flora) een steeds belangrijke rol. Een voorbeeld hiervan is de Japanse duizendknoop of de reuzenberenklauw. Deze uitheemse planten brengt door de groei van haar wortels schade toe in het stedelijk gebied (aan infrastructuur, oevers, waterkeringen en funderingen), maar verdrukt ook onze inheemse flora. De reuzenberenklauw vormt ook een risico voor de volksgezondheid; aanraking van het waterachtige plantensap kan leiden tot brandwonden en in de ogen tot blindheid. Om deze redenen willen de gemeenten de verspreiding van deze plaagsoorten, bijvoorbeeld door grondverzet en het toepassen van grond, voorkomen.

 

Bij graafwerkzaamheden, het (tijdelijk) opslaan van grond en toepassen van grond moet aandacht worden besteed aan het (eventueel) voor komen van plaagsoorten (flora). Dit kan bijvoorbeeld door tijdens de terreininspectie voorafgaand aan het grondverzet hier aandacht aan te besteden. Er is een landelijk protocol omgaan met Aziatische duizendknopen12 opgesteld. Hierin is onder andere ingegaan op het herkennen van de duizendknoop, het voorkomen van verspreiding en het omgaan met de duizendknoop in diverse situaties. Ook bestaat er voor (graaf)werkzaamheden een beslisboom die is opgenomen op de website ‘Bestrijding duizendknoop’: https://bestrijdingduizendknoop.nl/.

 

Als een plaagsoort (flora) ter plaatse van graafwerkzaamheden en het tijdelijk opslaan van grond aanwezig is, zijn mogelijk aanvullende maatregelen nodig.

Als een plaagsoort (flora) in de toe te passen grond aanwezig is, of mogelijk aanwezig kan zijn, is het niet toegestaan de grond te hergebruiken/toe te passen. De grond moet op een gepaste wijze, waardoor geen verwaaiing van de grond kan plaatsvinden, worden getransporteerd naar een erkende verwerker van invasieve exoten. Een lijst van dit soort verwerkers is opgenomen op de website van Branche Vereniging Organische Reststoffen: https://bvor.nl/invasieve-exoten/.

 

Ondertekening

Bijlage 1: Delen uit de Notabodembeheer die vallen onder Overgangsrecht

 

Beleid

Artikel Bal (Omgevingswet)

Toelichting

§ 2.5.2 - Lokale Maximale Waarden kwaliteitsklasse Industrie én toepassen grond ter plaatse van én hergebruik grond uit geasfalteerde gemeentelijke wegen in het buitengebied incl. bermen (bodemlaag 0-2 m-mv)

art. 4.1267 (gegevens en bescheiden) lid c. (een milieuverklaring bodemkwaliteit die betrekking heeft op de toe te passen grond of baggerspecie)

Asfaltverharde gemeentelijke wegen in het buitengebied inclusief bermen maken geen onderdeel uit van de bodemkwaliteitskaart. In het kader van circulariteit is beleidsmatig vastgesteld dat hier klasse Industrie mag worden toegepast, ondanks dat de kwaliteit van de ontvangende bodem niet is vastgesteld. Dit onderdeel van deze regel valt onder het overgangsrecht. Indien de grond uit deze deelgebieden naar andere deelgebieden wordt getransporteerd, dan is een milieuverklaring vereist en geldt het generieke beleid onder de Omgevingswet.

§ 2.5.3 - Lokale Maximale Waarden kwaliteitsklasse Industrie (bodemlaag 0-2 m-mv)

art. 4.1272 (kwaliteitseisen) & art. 4.1273 (eisen aan maatwerk bij versoepeling kwaliteitseisen)

Onder deze paragraaf worden voor aangewezen gebieden de toepassingsmogelijkheden versoepeld. In afwijking van het generieke beleid hoeft men de kwaliteit van de ontvangende bodem niet te onderzoeken en mag altijd kwaliteit Industrie worden toegepast. Dit betreft een lokale maximale waarden, en valt dit onder het overgangsrecht.

§ 2.5.4 - Lokale Maximale Waarden kwaliteitsklasse Wonen; (bodemlaag 0-2 m-mv)

art. 4.1272 (kwaliteitseisen) & art. 4.1273 (eisen aan maatwerk bij versoepeling kwaliteitseisen)

Onder deze paragraaf worden voor aangewezen gebieden in de gemeente Aalten de toepassingsmogelijkheden versoepeld. In afwijking van het generieke beleid hoeft men de kwaliteit van de ontvangende bodem niet te onderzoeken en mag altijd kwaliteit Wonen worden toegepast. Dit betreft een lokale maximale waarden, en valt dit onder het overgangsrecht.

§ 2.5.5 - Lokale Maximale Waarden hergebruik van nature arseen houdende grond (bodemlaag 0-2 m-mv)

art. 4.1272 (kwaliteitseisen) + art. 4.1273 (eisen aan maatwerk bij versoepeling kwaliteitseisen)

Onder deze paragraaf worden lokale maximale waarden voor arseen vastgesteld als gevolg van natuurlijk verhoogd voorkomen in de Achterhoek. Indien bij bodemonderzoek waarden tot 430 mg/kg ds aan arseen worden gemeten mag de grond op basis hiervan vrij worden toegepast, met uitzondering van moestuinen/volkstuinen.

 

 

 

Beleid

Artikel Bal (Omgevingswet)

Toelichting

§ 2.5.6 - Lokale Maximale Waarden Noorderhaven-Spoorzone (bodemlaag 0-2 m-mv; gemeente Zutphen)

art. 4.1272 (kwaliteitseisen)

De toepassingseis voor dit deelgebied (Noorderhaven+Spoorzone) is strenger voor grond van buiten het plangebied (AW2000), dan grond vanuit het betreffende plangebied zelf (Wonen). De gemeente is bewust dat er binnen dit deelgebied een heterogene kwaliteit is en staat desondanks Wonen overal toe. Het betreffen voorwaardelijke lokale maximale waarden en dus valt het onder overgangsrecht.

§ 2.5.7 - Lokale Maximale Waarden noordelijk industrieterrein De Mars (bodemlaag 0-2 m-mv; gemeente Zutphen)

art. 4.1242 (verwijderen als saneringsaanpak) + art. 4.1272 (kwaliteitseisen)

Toekomstige functie is leidend bij saneringsmaatregelen en bijbehorende toepassingsmogelijkheden. Toepassingsmogelijkheden zijn in deze lokale maximale waarden en dus valt het onder overgangsrecht.

§ 2.5.9 - Lokale Maximale Waarden toepassen grond op onverharde kinderspeel-plaatsen en moes/volks-tuin(complex)en (bodemlaag 0-2 m-mv)

art. 4.1272 (kwaliteitseisen)

De strengere norm (AW2000) voor toepassing van grond in onverharde kinderspeelplaatsen en moes-/volkstuin(complex)en betreft een lokale maximale waarden en valt onder het overgangsrecht.

§ 2.5.11 - Toepassen van PFAS-houdende grond bij de toepassingseis kwaliteitsklasse ‘Wonen’ of ‘Industrie’.

Art. 4.1272 (kwaliteitseisen)

Eventueel vastgesteld gebiedsspecifiek beleid voor PFAS wordt via het overgangsrecht onderdeel van het tijdelijk deel van het omgevingsplan. PFAS beleid is vooralsnog gebiedsspecifiek, omdat het hier een niet-genormeerde stof betreft. Zodra PFAS is opgenomen in de Regeling bodemkwaliteit 2021 betreft het generiek beleid. De toepassingseisen voor grond bestemd in gebieden die zijn aangemerkt als AW2000 en Industrie volgen de landelijke normen. Daarmee vallen deze eisen onder generiek beleid zodra PFAS is opgenomen in de Regeling Bodemkwaliteiten.

§ 2.6 - Toepassen grond met bodemvreemd materiaal (steenachtige materialen, onbewerkt hout, plastic, piepschuim etc.)

art 4.1271 (bodemvreemd materiaal)

Gebiedsspecifiek beleid met betrekking tot bodemvreemd materiaal valt onder het overgangsrecht. In de Achterhoek wil men in de toe te passen grond maximaal 10% onbewerkt hout en steenachtige materialen aanwezig hebben en slechts sporadisch (maximaal 0,1 volumeprocent) aan lichte materialen zoals plastics en piepschuim.

Let op, het ‘civiel-technisch zeven’ niet beschouwen als tussentijdse bewerking betreft maatwerk. Het uitgezeefde bodemmateriaal dient te worden getransporteerd naar een erkend verwerker.

 

 

Beleid

Artikel Bal (Omgevingswet)

Toelichting

§ 2.7 - Toepassen van grond met asbestverdacht/-houdend materiaal

art. 4.1267 (gegevens en bescheiden) + art 4.1271 (bodemvreemd materiaal)

Aanvullende eisen aan onderzoek bij zintuigelijke waarneming asbestverdachtheid met aanscherping maximale concentratie asbest (van 100 naar 50 mg/kg ds). En bij kinderspeelplaatsen 0 (NUL) mg/kg ds betreffen lokale maximale waarden en valt onder overgangsrecht. Het advies richting burgers en bedrijven voor de aanvullende onderzoekseis is op zichzelf geen onderdeel van het overgangsrecht en betreft een beleidsregel.

§ 2.16 - Totaaloverzicht gemeentelijk beleid

art. 4.1272 (kwaliteitseisen)

De toepassingseisen zoals vernoemd in tabel 2.5 van de nota bodembeheer vallen deels onder generiek beleid en deels betreffen het lokale maximale waarden. Deze laatste vallen onder het overgangsrecht. Indien de toepassingseis gelijk is aan de strengste klasse op basis van functie of ontgravingsklasse, dan betreft het generiek beleid (dubbele toets).

Notitie: Ambtelijke wijziging Nota bodembeheer, gemeente Lochem1

art. 4.1272 (kwaliteitseisen) & art. 4.1273 (eisen aan maatwerk bij versoepeling kwaliteitseisen)

Voor de industriegebieden Stijgoord en Diekink in de gemeente Lochem gelden afwijkende toepassingseisen. In afwijking op het generieke beleid mag op deze locaties grond met de kwaliteit Wonen worden toegepast, ondanks dat de ontgravingskwaliteit AW2000 betreft. Dit betreft een lokale maximale waarde, en valt daardoor onder het overgangsrecht.

 

 

 

Bijlage 2: Samenvatting beleidsregels

 

4.1.1Uitbreiding van het bodembeheergebied en acceptatie bodemkwaliteits-kaarten bij toepassen van grond

De volgende bodemkwaliteitskaarten worden door de gemeenten geaccepteerd als bewijsmiddel bij het toepassen van schone grond:

Bodemkwaliteitskaart regio Twente.

Bodemkwaliteitskaart regio Arnhem.

Bodemkwaliteitskaart gemeenten Apeldoorn, Brummen, Epe en Voorst.

 

4.1.2Lokale Maximale Waarden kwaliteitsklasse Industrie (alleen als gevolg van bestrijdingsmiddelen) in én toepassen grond uit de bodemkwaliteitszone ‘Gebieden met diffuus verhoogde gehalten bestrijdingsmiddelen’ in hetzelfde gebied (bodemlaag 0-2 m-mv)

De Lokale Maximale Waarde in de bodemkwaliteitszone ‘Gebieden met diffuus verhoogde gehalten bestrijdingsmiddelen’ is voor de bodemlaag 0-2 m-mv vastgesteld op de kwaliteitsklasse ‘Industrie’ (alleen als gevolg van bestrijdingsmiddelen).

Vrijkomende grond uit de bodemkwaliteitszone ‘Gebieden met diffuus verhoogde gehalten bestrijdingsmiddelen’ moet altijd indicatief worden onderzocht volgens een passende strategie uit de NEN 5740.

Afhankelijk van de onderzoeksresultaten mag de grond in de bodemkwaliteitszone ‘Gebieden met diffuus verhoogde gehalten bestrijdingsmiddelen’ worden toegepast.

De initiatiefnemer van het grondverzet moet met een historisch onderzoek aantonen dat de ontgravings-én toepassingslocatie onderdeel uitmaken van de bodemkwaliteitszone ‘Gebieden met diffuus verhoogde gehalten bestrijdingsmiddelen’.

 

4.1.3Lokale Maximale Waarden betere bovenafdichting oude stortplaatsen (uitgezonderd stortplaatsen met gevoelig bodemgebruik)

De Lokale Maximale Waarde voor een betere bovenafdichting van oude stortplaatsen is vastgesteld op de kwaliteitsklasse ‘Industrie’. Onder voorwaarde dat daarboven een minimaal 0,5 meter dikke afdeklaag wordt aangebracht. De kwaliteit van de afdeklaag moet voldoen aan de gemeentelijke toepassingseis van het gebied waarin de stortplaats ligt.

 

4.1.4Toepassen van grond met asbestverdacht/-houdend materiaal

Toe te passen grond mag maximaal 50mg/kg droge stof (ds) aan -gewogen-asbest en maximaal 10 mg/kg ds (gewogen) aan respirabele vezels bevatten. Uitzondering op deze regel is dat in de toe te passen grond op onverharde kinderspeelplaatsen en

moes-/volkstuin(complex)en zintuiglijk en analytisch geenasbest mag bevatten.

 

4.1.5Toepassen van grond uit de bodemlaag dieper dan 2 meter beneden het maaiveld

De vrijkomende en zintuiglijk niet verontreinigde grond niet-verdachte locaties uit de bodemlaag dieper dan 2 meter beneden het maaiveld mag op dezelfde wijze beoordeeld worden als de bovenliggende bodemlaag van 1,0 meter diepte tot en met 2 meter diepte. Voorwaarden hierbij zijn:

De locatie is niet verdacht voor bodemverontreiniging.

De grond is afkomstig van een ongeroerde bodemlaag.

De grond is zintuiglijk niet verontreinigd.

De grond uit de bodemlaag dieper dan 2 meter beneden het maaiveld is niet verdacht voor verhoogde gehalten aan PFAS-verbindingen.

 

4.1.6Tijdelijke uitname van grond bij graafwerkzaamheden

Bij tijdelijke uitname bij aanleg, vervang- en reparatiewerkzaamheden van ondergrondse infrastructuur zoals kabels, leidingen én bij graafwerkzaamheden voor graafwerkzaamheden op voor bodemverontreiniging niet-verdachte locaties, hoeft de grond niet gescheiden te worden ontgraven. De grond mag worden geroerd en op of nabij dezelfde herkomstlocatie worden teruggeplaatst.

 

4.1.7Gebruik van de bodemkwaliteitskaarten bij bodemverontreinigende activiteiten

Als er geen nulsituatie-onderzoek is uitgevoerd, wordt het eindonderzoek getoetst aan de bodemkwaliteitskaart.

 

4.1.8Toepassen grond uit een oude categorie-1 werk

Grond uit een oude categorie-1 werk (volgens het voormalige Bouwstoffenbesluit) die elders nuttig wordt toegepast moet altijd worden gekeurd. Op basis van de keuringsresultaten worden de hergebruiksmogelijkheden van de grond bepaald.

 

4.1.9Voorkomen verspreiden plaagsoorten (flora) bij grondverzet

De gemeenten stellen dat bij graafwerkzaamheden, het (tijdelijk) opslaan van grond en toepassen van grond aandacht moet worden besteed aan het (eventueel) voor komen van plaagsoorten (flora).

Als een plaagsoort (flora) ter plaatse van graafwerkzaamheden en het tijdelijk opslaan van grond aanwezig is, kunnen mogelijk aanvullende maatregelen worden genomen. Hiervoor moet contact op worden genomen met de betreffende gemeente.

Als een plaagsoort (flora) in de toe te passen grond aanwezig is, of mogelijk aanwezig kan zijn, is het niet toegestaan de grond te hergebruiken/toe te passen.

 

4.1.10De geldigheidsduur van een eventueel uitgevoerd onderzoek en gebruik van de

ontgravings- en toepassingskaart bij een al onderzochte locatie

De gemeenten beschouwen de onderzoeksresultaten als een momentopname en zijn daarom niet ‘onbeperkt houdbaar’. Bij een al uitgevoerd onderzoek moet de initiatiefnemer aan de Omgevingsdienst Achterhoek (namens de gemeenten) aannemelijk maken dat de onderzoeksgegevens hun actualiteitswaarde hebben behouden. Hierbij moet ten minste in ogenschouw zijn genomen:

of de gehanteerde strategie van monstername of analysemethodes voldoende inzicht geven in de algemene bodemkwaliteit;

of de onderzoekslocatie na uitvoering van het laatste volledige onderzoek niet intensiever is gebruikt en geen grondverzet of herinrichting heeft ondergaan;

qua gebruik of inrichting de onderzoekslocatie nog hetzelfde is;

in hoeverre er tussentijds op de onderzoekslocatie activiteiten zijn uitgevoerd die de bodemkwaliteit hebben kunnen beïnvloeden;

dat de relatie tussen de partijkeuring en de tijdelijk opgeslagen grond kan worden aangetoond als deze tussentijds is verplaatst.

 

4.1.11 Gebruik van de ontgravings- en toepassingskaart als al een onderzoek is uitgevoerd

Uitgevoerde partijkeuring en gebruik ontgravingskaart

De mogelijkheid bestaat dat op een locatie van ontgraving al een partijkeuring (BRL 1000 – protocol 1001) of een gelijkwaardig onderzoek van de NEN 574014 is uitgevoerd. Als het onderzoek voldoet aan de vereisten voor een bewijsmiddel uit het Besluit en representatief is voor de meest recente (terrein)situatie, dan moet dit onderzoek worden gebruikt als bewijsmiddel.

Uitgevoerd onderzoek en gebruik toepassingskaart

Uit een al uitgevoerd onderzoek kan blijken dat de kwaliteit van de ontvangende bodem slechter of juist beter is dan de toepassingseis van de bodemkwaliteitszone waarin de locatie is gelegen. In die situatie geldt de toepassingseis zoals deze is weergegeven op de toepassingskaarten, ongeacht de vastgestelde bodemkwaliteitsklasse en mogelijk gevolgen voor de toepassingseis.

Uitgevoerd verkennend onderzoek en gebruik ontgravingskaart

De gemeenten vinden het niet redelijk dat, na het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek, een aanvullende partijkeuring moet plaatsvinden. Als het bodemonderzoek nog representatief is voor de meest recente (terrein)situatie én het maximaal vastgestelde (gestandaardiseerde) gehalten van de stoffen voldoen aan kwaliteitsklasse van de betreffende bodemkwaliteitszone (zie de kaartbijlagen N3), er geen aanvullende partijkeuring hoeft te worden uitgevoerd. De ontgravingskaart mag dan worden gebruikt als bewijsmiddel voor de elders toe te passen grond. Het bodemonderzoek wordt hierbij als aanvullend ‘bewijsmiddel’ gebruikt.

 

4.1.12Andere projecten met grootschalig grondverzet

In een grondstomenplan voor grootschalig grondverzet wordt minimaal opgenomen:

Aan- en/of inleiding.

Wettelijk kader en onderbouwing dat aan artikel 4.1269 Bal (nuttige/functionele en ruimtelijk gewenste toepassing) wordt voldaan.

Een technische onderbouwing waarmee wordt aangetoond dat wordt voldaan aan artikel 4.1274 Bal; de “technische” aspecten van het grootschalige grondverzet (opbouw van de toepassing / eventuele deklaag / herkenbaarheid / kwaliteit grond / etc.).

Uitvoeringsaspecten (betrokkenen / periode / meldingsregime / kwaliteitsverklaringen / registratie / oplevering / beheerder).

Beheer / nazorg (in stand houden van toepassing en eventuele leeflaag / eventueel risico dat het grootschalig grondverzet niet wordt afgerond en wie dan verantwoordelijk is / eventueel een monitoringsprogramma).

Het plan kan voorzien worden met enkele bijlagen (bijvoorbeeld de ligging / opbouw van de toepassing / verwachte ontgravingskwaliteit -boven- en ondergrond- in het ontgravingsgebied).

 

4.1.13Melden tijdelijke opslag voorafgaand een de definitieve toepassing

Als bekend is waar de grond, die tijdelijk is opgeslagen, wordt toegepast, hoeft voorafgaand aan de tijdelijke opslag alleen de melding voor de toepassing van deze grond te worden gedaan. Bij de melding moet wel de locatie en duur van de tijdelijke opslag worden vermeld.

De kwaliteit van de grond die tijdelijk wordt opgeslagen moet voldoen aan de vastgestelde bodemkwaliteitsklasse dan wel de vastgestelde Lokale Maximale Waarden ter plaatse.


1

Nota bodembeheer Regio Achterhoek, Lievense Milieu B.V., kenmerk: SOB011396.RAP002, 2020.

2

Addendum Nota bodembeheer Regio Achterhoek in verband met de Omgevingswet, Witteveen + Bos, projectcode 130525, 17 maart 2023.

3

Regionale bodemkwaliteitskaart Twente, Witteveen+Bos Raadgevende ingenieurs B.V., projectcode: ES349-1, 23 maart 2018. Gemeenten: Almelo, Borne, Dinkelland (Noaberkracht), Enschede, Haaksbergen, Hellendoorn, Hengelo, Hof van Twente, Losser, Oldenzaal, Rijssen-Holten, Tubbergen (Noaberkracht), Twenterand, Wierden, Waterschap Vechtstromen. https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/externebijlagen/exb-2020-42585/1/bijlage/exb-2020-42585.pdf

4

Bodemkwaliteitskaart regio Arnhem, CSO, projectcode: 08K118, 5 oktober 2010. Addendum bodemkwaliteitskaart, kentallen voor standaardbodem, Witteveen+Bos, projectcode: AH644-1, 21 augustus 2014. Actualisatie bodembeleid en klantgerichte kaarten voor regio MRA, Witteveen+Bos, projectcode: 109993/18-013.498, 5 september 2018.Gemeenten: Arnhem, Doesburg, Duiven, Lingewaard, Overbetuwe, Renkum, Rheden, Rijnwaarden, Rozendaal, Westervoort en Zevenaar.https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/externebijlagen/exb-2017-10752/1/bijlage/exb-2017-10752.pdf

5

Bodemkwaliteitskaart gemeenten Apeldoorn, Brummen, Epe en Voorst, documentnummer: SOB005100.RAP002, Lievense Milieu B.V., 2020.https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/externebijlagen/exb-2021-24823/1/bijlage/exb-2021-24823.pdf

6

Bronswijk et al. (2003) en De Jong en Van der Hoek (2009), PBL/dec13; http://www.clo.nl/indicatoren/nl026405-bestrijdingsmiddelen-in-de-bodem; en https://www.clo.nl/indicatoren/nl0048-bestrijdingsmiddelengebruik-door-de-overheid.

7

Nota bodembeheer, grondstromenbeleid regio Zuidoost-Utrecht, Milieudienst Zuidoost-Utrecht, oktober 2011.

8

NEN 5740 – Bodem – Landbodem – Strategie voor het uitvoeren van verkennend bodemonderzoek – Onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van bodem en grond.

9

Hieronder wordt verstaan: wonen met tuin, onverharde recreatiegebieden en kinderspeelplaatsen (zoals bijvoorbeeld openbare kinderspeelplaatsen, speelplaatsen bij scholen, speelplaatsen bij -particuliere- kinderopvanginstellingen), intensief gebruikt openbaar groen (zoals bijvoorbeeld parken en plantsoenen, moes- en volkstuincomplexen.

10

De richtlijn voor risicogestuurd werken bij tijdelijk uitplaatsen (zonder afvoer van grond) met betrekking tot asbest in puinhoudende bodem, Een werkgroep bestaande uit vertegenwoordigers van decentrale overheden, bedrijfsleven, Inspectie Leefomgeving en Transport, Inspectie SZW en Rijkswaterstaat Bodem+, 30 april 2020.

11

Monsterneming voor partijkeuringen grond en baggerspecie, BRL 1000 – protocol 1001.

12

Landelijk protocol omgaan met Aziatische duizendknopen, Aequator Groen & Ruimte, Stichting Probos & Geofoxx milieuexpertise, 14 oktober 2019.