Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Uithoorn

Beleidsregels bijzondere bijstand 2012

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieUithoorn
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels bijzondere bijstand 2012
CiteertitelBeleidsregels bijzondere bijstand 2012
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Beleidsregels bijzondere bijstand 2010.

Deze regeling bevat de vroegst mogelijke datum van inwerkingtreding.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

02-02-2024nieuwe regeling

27-12-2012

gmb-2024-51611

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels bijzondere bijstand 2012

 

1. Inleiding

In mei 2011 zijn de gemeenteraden van Aalsmeer en Uithoorn geïnformeerd over de evaluatie1 van het minimabeleid 2007 - 2010 van de gemeenten Aalsmeer en Uithoorn. In deze evalutatie is uitvoerig teruggeblikt op het beleid en de uitvoering van het beleid in de periode 2007 – 2010.

 

Naar aanleiding van de evaluatie hebben geen grote wijzigingen plaatsgevonden in het beleid voor de doelgroep minima. Dit betekent dan ook, dat de vier doelstellingen zoals genoemd in de beleidsnotitie Minimabeleid 2007 – 2010 ook voor de jaren 2011 – 2014 gehandhaafd blijven. Deze doelstellingen zijn:

 

  • het verstrekken van (financiële) voorzieningen voor mensen met een minimum inkomen die voldoen aan de vastgestelde criteria;

  • het (re)activeren van mensen met als streven hen uit hun sociale en financiële isolement te halen;

  • het (optimale) gebruik van regelingen voor hen die daar voor in aanmerking komen stimuleren;

  • aanbieden van budgetvoorlichting, budgetbegeleiding en schuldhulpverlening aan hen die ervoor in aanmerking komen.

Re-integratie naar betaald werk wordt gezien als één van de belangrijkste maatregelen om de (socia- le) armoede tegen te gaan. In de jaren 2011 – 2014 blijft dit het beleidsmatige uitgangspunt: betaald werk vermindert de kansen op armoede en sociale uitsluiting. De werkelijkheid is echter dat er ook mensen zijn die vanwege een lichamelijke of geestelijke handicap niet in staat zijn voltijd werk te ver- richten en dientengevolge geen zicht hebben op een hoger inkomen. Dit geldt ook voor personen die geen arbeidsplicht meer hebben (personen ouder dan 65 jaar).

 

Het minimabeleid van de gemeenten Aalsmeer en Uithoorn maakt daarom onderscheid tussen twee doelgroepen minima namelijk degenen mét en degenen zonder arbeidsperspectief. Het belangrijkste argument om te kiezen voor deze doelgroepen is dat bij de eerste categorie op termijn uitzicht bestaat op een hoger inkomen maar bij de tweede categorie het arbeidsperspectief ontbreekt en zij daardoor ook op langere termijn geen uitzicht hebben op een hoger inkomen. Het onderscheidt:

 

Categorie a: personen met arbeidsperspectief

Voor de doelgroep met arbeidsperspectief, wordt voor het recht op een voorziening de norm van 110% van de bijstandsnorm gehanteerd.

 

Categorie b: personen zonder arbeidsperspectief

Voor de doelgroep die langdurig van het minimumniveau moeten rondkomen en waarbij het arbeidsperspectief ontbreekt, wordt voor het recht op een voorziening de norm van 125% van de bijstands- norm gehanteerd. De volgende personen vallen onder de doelgroep van 125%:

  • personen ouder dan 65 jaar;

  • de persoon, die behoren tot de doelgroep chronisch zieken, gehandicapten en ouderen;

  • personen die door de gemeente individueel beoordeeld zijn als mensen die langdurig op het minimumniveau leven en bij wie (enig) arbeidsperspectief ontbreekt. Het gaat hier om indivi- dueel maatwerk.

1.2. Begripsbepalingen

De alleenstaande, de alleenstaande ouder met zijn ten laste komende kinderen of het gezin heeft recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande, de alleenstaande ouder met zijn ten laste komende kinderen of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere om- standigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het ver- mogen en het inkomen voorzover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.

 

De wettelijke bepalingen die van belang zijn voor de verlening van bijzondere bijstand zijn opgenomen in artikel 5, onder d ex artikel 35 van de Wet werk en bijstand (WWB).

 

Armoedebeleid in plaats van minimabeleid

Naar aanleiding van de evaluatie is er voor gekozen om in Aalsmeer en Uithoorn voor de komende vier jaar, met ingang van 2011, de term “armoedebeleid” te hanteren in plaats van “minimabeleid”. Deze term is breder en past beter bij de ontwikkelingen binnen de beide gemeenten en de collegeprogramma’s 2010 - 2014 van beide gemeenten.

 

1.3. Onderscheid algemene en bijzondere bijstand

Algemene bijstand: de bijstand ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan;

 

Aan de algemene bijstand ligt het uitgangspunt ten grondslag dat het normbedrag, dat is bedoeld ter voorziening in de algemene kosten van het bestaan met inbegrip van het component reservering, in beginsel toereikend is. De algemene bijstand is dus een uitkering voor levensonderhoud die als het ware is opgebouwd uit een aantal deeluitkeringen: een woonkostendeel, een kledingdeel, een voedseldeel etc.

 

Hoewel het inkomen in principe geacht wordt toereikend te zijn voor de algemene kosten van levens- onderhoud, kan de financiële positie van mensen die langdurig op een minimum inkomen zijn aangewezen toch onder druk komen te staan als er na verloop van tijd geen enkel perspectief blijkt te zijn om middels inkomen uit arbeid het inkomen te verhogen. Dit is voor het Ministerie van SZW daarom de reden geweest om het niveau van de noodzakelijke bestaanskosten voor personen van 65 jaar en ouder hoger vast te stellen dan voor diegene jonger dan 65 jaar.

 

Bijzondere bijstand: recht op bijzondere bijstand heeft degene, die als gevolg van bijzondere indi- viduele omstandigheden wordt geconfronteerd met noodzakelijke bestaans- kosten waarin de algemene bijstand niet voorziet en die de aanwezige draag- kracht te boven gaan.

 

Door bijzondere omstandigheden kan zich de situatie voordoen dat in het individuele geval het inko- men van belanghebbende niet volledig toereikend is ter voorziening in bepaalde noodzakelijke kosten. Voorzover de belanghebbende voor dergelijke kosten geen beroep kan doen op een voorliggende voorziening en deze uitgaven naar het oordeel van het college evenmin uit de eigen middelen kunnen worden voldaan, kan daarvoor bijzondere bijstand worden verstrekt.

 

Om recht te hebben op bijzondere bijstand is het géén vereiste dat belanghebbende ook recht heeft op algemene bijstand. Ook personen die geen algemene bijstand ontvangen kunnen, indien zij onvoldoende financiële draagkracht hebben, voor bijzondere bijstand in aanmerking komen.

 

1.4. Richtlijnen

Uitgangspunt van de WWB is, dat de bijstand wordt afgestemd op de persoonlijke omstandigheden van persoon en gezin (individualiseringsprincipe). Individualiseren is een opdracht die bij de toepassing van de WWB en van het gemeentelijk beleid moet worden uitgevoerd. Steeds moet dus in het individuele geval beoordeeld worden of de omstandigheden aanleiding zijn gebruik te maken van de in de WWB neergelegde mogelijkheden tot individualisering.

 

De combinatie van persoonlijke omstandigheden zoals langdurige werkloosheid en/of bijstandsafhankelijkheid, de gezinssituatie, schuldenproblematiek, psychische problemen moeten bij de beoordeling van de aanvraag worden betrokken. Het kan een reden zijn om de aanvraag in overleg met de klant uit te breiden of van invloed zijn op de vorm waarin de bijstand wordt verstrekt (bijvoorbeeld bijstand ‘om niet’ in plaats van leenbijstand).

 

Het geven van richtlijnen lijkt haaks te staan op de opdracht om te individualiseren. Toch zijn richtlijnen noodzakelijk. Individualisering mag niet leiden tot willekeurige besluitvorming. Richtlijnen moeten waarborgen dat bij de uitvoering het gelijkheidsbeginsel op juiste wijze wordt gehanteerd. Gelijke ge- vallen (situaties waarin de omstandigheden gelijk zijn) moeten immers gelijk worden behandeld. Verder geven richtlijnen tot op zekere hoogte duidelijkheid aan de burger die een verzoek om bijzondere bijstand doet.

1.4.1. Wetswijzigingen per 1 januari 2012

Op 1 januari 2012 is de Wet van 22 december 2011, Stb. 650, tot wijziging van de Wet werk en bij- stand en samenvoeging van die wet met de Wet investeren in jongeren gericht op bevordering van deelname aan de arbeidsmarkt en vergroting van de eigen verantwoordelijkheid van uitkeringsgerech- tigden, in werking getreden.

 

Een gevolg van de inwerkingtreding van deze wet is –onder meer–, dat de beleidsregels gewijzigd dienen te worden in verband met de wijziging van de normen, de wijziging van de begrippen en verwij- zingen naar diverse artikelen per 1 januari 2012. Zo dient bijvoorbeeld de verwijzing in de beleidsre- gels naar “gehuwd” aangepast te worden in “gezin”.

 

Verder geldt met ingang van 1 januari 2012, dat een alleenstaande (ouder) of een gezin uitsluitend in aanmerking komt voor categoriale bijzondere bijstand indien het in aanmerking te nemen inkomen niet hoger is dan 110% van de toepasselijke bijstandsnorm. De Beleidsregels dienen hierop aangepast te worden. De inkomensgrens geldt overigens niet voor ander minimabeleid.

1.4.2. Overgangsrecht per 1 januari 2012

Zoals hiervoor is aangegeven, is de WWB per 1 januari 2012 op enkele vlakken dusdanig gewijzigd, dat het noodzakelijk is om overgangsrecht te formuleren voor de bijzondere bijstand.

 

  • In het geval de ingansdatum van de bijzondere bijstand, en daarmee de draagkrachtperiode, ligt in 2011 zijn de bepalingen van de WWB per 31 december 2011 van toepassing. Gedurende de draagkrachtperiode vindt geen bijstelling van de draagkracht plaats aangezien de toekenning im- mers al heeft plaatsgevonden, behoudens hetgeen bepaald is in paragraaf 2.4.5.

  • In het geval belanghebbende in 2012 een nieuwe aanvraag bijzondere bijstand indient, dan geldt het volgende. Wanneer belanghebbende op 31 december 2011 geen algemene bijstand ontving, is de 'nieuwe' WWB van toepassing (huishoudinkomenstoets). Wanneer belanghebbende op 31 december 2011 wel algemene bijstand ontving, dan geldt er tot 1 juli 2012 overgangsrecht.

  • Wanneer de bijzondere bijstand wordt toegekend in het eerste half jaar, dan is voor de gehele duur van de toekenning de 'oude' WWB van toepassing. Wanneer de bijzondere bijstand wordt toegekend in het tweede half jaar, dan is de 'nieuwe' WWB van toepassing.

  • Gedurende de draagkrachtperiode vindt geen bijstelling van de draagkracht plaats. De wetswijzi- ging leidt in deze situatie dan ook niet tot "gewijzigde omstandigheden".

Het vorenstaande is in overeenstemming met de visie van Schulinck.

 

1.5. Legitimatie

Op grond van artikel 17, derde lid, WWB dienen ter vaststelling van de identiteit van de belanghebbende met de Nederlandse nationaliteit een paspoort of een Europese identiteitskaart te worden overgelegd. Voor de belanghebbende zonder de Nederlandse nationaliteit dienen ter vaststelling van de identiteit het vreemdelingendocument van het type I, II, III, IV of EU/EER, de verblijfskaart van het Mi- nisterie van Buitenlandse Zaken (legale vreemdelingen), een buitenlands paspoort (geeft geen recht op bijstand) of een vreemdelingendocument van het type W.

 

In principe dient een rijbewijs niet ter vaststelling van de identiteit in het kader van de beoordeling van het recht op bijstand. De reden hiervoor is dat dit document geen nationaliteit vermeldt. Weliswaar noemt de artikelen 17, vierde lid, WWB een geldig rijbewijs als identificatiemiddel doch uit de Memorie van Toelichting op deze artikelen blijkt dat een rijbewijs niet kan dienen ter vaststelling van de identiteit van de belanghebbende, maar enkel van de identiteit van derden. Ook gelet op het dwingendrechtelij- ke karakter van artikel 17, derde lid, WWB, staat deze bepaling in de weg bij het vaststellen van de identiteit aan de hand van een rijbewijs [CRvB 02-01-2008, 06/7142 WWB + 06/7143 WWB].

 

In uitzonderlijke situaties en uit coulance kan genoegen genomen worden met een overgelegd Neder- lands rijbewijs ter vaststelling van de identiteit van de belanghebbende. Daarbij dient de belangheb- bende wel duidelijk te kennen gegeven te worden dat in het vervolg overlegging van een paspoort (of een ander soortgelijk document) ter identificatie vereist is. In de rapportage dient het vorenstaande gemotiveerd te worden.

 

1.6. Terugwerkende kracht/ tijdstip aanvraag

In beginsel verbiedt artikel 44, eerste lid, WWB bijstandsverlening vanaf een eerdere datum dan de datum waarop belanghebbende zich heeft gemeld voor de aanvraag. Uitgangspunt is dat een aan- vraag om bijzondere bijstand moet worden ingediend vóórdat de kosten zijn gemaakt. Immers vooraf, voordat de kosten zijn gemaakt, moet worden vastgesteld of de kosten noodzakelijk zijn.

 

Onder omstandigheden is bijstandsverlening met terugwerkende kracht wel mogelijk. In de aard van de bijzondere omstandigheden, waardoor het recht op bijzondere bijstand kan zijn ontstaan, kan im- mers besloten liggen dat een aanvraag indienen voordat de kosten zijn gemaakt niet (goed) mogelijk is. Anderzijds kan een strikte uitleg van het verbod op bijstand met terugwerkende kracht leiden tot administratieve lastenverzwaring omdat in dat geval voor elke afzonderlijke kostenpost een aanvraag om bijzondere bijstand moet worden ingediend. Meerdere kleine posten tegelijkertijd in behandeling nemen brengt "winst" (omdat er minder aanvragen afzonderlijk behandeld moeten te worden).

 

Hetzelfde geldt als het kosten betreft waarvoor de zorgverzekering een vergoeding verstrekt. Het is praktischer om een aanvraag in te nemen als de vergoeding van de zorgverzekering bekend is. Bij het bepalen van de hoogte van de bijzondere bijstand moet immers rekening worden gehouden met het bedrag dat de zorgverzekeraar vergoed (voorliggende voorziening).

1.6.1 Algemene uitgangspunt en uitzonderingen

Het algemene uitgangspunt is dat een aanvraag om bijzondere bijstand moet worden ingediend vóór- dat de kosten zijn gemaakt. Hierop zijn de volgende uitzonderingen mogelijk:

 

  • Een aanvraag voor de eigen bijdrage in ziektekosten kan worden ingediend binnen twee maanden nadat de kennisgeving van de zorgverzekeraar is ontvangen.

  • Een aanvraag voor overige kosten kan, met inachtneming van hetgeen bepaald is in paragraaf 1.6, ingediend worden binnen twee maanden nadat de kosten zijn opgekomen.

  • Ingeval de eigen bijdrage voor tandartsbehandelingen (na mogelijke vergoeding van de zorgver- zekeraar) meer bedraagt dan € 500,-- wordt advies aangevraagd bij de Argonaut. In deze situatie dient eerst de aanvraag ingediend te worden, voordat de kosten zijn gemaakt. Indienen kan dan op basis van een door de tandarts op te stellen kostenbegroting.

  • Indien de aard van de bijzondere omstandigheden het tijdig indienen van de aanvraag voor de kosten onmogelijk maakt, kan met terugwerkende kracht bijzondere bijstand worden toegekend. In de rapportage met betrekking tot de aanvragen achteraf zal op de motivering van dit aspect na- drukkelijk moeten worden ingegaan. Zijn deze omstandigheden niet vastgesteld, dan kan niet tot bijzondere bijstandsverlening worden overgegaan.

Zo veel als mogelijk dient voorkomen te worden dat aanvragen bijzondere bijstand worden ingediend voor een bedrag lager dan € 45,--. Men mag dan kosten “opsparen” tot een bedrag hoger dan € 45,--, zodat op dat moment een aanvraag ingediend kan worden. Een ingediende aanvraag bijzondere bij- stand voor minder dan € 45,-- dient echter afgehandeld te worden.

 

1.7. Goedkoopst adequate voorziening

De hoogte van de te verlenen bijzondere bijstand wordt (individueel) bepaald door de hoogte van de noodzakelijke kosten. Daarbij geldt als uitgangspunt dat, wanneer ter zake van bepaalde kosten meerdere (adequate) voorzieningen mogelijk zijn, voor de goedkoopste voorziening moet worden gekozen.

 

Ook al staat vast dat er een noodzaak bestaat tot het maken van bepaalde kosten, wil dat nog niet zeggen dat het dagelijks bestuur voor deze kosten, ongeacht de hoogte ervan, bijzondere bijstand moet/zal verlenen. In beginsel komt alleen de goedkoopste adequate voorziening voor bijzondere bij- stand in aanmerking. Kiest de belanghebbende voor een relatief duurdere voorziening, dan leidt dit ertoe dat de kosten in het geheel niet als noodzakelijk in de zin van artikel 35 WWB kunnen worden aangemerkt. Indien het verschil redelijk en relatief klein is (de belanghebbende heeft bijvoorbeeld een laminaatvloer aangeschaft in plaats van linoleum) dan kan het college er uiteraard ook voor kiezen om bijzondere bijstand te verlenen ter hoogte van de goedkoopste adequate voorziening. Het verschil met de duurdere voorziening komt dan volledig voor rekening van de belanghebbende.

 

Voor reis- of vervoerskosten betekent dit in het algemeen dat vergoeding op basis van het goedkoopste openbaar vervoer toereikend is. Bij de verlening van bijzondere bijstand voor bijzondere kosten is vaak behoefte aan richtprijzen voor het vaststellen van de hoogte van de bijzondere bijstand. De Nibud prijzengids kan als uitgangspunt dienen voor de vaststelling van de noodzakelijke hoogte van de te verstekken bijzonder bijstand.

 

Hiertoe nog de volgende opmerking: het zonder meer vaststellen of maximeren van de hoogte van de te verstrekken bijzondere bijstand op de toepasselijke richtprijzen is echter niet altijd toegestaan. Vol- gens de CRvB mag het college er namelijk niet zonder meer van uitgaan dat de noodzakelijke kosten in een individuele situatie overeenkomen met de richtprijzen.

 

1.8 Voorliggende voorziening

De bijzondere bijstand in relatie tot voorliggende voorzieningen staat vermeld in artikel 15 WWB. De WWB biedt de mogelijkheid om af te wijken van de algemene regel. Bij de beoordeling van een aan- vraag moet men steeds alert zijn op de mogelijkheid die de wet biedt om op grond van de individuele omstandigheden bijstand te verlenen in gevallen waarin op het eerste gezicht bijstandsverlening niet mogelijk lijkt.

 

Geen bijstand wordt verleend voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de klant toereikend en passend te zijn (artikel 5, onderdeel f, WWB). Wanneer artikel 15 WWB aan de toewijzing in de weg staat, komt het dagelijks bestuur niet meer toe aan een toetsing aan artikel 35 WWB (zie CRvB 21-03-2007, nr. 05/2419 WWB).

 

In de volgende gevallen bestaat er in beginsel geen recht op bijstand:

  • De kosten van de gevraagde voorziening worden vergoed op basis van een voorliggende voorziening.

  • Binnen de voorliggende voorziening is bewust de beslissing genomen dat de gevraagde voorziening niet noodzakelijk is. Het is dan niet mogelijk om in het kader van de WWB betreffende kosten wel als noodzakelijk aan te merken.

  • Binnen de voorliggende voorziening is bewust de beslissing genomen dat de gevraagde voorziening in een specifieke situatie niet noodzakelijk is. Er heeft in dat geval dus al een indivi- duele beoordeling plaatsgevonden door de instantie die de voorliggende voorziening uitvoert.

In de volgende gevallen bestaat er in beginsel wel recht op (aanvullende) bijstand:

  • Binnen de voorliggende voorziening is om budgettaire redenen besloten om de gevraagde voorziening niet of slechts gedeeltelijk te vergoeden. Bij gedeeltelijke vergoeding is doorgaans aanvullende bijstandsverlening mogelijk. Dit is bijvoorbeeld het geval ten aanzien van eigen bijdragen (vergoeding van tandartskosten tot 80%).

  • Binnen de voorliggende voorziening is om overwegingen ten aanzien van de vaststelling van de reikwijdte van de voorliggende voorziening besloten om de gevraagde voorziening niet te vergoeden.

Indien het dagelijks bestuur van plan is een bijstandsaanvraag met toepassing van artikel 15 WWB af te wijzen omdat de aanvrager een beroep kan doen op een voorliggende voorziening dan zal hier een deugdelijk onderzoek aan ten grondslag moeten liggen. Dit volgt uit artikel 3:2 Awb.

 

In het kader van het onderzoek is het aan te raden om niet alleen af te gaan op de verklaringen van de belanghebbende omtrent de voorliggende voorziening, maar om ook (zo mogelijk schriftelijke) informatie in te winnen bij de instantie die de voorliggende voorziening uitvoert. Dit kunnen overigens ook bewijsstukken zijn waarover de belanghebbende de beschikking heeft.

 

In het algemeen is het zo dat de Zorgverzekeringswet (Zvw) en AWBZ alle noodzakelijke ziektekosten vergoeden. Beide regelingen gelden samen als een toereikende en passende voorliggende voorzie- ning (artikel 15 WWB). Dit betekent dat kosten die niet door de Zvw of AWBZ worden vergoed ook niet in aanmerking komen voor bijzondere bijstand.

 

Opgemerkt wordt nog het volgende. Een door de gemeente afgesloten collectieve aanvullende ziektekostenverzekering kan niet worden aangemerkt als een voorliggende voorziening, indien de belang- hebbende zich daarbij niet heeft aangesloten. De kosten voor het afsluiten van een aanvullende ziektekostenverzekering zijn namelijk vrijwillig te maken kosten. Dit betekent ook dat het niet hebben van een aanvullende ziektekostenverzekering niet gezien kan worden als een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan.

2. Beoordeling aanvraag bijzondere bijstand

De CRvB leidt uit artikel 35, eerste lid, WWB een dwingende volgorde af waarin het dagelijks bestuur de diverse aspecten van het recht op bijzondere bijstand dient te beoordelen. Daarmee dient bij de beoordeling van het recht op bijzondere bijstand de volgende volgorde te worden aangehouden:

 

  • 1.

    Doen de kosten zich voor?

    Zo ja, beoordeel dan vraag 2. Zo nee, wijs de aanvraag af.

  • 2.

    Zijn de kosten in het individuele geval noodzakelijk?

    Zo ja, beoordeel dan vraag 3. Zo nee, wijs de aanvraag af.

  • 3.

    Vloeien de kosten voort uit bijzondere individuele omstandigheden?

    Zo ja, beoordeel dan vraag 4, zo nee wijs de aanvraag af.

  • 4.

    Kunnen de kosten worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm?

    Zo nee, wijs de aanvraag toe. Zo ja, wijs de aanvraag af.

Géén beoordelingsvrijheid

Het dagelijks bestuur heeft bij de beantwoording van vraag 2 en vraag 3 géén beoordelingsvrijheid, maar wel een zekere beoordelingsruimte. Dit kan als volgt worden verduidelijkt. Kosten van een basale woninginrichting zijn objectief noodzakelijke kosten van het bestaan: voor hun bestaan hebben mensen nu éénmaal een woning nodig die met basisgoederen, bijvoorbeeld een tafel met stoelen en een koelkast, is ingericht. Het dagelijks bestuur dient in een dergelijke situatie wél te beoordelen of er in het individuele geval ook daadwerkelijk sprake is van zulke kosten en, zo ja, of (de vervanging van) het desbetreffende goed noodzakelijk is (beoordelingsruimte).

 

Het is onjuist om een aanvraag om bijzondere bijstand slechts te beoordelen in het kader van het ter zake gevoerde beleid, en na te laten om te beoordelen of er in de situatie van belanghebbende sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten (beantwoording van vraag 2 en 3). Bij artikel 35, eerste lid, WWB is namelijk geen sprake van een discretionaire bevoegdheid maar van een gebonden bevoegdheid, hetgeen betekent dat indien is voldaan aan de wettelijke voor- waarden voor de uitoefening van die bevoegdheid, het betrokken bestuursorgaan gehouden is bijzon- dere bijstand te verlenen.

 

Wél beoordelingsvrijheid

Vanwege het bestaan van beoordelingsvrijheid bij de beantwoording van de vraag of de kosten kun- nen worden voldaan uit de aanwezige draagkracht (vraag 4) zal de rechter de wijze waarop het dage- lijks bestuur deze vraag heeft beantwoord slechts terughoudend (kunnen) toetsen. Dit betekent dat de rechter slechts toetst of het dagelijks bestuur in redelijkheid is kunnen komen tot de wijze van beant- woording van vraag 4.

 

2.1. Vraag 1: doen de kosten zich voor?

Wil een belanghebbende in aanmerking kunnen komen voor bijzondere bijstand voor bepaalde kosten dan zal hij om te beginnen de gestelde kosten ook daadwerkelijk moeten hebben. Indien de kosten niet daadwerkelijk gemaakt worden, is er geen verlening van bijzondere bijstand mogelijk. Ook in de volgende gevallen komt de CRvB tot de conclusie dat de kosten zich niet werkelijk voordoen:

 

  • Kosten zijn al voldaan

    Volgens jurisprudentie van de CRvB vloeit uit artikel 11, eerste lid, WWB voort dat in beginsel geen plaats is voor bijstandsverlening voor kosten waarin ten tijde van de aanvraag al is voorzien.

  • Gederfd inkomen

    Het niet ontvangen van bepaalde inkomsten zijn geen kosten. In dit verband oordeelde de CRvB dat bij een verminderde teruggave van belastinggelden niet gesproken kan worden van kosten als bedoeld in artikel 35, eerste lid, WWB.

    In deze zaak werd de in de vorm van een geldlening verstrekte bijstand achteraf omgezet in bijstand om niet. De belastingdienst telde de bijstand om niet vervolgens op bij het inkomen over het betreffende jaar en verminderde de teruggave van belastinggelden. Verlening van bijstand ter compensatie van de verminderde belastingteruggave is niet mogelijk.

  • Kosten gevorderd van een andere dan de aanvrager

    Als de kosten waarvoor bijstand wordt gevraagd van een ander dan de aanvrager worden gevorderd, komen deze niet voor bijstandsverlening in aanmerking.

  • Aantoonplicht belanghebbende

    Het ligt op de weg van de aanvrager om aan te tonen dat de kosten waarvoor hij bijzondere bijstand vraagt ook daadwerkelijk zijn of worden gemaakt. Slaagt hij hier niet in dan wordt de aanvraag afgewezen. Het aantonen van de kosten kan bijvoorbeeld door middel van het overleggen van bewijsstukken in de vorm van nota's. Wanneer een belanghebbende niet (met nota’s) kan aantonen dat de bijzondere bijstand is besteed conform de toekenning ervan kan worden vastge- steld dat de inlichtingenplicht niet is nagekomen, waardoor het recht op (bijzondere) bijstand niet is vast te stellen. Vervolgens kan tot intrekking en terugvordering overgaan worden.

2.2. Vraag 2: zijn de kosten in het individuele geval noodzakelijk?

De WWB kent geen definitie van het begrip "noodzakelijke kosten van het bestaan". Per situatie zal moeten beoordeeld worden, of de kosten in het individuele geval voor de desbetreffende persoon noodzakelijk zijn. In ieder geval worden niet tot de noodzakelijke kosten van het bestaan gerekend kosten met betrekking tot:

  • de voldoening van alimentatieverplichtingen;

  • de betaling van een boete;

  • geleden of toegebrachte schade;

  • vrijwillige premiebetaling in het kader van een publiekrechtelijke verzekering;

  • kosten van medische handelingen en verrichtingen die gerekend kunnen worden tot de ont- wikkelingsgeneeskunde als bedoeld in de Wet op bijzondere medische verrichtingen, of wan- neer zodanige medische behandelingen en verrichtingen buiten Nederland plaatsvinden.

Het is geen limitatieve opsomming. Alleen de kostensoorten die in de wet als niet noodzakelijk worden aangemerkt, zijn opgenomen.

 

Het is dus niet zo dat alle overige kosten voor bijzondere bijstand in aanmerking komen. Ook andere kosten kunnen gezien hun aard, in principe niet voor bijzondere bijstand in aanmerking komen. Voor- beelden daarvan zijn de kosten die samenhangen met het aanschaffen van legitimatiebewijzen, rijbe- wijzen en vreemdelingendocumenten. Deze kosten horen uit het inkomen of de uitkering betaald te worden. Dit geldt ook voor de kosten van naturalisatie. Deze kosten zijn niet noodzakelijk en voorzien- baar.

 

Noodzakelijk

Het is alleen mogelijk om bijzondere bijstand te verlenen voor noodzakelijke bestaanskosten. Het be- grip 'noodzakelijke kosten' mag in dit verband niet te eng worden uitgelegd. Zo zijn de noodzakelijke bestaanskosten niet beperkt tot de eerste levensbehoeften. Ook is voor de beoordeling van het recht op bijzondere bijstand niet bepalend of de kosten, gelet op hun aard, naar de eisen van de samenle- ving als niet noodzakelijk kunnen worden aangemerkt, maar zijn de omstandigheden in het individuele geval bepalend.

 

  • Medische noodzaak

    Voor de beoordeling van de noodzakelijkheid van de kosten is niet steeds een medische nood- zaak vereist. Ook andere omstandigheden kunnen kosten noodzakelijk maken. Medische kosten zijn niet noodzakelijk als niet is gebleken van een medisch objectiveerbare aandoening.

  • Lening voor de kosten afgesloten

    Voor zover op een lening die voor de kosten is afgesloten nog moet worden afgelost, geldt niet dat reeds in de kosten is voorzien en er hierom geen recht op bijzondere bijstand bestaat. Wel mag er niet teveel tijd verstrijken tussen het moment van opkomen van de kosten en het aanvragen van bijstand, wil er niet feitelijk sprake zijn van een aanvraag om bijstand voor een schuld.

Geen noodzaak

Omgekeerd is het noodzakelijkheidcriterium ook weer niet zo ruim dat er nooit grond zou zijn voor een afwijzing op grond van het feit dat de kosten niet noodzakelijk zijn. In de volgende gevallen acht de CRvB geen noodzaak aanwezig voor het verlenen van bijzondere bijstand.

 

  • Er is een goedkopere adequate voorziening

    Ook al staat het buiten kijf dat er een noodzaak bestaat tot het maken van bepaalde kosten, dat wil nog niet zeggen dat het dagelijks bestuur voor deze kosten ongeacht de hoogte ervan bijzon- dere bijstand moeten verlenen. In beginsel komt alleen de goedkoopst adequate voorziening voor bijzondere bijstand in aanmerking.

     

    Kiest de belanghebbende voor een relatief dure voorziening, dan leidt dit ertoe dat de kosten in het geheel niet als noodzakelijk in de zin van artikel 35 WWB kunnen worden aangemerkt.

     

    Indien de belanghebbende een relatief dure voorziening heeft aangeschaft (bijvoorbeeld een lami- naatvloer in plaats van linoleum) dan kan het dagelijks bestuur er uiteraard ook voor kiezen om bijzondere bijstand te verlenen ter hoogte van de goedkoopst adequate voorziening. Het verschil met de duurdere voorziening komt dan volledig voor rekening van de belanghebbende.

  • Kosten konden voorkomen worden

    Indien het maken van de kosten voorkomen kan worden doordat de betreffende dienst (zij het el- ders) ook gratis kan worden afgenomen zijn de kosten niet noodzakelijk.

  • Kosten in verband met een ander dan de aanvrager

    Indien de kosten zijn toe te rekenen aan een ander dan belanghebbende, zoals een niet in de bij- stand begrepen partner, dan komen deze kosten niet voor bijstandsverlening in aanmerking.

  • Noodzaak kan niet worden vastgesteld

    Indien belanghebbende bijzondere bijstand aanvraagt ten behoeve van de vervanging of reparatie van bepaalde goederen, dan moet het college in de gelegenheid gesteld worden om zich te kun- nen vergewissen van de noodzaak van de vervanging of reparatie.

Vrije keus aanwending middelen mag niet leiden tot extra (bijzondere) bijstand

Indien iemand al een algemene bijstandsuitkering ontvangt en deze uitkering mede voor niet- noodzakelijke kostensoorten wenst aan te wenden, staat dit betrokkene uiteraard vrij. Bedoelde aan- wending mag echter niet vervolgens tot een toekenning van extra bijstand leiden, aangezien dan alsnog langs indirecte weg bijstand voor deze kosten zou worden verleend (TK 2002-2003, 28 870, nr. 3, p. 46).

 

2.3. Vraag 3: vloeien de kosten voort uit bijzondere individuele omstandigheden?

Er bestaat alleen recht op bijzondere bijstand indien er sprake is van bijzondere omstandigheden in het individuele geval. Dit betekent dus, dat niet de eisen van de samenleving in relatie tot de aard van de kosten bepalend zijn, maar de omstandigheden in het individuele geval. Het is daarom niet mogelijk om bijzondere bijstand te weigeren voor kosten die naar de eisen van de samenleving in het algemeen niet als noodzakelijk worden beschouwd. Het is alleen van belang of zich in het concrete geval bijzon- dere omstandigheden voordoen die de kosten noodzakelijk maken. Zo ja, dan bestaat er mogelijk recht op bijzondere bijstand.

 

Reserveren of lenen

De bijstandsnorm c.q. een inkomen ter hoogte van de bijstandsnorm wordt geacht toereikend te zijn om in de algemeen voorkomende kosten van het bestaan te voorzien. Tot de algemeen voorkomende noodzakelijke kosten van het bestaan behoren ook de aanschaf, de vervanging of reparatie van duur- zame gebruiksgoederen. Men wordt geacht voor deze kosten uit het periodieke inkomen te reserve- ren.

 

Heeft men niet of onvoldoende kunnen reserveren, dan moet men de kosten als regel financieren via gespreide betaling achteraf. Tegenover dit uitgangspunt staat een ander, namelijk dat voorkomen moet worden dat mensen in een sociaal en financieel zwakke positie langdurig met aflossingsverplich- tingen worden belast. Dit laatste uitgangspunt heeft als consequentie dat in gevallen waarin eigenlijk sprake zou moeten zijn van een lening via een kredietverstrekkende instelling of van leenbijstand be- sloten wordt de vergoeding à fonds perdu te verstrekken. Gedacht wordt aan de veel voorkomende situatie waarin de klant geen aflossingsruimte heeft door het feit dat al een lening voor duurzame ge- bruiksgoederen wordt afgelost.

 

Schulden

Het ontbreken van (voldoende) reserveringsruimte, in verband met de verplichte aflossing van schul- den, is geen bijzondere omstandigheid in het individuele geval op grond waarvan het mogelijk is om bijzondere bijstand te verlenen. Schulden dan wel het ontbreken van voldoende reserveringsruimte als gevolg daarvan, kunnen niet worden afgewenteld op de WWB.

 

Verlies goederen door diefstal

Het feit dat een duurzaam gebruiksgoed wordt gestolen kan als zodanig niet worden gezien als bij- zondere individuele omstandigheid waardoor kosten moeten worden gemaakt waarvoor men in het algemeen niet wordt gesteld. Het dagelijks bestuur moet ook in dit geval beoordelen of belanghebbende voor deze kosten kon reserveren of een lening afsluiten.

 

2.4. Vraag 4: kunnen de kosten worden voldaan uit de aanwezige middelen?

Artikel 35, eerste lid, WWB bepaalt, dat de alleenstaande, de alleenstaande ouder met zijn ten laste komende kinderen of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voorzover de alleenstaande, de alleenstaande ouder met zijn ten laste komende kinderen of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit de bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bij- standsnorm, het vermogen, het inkomen en de langdurigheidstoeslag.

 

Gelet hierop kan vraag 4 worden opgesplitst in twee gedeelten:

  • a.

    Kunnen de kosten worden voldaan uit de bijstandsnorm?

  • b.

    Kunnen de kosten worden voldaan uit de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm?

ad. a. Kunnen de kosten worden voldaan uit de bijstandsnorm?

Aan de bijstand ligt het uitgangspunt ten grondslag dat het normbedrag, dat is bedoeld ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan met inbegrip van de component reservering, in beginsel toereikend is (zie TK 2002-2003, 28 870, nr. 3, p. 11-13).

 

De algemene bijstand is een uitkering voor levensonderhoud die als het ware is opgebouwd uit een aantal deeluitkeringen: een voor woonkosten, een voor kleding, een voor voedsel, etc. Er bestaat alleen recht op bijzondere bijstand wanneer een van de deeluitkeringen van de algemene bijstand niet in de specifieke kosten voorziet. In welke kosten de algemene bijstand nu precies wel en niet voorziet is uiteindelijk ter beoordeling aan de rechter. Hiervan bestaat geen vaste lijst.

 

ad. b. Kunnen de kosten worden voldaan uit de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm?

De mate waarin een belanghebbende de kosten kan voldoen uit de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm noemen we in navolging van artikel 39, eerste lid, van de Algemene bijstandswet (Abw) draagkracht.

 

Het dagelijks bestuur heeft in het kader van de bijzondere bijstand volledige vrijheid in de vaststelling van de draagkracht van de belanghebbende (TK 2002-2003, 28 870, nr. 3, p. 64-65). Dit betekent dat het dagelijks bestuur zelf bepaalt welk deel van de middelen bij de vaststelling van de draagkracht in aanmerking wordt genomen. Daarbij geldt dat:

  • vermogens- of inkomensbestanddelen welke op grond van artikel 31, tweede lid, WWB niet tot de middelen worden gerekend, voor de bijzondere bijstand wel tot de middelen van belanghebbende worden gerekend;

  • de vrijlatingsbepalingen voor het vermogen op grond van artikel 34, tweede lid, WWB niet van toepassing zijn voor de bijzondere bijstand;

  • het dagelijks bestuur het begin en de duur bepaalt van de periode waarover het vermogen en in- komen in aanmerking wordt genomen.

Reserveren

Opgemerkt zij dat bij deze middelentoets niet (meer) ter beoordeling staat of de belanghebbende voor de betreffende kosten al dan niet heeft kunnen reserveren. Deze vraag maakt exclusief onderdeel uit van de beoordeling of er sprake is van bijzondere omstandigheden.

2.4.1 Algemene regels betreffende de draagkracht

De bijzondere bijstand is niet alleen voor bijstandsgerechtigden. Ook personen met een ander laag inkomen kunnen eventueel voor bijzondere bijstand in aanmerking komen. Om voor bijzondere bij- stand in aanmerking te kunnen komen, wordt het inkomen vergeleken met de van toepassing zijnde norm (110 of 125% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm). Wanneer het inkomen gelijk of lager is dan de geldende norm, is er geen sprake van draagkracht en worden de kosten in principe volledig vergoed. Heeft de aanvrager een hoger inkomen dan de van toepassing zijnde norm, dan komen de kosten slechts gedeeltelijk of niet voor bijzondere bijstand in aanmerking.

 

Bij toekenning van de bijzondere bijstand dient het dagelijks bestuur verder te bepalen wat de gewens- te vorm is waarin de bijstand wordt verleend. Dit kan zijn bijstandsverlening om niet, in de vorm van een geldlening of in de vorm van een borgtocht. De hoofdregel is bijstandsverlening om niet. Er be- staan echter situaties waarin bijstand in de vorm van een geldlening op zijn plaats is. Bijvoorbeeld in het geval waarin de behoefte aan bijstand is ontstaan door een tekortschietend normbesef met betrek- king tot de verantwoordelijkheid van het bestaan. Een wettelijke uitzondering bestaat ten aanzien van bijstand ten behoeve van duurzame gebruiksgoederen, daarbij is de voorkeursvolgorde, geldlening, borgtocht, om niet.

 

Tot slot kan het dagelijks bestuur aan de bijstand een bestedingsverplichting verbinden ter verkrijging van meer zekerheid dat de bijstand ook daadwerkelijk zal worden aangewend om de kosten waarvoor zij is verleend te voldoen.

 

Algemeen uitgangspunt

Volledigheidshalve nog het volgende: voor het recht op bijzondere bijstand geldt onverminderd het bepaalde in paragraaf 2.2 WWB. Dit betekent impliciet dat de algemene voorwaarden voor het recht op bijstand onverkort van toepassing zijn en dat belanghebbende moet voldoen aan de algemene voorwaarden om überhaupt recht te hebben op (bijzondere) bijstand. De algemene voorwaarden zijn opgenomen in artikel 11 WWB tot en met artikel 16 WWB.

2.4.2 Draagkracht op grond van het inkomen

Het dagelijks bestuur bepaalt zelf welk deel van de middelen bij de vaststelling van de draagkracht in aanmerking wordt genomen. De wetgever heeft hiermee het dagelijks bestuur de vrijheid gegeven om te beoordelen in hoeverre belanghebbende op grond van artikel 31, tweede lid, WWB vrijgelaten in- komen kan aanwenden, om de kosten waarvoor bijzondere bijstand is aangevraagd te voldoen. Te- vens kan het dagelijks bestuur rekening houden met buitengewone lasten of persoonlijke omstandig- heden van belanghebbende. Op grond van deze door het dagelijks bestuur vast te stellen in aanmer- king te nemen middelen wordt de draagkracht berekend door hierop het draagkrachtpercentage los te laten.

 

Is sprake van een gezin, dan tellen alle middelen van de in de bijstand begrepen meerderjarige gezinsleden mee voor het bepalen van de draagkracht. Het recht op bijzondere bijstand komt immers het gezin toe (zie artikel 35, eerste lid, WWB).

 

Het is gemeentelijk beleid of bij de vaststelling van het netto-inkomen rekening wordt gehouden met het recht op vakantietoeslag over dat inkomen en zo ja, op welke wijze de hoogte van de vakantietoeslag wordt bepaald. Echter: ook indien ervoor heeft gekozen om bij de berekening van het in aanmerking te nemen inkomen de vakantietoeslag buiten beschouwing te laten geldt dat het inkomen moet worden afgezet tegen de bijstandsnorm inclusief vakantietoeslag. Dit volgt uit artikel 19, tweede en derde lid, WWB jo. artikel 35, eerste lid, WWB.

 

2.4.2.1In aanmerking te nemen middelen / inkomsten

Op grond van artikel 35, eerste lid, WWB kunnen alle inkomsten en middelen bij de berekening van de draagkracht op grond van het inkomen worden betrokken.

 

Niet als inkomen worden bijvoorbeeld de kinderbijslag, de zorg- en huurtoeslag en de bijdrage voor eigenwoningbezit, aangemerkt. Immers, ook bij het bepalen van de norm voor algemene bijstand wordt geen rekening gehouden met deze inkomsten. Deze middelen worden namelijk gezien als ver- goedingen voor noodzakelijke bestaanskosten. Uitzondering hierop vormt bijvoorbeeld de eventueel ontvangen huurtoeslag of de bijdrage voor eigenwoningbezit, wanneer een woonkostentoeslag ver- strekt wordt.

 

Bij het bepalen van het inkomen wordt dus rekening gehouden met het bepaalde in artikel 31, tweede lid, WWB, met de onderstaande uitzonderingen:

 

Huurtoeslag en de bijdrage voor eigenwoningbezit

De ontvangen huurtoeslag of de bijdrage voor eigenwoningbezit wordt meegerekend bij de bepaling van de hoogte van de woonkostentoeslag, die in het kader van de bijzondere bijstand wordt verstrekt.

 

Teruggaaf van de Belastingdienst

Vergoedingen en tegemoetkomingen, waaronder begrepen de tegemoetkoming ontvangen op grond van het Tijdelijk besluit tegemoetkoming buitengewone uitgaven, voor, alsmede de ver- mindering of teruggave van, loonbelasting of inkomstenbelasting en van premies volksverzekeringen op grond van kosten die niet tot de algemeen noodzakelijke bestaanskosten behoren, tenzij voor deze kosten bijzondere bijstand is verstrekt.

 

Rente

Geen rekening wordt gehouden met de ontvangen rente over vermogen.

 

Jonggehandicaptenkorting

Geen rekening wordt gehouden met de jonggehandicaptenkorting. De jonggehandicaptenkorting geldt voor de belastingplichtige die in het kalenderjaar een uitkering geniet op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong), tenzij voor hem de ouderenkorting geldt. De jonggehandicaptenkorting is voor de systematiek van de bijstand vergelijkbaar met de ouderenkorting. Waar deze laatste korting via de normensystematiek bij de bijstandsverlening is betrokken (artikel 22) is er, gezien de beperktere omvang van de doelgroep, ten aanzien van de jonggehandicapten ervoor gekozen om de korting niet tot de middelen te rekenen.

 

Inkomsten kinderen

Inkomsten uit arbeid van de tot zijn last komende kinderen, alsmede door hen ontvangen uitkeringen inzake werkloosheid en arbeidsongeschiktheid, waarbij voor 16- en 17-jarigen een maximum geldt van € 827,-- per maand, tenzij het de verlening van bijzondere bijstand betreft voor bijzondere noodzakelijke kosten van het bestaan van die kinderen.

 

Premie

Premies, die de belanghebbende kan ontvangen in het kader van de inschakeling in arbeid, worden niet in aanmerking genomen als inkomen. De gemeente kan een dergelijke premie verstrekken met het oog op het bevorderen van positief gedrag gericht op uitstroom naar betaalde arbeid. Wanneer deze premie in aanmerking wordt genomen als inkomen, wordt positief gedrag bestraft met een lagere bijzondere bijstandsverlening.

 

Mocht overigens tegenover de premie kosten staan, waarvoor bijzondere bijstand verstrekt wordt, wordt wel rekening gehouden met de ontvangen premie. In een dergelijk geval wordt namelijk de hoogte van de bijzondere bijstand verminderd met de ontvangen premie.

 

Vrije vergoedingen en verstrekkingen (Hoofdstuk IIa Wet op de Loonbelasting 1964)

Onder vrije vergoedingen en verstrekkingen, zoals in hoofdstuk IIa van de Wet op de Loonbe- lasting 1964 wordt onder andere verstaan, vergoedingen voorzover zij geacht worden te zijn verstrekt voor een behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking. Gedacht kan worden aan werkkleding, vakliteratuur en cursussen van de werkgever.

 

Deze vergoedingen en verstrekkingen worden niet in aanmerking genomen als inkomen, tenzij voor deze vergoedingen en verstrekkingen bijstand wordt verleend.

 

Inkomensvrijlating

Artikel 31, tweede lid, onder n, WWB: inkomsten uit arbeid gedurende ten hoogste zes aaneengesloten maanden tot 25 procent van deze inkomsten, met een maximum van € 192,-- per maand, voor zover hij algemene bijstand ontvangt en dit naar het oordeel van het college bij- draagt aan zijn arbeidsinschakeling, worden bij de bepaling van de hoogte van de algemene bijstand niet in aanmerking genomen als inkomsten.

 

Deze inkomensvrijlating wordt eveneens toegepast bij het bepalen van de draagkracht op grond van het inkomen, tenzij het een persoon betreft jonger dan 27 jaar (artikel 31, derde lid, WWB).

 

Inkomensvrijlating alleenstaande ouder

Artikel 31, tweede lid, onder r, WWB: inkomsten uit arbeid van een alleenstaande ouder of alleenstaande ouder met een of meer meerderjarige kinderen tot 12,5 procent van deze inkom- sten, met een maximum van € 120,-- per maand, gedurende een aaneengesloten periode van maximaal 30 maanden, voor zover hij algemene bijstand ontvangt, ingeval:

  • 1°.

    hij de volledige zorg heeft voor een tot zijn last komend kind tot 12 jaar,

  • 2°.

    de periode van zes aaneengesloten maanden, bedoeld in onderdeel n, is verstreken, en

  • 3°.

    dit volgens het college bijdraagt aan zijn arbeidsinschakeling;

Deze inkomensvrijlating wordt eveneens toegepast bij het bepalen van de draagkracht op grond van het inkomen, tenzij het een persoon betreft jonger dan 27 jaar (artikel 31, derde lid, WWB).

 

Studiefinanciering en Tegemoetkoming studiekosten

Indien studiefinanciering op grond van de Wet Studiefinanciering (WSF) wordt ontvangen wordt al het inkomen dat meer bedraagt dan het in de studiefinanciering begrepen normbe- drag voor levensonderhoud (conform artikel 33, tweede lid, WWB) aangemerkt als draag- kracht, waarop de draagkrachtberekening wordt toegepast. Bij de Wet tegemoetkoming stu- diekosten (WTOS) wordt als draagkracht aangemerkt al het inkomen dat het normbedrag voor de basistoelage als bedoeld in artikel 26 WWB van die wet te boven gaat.

 

Giften

Giften worden eveneens niet tot de middelen gerekend voor zover dat, gezien de bestemming en de hoogte van de gift, uit oogpunt van bijstandverlening verantwoord is. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen giften van instellingen en giften van personen. Gezien het minimumbehoeftenkarakter van de bijstand kan de vrijlating niet onbeperkt zijn. Wat betreft de hoogte van de gift geldt dat het in de rede ligt om de gift in aanmerking te nemen voor zover cumulatie daarvan met de bijstand leidt tot een bestedingsniveau dat niet verenigbaar is met hetgeen op bijstandsniveau gebruikelijk is. Wat betreft de bestemming is met name van belang of de gift betrekking heeft op kosten die in de algemene bijstand zijn begrepen. Als dit het geval is, of als de gift ter vrije besteding is, kan dit aanleiding zijn om de gift volledig in aanmerking te nemen bij de bijzondere bijstandsverlening.

 

Kostenvergoeding voor vrijwilligerswerk

Een kostenvergoeding voor het verrichten van vrijwilligerswerk van ten hoogste € 95,00 per maand met een maximum van € 764,00 per jaar wordt niet in aanmerking genomen als inko- men (bedragen conform artikel 7, onderdeel h, Regeling Wwb en geldend per 1 januari 2010). Een kostenvergoeding wordt namelijk verstrekt, wanneer door de belanghebbende kosten gemaakt worden. Wanneer de kostenvergoeding hoger is dan het maximale bedrag per jaar, wordt deze hogere vergoeding wel tot de middelen van de belanghebbende gerekend, tenzij tegenover deze hogere vergoeding hogere onkosten voor het verrichten van vrijwilligerswerk staan.

 

Wanneer bijzondere bijstand wordt aangevraagd voor kosten, waarvoor de kostenvergoeding in feite bedoeld is, wordt bij het bepalen van de hoogte van de bijzondere bijstand rekening gehouden met die kostenvergoeding.

 

2.4.2.2 Uitgangspunten bij het bepalen van de draagkracht grond van het inkomen

 

Uitgangspunten bij het bepalen van de draagkracht grond van het inkomen

 

  • 1.

    Bij het bepalen van de van toepassing zijnde bijstandsnorm wordt geen rekening gehouden met de vraag of men de woonkosten en vaste lasten kan delen (bij alleenstaande en alleenstaande ouders wordt dus uitgegaan van de maximale toeslag van 20% en bij gehuwden/en samenwonen- den wordt geen rekening gehouden met een korting).

  • 2.

    De draagkrachtberekening geldt alleen voor de individuele bijzondere bijstand. Voor de overige minima regelingen is een maximuminkomen vastgesteld, zodat een draagkrachtberekening niet van toepassing is.

  • 3.

    Bedraagt het inkomen meer dan de vastgestelde norm, dan bestaat geen recht op een vergoeding op grond van de betreffende minimaregeling. Bij een aanvraag om een tegemoetkoming op grond van een minimaregeling dient wel, om de hoogte van het inkomen te kunnen vaststellen, de uit- gangspunten die gelden bij de draagkrachtberekening voor de individuele bijstand te worden aan- gehouden.

  • 4.

    Indien bijzondere bijstand wordt verstrekt voor algemene bestaanskosten, dan dient het volledige meerinkomen boven de van toepassing zijnde inkomensgrens (110% of 125%), als draag- kracht te worden aangemerkt.

  • 5.

    Voor de vergoeding van bijzondere kosten dient een eigen bijdrage berekend te worden als de aanvrager ruimte in het inkomen heeft boven de van toepassing zijnde bijstandsnorm. De ‘ruimte in het inkomen’ (ook wel als meerinkomen aangeduid) is het verschil tussen het inkomen (exclu- sief vakantiegeld) en de van toepassing zijnde bijstandsnorm, inclusief maximale toeslag, inclusief vakantiegeld. Door rekening te houden met de maximale toeslag wordt de van toepassing zijnde bijstandsnorm hoger. Dit is de meest gunstige regeling voor de aanvrager.

     

    Het is gemeentelijk beleid of bij de vaststelling van het netto-inkomen rekening wordt gehouden met het recht op vakantietoeslag over dat inkomen en zo ja, op welke wijze de hoogte van de vakantietoeslag wordt bepaald. Echter: ook indien ervoor wordt gekozen om bij de bereke- ning van het in aanmerking te nemen inkomen de vakantietoeslag buiten beschouwing te laten geldt dat het inkomen moet worden afgezet tegen de bijstandsnorm inclusief vakantietoeslag. Dit volgt uit artikel 19, tweede en derde lid, WWB jo. artikel 35, eerste lid, WWB.

    • a.

      Voor personen onder de 65, met arbeidsmarktperspectief, wordt een eigen bijdrage berekend als het inkomen meer bedraagt dan 110% van de bijstandsnorm. De eigen bijdrage bedraagt 35% van het meerinkomen.

    • b.

      Voor de doelgroepen die geen arbeidsperspectief hebben wordt een eigen bijdrage berekend als het inkomen meer bedraagt dan 125% van de bijstandsnorm. De eigen bijdrage bedraagt 35% van het meerinkomen. Doelgroepen die volgens de richtlijnen van de bij- zondere bijstand geen arbeidsperspectief hebben zijn:

      • ouderen vanaf 65 jaar;

      • personen die behoren tot de doelgroep chronisch zieken, gehandicapten en ouderen;

      • anderen die door de gemeente beoordeeld zijn als mensen die langdurig op het minimumniveau leven en bij wie (verder) arbeidsperspectief ontbreekt. Deze beoordeling wordt op individuele basis gedaan en in een rapportage vastgelegd (maatwerk).

    • c.

      Bij gezinnen waarvan één gezinslid onder de doelgroep valt met arbeidsperspectief en één of meerdere gezinsleden valt/ vallen onder de doelgroep zonder arbeidsperspectief wordt een eigen bijdrage berekend indien het inkomen meer bedraagt dan 125% van de bijstandsnorm.

  • 6.

    Er wordt geen rekening gehouden met een drempelbedrag.

  • 7.

    Op het inkomen van een bewoner in een gezinsvervangend tehuis of soortgelijke instelling wordt de eigen betaling welke de bewoner verschuldigd is ingevolge de artikelen 4 en 14 van het Bijdra- gebesluit zorg in mindering gebracht.

  • 8.

    Indien de draagkracht minder bedraagt dan € 50,-- per draagkrachtperiode, dan wordt deze buiten beschouwing gelaten.

  • 9.

    Indien op (een deel van) het inkomen van belanghebbende executoriaal beslag is gelegd waardoor belanghebbende terzake dat (deel van het) inkomen geen feitelijke bestedingmogelijkheid heeft, noch beschikkingsbevoegd is, noch een mogelijkheid heeft om het hem uit te laten betalen, mag het college bij de berekening van de draagkracht in het kader van de bijzondere bijstand met dat (deel van het) inkomen geen rekening houden, omdat belanghebbende niet redelijkerwijs kan beschikken over dat (deel van het) inkomen (zie CRvB 28-03-2006, nr. 04/5465 NABW).

  • 10.

    Bij een belanghebbende ten aanzien van wie een schuldsaneringsregeling op grond van de WSNP is uitgesproken, geldt dat het dagelijks bestuur enkel de draagkracht kan berekenen over middelen waarover belanghebbende daadwerkelijk de beschikking heeft (zie CRvB 01-02-2005, nr. 02/93 NABW). De CRvB neemt hierbij als uitgangspunt dat dit slechts de middelen betreft die op de voet van artikel 295, tweede lid, Fw buiten de boedel worden gelaten. Aangezien dit in de praktijk neerkomt op 90% van de bijstandsnorm, betekent dit dat er in het algemeen geen draag- kracht zal kunnen bestaan bij een belanghebbende ten aanzien van wie een schuldsaneringsrege- ling van toepassing is.

    • De belanghebbende die in budgetbeheer zit en/of bij wie in het kader van de schuldsanering een minnelijke regeling is afgesproken, wordt geacht geen draagkracht te hebben, tenzij dit naar het oordeel van het dagelijks bestuur onevenredig is bij de toepassing van deze beleidsregels.

2.4.3 Draagkracht op grond van het vermogen

Het dagelijks bestuur heeft in het kader van de bijzondere bijstand volledige vrijheid in de vaststelling van de draagkracht op grond van het vermogen van de belanghebbende. Deze volledige vrijheid wordt gegeven in artikel 35, eerste lid, WWB. Dit artikel stelt namelijk, dat bij de vaststelling van de draagkracht in het vermogen artikel 34, tweede lid, WWB niet van toepassing is.

 

Bij het vaststellen van de draagkracht op grond van het vermogen voor bijzondere kosten wordt aan- gesloten bij de vermogensvaststelling, zoals bepaalt in artikel 34 WWB. Het vermogen wordt vastge- steld door de waarde van de bezittingen waarover de alleenstaande, de alleenstaande ouder met zijn ten laste komende kinderen of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken te verminderen met de aanwezige schulden. De waarde van de bezittingen wordt vastgesteld op de waarde in het econo- mische verkeer bij vrije oplevering.

 

Opgemerkt wordt, dat de draagkrachtberekening op grond van het vermogen geldt voor de individuele bijzondere bijstand en voor de (categoriale) minimaregelingen. Een uitzondering bestaat voor aanvra- gen Declaratiefonds ouderen, voor een vergoeding in de kosten van een gehandicaptenparkeerkaart en, ingeval de aanvrager behoort tot de doelgroep chronisch zieken, bij het recht op deelname aan de collectieve ziektekostenverzekering.

 

Voor de vaststelling van het vermogen voor de overige (categoriale) minimaregelingen dient bij de navolgende draagkrachtregels te worden aangesloten. Bedraagt het vermogen meer dan het vrij te laten vermogensbedrag, dan bestaat er geen recht op een vergoeding op grond van de bijzondere bijstand c.q. (categoriale) minimaregeling.

 

Bezittingen

Bezittingen kunnen zowel uit geldwaarden bestaan als alle uit op geld waardeerbare goederen. Dit betekent, dat ook bezittingen in natura, die naar hun aard en waarde algemeen gebruikelijk zijn dan wel, gelet op de omstandigheden van de alleenstaande, de alleenstaande ouder met zijn ten laste komende kinderen of het gezin, noodzakelijk zijn, worden meegenomen bij het vaststellen van het vermogen. Naast het in ogenschouw nemen van de feitelijk aanwezige bezittingen, dient tevens te worden nagegaan of er sprake is van bezittingen waarover de belanghebbende redelijkerwijs kan beschikken.

 

Bij het vaststellen van het vermogen wordt geen rekening gehouden met de bezittingen in natura die naar hun aard en waarde algemeen gebruikelijk zijn dan wel, gelet op de omstandigheden van de al- leenstaande, de alleenstaande ouder met zijn ten laste komende kinderen of het gezin, noodzakelijk zijn. Van enkele vermogensbestanddelen is namelijk het ongewenst of onbillijk om deze als vermogen in aanmerking te nemen. Dit geldt allereerst voor bezittingen in natura die, wat hun aard en waarde betreft, algemeen gebruikelijk zijn. Zo wordt een gebruikelijke woninginrichting niet als vermogen aangemerkt.

 

Beseft moet worden, dat wanneer een gebruikelijke woninginrichting wel als vermogen aangemerkt wordt, bij elke aanvraag om bijzondere bijstand de aanwezige woninginrichting getaxeerd op waarde dient te worden. Deze expertise is echter niet in huis; het inhuren van deze expertise zal ten koste gaan van het budget bijzondere bijstand. Ook bezittingen in natura die voor de belanghebbende, gelet op diens persoonlijke omstandigheden, noodzakelijk zijn, worden nu buiten beschouwing gelaten bij de beoordeling van diens vermogenspositie. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan - vaak kostbare - voorzieningen in verband met invaliditeit.

 

Nadrukkelijk wordt opgemerkt, dat de waarde van een in bezit van de aanvrager zijnde auto/ motor wel meegenomen wordt bij het vaststellen van het vermogen. De waarde van de auto wordt vastgesteld aan de hand van de ANWB-koerslijsten. Uitzondering hierop vormt het in bezit hebben van een auto/ motor wegens noodzakelijkheid, als invaliditeit of werk. In een dergelijk geval dient echter wel de noodzaak van het hebben van een auto/ motor aangetoond te worden. Tevens wordt de waarde van een auto/ motor niet als vermogen aangemerkt, wanneer de auto/ motor ouder is dan 10 jaar.

 

Schulden

Met schulden wordt rekening gehouden, ongeacht of die bij aanvang van de bijstand aanwezig zijn, dan wel tijdens de bijstandverlening zijn ontstaan. Bij de beoordeling van de op de bezittingen in mindering te brengen schulden is niet van belang op welke termijn de belanghebbende verplicht is tot terugbetaling. Wel dient, wil van een feitelijk aanwezige schuld sprake zijn, een daadwerkelijke ver- plichting tot terugbetaling te bestaan. De belanghebbende dient dit aan te tonen. Het kan voorkomen dat op het moment van de bijstandsaanvraag een betalingsverplichting nog niet onomstotelijk vaststaat, bijvoorbeeld omdat betrokkene deze in rechte betwist. Dan kan slechts met de betreffende schuld rekening worden gehouden wanneer is komen vast te staan dat betrokkene ook daadwerkelijk tot die terugbetaling verplicht is.

 

Bescheiden vermogensbedrag

Hoofdregel is, dat bij periodiek terugkerende en medische kosten geen rekening wordt gehouden met het aanwezige en vastgestelde vermogen voor zover dit minder is dan de van toepassing zijnde ver- mogensgrens.

 

Wel wordt rekening gehouden met het gehele aanwezige vermogen, indien een aanvraag om bijstand wordt ingediend voor kosten, waar men geacht wordt voor te reserveren (hetzij vooraf, hetzij achteraf middels een lening). Het gaat hierbij bijvoorbeeld om bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen, verhuis- en inrichtingskosten en dergelijke. Hierbij is uitgezonderd een bedrag van € 1.500,-- voor de betaling van lopende verplichtingen (uitgaande van het vermogen dat aanwezig is per de eer- ste van de maand waarin de aanvraag is ingediend). Vermogen boven het bedrag van € 1.500,-- dient te worden aangewend voor de betaling van de duurzame gebruiksgoederen, verhuis- en inrichtings- kosten en dergelijke.

 

Extra vermogensvrijlating voor ouderen

Bij het vaststellen van het vermogen kunnen ook voorzieningen meegenomen worden, die bestemd zijn voor toekomstige uitvaartkosten. Voornamelijk bij ouderen boven de 65 jaar, die in de loop der jaren een dergelijke voorziening hebben opgebouwd, kan een aanvraag om bijzondere bijstand wor- den afgewezen wegens overschrijding van de vermogensgrens.

 

Bij éen of meerdere ouderen boven de 65 jaar, die bijzondere bijstand aanvragen, wordt rekening ge- houden met een extra vrijlating voor uitvaartkosten van € 5.500,-- per persoon. Hiervoor geldt wel, dat voldoende waarborgen aanwezig moeten zijn, dat dit vermogen ook uitsluitend voor die uitvaart/ crematie wordt aangewend. De vrijlating dient op de waarde van een eventuele uitvaartverzekering in mindering te worden gebracht. De meerwaarde wordt wel meegenomen bij het vaststellen van het vermogen.

 

Vermogensvrijlating bij tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

Het in artikel 18 van de WWB opgenomen afstemmings- of individualiseringsbeginsel houdt onder andere in het aanspreken op de persoonlijke verantwoordelijkheid. Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid is niet nader gedefinieerd.

 

Duidelijk is dat het steeds gaat om situaties waarin iemand (eerder) een beroep moet doen op bijstand door een onverantwoord geachte keuze die hij gemaakt heeft. Voorbeelden hiervan zijn: het niet afsluiten van normaal geachte verzekeringen, het aanschaffen van niet noodzakelijke goederen en/of het aangaan van schulden daarvoor, het niet aanspreken van voorliggende voorzieningen, het achterwege laten van betaling van noodzakelijke kosten uit het norminkomen (huur, gas, water).

 

Wanneer sprake is van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid wordt aansluiting gezocht bij de Afstemmingsverordening. De te verstrekken bijzondere bijstand wordt afgestemd op de gedraging, waarbij de ernst van het feit, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden beoordeeld dient te worden.

 

Vermogensvrijlating bij overbruggingsuitkering

Een overbruggingsuitkering is bedoeld voor de betalingen van lopende verplichtingen. Dit betekent dat bij de beoordeling op het recht op een overbruggingsuitkering rekening dient te worden gehouden met al het aanwezige vermogen. Immers een overbruggingsuitkering heeft tot doel de lopende kosten, tot de eerstkomende betaling van de uitkering dan wel regulier inkomen, op te vangen.

2.4.4 Draagkracht op grond van de langdurigheidstoeslag

Een persoon die noodzakelijke bestaanskosten heeft, die voortkomen uit bijzondere individuele omstandigheden en waarin de algemene bijstand niet voorziet, kan in aanmerking komen voor bijzondere bijstand. De omstandigheden van het individu bepalen welke kosten in aanmerking komen voor bij- zondere bijstand. Voor kosten van duurzame gebruiksgoederen geldt dat het sociaal minimum toerei- kend wordt geacht om vervangingsuitgaven te doen. Men dient voor deze kosten geld te reserveren of hiervoor achteraf gespreid te betalen. Als dit wegens persoonlijke omstandigheden niet is gebeurd, kan de gemeente bijstand in de vorm van een lening verstrekken.

 

De verstrekking van de langdurigheidstoeslag kan gevolgen hebben voor de verstrekking van de bij- zondere bijstand. Het besteedbaar inkomen is door de toekenning van de langdurigheidstoeslag immers hoger dan dat van personen die niet in aanmerking komen voor een toeslag. De gemeente is vrij in de bepaling of en in hoeverre de verstrekte toeslag de bijzondere bijstand beïnvloedt.

 

Draagkracht

In navolging op het reeds bestaande beleid met betrekking tot het vaststellen van de draagkracht op grond van het vermogen en inkomen wordt wel rekening gehouden met een verstrekte langdurigheidstoeslag, indien een aanvraag om bijstand wordt ingediend voor kosten, waar men geacht wordt voor te reserveren (hetzij vooraf, hetzij achteraf middels een lening).

 

De verstrekte langdurigheidstoeslagen over het afgelopen jaar worden volledig in aanmerking geno- men, voordat bijzondere bijstand verstrekt wordt voor:

  • duurzame gebruiksgoederen;

  • verhuis- en inrichtingskosten;

  • overbruggingsuitkering;

  • en dergelijken.

2.4.5. Draagkrachtperiode

Uitgangspunt is, dat de draagkracht per jaar wordt vastgesteld. Indien het inkomen en/of vermogen binnen het draagkrachtjaar met meer dan 20% stijgt of daalt, wordt de draagkracht hieraan aangepast. Hierbij geldt dat voor de verstreken maanden de draagkracht ongewijzigd blijft, maar dat voor de nog resterende maanden naar ratio een nieuwe draagkracht wordt vastgesteld.

 

  • In situaties dat de bijzondere kosten maandelijks terugkeren, kan de financiële draagkracht via spreiding worden toegepast.

  • Bij personen van 65 jaar en ouder en bij alle personen waarvan is vastgesteld, dat er geen sprake is van arbeidsmarktperspectief, kan de draagkracht in principe voor een periode van twee jaar worden vastgesteld.

  • Ontvangt de aanvrager geen uitkering op grond van de WWB en heeft hij of zij in het jaar voorafgaande aan de aanvraag een tegemoetkoming ontvangen op grond van één van de on- derstaande regelingen, dan kan worden volstaan met een verwijzing naar de betreffende rap- portage. Het gaat om de volgende regelingen:

    • langdurigheidstoeslag;

    • de Regeling categoriale bijzondere bijstand chronisch zieken of gehandicapten;

    • de Categoriale regeling bijzondere bijstand voor maatschappelijke participatie;

    • de Regeling categoriale bijzondere bijstand ouderen;

    • de collectieve ziektekostenverzekering.

Bij deze groep kan verder de inkomstengegevens van de WMO worden overgenomen. Dit voorkomt een dubbele gegevens uitvraag. Wel moet beoordeeld worden of er een vermogens- toets moet plaatsvinden.

2.4.6. Draagkracht bij zelfstandigen

In het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) zijn regels gesteld met betrekking tot het verlenen van, voor zover hier van belang, algemene bijstand aan zelfstandigen. Om in het kader van bijstandsverlening als zelfstandige te kunnen worden beschouwd, moet zijn voldaan aan de crite- ria genoemd in het Bbz 2004. Een persoon, die niet voldoet aan (één van) deze criteria, behoort niet tot de kring van rechthebbende zelfstandigen en is aangewezen op arbeid in dienstbetrekking.

 

Een belanghebbende die niet als zelfstandige als omschreven in het Bbz 2004 kan worden aange- merkt behoort tot de kring van rechthebbende van de WWB. Staat daarentegen vast dat een belang- hebbende wel aan de in het Bbz 2004 vermelde criteria voldoet, dan brengt dit mee dat hij slechts in de hoedanigheid van zelfstandige en met toepassing van artikel 2 van het Bbz 2004 eventueel aan- spraak kan maken op bijstand.

 

Dit betekent, dat de belanghebbende geen recht heeft op algemene bijstand ingevolge de WWB, maar aan de zelfstandige kan wel bijzondere bijstand worden verleend voor bijzondere kosten die het ge- volg zijn van bijzondere, individuele, omstandigheden en waarvoor de algemene bijstand niet voorziet. Voor de verlening van deze bijzondere bijstand is het geen vereiste dat de zelfstandige algemene bij- stand ontvangt.

 

Opgemerkt wordt het volgende. De uitkering voor levensonderhoud bestaat, gelijk aan de tot 2004 geldende regelgeving, uit de algemene bijstand, bedoeld in hoofdstuk 3 WWB, verhoogd met de in de jaarnorm opgenomen bijzondere bijstand voor de volgende kostensoorten:

  • 1.

    de verschuldigde woonkosten, voor zover de kosten niet uit de bijstandsnorm kunnen worden betaald en geen huurtoeslag of subsidie op grond van de Wet bevordering ei- genwoningbezit wordt ontvangen;

  • 2.

    de verschuldigde premie voor een particuliere arbeidsongeschiktheidsverzekering.

Bij de beoordeling van de vraag of de bijzondere bijstand kan worden verleend is het van be- lang dat de verzekeringskosten van de zelfstandige die een verzekering tegen arbeidsonge- schiktheid heeft afgesloten, mede gezien de eventuele acceptatieproblemen na afloop van de bijstandsverlening, doorgaans tot de noodzakelijke bestaanskosten kunnen worden gerekend (toelichting art. 1, onderdeel f, Bbz).

 

Met betrekking tot de woonkostentoeslag is van belang dat de huurtoeslag wordt berekend op basis van het inkomen over het tijdvak van de huurtoeslag, dus niet meer over het voorgaand genoten inkomen. Op basis van een inkomensschatting wordt de toeslag bepaald. Na afloop van het kalenderjaar wordt naar aanleiding van de belastingaanslag de toeslag definitief vast- gesteld. Door deze systematiek hoeft geen bijzondere bijstand meer te worden verleend voor de woonkosten ter overbrugging tot een volgende vaststellingsperiode, zoals bij de huursubsi- die nog het geval kon zijn. Het verlenen van een woonkostentoeslag blijft vanaf 2006 beperkt tot zelfstandigen met een huur boven de huurgrens en met een woning in eigendom.

 

Bij de bepaling van de bijzondere bijstand moet rekening worden gehouden met de draagkracht van de zelfstandige en zijn gezin. Artikel 35 WWB is hierbij van toepassing, dat wil zeggen dat er een ge- meentelijke vrijheid bestaat ten aanzien van de bepaling van de draagkracht in inkomen en vermogen, de toepassing van het drempelbedrag, de vaststelling van de draagkrachtperiode en de vaststelling van het begin van de draagkrachtperiode.

 

Bij zelfstandigen kan het veel uitmaken of rekening wordt gehouden met het inkomen over een reeds afgesloten boekjaar, of met het inkomen over het lopende boekjaar. In het laatste geval is het inkomen echter nog niet bekend op het moment waarop de bijzondere bijstand wordt verstrekt. De bijstandswet voorziet niet in de mogelijkheid om in dat geval de bijzondere bijstand in eerste instantie als renteloze geldlening te verstrekken. Artikel 48 van de WWB geeft immers dwingend aan dat de bijstand wordt verleend om niet, tenzij in de WWB anders is bepaald en in de WWB is niet bepaald dat de bijstand in de vorm van een geldlening wordt verleend bij sterk wisselende inkomsten. Artikel 48, tweede lid, WWB kan uitkomst bieden, indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat het gezinsinkomen in het betreffende boekjaar sterk zal stijgen.

 

Gelet op het vorenstaande wordt dan ook de bijzondere bijstand in principe ‘om niet’ verleend, waarbij de eventuele draagkracht op basis van het maandelijks berekende inkomen / omzet in mindering wordt gebracht op de uit te betalen bijzondere bijstand.

 

Wanneer naar verwachting het gezinsinkomen in een boekjaar c.q kalenderjaar sterk zal strijgen, wordt de bijzondere bijstand verleend in de vorm van een lening, conform artikel 48, tweede lid, WWB. Na afloop van het betreffende boekjaar wordt het definitieve inkomen van het gezin bepaald, aan de hand waarvan bepaald wordt of de bijzondere bijstand alsnog om niet verstrekt kan worden.

2.4.7. Heronderzoeken

Periodiek kan een heronderzoek gepland worden. Het doel van het heronderzoek kan zijn het onderzoeken of de bijzondere bijstand terecht is uitgekeerd c.q. de bijzondere bijstand is uitgegeven aan hetgeen waarvoor bijzondere bijstand is aangevraagd. Ook kan beoordeeld worden of recht bestaat op voorzetting van (periodieke) bijzondere bijstand en of recht bestaat op andere minimaregelingen.

 

In de regel zal de heronderzoeksfrequentie gekoppeld worden aan de draagkrachtperiode en bedraagt standaard dus eens per 12 maanden bij cliënten jonger dan 65 jaar en eens per 24 maanden bij cliënten ouder dan 65 jaar, en bij de doelgroep waarbij is vastgesteld dat er geen sprake is van arbeidsmarktperspectief.

 

Wanneer de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt verleend hiertoe aanleiding geven kan voor een afwijkende heronderzoekstermijn worden gekozen.

 

Heronderzoeken zullen zoveel mogelijk administratief worden afgehandeld. De huidige heronderzoek- formulieren zullen hiertoe worden vereenvoudigd en waar mogelijk van tevoren digitaal worden voor- ingevuld. Bovenstaande heeft tot gevolg dat cliënten niet meer standaard voor een heronderzoek wor- den benaderd. Indien het heronderzoek op basis van beschikbare gegevens (bijvoorbeeld via suwinet, wmo-loket etc.) kan worden afgehandeld heeft dit de voorkeur boven het daadwerkelijk oproepen van cliënt.

2.4.8. Afloscapaciteit bij leningen

Voor het bepalen van de ruimte aflossing van een eventuele lening die door de gemeente wordt ver- strekt, worden de aflossingsbedragen aangehouden die bij aanvang van de lening van kracht zijn. Uitgangspunt is dat een lening binnen 36 termijnen dient te worden afgelost. Is daar geen sprake van, dan wordt, als het een niet verwijtbare lening betreft, na 36 aflossingstermijnen beoordeeld of het res- tantbedrag van de lening kan worden omgezet in bijstand om niet.

 

Houdt men zich niet aan de opgelegde aflossingsverplichting, dan wordt een terugvorderingsbesluit genomen en het terugvorderingsbedrag vastgesteld volgens de beleidsregels terugvordering.

 

Bij een inkomen tot 110% van de bijstandsnorm:

 

Alleenstaande

Vast aflosbedrag

Alleenstaande, indienhij 18, 19 of 20 jaar is

€ 12,--

Alleenstaande, indienhij 21 jaarof ouder is

€ 47,--

 

Alleenstaande ouder

Vast aflosbedrag

Alleenstaande ouder,indien hij 18,19 of 20 jaar is

€ 25,--

Alleenstaande ouder,indien hij 21 jaar of ouder is

€ 60,--

 

Gezin

Vast aflosbedrag

Gezin, allenjonger dan 65 jaar

€ 67,--

Gezin, met twee meerderjarige personen van 18, 19 of 20 jaar

  • zonder ten laste komendekinderen

  • met ten laste komende kinderen

€ 23,--

€ 37,--

Een gezin datuit twee meerderjarige personen bestaat, waarvan een per- soon 18, 19 of 20 jaar is en waarvan de andere persoon 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar is

  • zonder ten laste komendekinderen

  • met ten lastekomende kinderen

€ 45,--

€ 60,--

Een gezindat uit driemeerjarige personen bestaat, waarvan twee perso- nen 18, 19 of 20 jaar zijn en waarvan een persoon 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar is zonder ten laste komende kinderen

€ 57,--

 

Belanghebbende van 65 jaar of ouder

Vast aflosbedrag

Alleenstaande

€ 52,--

Alleenstaande ouder

€ 65,--

Gezin, waarvaneen of meer65 jaar of ouder

€ 71,--

 

Verblijf in inrichting

Vast aflosbedrag

Alleenstaande of alleenstaande ouder

€ 18,--

Alle meerderjarige gezinsleden

€ 28,--

 

Bij een inkomen boven de 110% van de bijstandsnorm:

  • het bedrag dat hierboven wordt genoemd plus 35% van het meerinkomen boven de van toe- passing zijnde norm (110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm).

Heeft men een ander inkomen dan een WWB of IOAW uitkering, dan wordt periodiek nagegaan of het aflossingsbedrag hoger/lager moet worden vastgesteld.

2.4.9. Bestedingsverplichting

Aan rechten zijn meestal ook verplichtingen verbonden; zo ook aan het recht op bijzondere bijstand. Naast de verplichtingen die ingevolge hoofdstuk II WWB in elk geval aan de bijstand verbonden zijn, dan wel daaraan door het dagelijks bestuur verbonden worden, kan het dagelijks bestuur vanaf de dag van melding als bedoeld in artikel 44, tweede lid, WWB verplichtingen opleggen die verband houden met aard en doel van een bepaalde vorm van bijstand. Het belangrijkste voorbeeld van deze individuele verplichting is de bestedingsverplichting. Dit houdt in dat de bijstand moet worden aangewend voor het doel waarvoor zij wordt verstrekt.

 

De bestedingsverplichting is vooral van belang bij bijzondere bijstand, die verstrekt wordt voor specifieke kosten, en als de bijstand niet rechtstreeks aan een leverancier of instelling wordt uitbetaald of in natura wordt verstrekt.

 

Beschikking

De individuele verplichting om de bijzondere bijstand te besteden voor de kosten waarvoor de bijstand is verleend, moet opgenomen worden in de (toekennings)beschikking. Ook dient de belanghebbende gewezen te worden op de inlichtingenplicht, zoals vermeld in artikel 17, eerste lid, WWB.

3. Categoriale regelingen

Vertrekpunt voor een beroep op uitkering vanuit de bijzondere bijstand is dat het maatwerk moet zijn. Het afwijkende karakter van categoriale bijstand is gelegen in het feit dat voor belanghebbenden die behoren tot de aangewezen categorie niet nagegaan behoeft te worden of ten aanzien van desbetreffende persoon de bedoelde kosten ook daadwerkelijk noodzakelijk zijn of daadwerkelijk gemaakt zijn.

 

Door te behoren tot een aangewezen categorie is het al aannemelijk dat die persoon zich in dermate specifieke omstandigheden bevindt die leiden tot bepaalde, noodzakelijke, kosten van bestaan waarin de algemene bijstand niet voorziet en die de aanwezige draagkracht te boven gaan. Wel is vereist dat de aannemelijke kosten concreet zijn. Bij de toepassing van categoriale bijzondere bijstand geldt onder meer als randvoorwaarde dat de tegemoetkoming betrekking dient te hebben op het bestrijden van kosten. Ongerichte inkomenssuppleties zijn niet toegestaan.

 

Op grond van artikel 35 WWB kan categoriale bijzondere bijstand:

 

  • 1.

    aan een persoon van 65 jaar of ouder, behorend tot een bepaalde categorie, worden verleend, zonder dat wordt nagegaan of ten aanzien van die persoon de hierna bedoelde kosten ook daadwerkelijk noodzakelijk zijn of gemaakt zijn, indien ten aanzien van de categorie waartoe hij behoort aannemelijk is dat die zich in bijzondere omstandigheden bevindt die leiden tot bepaalde noodzakelijke kosten van bestaan waarin de algemene bijstand niet voorziet en die de aanwezige draagkracht te boven gaan;

  • 2.

    aan een persoon, behorend tot een categorie chronisch zieken of gehandicapten, of met een hem ten laste komend kind dat tot die categorie behoort, worden verleend met betrekking tot kosten in verband met chronische ziekte of handicap, zonder dat wordt nagegaan of ten behoeve van die persoon of dat kind die kosten ook daadwerkelijk noodzakelijk zijn of gemaakt zijn, indien ten aanzien van de categorie waartoe hij of dat kind behoort aannemelijk is dat die zich in bijzondere omstandigheden bevindt die leiden tot dergelijke noodzakelijke kosten van bestaan waarin de algemene bijstand niet voorziet en die de aanwezige draagkracht te boven gaan;

  • 3.

    aan een persoon, met een hem ten laste komend kind dat onderwijs of een beroepsopleiding volgt, worden verleend met betrekking tot kosten in verband met maatschappelijke participatie van dat kind, zonder dat wordt nagegaan of ten behoeve van dat kind die kosten ook daadwerkelijk noodzakelijk zijn of gemaakt zijn, indien ten aanzien van de categorie waartoe hij behoort aannemelijk is dat die zich in bijzondere omstandigheden bevindt die leiden tot dergelijke noodzakelijke kosten van bestaan waarin de algemene bijstand niet voorziet en die de aanwezige draagkracht te boven gaan;

  • 4.

    aan een persoon worden verleend in de vorm van een collectieve aanvullende ziektekostenverzekering zonder dat wordt nagegaan of ten aanzien van die persoon de kosten van die verzekering ook daadwerkelijk noodzakelijk zijn of gemaakt zijn.

3.1. Regeling categoriale bijzondere bijstand ouderen

Op grond van artikel 35, derde lid, WWB kan categoriale bijzondere bijstand worden verleend aan groepen personen van 65 jaar en ouder die door het dagelijks bestuur zijn aangewezen en waarvan aannemelijk is dat zij zich in bijzondere omstandigheden bevinden die leiden tot bepaalde noodzakelij- ke kosten van het bestaan waarin de algemene bijstand niet voorziet.

 

Hiertoe is (in het verleden) het Declaratiefonds ouderen ingesteld, dat als doel heeft om ouderen deel te laten nemen aan sociale activiteiten. In het kader van dit Declaratiefonds konden ouderen de kosten die in relatie staan tot maatschappelijke participatie, op declaratiebasis, vergoedt krijgen van het dage- lijks bestuur.

 

Aangezien aan de categoriale bijzondere bijstand geen bestedingsverplichting is verbonden én door te behoren tot een hieronder beschreven en aangewezen categorie is het reeds aannemelijk dat die per- soon zich in bijzondere omstandigheden bevindt die leiden tot bepaalde noodzakelijke kosten van bestaan waarin de algemene bijstand niet voorziet en die de aanwezige draagkracht te boven gaan, wordt de categoriale bijzondere bijstand per 1 januari 2012 niet meer op declaratiebasis uitgevoerd. Dit leidt tot een vermindering van administratieve lasten voor zowel de inwoner van Aalsmeer en Uit- hoorn als voor het samenwerkingsverband.

 

Doelgroep

Ouderdom brengt naast specifiek te benoemen kosten in verband met ouderdom ook verborgen kos- ten met zich mee, omdat ouderdom de algemene kosten van bestaan ongemerkt verhoogt, doordat vaker een beroep gedaan moet worden op de mantelzorg (die toch tenminste een kopje koffie moet krijgen en af en toe een bloemetje) en het niet altijd meer mogelijk is zuinig te leven (geen mogelijkhe- den meer om op koopjesjacht te gaan, de verwarming vaker aan op een graadje meer).

 

Voor deze “Regeling categoriale bijzondere bijstand ouderen” komen, gelet op het vorenstaande, in aanmerking de inwoners van de gemeente Aalsmeer en Uithoorn, die ouder zijn dan 65 jaar en een inkomen hebben tot maximaal 110% van de geldende bijstandsnorm. Er wordt geen rekening gehouden met het vermogen.

 

Personen met een inkomen, dat meer bedraagt dan 110% van de geldende bijstandsnorm komen niet in aanmerking voor deze regeling. Zij zijn wettelijk hiervan uitgesloten (artikel 35, negende lid, WWB). Zij kunnen echter wel, naar het oordeel van het dagelijks bestuur, voor individuele bijzondere bijstand op declaratiebasis in aanmerking (blijven) komen voor deze Regeling.

 

Voor de goede orde wordt ook het volgende opgemerkt. Artikel 1 van de Grondwet en artikel 26 IVBPR2 (gelijke behandeling) brengen echter (toch) met zich dat een aanvraag om categoriale bij- zondere bijstand van een persoon die weliswaar niet tot de doelgroepen behoort, maar die in gelij- ke omstandigheden verkeert, moet worden gehonoreerd (vgl. CRvB 14-12-2004, nrs. 02/2342 NABW e.a. en CRvB 04-07-2003, nr. 02/4882 NABW). Het maakt daarbij niet uit dat de aanvrager jonger is dan 65 jaar: het in artikel 35, derde lid, WWB opgenomen leeftijdscriterium dient ten aan- zien van zo'n aanvrager buiten toepassing te worden gelaten wegens strijd met artikel 26 IVBPR.

 

Hoogte categoriale bijzondere bijstand

De hoogte van de categoriale bijzondere bijstand bedraagt € 121,-- per persoon per kalenderjaar (niveau per 1 januari 2012).

 

Tijdstip van indienen

Om voor de categoriale bijzondere bijstand voor ouderen in aanmerking te komen dient de aanvraag in het lopende kalenderjaar ingediend te worden. Na afloop van een kalenderjaar is het niet meer mo- gelijk over voorgaande kalenderjaren een aanvraag in te dienen.

 

Wijze van aanvraag

De aanvraag om categoriale bijzondere bijstand voor ouderen wordt ingediend aan de hand van een door het dagelijks bestuur ter beschikking gesteld aanvraagformulier dan wel in voorkomende gevallen ambtshalve toegekend.

 

Overige voorwaarden

Voor het overige is deze categoriale bijstand 'gewone' bijzondere bijstand. Om categoriale bijstand te kunnen toekennen mag belanghebbende dus niet uitgesloten zijn voor (bijzondere) bijstand.

 

3.2. Regeling categoriale bijzondere bijstand chronisch zieken of gehandicapten

Er kan categoriale bijzondere bijstand worden verleend aan een persoon, behorend tot een categorie chronisch zieken of gehandicapten met betrekking tot kosten in verband met de chronische ziekte of handicap. De wettelijke grondslag voor het instellen van de “Regeling categoriale bijzondere bijstand voor chronisch zieken of gehandicapten is artikel 35, vierde lid, WWB.

 

Hieronder vallen ook personen met een hen ten laste komend kind dat chronisch ziek of gehandicapt is. Daar waar deze kinderen chronisch ziek of gehandicapt zijn, kan categoriale bijzondere bijstand worden verstrekt aan de ouder. Het is immers de ouder die zich als gevolg van de zorg voor het kind in de bijzondere omstandigheden bevindt die leiden tot noodzakelij-ke kosten van het bestaan waarin de algemene bijstand niet voorziet en die de aanwezige draagkracht te boven gaan.

 

Het dagelijks bestuur hoeft niet na te gaan of ten aanzien van die persoon kosten in verband met chronische ziekte of handicap ook daadwerkelijk noodzakelijk zijn of gemaakt zijn.

 

Doelgroep

Ziekte en handicap brengen naast de specifiek te benoemen kosten in verband met ziekte of handicap ook verborgen kosten met zich mee, omdat ziekte en handicap de algemene kosten van bestaan on- gemerkt verhoogt, doordat vaker een beroep gedaan moet worden op de mantelzorg (die toch tenmin- ste een kopje koffie moet krijgen en af en toe een bloemetje) en het niet altijd meer mogelijk is zuinig te leven (geen mogelijkheden meer om op koopjesjacht te gaan, de verwarming vaker aan op een graadje meer). Voor deze hogere algemene kosten van het bestaan wordt bijstand verstrekt.

 

Voor deze “Regeling categoriale bijzondere bijstand chronisch zieken en gehandicapten” komen, gelet op het vorenstaande, in aanmerking de inwoners van de gemeente Aalsmeer en Uithoorn, die:

 

  • een inkomen heeft tot maximaal 110% van de geldende bijstandsnorm en geen vermogen heeft conform de WWB vermogensgrenzen

    én

  • een uitkering ontvang op basis van de WAO / WIA, WAZ of Wajong voor 80- 100%, óf

  • ontheffing heeft van de arbeidsplicht op grond van de WWB, IOAW3 of IOAZ4 op medische gronden voor minimaal een jaar; óf

  • op grond van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (Wmo) een een financiële tegemoet- koming in de vervoerskosten ontvangt; óf

  • in het bezit is van een gehandicaptenparkeerkaart op grond van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (BABW); óf

  • een tegemoetkoming onderhoudskosten thuiswonende gehandicapte kinderen (TOG 2000) in de twaalf maanden voorafgaand aan de aanvraag heeft ontvangen; óf

  • een buitengewone belastingaftrek over het jaar voorafgaand aan de aanvraag heeft ontvan- gen; óf

  • minimaal zes maanden is aangewezen op de thuiszorg; óf

  • een persoonsgebonden budget over het jaar voorafgaand aan de aanvraag heeft ontvangen.

Personen met een inkomen, dat meer bedraagt dan 110% van de geldende bijstandsnorm komen niet in aanmerking voor deze regeling. Zij zijn wettelijk hiervan uitgesloten (artikel 35, negende lid, WWB). Zij kunnen echter wel, naar het oordeel van het dagelijks bestuur, voor individuele bijzondere bijstand in aanmerking (blijven) komen.

 

Hoogte categoriale bijzondere bijstand

De hoogte van de categoriale bijzondere bijstand voor chronisch zieken en gehandicapten bedraagt € 164,-- per huishouden per kalenderjaar (niveau per 1 januari 2012).

 

Tijdstip van indienen

Om voor de categoriale bijzondere bijstand voor chronisch zieken en gehandicapten in aanmerking te komen dient de aanvraag in het lopende kalenderjaar ingediend te worden. Na afloop van een kalen- derjaar is het niet meer mogelijk over voorgaande kalenderjaren een aanvraag in te dienen.

 

Wijze van aanvraag

De aanvraag om categoriale bijzondere bijstand voor chronisch zieken en gehandicapten wordt inge- diend aan de hand van een door het dagelijks bestuur ter beschikking gesteld aanvraagformulier dan wel in voorkomende gevallen ambtshalve toegekend.

 

Overige voorwaarden

Voor het overige is deze categoriale bijstand 'gewone' bijzondere bijstand. Om categoriale bijstand te kunnen toekennen mag belanghebbende dus niet uitgesloten zijn voor (bijzondere) bijstand.

 

Uitgesloten van de doelgroep

Personen, die verblijven in een inrichting, (zoals een verpleegtehuis of een kamer in een verzorgingshuis), komen niet in aanmerking voor deze categoriale bijzondere bijstand.

 

3.3. Regeling categoriale bijzondere bijstand voor maatschappelijke participatie

Artikel 35, vijfde lid, WWB biedt de mogelijkheid om categoriale bijstand te verlenen aan huishoudens met kinderen voor kosten in verband met maatschappelijke participatie en ontwikkeling (zoals onder- wijsgerelateerde kosten).

 

De gemeenteraad moet hierover regels vastleggen in een verordening (artikel 8, eerste lid, onder g, WWB). Deze regels moeten in ieder geval betrekking hebben op de wijze waarop invulling wordt ge- geven aan het begrip ‘maatschappelijke participatie’. Het verlenen van categoriale bijzondere bijstand is een discretionaire bevoegdheid van het college. Dat de gemeenteraad hierover regels moet vastleggen in een verordening doet hieraan niet af. Vanwege de verordeningsplicht is het niet mogelijk om in beleid vast te leggen dat nooit categoriale bijzondere bijstand kan worden verstrekt voor kosten in verband met maatschappelijke participatie en ontwikkeling.

 

De gemeenteraden van Aalsmeer en Uithoorn hebben ieder afzonderlijk op 26 januari 2012 de Verordening maatschappelijke participatie WWB 21012 Aalsmeer respectievelijke de Verordening maatschappelijke participatie WWB 2012 Uithoorn vastgesteld.

 

In artikel 2 van deze Verordeningen is aangegeven, dat uitsluitend kosten in verband met maatschap- pelijke participatie van een ten laste komend kind dat onderwijs of een beroepsopleiding volgt, in aanmerking komen voor bijstandsverlening op grond van deze verordening. Met maatschappelijke partici- patie wordt bedoeld dat het oogmerk van bijstandsverlening dient te zijn het voorkomen of doorbreken van een sociaal isolement.

 

Voorwaarden

  • 1.

    Uitsluitend een belanghebbende zoals bedoeld in artikel 35, derde lid, WWB, met een in aanmer- king te nemen inkomen van ten hoogste een inkomen zoals bedoeld in artikel 35, negende lid, WWB, komt in aanmerking voor categoriale bijzondere bijstand (artikel 3, eerste lid, van de Veror- dening).

     

    Dit betekent, dat voor deze Regeling in aanmerking komt de persoon met een hem ten laste ko- mend kind dat onderwijs of een beroepsopleiding volgt en een inkomen heeft tot maximaal 110% van de geldende bijstandsnorm.

  • 2.

    Uitsluitend kosten voor sociaal-culturele, educatieve respectievelijk sportieve activiteiten in ver- band met ‘maatschappelijke participatie’ komen in aanmerking voor categoriale bijzondere bijstand (artikel 3, tweede lid, van de Verordening). Hierbij kan worden gedacht aan de kosten van:

    • de contributie van een sport-, en/of zangvereniging;

    • een bibliotheek-, internet-, kranten-, telefoon-, en/ of zwemabonnement;

    • muziekonderwijs;

    • schoolactiviteiten zoals schoolreisjes en excursies;

    • sportattributen en/ of – kleding;

    • vakantiekamp.

  • 3.

    Geen rekening wordt gehouden met vermogen.

Hoogte categoriale bijzondere bijstand

De hoogte van het bedrag voor jongeren in het basisonderwijs is vastgesteld op € 282,-- per kalender- jaar per persoon. De hoogte van het bedrag voor jongeren in het voortgezet onderwijs is vastgesteld op € 333,-- per kalenderjaar per persoon (artikel 4, eerste lid, van de Verordening; prijspeil per 1 januari 2012)).

 

Ten opzichte van 2011 zijn de bedragen verhoogd omdat de kosten van zwemlessen (voor kinderen op het basisonderwijs) en de ouderbijdrage van school vanaf 1 januari 2012 in deze Regeling zijn op- genomen. De vergoeding voor een kind op het basisonderwijs wordt van € 117,50 verhoogd naar € 282,-- euro per jaar en voor een kind op het voortgezet onderwijs van € 226,-- naar € 333,-- per jaar.

 

Tijdstip van indienen

Om voor de categoriale bijzondere bijstand voor maatschappelijke participatie in aanmerking te komen dient de aanvraag in het lopende kalenderjaar ingediend te worden. Na afloop van een kalenderjaar is het niet meer mogelijk over voorgaande kalenderjaren een aanvraag in te dienen.

 

Wijze van aanvraag

De aanvraag om categoriale bijzondere bijstand voor maatschappelijke participatie wordt ingediend aan de hand van een door het dagelijks bestuur ter beschikking gesteld aanvraagformulier dan wel in voorkomende gevallen ambtshalve toegekend.

 

Overige voorwaarden

Voor het overige is deze categoriale bijstand 'gewone' bijzondere bijstand. Om categoriale bijstand te kunnen toekennen mag belanghebbende dus niet uitgesloten zijn voor (bijzondere) bijstand. Categori- ale bijstand kan ook niet worden verstrekt indien er een beroep op een voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 15 WWB gedaan kan worden (zie Vzr. CRvB 09-03-2004, nrs. 04/481 NABW e.a.).

 

3.4. Collectieve aanvullende ziektekostenverzekering

De mogelijkheid om categoriale bijstand te verlenen in de vorm van een aanvullende ziektekostenver- zekering is vastgelegd in artikel 35, zesde lid, WWB. Het samenwerkingsverband Aalsmeer-Uithoorn is hiertoe een Collectieve ziektekostenverzekering (de AV-gemeente-standaard) aangegaan met Zorg en Zekerheid. De AV-gemeente-standaard wordt als adequate voorziening aangemerkt.

 

De AV-gemeente-standaard bestaat uit een basisverzekering op grond van de Zorgverzekeringswet (hiervoor betaalt men een nominale premie) en een aanvullende verzekering de AV-gemeente- standaard (bestaande uit de AV standaard met de uitbreidingen).

 

Doelgroep voor deze collectieve ziektekostenverzekering bestaat uit:

  • inwoners van de gemeenten Aalsmeer of Uithoorn met een inkomen lager dan de voor hen geldende norm (110-125% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm) en geen vermogen hebben boven het voor de aanvrager geldende vrij te laten vermogensbedrag conform de bepalingen in de WWB;

  • inwoners van de gemeenten Aalsmeer of Uithoorn met een inkomen lager dan de voor hen vastgestelde norm (110-125% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm) en behoren tot de doelgroep chronisch zieken en gehandicapten en ouderen. Voor deze groep geldt geen vermogensgrens;

De kosten AV Gemeente Standaard

Het samenwerkingsverband betaalt per deelnemer een bedrag, dat maandelijks rechtstreeks door de zorgverzekeraar in rekening wordt gebracht; kinderen tot 18 jaar zijn gratis meeverzekerd. Deelnemers aan de collectieve aanvullende ziektekostenverzekering betalen zelf de premie voor de basisver- zekering en aanvullende verzekering aan Zorg en Zekerheid. De collectiviteitskorting wordt hierop door Zorg en Zekerheid in mindering gebracht.

 

De premie bedraagt € 114,71 per maand (bedrag per 1 januari 2012) en is als volgt opgebouwd:

 

€ 98,69 basispakket (Zorg Zeker Polis) minus 10% korting via de gemeente

€ 16,02 aanvullende verzekering minus 10 % korting via de gemeente

€ 114,71

 

Looptijd van de verzekering

Voor alle ziektekostenverzekeringen geldt, dat een verzekering per kalenderjaar loopt en er (over het algemeen) een opzegtermijn van twee maanden geldt.

Een verzekering bij een andere ziektekostenverzekering kan dus alleen vóór 1 november worden op- gezegd (of na wijziging in premie en/of voorwaarden).

 

Gelet op het bovenstaande geldt het recht op deelname aan de collectieve verzekering eveneens per kalenderjaar. Hierop geldt een uitzondering: deelnemers die al een verzekering bij Zorg en Zekerheid hebben lopen, kunnen tussentijds wél aangemeld worden voor de collectieve verzekering.

 

Personen die niet meer aan de voorwaarden voldoen of die niet op het verzoek op hertoetsing reage- ren, worden per 1 januari van het komende jaar uitgeschreven uit de collectieve verzekering. De ge- meente geeft de gegevens van de verzekerden die niet meer kunnen deelnemen aan de collectieve verzekering in de laatste week van oktober door aan Zorg en Zekerheid. Zorg en Zekerheid schrijft de verzekerde (vanaf 1 januari van het komende jaar) over naar dezelfde aanvullende verzekering die als basis dient voor zijn collectieve verzekering.

 

Bij verhuizing beëindigt Zorg en Zekerheid de deelname per DIRECT, wanneer de deelnemer gaat verhuizen naar een adres buiten de gemeente Aalsmeer of Uithoorn.

4. Zorgverzekeringswet (ZVW)

Per 1 januari 2006 heeft de wetgever met de Zorgverzekeringswet (Zvw) een einde gemaakt aan de verschillende verzekeringsvormen voor ziektekosten. Voorheen bestond er onderscheid in personen die waren verzekerd op basis van de Ziekenfondswet en personen die particulier waren verzekerd. Thans is er één verzekering voor alle ingezeten van Nederland.

 

Eigen risico

Met ingang van 1 januari 2008 kent de Zvw een verplicht eigen risico voor iedere verzekerde van 18 jaar of ouder. Per 1 januari 2012 bedraagt dit € 220,-- per kalenderjaar. Het verplicht eigen risico geldt bijvoorbeeld niet voor huisartsenzorg, verloskundige zorg en kraamzorg.

 

Als men medische kosten maakt, dan tellen de kosten eerst mee voor het verplicht eigen risico en pas daarna voor een eventueel vrijwillig gekozen hoger eigen risico. Alleen kosten die niet meetellen voor het verplicht eigen risico, zoals het consult bij de huisarts, tellen direct mee voor een eventueel vrijwil- lig (hoger) eigen risico. Bij een zorgvorm uit de basisverzekering met een eigen bijdrage moet eerst de eigen bijdrage worden voldaan. Enkel de resterende kosten van die zorg tellen vervolgens mee voor het verplicht eigen risico. De zorgverzekeraar brengt de kosten van het verplicht eigen risico in reke- ning bij de verzekerde.

 

Elke zorgverzekeraar is ook verplicht om een variant van de zorgverzekering aan te bieden waarbij er voor de verzekerde geen vrijwillig eigen risico bestaat. De keuzemogelijkheid voor een vrijwillig eigen risico, die al bestond voordat het verplicht eigen risico werd ingevoerd, bestaat dus nog steeds. Een verzekerde kan daarom vrijwillig kiezen voor een hoger eigen risico dan het per 1 januari 2008 inge- voerde verplicht eigen. Tegenover het vrijwillig gekozen deel van het eigen risico staat een premie- voordeel.

 

Bijzondere bijstand voor eigen risico

In de Verzamelbrief december 2007 van 20 december 2007 is Staatssecretaris Aboutaleb van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) van oordeel dat, aangezien het verplicht eigen risico een algemene maatregel betreft die voor alle Nederlanders geldt. Er is daarom geen sprake is van de vereiste bij- zondere omstandigheden, zodat in beginsel geen ruimte is voor bijzondere bijstandsverlening voor het verplicht eigen risico. Hooguit in bepaalde zeer dringende omstandigheden zou de gemeente toch tot bijstandsverlening kunnen besluiten.

 

Voor zover een belanghebbende geconfronteerd wordt met een door de zorgverzekeraar in rekening gebracht - het verplicht eigen risico te boven gaand - vrijwillig eigen risico, is dit het gevolg van een vrijwillige keuze die niet kan worden afgewenteld op de WWB, in die zin dat de kosten van dit hogere eigen risico als noodzakelijk zouden moeten worden gezien. Met andere woorden: met de lusten van de premiekorting, kiest men ook voor de lasten. Voor een vrijwillig gekozen hoger eigen risico bestaat daarom geen recht op bijzondere bijstand.

 

Aanvullende verzekering

Naast de zorgverzekering die lang niet alle medische kosten vergoedt, bieden zorgverzekeraars aanvullende verzekeringen aan die deze kosten wel dekken. Alternatieve geneeswijzen en tandartskosten (vooral voor volwassenen) vallen bijvoorbeeld niet of nauwelijks onder de verplichte zorgverzekering. Door een aanvullende verzekering af te sluiten kunnen deze kosten wel voor vergoeding in aanmerking komen. Hoewel het niet verplicht is om een aanvullende verzekering af te sluiten, wordt het over het algemeen wel aangeraden. Deelname aan een aanvullende verzekering is vrijwillig.

 

Collectieve ziektekostenverzekering

De Zorgverzekeringswet maakt het mogelijk dat collectieve verzekeringen worden afgesloten. Op deze manier kan de gemeente zowel collectieve zorgverzekeringen als collectieve aanvullende verzekerin- gen afsluiten.

 

De collectieve aanvullende ziektekostenverzekering kan ook als categoriale bijzondere bij- stand worden verleend. De mogelijkheid om categoriale bijstand te verlenen in de vorm van een aanvullende ziektekostenverzekering is vastgelegd in artikel 35, zesde lid, WWB.

 

Een collectief contract is een verzekeringsovereenkomst die geldt voor een specifieke groep (bv. werknemers van een bedrijf of een lid van de organisatie). Vanwege de kostenvoordelen van een groepsverzekering kunnen deelnemers korting op de premie krijgen. Deze korting mag maximaal 10% van de premie bedragen.

 

Het Samenwerkingsverband Aalsmeer-Uithoorn heeft in 2006 een collectieve ziektekostenverzekering afgesloten bij Zorg en Zekerheid in Leiden. Gekozen is voor de AV Gemeente Standaard. De achter- liggende gedachte voor het invoeren van een collectieve verzekering en de keuze voor de AV- gemeente standaard was dat de minima zich beter en goedkoper kunnen verzekeren tegen ziektekos- ten, terwijl het aantal aanvragen om bijzondere bijstand voor medische voorzieningen zou afnemen. De AV-Gemeente standaard biedt een aantal extra’s ten opzichte van de AV-standaard. Deze extra’s gelden onder meer voor brillen/lenzen, tandheelkundige zorg, thuiszorg en psychotherapie.

 

Onverzekerd

Door de beëindiging van de verzekering raakt de verzekerde onverzekerd: hij is dan eerst weer verze- kerd zodra hij zich heeft gemeld bij een (andere) zorgverzekeraar. In de tussenliggende periode draagt hij dus zelf het risico voor zijn ziektekosten (uiteindelijk komen ze voor rekening van het desbetreffen- de ziekenhuis, de desbetreffende inrichting of de desbetreffende arts). Ook indien belanghebbende nimmer Zvw-verzekerd is geweest, draagt hij zelf het risico voor zijn ziektekosten. Het behoort uit oog- punt van toepassing van de WWB in beginsel tot ieders eigen verantwoordelijkheid om zich deugdelijk te verzekeren tegen ziektekosten. Dit geldt zowel voor Nederlanders als in Nederland verblijvende vreemdelingen.

 

Wanneer een daadwerkelijk beroep op de Zvw als voorliggende voorziening niet mogelijk is, kan een verzoek om bijzondere bijstand voor ziektekosten niet worden afgewezen op grond van artikel 15, eer- ste lid, WWB. De vraag of voor deze kosten, die uit de zorgverzekering zouden zijn bekostigd als die er zou zijn, bijzondere bijstand verstrekt moet worden, dient daarom getoetst te worden aan artikel 35, eerste lid, WWB.

 

In de Afstemmingsverordening is in de mogelijkheid van verlaging van bijzondere bijstand voorzien. Het is daarom mogelijk de te verstrekken bijstand met toepassing van artikel 18, tweede lid, WWB en de bepalingen van de Afstemmingsverordening te verlagen wegens tekortschietend besef van verant- woordelijkheid. In plaats van afstemming zou het college er ook voor kunnen kiezen om op grond van artikel 48 lid 2 onder b WWB de bijstand in de vorm van een geldlening te verlenen.

 

Opgemerkt wordt, dat een dergelijjke handelwijze aansluit bij constante jurisprudentie van de CRvB onder de Abw, waarbij wordt uitgegaan van afstemming van het recht op en de hoogte van bijstand op een tekortschietend besef van verantwoordlijkheid voor de voorziening in het bestaan.

 

Indien de verzekeringsplicht te laat wordt nagekomen, wordt een boete opgelegd. Artikel 14 onderdeel b WWB staat aan verlening van bijstand voor de kosten van de boete in de weg.

 

Overige uitgangspunten in relatie tot de bijzondere bijstand

  • 1.

    De kosten van de Zvw-premie behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Deze kunnen voor het leeuwendeel uit een inkomen op bijstandsniveau worden betaald terwijl voor het restant de zorgtoeslag een passende en toereikende voorliggende voorziening is.

  • 2.

    De premie voor een aanvullende ziektekostenverzekering komt niet voor bijzondere bijstand in aanmerking. Het betreft hier immers vrijwillig te maken kosten (zie CRvB 07-01-2003, nrs. 00/6132 NABW e.a.). Opgemerkt wordt, dat het niet hebben van een aanvullende ziektekostenverzekering niet gezien kan worden als een tekortschietend besef voor de verantwoordelijkheden van het be- staan.

  • 3.

    In het algemeen vergoedt de Zvw en de AWBZ alle noodzakelijke medische of paramedische kos- tensoorten. Beide regelingen gelden samen als een aan de WWB voorliggende voorziening die passend en toereikend is. Bijstandsverlening voor deze kosten is daarom in beginsel uitgesloten (artikel 15 WWB).

     

    Opgemerkt wordt, dat in de toelichting bij artikel 15 WWB onder meer is opgemerkt dat de WWB geen functie heeft indien binnen de voorliggende regeling een bewuste beslissing is genomen over de noodzakelijkheid van de voorziening in een algemene of specifieke situatie. Indien op grond van een dergelijk noodzakelijkheidsoordeel de keuze is gemaakt om één of meer kosten- soorten niet in de voorziening op te nemen of de voorziening in een bepaalde situatie niet noodza- kelijk te achten, dient de WWB zich bij die keuze aan te sluiten en komt men ten aanzien van die kosten niet voor bijstandsverlening in aanmerking (zie TK 2002-2003, 28 870, nr. 3, p. 46; CRvB 03-07-2001, nrs. 00/1989 en 00/1993 NABW).

  • 4.

    Medische of paramedische kosten die niet op grond van de Zvw of AWBZ worden vergoed komen in beginsel ook niet in aanmerking voor bijzondere bijstand. Volgens de CRvB moet namelijk wor- den aangenomen dat in het kader van de Zvw en de AWBZ een bewuste beslissing is genomen over de omvang van de genees- en heelkundige hulp (artikel 15 WWB).

  • 5.

    Geen bijstand wordt verleend voor de kosten van medische handelingen en verrichtingen die ge- rekend kunnen worden tot de ontwikkelingsgeneeskunde als bedoeld in de Wet op bijzondere me- dische verrichtingen, of wanneer zodanige medische behandelingen en verrichtingen buiten Ne- derland plaatsvinden (artikel 14 onderdeel e WWB). Het betreft hier een absoluut verbod.

  • 6.

    Wordt de voorziening in het individuele geval op grond van de Zvw wel noodzakelijk geacht, maar worden de kosten om budgettaire redenen niet of niet volledig vergoed, dan heeft het dagelijks bestuur de bevoegdheid, alsmede in voorkomende gevallen de plicht, om (aanvullende) bijstand te verlenen voor zover die kosten door de voorliggende voorziening voor belanghebbende noodzake- lijk worden geacht.

  • 7.

    Bijstandsverlening is, in afwijking van hetgeen hiervoor genoemd is toch mogelijk indien en zo- lang, gelet op alle omstandigheden, daartoe zeer dringende redenen aanwezig zijn (artikel 16, eerste lid, WWB). Het criterium "zeer dringende redenen" mag echter niet al te ruim worden geïn- terpreteerd. Het kan alleen worden toegepast bij acute noodsituaties.

  • 8.

    Wanneer een aanvraag om bijzondere bijstand voor medische kosten wordt ingediend en er is geen sprake van zeer dringende redenen, dan heeft het dagelijk bestuur op grond van de WWB niet de bevoegdheid om bijstand te verlenen voor de betreffende kosten. Indien het college des- ondanks toch bijstand wil verlenen, dan zal het daarvoor zelf beleid moeten formuleren. Men spreekt in dit verband over buitenwettelijk beleid. De rechter kan buitenwettelijk beleid slechts te- rughoudend toetsen (zie CRvB 02-04-2002, nrs. 99/4102 en 99/4103 NABW).

  • 9.

    Eigen bijdragen van kostensoorten die slechts ten dele door de Zvw worden vergoed komen in beginsel in aanmerking voor bijzondere bijstand. Medische kosten die zijn uitgesloten van vergoe- ding op grond van de Zvw worden soms toch vergoed op grond van een aanvullende of collectieve verzekering. Daarbij geldt dan meestal een eigen bijdrage. Of deze eigen bijdrage wordt vergoed is afhankelijk van het wel of niet zijn uitgesloten van die medische kosten op grond van de Zvw. Als de kosten buiten het vergoedingenpakket van de Zvw vallen, komen deze eigen bijdragen niet voor bijzondere bijstand in aanmerking.

  • 10.

    Bij het opstellen van deze beleidsregels is bij ziektekosten uitgegaan van de bedragen die op grond van de AV-Gemeente Standaard worden verstrekt. Mocht de AV-Top (niet gemeente) een hogere vergoeding verstrekken, dan kan voor de personen die collectief verzekerd zijn op grond van de AV-Gemeente-Standaard, van deze vergoedingsbedragen worden uitgegaan. Met andere woorden: voor het verschil kan bijzondere bijstand worden verstrekt.

  • 11.

    Het is mogelijk dat iemand een aanvullende verzekering heeft maar toch met hogere bijzondere ziektekosten wordt geconfronteerd dan de maximumvergoeding (of maximum aantal behandelin- gen) dat middels de aanvullende verzekering wordt vergoed. De noodzaak van de meerkosten dient op individuele gronden te worden vastgesteld, alvorens men tot verstrekking van bijzondere bijstand voor de meerkosten overgaat. In alle andere gevallen zal de noodzaak van de gemaakte kosten op individuele gronden moeten worden vastgesteld (maatwerk).

5. Algemene bestaanskosten/ Algemeen

5.1. Bijzondere bijstand aan minderjarigen

Minderjarigen, dit zijn jongeren beneden de 18 jaar, zijn uitgesloten van het recht op bijstand aange- zien zij in de gezinsbijstand zijn begrepen. Dit betekent dat hun noodzakelijke kosten worden gere- kend tot de bestaanskosten van de ouder(s) die ten aanzien van hen onderhoudsplichtig is/zijn. Voor de verlening van bijstand worden zij derhalve niet rechtstreeks aangemerkt als een zelfstandig rechts- subject.

 

Een minderjarige volgt de woonstede van degene die het gezag over hem uitoefent. Leven de ouders gescheiden dan volgt het kind de woonstede van de ouder bij wie hij feitelijk verblijft dan wel laatstelijk heeft verbleven. In geval van zeer dringende redenen kan bijstand worden verleend. Dit is uiteraard afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Veelal speelt bijstandsverlening aan minderjarigen bij de zogenaamde weglopers.

 

Het feit dat het een minderjarig (pleeg-)kind ontbreekt aan de noodzakelijke middelen om in het be- staan te voorzien, is nog geen dringende reden als hier bedoeld. Vast dient te staan dat sprake is van een acute noodsituatie en dat de behoeftige omstandigheden waarin een minderjarige verkeert op geen enkele andere wijze is te verhelpen.

 

Het uitzonderingskarakter van artikel 16 WWB brengt verder mee dat ernaar gestreefd dient te worden de bijstandsverlening van zo kort mogelijke duur te laten zijn. De dringende redenen die tot het verle- nen van bijstand noodzaken dienen dan ook zo spoedig mogelijk te worden weggenomen. Artikel 16 WWB beoogt geen algemene ontsnappingsclausule te zijn ten aanzien van de toepassing van uitslui- tingsgronden in de bijstandswet.

 

Bijstand wordt in dat geval als bijzondere bijstand verstrekt conform de normering voor 18 tot 21 jari- gen. Daarbij dient onderzocht te worden of eventueel recht bestaat op een voorliggende voorziening of de jongere onderhouden wordt door bijdrage van de ouder/ ouders.

 

5.2. Tienermoeders

Voor een thuiswonende tienermoeder die jonger is dan 18 jaar geldt, overeenkomstig hetgeen hierbo- ven in de rubriek minderjarigen is geregeld, dat geen recht bestaat op algemene bijstand. Voor het kind van een tienermoeder die jonger is dan 18 jaar bestaat wel recht op bijstand. De hoogte van de bijstand voor het kind is het verschil tussen de norm alleenstaande ouder van 21 jaar of ouder en de alleenstaande van 21 jaar of ouder.

 

Aanvragen dienen als volgt te worden afgehandeld:

  • 1.

    de bijstand wordt verstrekt als algemene bijstand;

  • 2.

    de bijstand wordt verstrekt op naam van de tienermoeder ten behoeve van haar kind

  • 3.

    de hoogte van de bijstand is het verschil tussen de norm één-oudergezin en de norm voor een alleenstaande;

  • 4.

    eventuele middelen van de tienermoeder worden gekort;

  • 5.

    de tienermoeder dient maandelijks een rechtmatigheidsonderzoeksformulier (ROFje) in te leveren.

Als een thuiswonende tienermoeder 18 jaar wordt, komt de bijstand voor haar kind te vervallen. Vanaf het bereiken van de 18-jarige leeftijd bestaat, indien de tienermoeder zelf niet over toereikende midde- len beschikt, voor haar en haar kind recht op bijstand naar de norm voor een alleenstaande ouder jonger dan 21 jaar.

 

NB. Zowel de tienermoeder als haar kind kunnen bij Zorg en Zekerheid gratis worden meever- zekerd op de door de ouders van de tienermoeder afgesloten zorgverzekeraar.

 

Hoogte bijzondere bijstand

De hoogte van de bijstand voor het kind is het verschil tussen de norm alleenstaande ouder van 21 jaar of ouder en de alleenstaande van 21 jaar of ouder, verminderd met eventuele inkomsten van de tienermoeder.

 

Duur bijzondere bijstand

De bijstand voor het kind komt te vervallen, wanneer de tienermoeder 18 jaar is geworden.

 

Verplichting

  • maandelijks in te leveren: het rechtmatigheidsonderzoeksformulier;

  • beschikking Sociale Verzekeringsbank (SVB) inzake kinderbijslag.

Vorm van de bijzondere bijstand

De bijzondere bijstand wordt verstrekt als bijstand ‘om niet’ en bijzonder belast.

 

5.3. Algemene kosten van bestaan

Het dagelijks bestuur heeft in 2011 ingestemd met “bijzondere bijstand voor algemene kosten van bestaan”.

 

Bijzondere bijstand is in principe niet voor om kosten te vergoeden als eten, drinken, kleding, huur, gas, water en licht. Deze kosten zullen vanuit het maandelijks inkomen betaald moeten worden. Dit geldt ook voor duurdere zaken zoals een televisie of een koelkast. In bijzondere situaties kan hiervan worden afgeweken. Het is ter beoordeling aan het dagelijks bestuur of en zo ja wanneer sprake is van een dergelijke situatie. Bij de beoordeling wordt meegenomen of er sprake is van een acute noodsitua- tie en of de behoeftige omstandigheden waarin een belanghebbende verkeert op geen enkele andere wijze te verhelpen is.

 

Wanneer vastgesteld is dat een dergelijke situatie aanwezig is, en ook aan de overige voorwaarden zijn voldaan, kan voor een bepaalde en korte periode bijstand voor algemene dagelijkse bestaanskos- ten verstrekt worden. Aan deze verstrekking wordt altijd de verplichting verbonden om deel te nemen aan een traject zoals bijvoorbeeld schuldhulpverlening of budgetbegeleiding.

 

Wie komen er voor in aanmerking

Om in aanmerking te komen voor bijzondere bijstand voor de algemene dagelijkse kosten van bestaan moet de belanghebbende in het bezit zijn van een geldig identiteitskaart of paspoort.

 

Daarnaast geldt als criterium het leefgeld per huishouding per maand. De berekening hiervoor is conform de Stichting Voedselbanken Nederland. Een huishouding komt in aanmerking wanneer het leefgeld per maand (netto besteedbaar inkomen na aftrek van de vaste lasten als huur, gas, elektriciteit, water, verzekeringen, schuldenlasten) onder de volgende bedragen komt:

  • Één persoonshuishouding € 175,-- per maand;

  • Bij meer persoonshuishoudens wordt dit bedrag per maand verhoogd met:

    • o

      € 60,-- per volwassene;

    • o

      € 50,-- kinderen 13 tot 18 jaar;

    • o

      € 25,--per kind tot en met 12 jaar.

Periode

De periode van verlening van bijstand voor algemene kosten van bestaan is maximaal drie maanden en kan met maximaal drie maanden verlengd worden. Na de eerste drie maanden wordt beoordeeld of de belanghebbende in voldoende mate meewerkt aan een aangeboden traject. Wanneer dit niet het geval is, kan de verlening van de bijzondere bijstand ingetrokken worden.

 

Hoogte bijzondere bijstand

De hoogte van de bijzondere bijstand wordt afgestemd op de waarde van de voedselpakketten die de voedselbank Haarlemmermeer verstrekt. Voor Aalsmeer en Uithoorn geldt dat voor degenen die hiervoor in aanmerking komen, wekelijks een financiële vergoeding wordt verstrekt van € 17,50 per week aan huishoudens tot twee personen en aan huishoudens met meer personen wekelijks een bedrag van € 22,50 per week (respectievelijk € 75,83 per maand en € 97,50 per maand).

 

Uitbetaling bijzondere bijstand

De uitbetaling van de bijzondere bijstand gebeurd via de betaalrekening van de belanghebbende.

 

6.1. Algemene bestaanskosten / Overbrugging

6.1.1. Overbruggingsuitkering

In de onderstaande gevallen kan een overbruggingsuitkering verstrekt worden:

  • 1.

    inkomsten vallen plotseling weg (bijvoorbeeld bij verlaten);

  • 2.

    inkomsten van het huishouden daalt, zonder dat de aanvrager het van te voren kon zien aankomen, met minstens 25%;

  • 3.

    voordat een beroep op algemene bijstandsuitkering werd gedaan, werden de inkomsten aan het begin van de maand uitbetaald (een maand inkomsten moet overbrugd worden);

  • 4.

    Bij verlies van portemonnee of van wie de portemonnee is gestolen. Wel dient hiervan aangifte bij de politie gedaan te worden en dient de aanvrager in ernstige geldnood te zitten (zeer drin- gende redenen, artikel 16 WWB).

Vorm van de bijzondere bijstand

Een overbruggingstoeslag wordt alleen verstrekt als er geen enkele financiële reserve meer is. Uit- gangspunt is dat een overbruggingstoeslag altijd wordt terugbetaald en dus als een lening wordt ver- strekt. Hiervan kan alleen worden afgeweken als er geen aflossingsruimte is en men, buiten schuld om, aangewezen is op de overbruggingsuitkering. Dit laatste is bij ex-asielzoekers, die een bijstands- uitkering gaan ontvangen in ieder geval.

 

Hoogte overbruggingstoeslag

De hoogte van de overbruggingstoeslag bedraagt maximaal de netto-uitkeringsnorm van één maand exclusief het vakantiegeld, dat voor de betrokkene geldt.

6.1.2. Overbrugging in afwachting van huurtoeslag

De Wet op de huurtoeslag (WHT) wordt uitgevoerd door de Belastingdienst. De toekenning van de huurtoeslag vindt plaats op basis van de gegevens en omstandigheden van het kalenderjaar zelf. De- ze staan pas na afloop van dat jaar vast. Om de huurtoeslag toch te laten aansluiten bij de huuruitga- ven, wordt de huurtoeslag in het kalenderjaar maandelijks uitbetaald op basis van een voorschot. Na afloop van het kalenderjaar volgt een ‘definitieve’ huurtoeslag, waarmee het voorschot wordt verre- kend.

 

Overbrugging in afwachting van huurtoeslag

In de meeste gevallen wordt binnen drie maanden na ontvangst van de aanvraag voor huurtoeslag de beschikking tot verlening van een voorschot op de huurtoeslag gegeven. Een overbrugging kan wor- den verstrekt voor de kosten die zijn verbonden aan het overbruggen van de periode dat de huurtoe- slag is aangevraagd, maar er nog geen voorschot is uitbetaald door de Belastingdienst en de verhuur- der weigert huurmatiging toe te passen.

 

Voorliggende voorziening

Indien de belanghebbende een tijdvak van ongeveer drie maanden niet zelf kan overbruggen en daar- door problemen ondervindt bij de maandelijkse betaling van de huursom, kan hij na de aanvraag van de huurtoeslag de woningeigenaar verzoeken om huurmatiging toe te passen.

 

Recht op bijzondere bijstand

Wanneer de verhuurder weigert om huurmatiging toe te passen, kan ter overbrugging tot de eerste betaling bijzondere bijstand worden verleend. De bijstand wordt dan verleend in de vorm van een renteloze geldlening. Dit wordt teruggevorderd na uitbetaling van de voorschotten door de Belasting- dienst.

 

Hoogte en duur van de bijzondere bijstand

De bijzondere bijstand wordt afgestemd op de hoogte van de huurtoeslag en wordt voor maximaal drie maanden verstrekt (tenzij er individuele redenen zijn waarom de Belastingdienst nog geen voorschot heeft verstrekt).

 

Vorm van de bijzondere bijstand

De bijstand wordt verleend in de vorm van een renteloze geldlening.

 

6.2. Algemene bestaanskosten / Toeslag

6.2.1. Toeslag personen van 18 jaar t/m 20 jaar (verblijf buiten inrichting)

Jongeren in de leeftijd van 18 tot en met 20 jaar hebben slechts recht op een lage bijstandsnorm voor de noodzakelijke bestaanskosten (artikelen 20 en 21 WWB). In vele gevallen zijn geen toeslagen mo- gelijk op grond van de Verordening toeslagen en verlagingen van de gemeente Aalsmeer en Uithoorn.

 

Ouders hebben op basis van het Burgerlijk Wetboek een onderhoudsplicht voor hun kinderen totdat deze de leeftijd van 21 jaar bereikt hebben. Om deze reden zijn de normen voor personen van 18 t/m 20 jaar zeer laag. Er is aangesloten bij de niveaus van de Algemene Kinderbijslagwet.

 

Onder bepaalde omstandigheden kan echter bijzondere bijstand worden verleend voor algemene of bijzondere bijstand. De voorwaarden zijn opgenomen in artikel 12 WWB. Verlening van bijzondere bijstand is slechts mogelijk wanneer de noodzakelijke kosten van het bestaan van de belanghebbende uitgaan boven de toepasselijke bijstandsnorm en hij voor deze kosten geen beroep kan doen op zijn ouders, omdat:

  • b.

    de middelen van de ouders daartoe niet toereikend zijn; of

  • c.

    hij redelijkerwijs zijn onderhoudsrecht jegens zijn ouders niet te gelde kan maken (hierbij moet gedacht worden aan ouders die onvindbaar of niet bereikbaar zijn of aan de situatie waarin de relatie tussen ouders en kind ernstig verstoord is).

Bij de beoordeling van een aanvraag om bijstand voor de noodzakelijke bestaanskosten voor een jongmeerderjarige rust op het college de plicht om zich een zo goed mogelijk beeld te vormen over de hoogte van de noodzakelijke bestaanskosten van de aanvrager. Daarbij zullen zij onder andere in aanmerking kunnen nemen of voor de aanvrager zelfstandige huisvesting wel of niet noodzakelijk is. Er is dus een gericht onderzoek naar alle van belang zijnde omstandigheden van de aanvrager nodig.

 

Verhaalsplicht

Wanneer met toepassing van artikel 12 WWB bijzondere bijstand wordt verleend aan een persoon van 18 t/m 20 jaar dan kan deze bijstand tot de grens van de onderhoudsplicht van artikel 395 onder a van Boek 1 BW worden verhaald op de onderhoudsplichtige ouders (artikel 61, lid 1 a WWB, artikel 13 invoeringswet en de beleidsregels verhaal). Met ingang van 1 augustus 2008 hebben de gemeente Aalsmeer en Uithoorn besloten af te zien van het verhalen van bijstand in dergelijke situaties.

 

Wel is eventueel een verklaring noodzakelijk, waaruit blijkt dat de ouders niet willen of kunnen bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de jongere.

 

Hoogte bijzondere bijstand

De hoogte van de totale uitkering (norm algemene bijstand + toeslag bijzondere bijstand) bedraagt niet meer dan de uitkering die in een vergelijkbare situatie zou gelden voor personen van 21 jaar. Dit beleid is in overeenstemming met de aanbevelingen van de minister van SZW in zijn circulaire van 15- 11-1999 (circulaire bijstand aan jongeren).

 

Omdat het hier verlening van bijzondere bijstand betreft, zal de uiteindelijke hoogte van de bijstand afgestemd moeten worden op de individuele omstandigheden. De hoogte van de bijzondere bijstand die is bedoeld voor bijzondere kosten (zoals een bril) wordt vastgesteld volgens de normale regels, zonder acht te slaan op de leeftijd van de betrokkene. Wel zal ook hier eerst gecontroleerd moeten worden of er is voldaan aan de eisen van artikel 12 WWB.

 

Hoogte en duur van de bijzondere bijstand

Maximale aanvulling op grond van de bijzondere bijstand tot de hoogte van de van toepassing zijnde rijksnorm, genoemd in artikel 21 WWB. Er wordt geen rekening gehouden met een fictieve toeslag. De bijzondere bijstand wordt verstrekt tot de persoon de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt.

 

Vorm van de bijzondere bijstand

De bijzondere bijstand wordt verstrekt als bijstand ‘om niet’ en bijzonder belast.

6.2.2. Toeslag personen van 18 t/m 20 jaar (verblijf in inrichting)

Personen van 18, 19 of 20 jaar die in een inrichting verblijven zijn uitgesloten van het recht op algemene bijstand (artikel 13, lid 2 onder a WWB). In hun algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan wordt grotendeels voorzien door de inrichting waar ze verblijven. Voor zover dat niet het geval is, met name voor zak- en kleedgeld en bijzondere kosten die de inrichting niet vergoedt, zal eerst een beroep op de ouders moeten worden gedaan. Die hebben immers een wettelijke onderhoudsplicht totdat het kind 21 jaar is.

 

Alleen wanneer om eerder genoemde redenen (artikel 12 WWB) geen beroep op de ouders kan worden gedaan, is verlening van bijzondere bijstand mogelijk.

 

Hoogte bijzondere bijstand

Wordt bijzondere bijstand voor zak- en kleedgeld verstrekt aan personen van 18 t/m 20 jaar die in een inrichting verblijven, dan wordt de hoogte hiervan in beginsel afgestemd op de normen die gelden voor personen van 18 t/m 20 jaar, die niet in een inrichting verblijven (artikel 21 WWB). Er wordt geen reke- ning gehouden met een fictieve toeslag.

 

De hoogte van de bijzondere bijstand die is bedoeld voor bijzondere kosten (zoals een bril) wordt vastgesteld volgens de normale regels, zonder acht te slaan op de leeftijd van de betrokkene. Wel zal ook hier eerst gecontroleerd moeten worden of er is voldaan aan de eisen van artikel 12 WWB.

 

Duur bijstand

De bijzondere bijstand wordt verstrekt tot de persoon de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt, dan wel de- inrichting heeft verlaten.

 

Vorm van de bijzondere bijstand

De bijzondere bijstand wordt verstrekt als bijstand ‘om niet’ en bijzonder belast.

6.2.3. Toeslag voor een alleenstaande met kind in inrichting

In artikel 23 WWB wordt de bijstandsnorm bij verblijf in een inrichting bepaald. Daarbij is de norm voor een alleenstaande ouder gelijkgesteld met de norm voor een alleenstaande. De situatie kan zich voor- doen, dat een alleenstaande ouder tezamen met het kind in de inrichting verblijft. De kosten, die de belanghebbende voor het kind moet maken, kunnen in de regel uit de te ontvangen kinderbijslag bekostigd worden. Daarom kan worden volstaan met de norm voor een alleenstaande.

 

Het kan echter zijn dat door individuele omstandigheden de kinderbijslag niet voldoende is en aanvullende bijzondere bijstand noodzakelijk is. Aangezien dergelijke situaties zich incidenteel voordoen is het niet gewenst de eventueel te verstrekken toeslag structureel op een bedrag vast te leggen, maar op individuele basis vast te stellen.

 

Hoogte bijzondere bijstand

Maximale aanvulling op grond van de bijzondere bijstand tot de hoogte van de van toepassing zijnde rijksnorm, genoemd in artikel 21 WWB. Er wordt geen rekening gehouden met een fictieve toeslag.

 

Duur bijstand

De bijzondere bijstand wordt verstrekt tot de persoon de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt, dan wel de inrichting heeft verlaten.

 

Vorm van de bijzondere bijstand

De bijzondere bijstand wordt verstrekt als bijstand ‘om niet’ en bijzonder belast.

6.2.4. Toeslag voormalig alleenstaande ouders

Het bereiken van de 18-jarige leeftijd door een ten laste komend kind kan voor een alleenstaande ouder nadelige financiële gevolgen hebben:

 

  • 1.

    Wanneer een ouder één ten laste komend kind heeft, ontvangt hij bijstand naar de norm alleenstaande ouder als bedoeld in artikel 20, tweede lid, onderdeel b WWB. Op het moment dat het kind 18 jaar wordt, vormen zij samen een gezin en ontvangen zij de gezinsnorm als bedoeld in artikel 21, tweede lid, onder b, onder 1, WWB. Deze gezinsnorm is lager dan de norm alleenstaande ouder, omdat rekening gehouden wordt met de onderhoudsplicht van de ouder tot wiens huishouden het kind niet hoort. Hierdoor lijkt sprake van een inkomensachter- uitgang.

  • 2.

    Indien sprake is van niet-rechthebbende kinderen of kinderen die niet tot het gezin behoren op het moment dat ze 18 jaar worden, wijzigt de norm voor de ouder van alleenstaande ouder naar alleenstaande. Dit betekent een inkomensachteruitgang van 20% van de gezinsnorm als bedoeld in artikel 21, eerste lid, WWB. Bovendien kan onder omstandigheden ook de hoogte van de toeslag wijzigen.

Om dit negatieve verschil op te vangen, kan er een overbruggingstoeslag verstrekt worden. De over- bruggingstoeslag moet ervoor zorgdragen dat het inkomen van ouder en kind gelijk is aan de norm alleenstaande met kind inclusief de kinderbijslag voor een alleenstaande ouder. Bij de berekening dient te worden uitgegaan van het inkomen exclusief vakantiegeld.

 

Gelet op de (nieuwe) systematiek van de wet heeft dit echter niet de voorkeur. De kosten waarvoor de toeslag wordt verleend, hebben veelal betrekking op het onderhouden van het kind. Op het moment dat het kind 18 jaar wordt, kan het echter zelf aanspraak maken op een uitkering voor het levenson- derhoud. Denk bijvoorbeeld aan de Wet studiefinanciering 2000, inkomsten uit arbeid of een bij- standsuitkering (gezinsbijstand samen met de voormalig alleenstaande ouder en eventuele andere gezinsleden).

 

Voor zover deze inkomsten of uitkeringen ontoereikend zijn om in de kosten van het levensonderhoud te voorzien, moet de jongmeerderjarige een beroep doen op de onderhoudsplicht van de andere, niet inwonende ouder (alimentatie), dan wel bijzondere bijstand aanvragen op grond van artikel 12 WWB (zie EK 2011-2012, 32 815, nr. C, p. 9 en CRvB 17-01-2012, nr. 11/2296 WWB).

 

6.3. Algemene bestaanskosten/ Woonkosten

6.3.1. Woonkostentoeslag (huurders)

Woonkostentoeslag is bijzondere bijstand. Dit betekent dat bij de vaststelling van het recht op woon- kostentoeslag ook de algemene regels inzake het recht op (bijzondere) bijstand in acht genomen moeten worden.

 

Geen recht op woonkostentoeslag voor kamerhuurders

De Wet op de huurtoeslag (WHT) is in relatie tot de woonkostentoeslag aan te merken als een voorliggende voorziening. Dit betekent dat wanneer bepaalde groepen (huurders) uitdrukkelijk buiten de werkingssfeer van de Wet op de huurtoeslag zijn gelaten, deze ook geen recht op woonkostentoeslag hebben. Het gaat hierbij vooral om huurders van een kamer of een etage. Zij hebben geen recht op huurtoeslag omdat zij geen zelfstandige woning of wooneenheid in de zin van de Wet op de huurtoeslag bewonen en er slechts voor bepaalde vormen van bewoning van onzelfstandige woonruimte huurtoeslag mogelijk is.

 

Een zelfstandige woning in de zin van de WHT is een eengezinswoning, een appartement, een flat of een andere woonruimte met een eigen voordeur, een eigen keuken, een eigen toilet en een eigen wasruimte. Een wooneenheid is een woonruimte in een speciaal woongebouw dat door de Minister van VROM is aangewezen voor huisvesting van alleenstaanden of tweepersoonshuishoudens.

 

Recht op woonkostentoeslag voor huurders

In de situatie, dat de huurprijs van de woning boven de maximaal subsidiabele huurprijs ligt, is het mogelijk om een woonkostentoeslag te verlenen aan huurders. Opgemerkt wordt, dat wanneer een persoon gehandicapt is en daarom in een aangepaste woning woont, men toch recht kan hebben op huurtoeslag, ondanks het feit dat de rekenhuur boven de maximale huurgrens uitkomt.

 

Berekening woonkostentoeslag huurders

De woonkostentoeslag wordt als volgt berekend:

 

De te betalen huur

 

De maximale huur waarbij een huurtoeslag zou worden verstrekt

---

Restant te betalen huur

 

De maximale huurtoeslag bij maximale huur

 

Restant te betalen huur

+

Woonkostentoeslag

 

 

Periode woonkostentoeslag

De woonkostentoeslag wordt toegekend voor de periode van maximaal 1 jaar. Daarbij wordt de ver- plichting opgelegd om te zoeken naar goedkopere huisvesting waarvoor wel recht bestaat op huurstoeslag (verhuisplicht). Dit kan ook gelden wanneer een woonkostentoeslag verstrekt wordt aan eigenaren. De periode waarover de woonkostentoeslag is toegekend kan na afloop tijdelijk worden verlengd indien het feit dat de belanghebbende nog niet over goedkopere woonruimte beschikt hem niet te verwijten valt. De verlenging duurt maximaal 6 maanden.

 

Bewijsstukken

  • huurspecificatie (de huurspecificatie vermeldt de hoogte van de huur en de eventuele huurtoeslag) of

  • beschikking Belastingdienst (de beschikking moet de hoogte van de huurtoeslag vermelden of vermelden dat er geen recht op huurtoeslag bestaat).

Voorliggende voorziening

Eventueel ontvangen huurtoeslag wordt in mindering gebracht op de berekende woonkostentoeslag.

 

Vorm van de bijzondere bijstand

De bijzondere bijstand wordt verstrekt als bijstand ‘om niet’.

 

Draagkrachtpercentage

Voor een woonkostentoeslag geldt een draagkrachtpercentage van 100%. Het inkomen boven de van toepassing zijnde inkomensnorm (110% of 125% van de bijstandsnorm) en al het (positieve) saldo moeten volledig aangewend worden voor hoge woonkosten.

 

Verplichting

Aan de verstrekking van een woonkostentoeslag wordt de verplichting opgelegd om te zoeken naar goedkopere huisvesting waarvoor wel recht bestaat op huurtoeslag (verhuisplicht). Tevens wordt de verplichting opgelegd als woningzoekende ingeschreven te staan bij Woningnet en bij Het Vierde Huis een urgentie aan te vragen.

6.3.2. Woonkostentoeslag (huiseigenaren)

Woonkostentoeslag is bijzondere bijstand. Dit betekent dat bij de vaststelling van het recht op woon- kostentoeslag ook de algemene regels inzake het recht op (bijzondere) bijstand in acht genomen moe- ten worden.

 

Recht op woonkostentoeslag voor eigenaren

Eigenaren van woningen hebben geen recht op huurtoeslag. Bij een laag inkomen en hoge woonkos- ten kunnen zij in aanmerking komen voor woonkostentoeslag. Bij bepaling van de hoogte hiervan wordt aangesloten bij de regels voor woonkostentoeslag aan huurders.

 

Geen woonkostentoeslag is mogelijk indien onder gelijke omstandigheden in een huurwoning geen huursubsidie zou worden verstrekt, bijvoorbeeld waneer er geen sprake is van een eigen wooneenheid.

 

Kosten woningeigenaren

De volgende kosten kunnen worden meegenomen bij de berekening van de woonkostentoeslag:

  • De rente die verband houdt met de woning. Het gaat hier om hypotheekrente. De aflossing van de hypotheek telt niet mee, dit geldt dus ook voor de premies van zogenaamde spaarhypotheken. Het is niet van belang of de eigenaar de hypotheekrente ook daadwerkelijk betaalt. Verder geldt dat jaarlijks te ontvangen rijkssubsidie die betrekking heeft op de verschuldigde hypotheekrente hierop in mindering moet worden gebracht.

  • Zakelijke lasten in verband met het hebben van eigendom:

    • o

      rioolrecht

    • o

      eigenaarsdeel waterschapslasten;

    • o

      erfpachtcanon;

    • o

      premies van verzekeringen tegen brand- en stormschade (alleen voor de opstallen);

    • o

      eigenaarsdeel onroerende zaakbelasting (dus niet het gebruikersdeel).

    • o

      Vereniging van eigenaren (maximaal € 12,-- per maand)

  • een bedrag aan onderhoudskosten per jaar: Per 1 juli 2011 bedragen de onderhoudskosten € 498,-- per jaar5.

Berekening woonkostentoeslag eigenaren

De woonkostentoeslag voor eigenaren wordt als volgt berekend. Bij deze berekening wordt aangesloten bij de berekening van woonkostentoeslag voor huurders. De ‘te betalen huur’ wordt vastgesteld aan de hand van de jaarlijkse woonkosten (zie hierboven), gedeeld door 12 maanden.

 

Berekening woonkostentoeslag

 

De te betalen huur (ofwel de jaarlijkse woonkosten gedeeld door 12)

 

De maximale huur waarbij een huurtoeslag zou worden verstrekt

---

Restant te betalenhuur

 

De maximale huurtoeslag bij maximale huur

 

Restant te betalen huur

+

Woonkostentoeslag

 

 

Periode woonkostentoeslag

De woonkostentoeslag wordt toegekend voor de periode van maximaal 1 jaar. Daarbij wordt de ver- plichting opgelegd om te zoeken naar goedkopere huisvesting waarvoor recht bestaat op huursubsidie (verhuisplicht). De periode waarover de woonkostentoeslag is toegekend kan na afloop tijdelijk worden verlengd indien het feit dat de belanghebbende nog niet over goedkopere woonruimte beschikt hem niet te verwijten valt. De verlenging duurt maximaal 6 maanden.

 

Beschikking Belastingdienst

Bij een aanvraag om woonkostentoeslag dient een beschikking van de Belastingdienst te worden overgelegd. Hierin staat aangegeven welk bedrag men op jaarbasis gaat terugontvangen middels een maandelijkse betaling (vooraf) van de Belastingdienst. Dit bedrag dient in mindering te worden ge- bracht op het rentebedrag van de hypothecaire geldlening. Heeft de aanvrager geen beschikking, dan vindt geen toekenning van de woonkostentoeslag plaats, althans niet voordat hij de hier bedoelde be- schikking van de Belastingdienst heeft overlegd.

 

Vorm van de bijzondere bijstand

De bijzondere bijstand wordt verstrekt als bijstand ‘om niet’, tenzij de woning overwaarde bevat. In dat geval wordt de bijstand in de vorm van een lening verstrekt.

 

Draagkrachtpercentage

Voor een woonkostentoeslag geldt een draagkrachtpercentage van 100%. Het inkomen boven de van toepassing zijnde inkomensnorm (110% of 125% van de bijstandsnorm) en al het (positieve) saldo moeten volledig aangewend worden voor hoge woonkosten.

 

Verplichting

  • een Voorlopige Teruggaaf bij de Belastingdienst dient aangevraagd te zijn;

  • aan de verstrekking van een woonkostentoeslag wordt de verplichting opgelegd om te zoeken naar goedkopere huisvesting waarvoor wel recht bestaat op huurtoeslag (verhuisplicht);

  • als woningzoekende ingeschreven te staan bij Woningnet, en

  • bij Het Vierde Huis een urgentie aan te vragen.

6.3.3. Eerste maand huur, waarborgsom en administratiekosten

De kosten van de eerste maand huur voor een nieuwe woning alsmede de waarborgsom (indien van toepassing) en de verschuldigde administratiekosten komen in beginsel niet in aanmerking voor bij- zondere bijstand. Dergelijke kosten maken deel uit van de kosten in verband met een verhuizing, wel- ke behoren tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, die behoudens bijzondere omstandigheden, uit het eigen inkomen op bijstandsniveau behoren te worden voldaan (door reservering vooraf of door gespreide betaling achteraf).

 

Dit betekent overigens niet dat voor deze kosten per definitie geen bijzondere bijstand kan word ver- leend. Het recht op bijzondere bijstand, zal volgens de hoofdregel individueel vastgesteld moeten wor- den.

 

Hoogte bijzondere bijstand

De bijzondere bijstand wordt afgestemd op de hoogte van de te betalen huur voor de eerste maand en administratiekosten.

 

Vorm van de bijzondere bijstand

De bijstand wordt verleend in de vorm van een renteloze geldlening.

6.3.4. Doorbetaling vaste lasten bij verblijf in inrichting

In artikel 23 WWB worden de normen bepaald voor degenen die in een inrichting verblijven. Een in- richting is bijvoorbeeld een verpleeghuis, psychiatrisch ziekenhuis of een afkickcentrum. Het is van tevoren niet altijd even duidelijk hoe lang iemand in een inrichting moet verblijven.

 

Indien personen in een dergelijke inrichting verblijven, kan naast de voor hen geldende persoonlijke toelage, bijzondere bijstand worden verstrekt voor de verschuldigde woonlasten. Steeds moet bezien worden of het aanhouden van de eigen woning noodzakelijk is en de intentie aanwezig is om terug te keren naar de eigen woning. Hier geldt als richtlijn een periode van 6 maanden. Reden om van een langere periode uit te gaan, kan bijvoorbeeld zijn dat de klant al dan niet na verloop van tijd (b.v. op therapeutische basis) de weekends buiten de inrichting doorbrengt.

 

Voor bijzondere bijstand komen in aanmerking:

  • de huur c.q. de woonkosten van de eigen woning. Indien de huur wordt doorbetaald, dan wordt de eventueel verstrekte woonkostentoeslag beëindigd. De volledige huur die wordt doorbetaald, wordt als bijzondere bijstand verstrekt.

  • voorschotnota's voor energie en dergelijken. Indien mogelijk zal het gas- en licht moeten wor- den afgesloten. Bij terugkeer kan voor de aansluitingskosten bijzondere bijstand worden aan- gevraagd. Indien het afsluiten niet mogelijk is, moet zo spoedig mogelijk worden bewerkstel- ligd dat de voorschotnota wordt verlaagd. De te verstrekken bijstand dient als bijzondere bij- stand te worden verstrekt.

  • voor de overige kosten van de bewoning kan kwijtschelding/ontheffing worden aangevraagd (waterschapslasten en dergelijke).

Hoogte vergoeding

De hoogte van de vergoeding bedraagt de te betalen huur (onder aftrek van de huurtoeslag) en eventuele overige kosten die doorlopen.

 

Verlof

Het kan zijn dat de persoon weekendverlof of iets dergelijks verkrijgt. Het is dan van belang dat in dat geval de persoon over zijn woning en de daarbij behorende faciliteiten kan beschikken. Als het verlof regelmatig is, kan in dat geval de 'normale' rijksnorm (en gemeentelijke toeslag) worden toegekend. Er zijn dan immers redenen aanwezig die het noodzakelijk maken dat de bijstandsverlening aan de betrokken persoon wordt voortgezet. Op grond van artikel 18, lid 1 WWB wordt de bijstand wel afge- stemd op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende. In de rapportage dient de hoogte van bijstand gemotiveerd opgenomen te worden.

 

Bewijsstukken

  • noodzakelijk verblijf in een inrichting als een verpleeghuis, psychiatrisch ziekenhuis of een afkick- centrum;

  • de huurspecificatie c.q. de woonkosten van de eigen woning;

  • bewijs huursubsidie;

  • voorschotnota's voor energie en dergelijken.

Duur van de bijzondere bijstand

De bijzondere bijstand wordt voor maximaal zes maanden verstrekt.

 

Vorm van de bijzondere bijstand

De bijstand wordt verleend in de vorm van bijstand ‘om niet’,

6.3.5. Doorbetaling vaste lasten bij verblijf in detentie

Een gedetineerde of een tbs’er kan in principe geen beroep doen op – algemene bijstand, dan wel bijzondere bijstand. Artikel 13, eerste lid, onder a, WWB is daarover heel duidelijk: “Geen recht op bijstand heeft degene aan wie rechtens zijn vrijheid is ontnomen”.

 

Dit betekent dat aan een gedetineerde of tbs’er ook géén bijzondere bijstand voor de vaste lasten zoals huur en energiekosten ten behoeve van het aanhouden van woonruimte tijdens detentie mag worden verleend.

 

Artikel 16 van de WWB bepaalt dat gelet op alle omstandigheden, en alleen bij “zeer dringende redenen” hiervan kan worden afgeweken. De beoordeling of hiervan sprake is kan alleen plaatsvinden na een strikt individuele beoordeling. Uit jurisprudentie volgt dat hiervan alleen sprake kan zijn in “acute levensbedreigende omstandigheden” (hierbij kan het ook gaan om ernstige gevolgen voor de psychische toestand van belanghebbende). Op grond van dit artikel kan dus in zéér uitzonderlijke situaties toch bijstand worden verleend. Dit artikel mag echter niet gebruikt worden om bij elke bijzondere om- standigheid af te wijken van artikel 13 WWB. De lichamelijke of psychische levensbedreigende om- standigheden moeten altijd worden aangetoond.

 

Op grond van het Besluit extramurale vrijheidsbeneming en sociale zekerheid is het wél mogelijk om bijstand te verlenen aan:

  • gedetineerden die aan penitentiair programma deelnemen;

  • ter beschikking gestelden met proefverlof;

  • gedetineerden met elektronisch toezicht en een taakstraf;

  • deelnemers in de laatste fase van hun strafrechtelijke opvang in het kader van de Strafrechtelijke Opvang Verslaafden.

Bewijsstukken

  • verblijf in detentie, waaruit blijkt dat het verblijf in detentie korter duurt / heeft geduurd dan zes maanden;

  • eventuele acute levensbedreigende omstandigheden;

  • de huurspecificatie c.q. de woonkosten van de eigen woning;

  • bewijs huursubsidie;

  • voorschotnota's voor energie en dergelijken.

Hoogte bijzondere bijstand

De bijzondere bijstand wordt afgestemd op de hoogte van de te betalen huur en eventuele overige kosten die doorlopen.

 

Duur en vorm van de bijzondere bijstand

De bijzondere bijstand wordt voor maximaal zes maanden verstrekt en wordt verleend in de vorm van bijstand ‘om niet’. De persoon, die langer dsn zes maanden in detenite zit, heeft geen recht op bijzon- dere bijstand.

6.3.6. LBIO-bijdrage residentiële opvang

De plicht van de ouder(s) om zorg te dragen voor hun kind(eren) blijft bestaan ook als het kind uit huis is geplaatst (artikel 69 tot en met 76 van de Wet op de Jeugdzorg). De bijdrage die de ouder(s) of stiefouder(s) voor de verzorging van hun uit huis geplaatst kind moeten betalen, wordt bepaald door het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) te Rotterdam op grond van het Uitvoerings- besluit Wet op de Jeugdzorg (Staatsblad 2004, 703). Het LBIO draagt ook zorg voor de inning van de bijdragen. In het algemeen zal het LBIO die ouder aanschrijven die de kinderbijslag of de alimentatie ontvangt.

 

De hoogte van de bijdrage is afhankelijk van de leeftijd van het uit huis geplaatste kind en de duur van het verblijf gedurende een etmaal. Verder ligt het besparingmotief ten grondslag aan de hoogte van de eigen bijdrage. Ten gevolge van de verzorging elders, is er sprake van kostenbesparing voor de ou- der. De hoogte van de ouderbijdrage is gebaseerd op de gemiddelde kosten per maand voor één kind. Hierbij wordt uitgaan van een huishouden met twee kinderen en een netto inkomen op het niveau van een bijstandsuitkering voor een alleenstaande ouder. Verder is er bij de vaststelling van de ouderbij- drage van uitgegaan dat een redelijk deel van het totale bedrag dat een kind gemiddeld kost, gereser- veerd moet kunnen blijven ten behoeve van reiskosten voor het kind, en dergelijke kosten die de ou- ders blijven houden. Het resterende bedrag, dat deels uit de kinderbijslag kan worden betaald, geldt als bijdrage in de kosten van hulpverlening (zie TK 1994-1995, 22 060, nr. 42b).

 

Wanneer bijzondere bijstand

De (alleenstaande) ouder die zijn uit huis geplaatst kind niet in belangrijke mate onderhoudt, krijgt geen kinderbijslag! Het betreffende kind is dan, op grond van artikel 4, eerste lid, onderdeel e WWB, geen ten laste komend kind meer. Hierdoor kan deze ouder niet langer meer als alleenstaande ouder worden aangemerkt, maar is hij een alleenstaande. De LBIO-bijdrage voor een persoon met een WWB-uitkering naar de norm voor een alleenstaande wordt buiten invordering gesteld.

 

Het ministerie van SZW is de mening toegedaan dat bovenstaande redenering ook mogelijk is via arti- kel 4, eerste lid, onder b, WWB. Namelijk, het uit huis plaatsen van het kind/de kinderen van de al- leenstaande belanghebbende leidt ertoe dat deze niet langer meer de volledige zorg heeft over het kind/de kinderen, zodat de alleenstaande belanghebbende (altijd) moet worden aangemerkt als al- leenstaande. Omdat de belanghebbende dan de ouderbijdrage niet meer kan (zal) voldoen en zo- doende zijn kind niet meer in belangrijke mate onderhoudt, ontvangt hij geen kinderbijslag meer.

 

Op grond van een aanwijzing van de Minister van VWS wordt de ouderbijdrage in individuele gevallen op voorhand buiten invordering gesteld. Het gaat daarbij om die gevallen waarin de aflossingscapaci- teit ontbreekt om de ouderbijdrage te voldoen. Dat is het geval indien de bijdrageplichtige rechtmatig een uitkering ontvangt:

 

  • op grond van artikel 20, eerste lid, onderdeel a en b WWB;

  • op grond van artikel 23 WWB; of op grond van een andere zak- en kleedgeldvergoeding;

  • op grond van de Rva 2005.

Indien de LBIO-bijdrage verschuldigd is voor kinderen voor wie geen aanspraak op kinderbijslag bestaat, geldt dat er geen bijstand kan worden verleend, omdat de kosten van de LBIO-bijdrage in dat geval kosten zijn ter voldoening van alimentatieverplichtingen. Op grond van artikel 14 onderdeel a WWB zijn alimentatieverplichtingen niet-noodzakelijke kosten (zie CRvB 03-02-2004, nr. 01/3689 NABW en CRvB 01-03-2005, nr. 03/1355 NABW).

6.3.7. Begrafenis/ crematie en uitvaartkosten

Als iemand overlijdt en hij of zij laat onvoldoende geld achter om daar een begrafenis of crematie van te betalen, moet de directe familie deze kosten betalen. Onder directe familie wordt verstaan:

  • de echtgenoot (niet bedoeld: de partner waarmee de overledene samenwoonde);

  • de geregistreerde partner;

  • de ouders;

  • de kinderen, de aangetrouwde kinderen, schoonouders en stiefouders.

Bij aanwezigheid van nabestaanden dienen zij de kosten van lijkbezorging voor hun rekening te nemen. Ontbreken hiervoor de middelen dan kan ieder voor zijn eigen aandeel bijstand aanvragen. De beoordeling moet geschieden naar inkomen, vermogen, omstandigheden etcetera, van de aanvrager en niet die van de overledene.

 

Indien geen nabestaanden aanwezig zijn en het verzoek om bijzondere bijstand in begrafeniskosten wordt ingediend door iemand die zich daartoe moreel verplicht voelt dienen alle middelen uit de nala- tenschap van de overledene in mindering te worden gebracht op het bedrag van de noodzakelijke kosten. In deze situatie moet het verzoek worden opgemaakt op naam van de overledene en de (zo minimaal mogelijke) kosten worden vergoed zonder rekening te houden met het inkomen van degene die de opdracht tot begraven heeft gedaan.

 

Voorliggende voorzieningen

  • uitvaart-, levens- of ongevallenverzekering;

  • een overlijdensuitkering krachtens een sociale zekerheidswet;

  • het vermogen in de nalatenschap:

    • o

      bij een alleenstaande komt het gehele vermogen in de nalatenschap;

    • o

      bij een echtpaar zonder kinderen waarvan één van de partners overlijdt, moet het verschil tussen de vermogensvrijlating voor een echtpaar en voor een alleenstaande worden aangewend voor deze kosten.

Wet op de lijkbezorging

Wanneer er geen nabestaanden zijn of wanneer deze weigeren de begrafenis of crematie te verzorgen dan is op grond van de Wet op de Lijkbezorging de gemeente verplicht te zorgen voor de lijkbezorging. Op grond van deze wet komen de kosten van de lijkbezorging ten laste van de gemeente.

 

Voor zover de kosten niet kunnen worden gedekt uit de bij de overledene gevonden gelden of goederen, kan de gemeente de kosten verhalen op de bloed- en aanverwanten zoals genoemd in boek 1 BW artikelen 392 tot 396, te weten de ouders, kinderen, aangehuwde kinderen, schoonouders en stiefouders.

 

Begrafeniskosten in het buitenland

Bij de beoordeling van de vraag of en zo ja in hoeverre deze kosten voor bijstandsverlening in aan- merking kunnen komen kan niet worden voorbijgegaan aan het in artikel 7 WWB neergelegde beginsel dat de mogelijkheid tot bijstandsverlening aan het verblijf hier te lande is gebonden. Het verdraagt zich niet met genoemd beginsel om bij de toepassing van de WWB rekening te houden met kosten die in het buitenland worden gemaakt. Reeds op die grond kunnen de in verband met het vervoer naar en de begrafenis in het buitenland gemaakte kosten niet voor bijstandsverlening in aanmerking komen.

 

Hoogte bijzondere bijstand

Voor het vaststellen van een vergoeding dient uitgegaan te worden van een 'sobere' uitvaart. Voor de hoogte van de te vergoeden bedragen is aansluiting gezocht bij de bedragen zoals die in de prijzen- gids van het Nibud staan vermeld en op de site van www.uitvaart.nl

 

Voor een begrafenis kan maximaal € 5.500.-- worden vergoed (dit is inclusief grafsteen) en voor een crematie € 4.270,40.

 

Aan de bijstand verbonden verplichtingen

De beschikking moet vermelden dat de belanghebbende verplicht is om de verleende bijstand te be- steden aan het voldoen van zijn aandeel in de uitvaartkosten van de overledene.

 

Vorm van de bijzondere bijstand

De bijzondere bijstand voor uitvaartkosten wordt in beginsel ‘om niet’ verleend.

 

7.1. Algemene bestaanskosten/ Algemeen

7.1.1. Duurzame gebruiksgoederen

De kosten van duurzame gebruiksgoederen behoren tot de incidenteel voorkomende algemeen nood- zakelijke kosten van het bestaan. Deze kunnen worden voldaan vanuit een inkomen ter hoogte van de toepasselijke uitkering algemene bijstand door middel van reservering dan wel gespreide betaling ach- teraf. Dit betekent dat er in beginsel geen bijstandsverlening mogelijk is voor deze kosten. Alleen indien er sprake is van bijzondere omstandigheden in het individuele geval kan er van deze regel wor- den afgeweken. Indien de betreffende kosten voorzienbaar waren, versterkt dit het argument dat be- langhebbende wordt geacht hiervoor te reserveren.

 

Opgemerkt wordt, dat er onderscheid gemaakt moet worden tussen de kosten voor duurzame gebruiksgoederen en overige inrichtingskosten. Met overige inrichtingskosten worden de kos- ten van inrichting bedoeld die niet zien op duurzame gebruiksgoederen, zoals verf en behang. Het onderscheid is van belang voor de vorm waarin de bijzondere bijstand kan worden verstrekt. Zo wordt in principe bijzondere bijstand voor de kosten van duurzame gebruiksgoede- ren verstrekt in de vorm van een lening.

 

Bijzondere omstandigheden

Volgens de CRvB kan niet als bijzondere omstandigheid worden aangemerkt het ontbreken van (vol- doende) reserveringsruimte, in verband met aanwezige verwijtbare schulden en de daaruit voortvloei- ende betalingsverplichtingen.

 

De volgende omstandigheid kan mogelijk wel als bijzonder worden aangemerkt:

  • er bestaat een medische noodzaak voor het maken van de kosten;

  • bij een noodzakelijke verhuizing. Als noodzakelijke verhuizing wordt aangemerkt een verhuizing die het gevolg is van een verhuisverplichting in verband met de verstrekking van een woonkostentoeslag.

  • de reserveringsruimte is (gedeeltelijk) aangewend voor noodzakelijke kosten;

  • de klant heeft gedurende een periode van 3 jaar onafgebroken een inkomen op bijstandsniveau gehad. (In dit geval wordt aangenomen dat de klant alle reserves heeft aangesproken);

  • de aflossing van een noodzakelijke schuld, hierbij kan worden gedacht aan schulden voor de aan- schaf van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen voor de eerste woninginrichting;

  • schuld i.v.m. een saneringskrediet; schulden aangegaan in een situatie waar in het aangaan van de schuld, gelet op het inkomen niet onverantwoord was en de bijstandsbehoeftigheid niet voorzienbaar was.

Vragen

Bij de bijstandsverlening dient het volgende te worden nagegaan:

  • is het gevraagde noodzakelijk?

  • had men kunnen reserveren voor de kosten (let op vermogensgrens)?

  • is er een voorliggende voorziening (financiering via een kredietinstelling)?

Blijkt de noodzaak vast te staan en wordt op grond van bovengenoemde criteria geconcludeerd dat geen dan wel een gedeeltelijke reserveringscapaciteit aanwezig is (geweest), dan kan worden geconcludeerd dat bijstandsverlening aan de orde is.

 

Hoogte bijzondere bijstand

De hoogte van de vergoeding wordt vastgesteld op basis van de goedkoopste, en voor de betrokke- ne(n) adequate, voorziening. De hoogte van de te verstrekken bijzondere bijstand wordt bepaald aan de hand van de richtprijzen, zoals vermeld in de Prijzengids van het Nibud (inclusief verwijderingsbij- drage). Welk kan rekening worden gehouden met energiebesparende apparaten. De B-klasse kan als voldoende adequaat worden genoemd.

 

Wanneer voor een koelkast een vergoeding wordt toegekend van € 300,-- en de aanvrager wil een duurder model en eventuele meerkosten zelf bijdragen, mag geconcludeerd worden dat de aanvrager de kosten van de aanschaf van een koelkast zelf kan bekostigen.

 

Vorm bijzondere bijstand

Bijzondere bijstand wordt in beginsel om niet verleend (artikel 48, eerste lid, WWB). In afwijking hier- van bepaalt artikel 51, eerste lid, WWB dat bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen kan worden gegeven in de vorm van een geldlening, borgtocht of als een bedrag om niet. Voor wat betreft de vorm van de bijzondere bijstand geldt de volgende voorkeur:

  • borgtocht bij een geldlening via de normale kredietverlenende instanties als vaststaat dat, zonder optreden van de bijstand als borg, de lening door de kredietverlenende instelling niet zal worden verstrekt;

  • leenbijstand

  • bijstand om niet

De wetgever acht deze volgorde aangewezen omdat ook de aanschaf, vervanging of reparatie van gebruiksgoederen met een duurzaam karakter tot de algemeen voorkomende noodzakelijke kosten van het bestaan behoren. Doet zich evenwel de bijzondere situatie voor, dat bijvoorbeeld een dergelijk goed aan vervanging toe is, terwijl belanghebbende nog niet voldoende heeft gereserveerd, dan ligt het voor de hand dat de alsdan te verstrekken bijzondere bijstand, mede gezien het duurzame karak- ter van het goed, de vorm heeft van een geldlening. Wel dient vast te staan dat de belanghebbende de benodigde geldlening niet kan krijgen via de normale kredietverlenende instanties.

 

Tip

In sommige gevallen kan de WMO een voorliggende voorziening zijn. Denk voorbeeld aan de situa- tie waarin vloerbedekking moet worden vervangen omdat de belangbende last heeft gekregen van Cara (astma).

 

Aflossing geldlening

Zie voor de hoogte van de aflossingsbedragen § 2.4.8.

 

bij verwijtbare lening:

kan er in principe geen kwijtschelding worden verleend na 36 maanden, maar dient de lening volledig te worden afgelost.

 

Looptijd lening

In principe niet langer dan 36 maanden.

 

Aan de bijstand verbonden verplichtingen

  • de verplichting om uit de toegekende bijzondere bijstand de betreffende kosten te voldoen;

  • de verplichting om betalingsbewijzen te overleggen;

  • specifieke verplichtingen in verband met het feit dat de bijstand wordt verleend in de vorm van een geldlening of borgtocht

7.1.2. Leenbijstand voor woninginrichting aan vergunninghouders

Vergunninghouders, die eigen woonruimte krijgen aangeboden in het kader van de taakstelling, kunnen op grond van de bijzondere bijstand leenbijstand toegekend krijgen voor de inrichting van de woning. Vergunninghouders zijn afkomstig uit een asielzoekerscentrum, waar zij wekelijks een toelage in de vorm van zak- en kleedgeld hebben ontvangen. Zij worden geacht geen reserveringsruimte te heb- ben voor de kosten van de noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen.

 

Voorliggende voorzieningen

Vergunninghouders kunnen, gezien hun verblijfstitel, geen aanspraak op een voorliggende voorziening als een kredietverlenende instantie als kredietbank. In een aantal gevallen is de kredietbank slechts bereid een lening te verstrekken onder de voorwaarde dat de gemeente bereid is borg te staan. Voor de verlening van borgtocht kan slechts aanleiding zijn indien is komen vast te staan dat, zonder optreden van de bijstand als borg, de lening door de kredietverlenende instantie niet zal wor- den verstrekt.

 

Hoogte bijzondere bijstand

De hoogte van de te verstrekken bijzondere bijstand wordt bepaald aan de hand van de richtprijzen zoals die zijn vermeld in de NIBUD-Prijzengids. Indien de belanghebbende de kosten van de betref- fende goederen niet in redelijkheid kan voldoen uit bijstand ter hoogte van de richtprijzen is het nodig om hiervan af te wijken.

 

Bij complete woninginrichting wordt uitgegaan van 65% van in de onderstaande tabllen genoemde bedragen, omdat belanghebbende geacht kan worden sommige goederen tweedehands aan te kunnen schaffen. De tabellen zijn afkomstig van Nibud.

 

Inventarispakketten voor een volwassene (tabel 11A van de Nibud Prijzengids)

 

Aantal inwonende kinderen

0

1

2

3

4

meubilair woonkamer (10 jr)

€ 2.102,-

2.102,-

2.102,-

2.102,-

2.102,-

meubilair slaapkamer (10 jr)

€ 429,-

998,-

1.567,-

2.136,-

2.705,-

stoffering (10 jr)

€ 1.226,-

1.278,-

1.278,-

1.570,-

1.570,-

linnengoed (5 jr)

€ 229,-

390,-

551,-

712,-

873,-

servies en glas (5 jr)

€ 129,-

146,-

163,-

180,-

197,-

bestek (10 jr)

€ 89,-

95,-

101,-

107,-

113,-

keukeninventaris(10 jr)

€ 121,-

121,-

121,-

121,-

121,-

was-, werk en strijkmaterialen (10 jr)

€ 159,-

159,-

159,-

159,-

159,-

diverse huishoudelijke artikelen (10 jr)

€ 105,-

105,-

105,-

105,-

105,-

huishoudelijke apparatuur (10 jr)²

€ 2.130,-

2.130,-

2.130,-

2.130,-

2.130,-

totaal inventaris²

€ 6.720,-

7.525,-

8.578,-

9.323,-

10.076,-

 

Inventarispakketten voor twee volwassenen (tabel 11B van de Nibud Prijzengids)

 

Aantal inwonende kinderen

0

1

2

3

4

meubilair woonkamer (10jr)

€ 2.482,-

2.482,-

2.482,-

2.482,-

2.482,-

meubilair slaapkamer (10 jr)

€ 724,-

1.293,-

1.862,-

2.431,-

3.000,-

stoffering (10 jr)

€ 1.278,-

1.278,-

1.570,-

1.570,-

1.798,-

linnengoed (5 jr)

€ 343,-

504,-

665,-

826,-

987,-

servies en glas (5 jr)

€ 185,-

202,-

219,-

236,-

253,-

bestek (10 jr)

€ 111,-

117,-

123,-

129,-

135-

keukeninventaris(10 jr)

€ 134,-

134,-

134,-

134,-

134,-

was-, werk en strijkmaterialen (10 jr)

€ 159,-

159,-

159,-

159,-

159,-

diverse huishoudelijke artikelen (10 jr)

€ 105,-

105,-

105,-

105,-

105,-

huishoudelijke apparatuur (10 jr)²

€ 2.130,-

2.130,-

2.130,-

2.130,-

2.130,-

totaal inventaris²

€ 7.650,-

8.403,-

9.448,-

10.201,-

11.182,-

 

In geval van inwoning bedraagt de hoogte van de bijzondere bijstand de helft als bij een complete wo- ninginrichting.

 

Ingeval van een afwijkende gezinssamenstelling wordt naar rato en in overeenstemming met dit gezin de hoogte van de bijzondere bijstand bepaald.

 

Vorm bijzondere bijstand

De bijzondere bijstand wordt verleend in de vorm van borgtocht, indien de belanghebbende alleen on- der deze voorwaarde een lening kan afsluiten hij een geldverstrekker (meestal de gemeentelijke kre- dietbank). Indien borgtocht niet mogelijk is, wordt de bijzondere bijstand verleend in de vorm van een geldlening.

 

Aflossing geldlening

Zie voor de hoogte van de aflossingsbedragen § 2.4.8.

 

bij verwijtbare lening:

kan er in principe geen kwijtschelding worden verleend na 36 maanden, maar dient de lening volledig te worden afgelost.

 

Looptijd lening

In principe niet langer dan 36 maanden.

 

Aan de bijstand verbonden verplichtingen

  • de verplichting om uit de toegekende bijzondere bijstand de betreffende kosten te voldoen;

  • de verplichting om betalingsbewijzen te overleggen;

  • specifieke verplichtingen in verband met het feit dat de bijstand wordt verleend in de vorm van een geldlening of borgtocht

7.1.3. Verhuiskosten / Inrichtingskosten

De kosten in verband verhuizing en daarmee de inrichtingskosten behoren tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Deze kunnen worden voldaan uit een inko- men ter hoogte van de toepasselijke uitkering algemene bijstand door middel van reservering dan wel gespreide betaling achteraf. Dit betekent dat er in beginsel geen bijstandsverlening mogelijk is voor deze kosten. Alleen indien er sprake is van bijzondere omstandigheden in het individuele geval kan er van deze regel worden afgeweken. Indien de betreffende kosten voorzienbaar waren, versterkt dit het argument dat belanghebbende wordt geacht hiervoor te reserveren.

 

De volgende omstandigheid kan volgens de CRvB niet als bijzonder worden aangemerkt:

  • 1.

    het ontbreken van (voldoende) reserveringsruimte, in verband met aanwezig schulden en de daaruit voortvloeiende betalingsverplichtingen.

De volgende omstandigheden kunnen mogelijk wel als bijzonder worden aangemerkt:

  • 2.

    er bestaat een medische noodzaak voor het maken van de kosten;

  • 3.

    verhuizing in verband met een verhuisplicht vanwege het bewonen van een woning met woonkosten die meer bedragen dan de maximale subsidiabele huur naar een woning met lagere lasten;

  • 4.

    een vrijwillige verhuizing vanwege het bewonen van een woning met woonkosten die meer bedragen dan de toepasselijke aftoppingsgrens (Awir6/huurtoeslag) naar een woning waarvoor de tegemoetkoming in de woonkosten niet meer bedragen dan € 170,-- per maand.

Bij de bijstandsverlening dient het volgende te worden nagegaan:

  • 1.

    is het gevraagde noodzakelijk?

  • 2.

    was de verhuizing voorzienbaar?

  • 3.

    had men kunnen reserveren voor de kosten (let op aanwezig vermogen)?

  • 4.

    is er een voorliggende voorziening (financiering via een kredietinstelling)?

Blijkt de noodzaak vast te staan en wordt op grond van bovengenoemde criteria geconcludeerd dat geen dan wel een gedeeltelijke reserveringscapaciteit aanwezig is (geweest), dan kan worden geconcludeerd dat bijstandsverlening aan de orde is.

 

Voorliggende voorzieningen

Uitgangspunt voor de verlening van bijzondere bijstand voor verhuizing/ inrichtingskosten is dat men zich - indien men niet de middelen heeft - wendt tot kredietverlenende instelling voor een lening. In een aantal gevallen is de Stadsbank Amsterdam slechts bereid een lening te verstrekken onder de voorwaarde dat de gemeente bereid is borg te staan. Voor de verlening van borgtocht kan slechts aanleiding zijn indien is komen vast te staan dat, zonder optreden van de bijstand als borg, de lening door de kredietverlenende instantie niet zal worden verstrekt.

 

Als voorliggende voorziening wordt eveneens een reeds toegekende langdurigheidstoeslag aangemerkt. Daarnaast kan in sommige gevallen de Wmo een voorliggende voorziening zijn. Denk voorbeeld aan een verhuizing, wegens medische noodzaak.

 

Hoogte bijzondere bijstand

Voor de verhuiskosten zal uitgegaan moeten worden van de goedkoopste mogelijkheid. Gedacht kan worden aan een vergoeding voor het huren van een auto voor de verhuizing. Voor de vergoeding voor inrichtingskosten zal nagegaan moeten worden voor welke kosten bijstand noodzakelijk is. In de prak- tijk gaat het in het algemeen om de kosten van stoffering. Hiervoor kan worden aangesloten bij de bedragen die in Het Nibud handboek staan vermeld. Gaat het om de inrichting van een hele woning, dan kan aansluiting gezocht worden bij de bedragen die aan statushouders voor de kosten van wo- ninginrichting worden verstrekt.

 

Extra huur

De kosten van een maand extra huur en de waarborgsom (verhuizing) behoren in beginsel tot de incidenteel voorkomende noodzakelijke kosten van het bestaan. Afzonderlijke bijstandsverlening hiervoor is, behoudens bijzondere omstandigheden, niet mogelijk.

 

Vorm bijzondere bijstand

De bijzondere bijstand wordt verleend in de vorm van borgtocht, indien de belanghebbende alleen onder deze voorwaarde een lening kan afsluiten hij een geldverstrekker (meestal de gemeentelijke kredietbank). Indien borgtocht niet mogelijk is, wordt de bijzondere bijstand verleend in de vorm van een geldlening. Alleen wanneer er sprake is van zeer bijzondere omstandigheden, is het mogelijk om de bijzondere bijstand om niet te verstrekken.

 

Aflossing geldlening

Zie voor de hoogte van de aflossingsbedragen § 2.4.8.

 

bij verwijtbare lening:

kan er in principe geen kwijtschelding worden verleend na 36 maanden, maar dient de lening volledig te worden afgelost.

 

Looptijd lening

In principe niet langer dan 36 maanden.

 

Aan de bijstand verbonden verplichtingen

  • de verplichting om uit de toegekende bijzondere bijstand de betreffende kosten te voldoen;

  • de verplichting om betalingsbewijzen te overleggen;

  • specifieke verplichtingen in verband met het feit dat de bijstand wordt verleend in de vorm van een geldlening of borgtocht

7.2. Bijzondere kosten/ Algemeen

7.2.1. Schulden

Artikel 13, eerste lid, onder g7, artikel 48, tweede lid, onderdeel d8, en artikel 499 hebben in onderlinge samenhang bezien onder meer betrekking op de vraag in welke gevallen, op welke wijze en in welke vorm bijstand kan worden verleend voor schulden.

 

Vanuit de gedachte dat eenieder verantwoordelijkheid draagt voor de eigen schulden is het uitgangspunt dat - bijzondere situaties daargelaten - geen bijstand wordt verleend voor schulden.

 

Toch wordt het wenselijk geacht om in gevallen waarin de gemeente van oordeel is dat in het concrete geval bijstandverlening voor schulden geboden is, aan de gemeente zelf over te laten of bijstand voor schulden wordt verleend om niet, dan wel in de vorm van een geldlening of borgtocht. Als voorbeeld kan worden genoemd de situatie waarin de betrokkene ten tijde van het ontstaan van de schuldenlast beschikte over een inkomen dat de bijstandsnorm ruim overschreed en een lening afsloot op basis van dat inkomen. De schuldenlast hoeft dan lang niet altijd voort te vloeien uit een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de situatie dat door onvoorzienbare omstandigheden het inkomen sterk daalt nadat de lening is afgesloten, waardoor de betrokkene niet meer aan de aflossingsverplichtingen kan voldoen.

 

Ook de jurisprudentie biedt de ruimte om in zeer bijzondere omstandigheden bijstand te verlenen voor het betalen of verminderen van een schuld. De toegestane uitzonderingen op genoemde algemene regel zijn evenwel zeer specifiek van aard. Of zich zeer dringende redenen voordoen die een afwijking van de gegeven hoofdregel rechtvaardigen, is ter beoordeling aan burgemeester en wethouders. De jurisprudentie geeft daarbij enig houvast.

 

Voorliggende voorzieningen

De Wet schuldsanering natuurlijke personen (WNSP), die per 1 december 1999 in werking is getre- den, vormt een voorliggende voorziening. Een belangrijke nevendoelstelling van deze wet is het bevorderen van de bereidheid van schuldeisers tot het treffen van een vrijwillige regeling met de schuldenaar waardoor het uitspreken door de rechter van een wettelijke schuldsaneringsregeling achterwege kan blijven.

 

De WWB speelt geen uitgebreide rol in het kader van schuldsanering. Schuldsanering is een taak die vooral door gemeentelijke kredietbanken wordt vervuld. In de praktijk komt het voor dat een krediet- bank niet tot het verstrekken van een saneringskrediet overgaat, aangezien het inkomen van betrok- kene te weinig zekerheid biedt dat deze aan de aflossing kan voldoen. Wanneer om die reden de kre- dietbank tot een afwijzing van de aanvraag voor een saneringskrediet heeft besloten, kan het wense- lijk zijn, indien schuldsanering noodzakelijk en urgent is doordat het voortbestaan van de schuld be- trokkene in zijn bestaan bedreigt, dat borgstelling op grond van deze wet plaatsvindt, zodat de krediet- bank alsnog tot de verstrekking van een saneringskrediet kan besluiten.

 

Als voorliggende voorziening wordt eveneens een al toegekende langdurigheidstoeslag aangemerkt.

 

Huurschuld/ Energieschuld

De betaling van de huur, energie (waaronder elektra en water) behoort tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Deze kunnen worden voldaan vanuit een inkomen ter hoogte van de toepasselijke uitkering algemene bijstand. In geval van een huurschuld betekent dit, dat er in beginsel hiervoor geen bijstandsverlening mogelijk is. Wanneer een schuld is ontstaan, dient men in principe zelf een regeling met de verhuurder c.q. leverancier te treffen. Dit geldt ook bij (even- tuele) uitzetting c.q afsluiting.

 

Opgemerkt wordt, dat met ingang van 1 januari 2008 de Wet schuldsanering natuurlijke per- sonen (Wsnp) is gewijzigd. Een nieuw aspect is het moratorium.Een moratorium voorkomt dat een schuldeiser zijn specifieke inningsmogelijkheden gebruikt terwijl een aanvraag tot een minnelijke regeling in behandeling is. Met een verzoek kan de schuldenaar de ontruiming-, beëindiging- of ontbindingmaatregel opschorten. Dit houdt in dat bijvoorbeeld de verhuurder niet mag ontruimen tijdens een door de rechter vastgestelde periode van maximaal zes maanden. De gedachte hierachter is dat de schuldenaar zo (beperkt) de tijd krijgt om de schulden in kaart te brengen en een aanbod aan alle schuldeisers te doen. De schuldeiser kan in die peri- ode zijn schuld niet innen op een wijze die een eventuele minnelijke regeling frustreert.

 

In de volgende gevallen is een moratorium mogelijk:

  • als een verhuurder een gedwongen woningontruiming wil uitvoeren;

  • als een leverancier gas, water en/of licht wil afsluiten; en

  • als een zorgverzekeraar de verzekering wil stopzetten.

Andere schulden

Andere schulden, zoals bij een postorderbedrijf, moet men zelf proberen te regelen. Hiervoor wordt geen bijzondere bijstand verstrekt.

 

Belastingschuld

Wanneer een aanslag van de inkomstenbelasting wordt ontvangen, dient men deze zelf te betalen. Als onvoldoende middelen aanwezig zijn om de belastingschuld te betalen, kan hiervoor een verzoek om kwijtschelding ingediend worden. Bij een eventuele afwijzing dient een betalingsregeling met de Belas- tingdienst getroffen te worden. Een aanslag van de inkomstenbelasting komt niet in aanmerking voor bijzondere bijstand.

 

Vorm bijzondere bijstand

De bijzondere bijstand wordt verleend in de vorm van borgtocht, indien de belanghebbende alleen on- der deze voorwaarde een lening kan afsluiten hij een geldverstrekker (meestal de gemeentelijke kredietbank). Indien borgtocht niet mogelijk is, wordt de bijzondere bijstand verleend in de vorm van een geldlening. Alleen wanneer er sprake is van zeer bijzondere omstandigheden, is het mogelijk om de bijzondere bijstand om niet te verstrekken.

 

Aflossing geldlening

Zie voor de hoogte van de aflossingsbedragen § 2.4.8. In principe wordt er geen kwijtschelding verleend na 36 maanden, maar dient de lening volledig te worden afgelost.

 

Aan de bijstand verbonden verplichtingen

  • de verplichting om uit de toegekende bijzondere bijstand de betreffende kosten/ schuld te voldoen;

  • de verplichting om betalingsbewijzen te overleggen;

  • specifieke verplichtingen in verband met het feit dat de bijstand wordt verleend in de vorm van een geldlening of borgtocht;

  • de verplichting om mee te werken aan budgettering;

  • de verplichting om mee te werken aan de WNSP;

7.2.2. Baby-uitzet

Kosten van een baby-uitzet moeten in het algemeen uit het inkomen op bijstandsniveau worden be- streden door middel van reservering, of betaling achteraf. In principe dient rekening te worden gehouden met een mogelijke reserveringsperiode van 6 maanden. Een babyuitzet bestaat uit de volgende dingen:

  • 1.

    wieg/ledikantje

  • 2.

    kraampakket (verbandmiddelen, onderleggers en dergelijke voor een thuisbevalling);

  • 3.

    babypakket (luiers, hemdjes, bad, kruik, matras dekbed/deken, lakens en zeiltje);

  • 4.

    commode, box, kinderstoel, kinder- of wandelwagen;

  • 5.

    positiekleding of kleding na bevalling als niets meer past;

Alleen bij bijzondere individueel bepaalde omstandigheden kan (bijzondere) bijstand worden verleend in de vorm van een geldlening. Een voorbeeld hieraan: als er geen reservering mogelijk is geweest. Bijvoorbeeld in verband met een verhuizing kort daarvoor of bij de geboorte van het eerste kind van een alleenstaande. In het laatste geval wordt de norm pas bij de geboorte van het kind omgezet naar een alleenstaande oudernorm waardoor reserveringruimte tijdens de bevalling niet aanwezig is.

 

Bij de bijstandsverlening dient dan ook het volgende te worden nagegaan:

  • 1.

    is het gevraagde noodzakelijk?

  • 2.

    had men kunnen reserveren voor de kosten (let op aanwezig vermogen)?

  • 3.

    is er een voorliggende voorziening (financiering via een kredietinstelling)?

Blijkt de noodzaak vast te staan en wordt op grond van bovengenoemde criteria geconcludeerd dat geen dan wel een gedeeltelijke reserveringscapaciteit aanwezig is (geweest), dan kan worden geconcludeerd dat bijstandsverlening aan de orde is.

 

Voorliggende voorzieningen

Uitgangspunt voor de verlening van bijzondere bijstand voor een baby-uitzet is dat men zich - indien men niet de middelen heeft - wendt tot kredietverlenende instelling voor een lening. In een aantal gevallen is de kredietbank slechts bereid een lening te verstrekken onder de voorwaarde dat de gemeente bereid is borg te staan. Voor de verlening van borgtocht kan slechts aanleiding zijn indien is komen vast te staan dat, zonder optreden van de bijstand als borg, de lening door de kredietverlenende instantie niet zal worden verstrekt.

 

Als voorliggende voorziening wordt eveneens een al toegekende langdurigheidstoeslag aangemerkt.

 

Hoogte bijzondere bijstand

De hoogte van de vergoeding wordt vastgesteld op basis van de goedkoopste, en voor de betrokkene(n) adequate, voorziening. De hoogte van de te verstrekken bijzondere bijstand wordt bepaald aan de hand van de richtprijzen, zoals vermeld in de Prijzengids van het Nibud.

 

Er kan alleen bijzondere bijstand wordt verstrekt voor de kosten van een kraampakket, indien de zorgverzekeraar geen (volledige) vergoeding verstrekt.

 

De maximale vergoeding geldt uitsluitend bij de aanschaf van de gehele babyuitzet voor de geboorte van het eerste kind. Zijn er al meer kinderen, dan is het uitgangspunt dat kan worden volstaan met een lager gedrag omdat een deel van de babyuitzet al aanwezig is.

 

Vorm bijzondere bijstand10

De bijzondere bijstand wordt verleend in de vorm van borgtocht, indien de belanghebbende alleen on- der deze voorwaarde een lening kan afsluiten hij een geldverstrekker (meestal de gemeentelijke kredietbank). Indien borgtocht niet mogelijk is, wordt de bijzondere bijstand verleend in de vorm van een geldlening. Alleen wanneer er sprake is van zeer bijzondere omstandigheden, is het mogelijk om de bijzondere bijstand om niet te verstrekken.

 

Aflossing geldlening

Zie voor de hoogte van de aflossingsbedragen § 2.4.8.

 

bij verwijtbare lening:

kan er in principe geen kwijtschelding worden verleend na 36 maanden, maar dient de lening volledig te worden afgelost.

 

Aan de bijstand verbonden verplichtingen

  • de verplichting om uit de toegekende bijzondere bijstand de betreffende kosten te voldoen;

  • de verplichting om betalingsbewijzen te overleggen;

  • specifieke verplichtingen in verband met het feit dat de bijstand wordt verleend in de vorm van een geldlening of borgtocht

7.2.3. Rechtsbijstand

Er bestaat recht op bijzondere bijstand voor de kosten van rechtsbijstand en griffierecht indien deze kosten noodzakelijk zijn. De noodzakelijkheid kan in beginsel worden aangenomen indien er een ad- vocaat is toegevoegd op grond van de Wet op de rechtsbijstand. De aard van het rechtsgeding doet dan niet meer ter zake. Gemeentelijk beleid dat bijvoorbeeld bijzondere bijstand voor kosten van rechtshulp in strafzaken uitsluit is volgens de rechter derhalve niet aanvaardbaar en zelfs in strijd met de wet. Er kan niet worden gesteld dat deze kosten niet tot de noodzakelijke kosten van het bestaan behoren omdat deze voorkomen hadden kunnen worden.

 

Omgekeerd geldt dat indien het verzoek om toevoeging van een advocaat op grond van de Wrb is afgewezen, de procedure in beginsel niet noodzakelijk is. In dat geval wordt het verzoek om bijzondere bijstand afgewezen. Motivatie voor de afwijzing is dat de Wrb dient te worden beschouwd als een aan de WWB voorliggende voorziening die toereikend en passend is11. Als een belanghebbende geen toevoeging heeft, zal het college zelf de noodzakelijkheid van de kosten moeten beoordelen. Dat geldt niet als belanghebbende geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om een toevoeging te ver- krijgen (CRvB 02-08-2011, nr. 09/1874 WWB).

 

Het gegeven dat een rechtsbijstandsverzekering als DAS Rechtsbijstand of AHMEA Rechtsbijstand een zaak in behandeling heeft genomen, kan niet de noodzaak tot het inroepen van rechtsbijstand worden afgeleid. In dit verband is van belang dat acceptatie van een zaak door een dergelijke instantie primair voortvloeit uit een contractuele verplichting tussen appellante en die instantie (CRvB 21-02- 2012, 10/6175 WWB)

 

De volgende kosten komen in beginsel nooit in aanmerking voor bijzondere bijstand:

  • 1.

    de proceskosten van de tegenpartij, indien de belanghebbende wordt veroordeeld om deze te betalen. Alleen indien er sprake is van bijzondere omstandigheden komen deze kosten toch voor vergoeding in aanmerking (voorbeeld: de procedure is gestart op advies van gemeente).

  • 2.

    vertaalkosten. Advocaten kunnen namelijk kosteloos gebruik kunnen maken van een gesubsidieerd tolkencentrum.

  • 3.

    reiskosten voor het bijwonen van rechtszittingen van bestuursrechters. Hiervoor bestaat een voorliggende voorziening.

  • 4.

    de kosten gemaakt in de bezwaarfase, zoals reiskosten voor het bijwonen van een hoorzitting of kosten van ondersteuning door een adviseur.

Voorliggende voorzieningen

De Wet op de rechtsbijstand vergoedt de kosten van een op grond van deze wet toegevoegde advocaat. Daarbij geldt een eigen bijdrage waarvan de hoogte afhankelijk is van het inkomen van de belanghebbende. Bij een inkomen dat niet meer bedraagt dan de bijstandsnorm geldt een eigen bijdrage van € 100,--12 per zaak. Er wordt alleen een advocaat toegevoegd indien de Raad voor de rechtsbij- stand de procedure noodzakelijk acht.

 

De Wet op de rechtsbijstand voorziet niet in rechtsbijstand voor procedures die voortvloeien uit de uitoefening van een zelfstandig beroep of bedrijf. De kosten van dergelijke procedures kunnen op grond van artikel 15 WWB niet voor bijstandsverlening in aanmerking komen, nu ze in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk zijn aangemerkt, tenzij er zich dringende redenen voordoen als be- doeld in artikel 16, eerste lid, WWB. Dit geldt ook voor de kosten van rechtsbijstand die samenhangen met een vroeger beroep of bedrijf.

 

Het Besluit proceskosten bestuursrecht geldt als een toereikende en passende voorliggende voorzie- ning voor de reiskosten die de belanghebbende heeft gemaakt in verband met het bijwonen van rechtszittingen van bestuursrechters.

 

Ook een rechtsbijstandsverzekering kan een voorliggende voorziening zijn. De belanghebbende moet dan wel over zo'n verzekering beschikken. Het feit dat de belanghebbende geen rechtsbijstandsverze- kering heeft afgesloten is geen grond om een verzoek om bijzondere bijstand in de kosten van rechts- bijstand af te wijzen.

 

Hoogte bijzondere bijstand

De hoogte van de bijzondere bijstand is gelijk aan de werkelijk gemaakte kosten. De belanghebbende dient hiervan bewijsstukken te overleggen of de toevoeging van de Raad voor de Rechtsbijstand.

 

Vorm en betaling bijzondere bijstand

Verleen de bijzondere bijstand voor kosten van rechtsbijstand in beginsel om niet (artikel 48, eerste lid, WWB). Indien de kosten het gevolg zijn van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voor de voorziening in het bestaan, verleen de bijzondere bijstand in de vorm van borgtocht of een geldlening (artikel 48, tweede lid, onder b, WWB)

7.2.4. Budgetbeheer

Wat betekent budgetbeheer: de belanghebbende krijgt periodiek leefgeld uitgekeerd en Plangroep Solutions (of per 1 januari 2012 Stichting Budget) beheert vervolgens het inkomen en de uitgaven. Hierdoor ontstaat er een stabiel financieel/economisch huishouden. De belanghebbende hoeft zich hier geen zorgen meer over te maken en de problematiek zal niet verergeren. Dit creëert rust in de situatie van de belanghebbende en zal de belanghebbende meer ruimte hebben om zich met andere zaken bezig te houden, zoals bijvoorbeeld re-integratie.

 

Kosten van budgetbeheer komen voor bijzondere bijstand in aanmerking als het budgetbeheer nood- zakelijk is. De kosten voor budgetbeheer worden voor de periode van één jaar toegekend, en kan tel- kens op aanvraag met een jaar verlengd worden. In deze periode zal de persoon activiteiten moeten ondernemen om (weer te leren) zijn eigen inkomen te beheren, indien dat tot de mogelijkheden behoort. Als zelfstandige inkomensbeheer tot de mogelijkheden behoort dient dit als voorwaarde aan de vergoeding te worden verbonden.

 

Ook kan een belanghebbende in aanmerking komen voor bijzondere bijstand voor budgetbeheer in- geval van een schuldenproblematiek. Aan de verlening van de bijzondere bijstand wordt de voorwaarde verbonden, dat toegewerkt wordt naar schuldhulpverlening. Verder kan het zijn, dat een belanghebbende geen budgetbeheer wenst, maar er wel gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de belanghebbende zonder hulp niet in staat is tot een verantwoorde besteding van zijn bestaansmidde- len, dan kan aan de bijstandsverlening de verplichting worden verbonden dat belanghebbende meewerkt aan budgetbeheer (artikel 55 WWB).

 

Plangroep Solutions biedt drie pakketten aan. De keuze van het pakket hangt af van de client en zal in overleg met de budgetconsulente vastgesteld moeten worden. Stichting Budget heeft één pakket.

 

Hoogte en duur bijzondere bijstand

  • de kosten van budgetbeheer worden voor een periode van 12 maanden toegekend;

  • indien verlening na deze periode noodzakelijk is, kan na 10 maanden opnieuw een verzoek worden ingediend;

  • in het kader van nazorg worden de kosten van budgetbeheer tot maximaal 6 maanden, na afronding van de (minnelijke) regeling vergoed;

  • de kosten van budgetbeheer worden vergoed, waarbij rekening wordt gehouden met draagkracht op grond van het inkomen

7.2.5. Bewindvoering

De wettelijke bepalingen inzake bewindvoering zijn opgenomen in de artikelen 431 en volgende van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. Dit betreft het zogenaamde beschermingsbewind. Daarnaast kent de Faillissementswet (Fw) sinds de invoering van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP) enige bijzondere bepalingen met betrekking tot bewindvoering inzake schuldsanering bij na- tuurlijke personen.

 

Tenzij de beloning bij de instelling van het bewind anders is geregeld, komt de bewindvoerder of, wanneer er meer bewindvoerders zijn, hun tezamen vijf procent van de netto-opbrengst van de onder bewind staande goederen toe (artikel 1:447, eerste lid, eerste volzin BW). Een periodieke uitkering kan volgens de Hoge Raad niet worden gerekend tot de opbrengst van de onder bewind staande goede- ren (zie HR 15-01-1988, nr. 7269). Hieruit volgt dat de bewindvoerder in beginsel geen recht heeft op een beloning, indien degene wiens goederen onder bewind zijn gesteld een inkomen heeft dat slechts bestaat uit een periodieke uitkering.

 

Op grond van bijzondere omstandigheden kan de kantonrechter echter, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van de bewindvoerder of van de rechthebbende, voor bepaalde of onbepaalde tijd de belo- ning anders regelen. Wanneer de kantonrechter zulks doet, zal de bewindvoerder wel (kosten-) ver- antwoording moeten afleggen, waardoor de beloning pas achteraf kan worden vastgesteld. Indien de kantonrechter de beloning niet - met toepassing van artikel 1:447, eerste lid, tweede volzin BW - afwij- kend vaststelt, en de bewindvoerder in gebreke blijft de kosten concreet te onderbouwen, dan is er geen recht op bijzondere bijstand voor kosten van bewind.

 

WSNP-bewindvoering

De WSNP is bedoeld voor degenen die buiten hun schuld (te goeder trouw) in een problematische schuldsituatie terecht zijn gekomen. Het hoofddoel van de WSNP is tegen te gaan dat een natuurlijk persoon, die in een problematische financiële situatie is terechtgekomen, tot in lengte van jaren met zijn schulden kan worden achtervolgd. Voor toelating tot de WSNP moet de schuldenaar een verzoek- schrift indienen bij de rechtbank. Indien een schuldenaar wordt toegelaten tot de WSNP benoemt de rechtbank een bewindvoerder. De bewindvoerder is belast met het toezicht op de naleving door de schuldenaar van diens verplichtingen op grond van de schuldsaneringsregeling.

 

De vergoeding van kosten van bewindvoering in het kader van de WSNP is apart geregeld. De WSNP-bewindvoerder ontvangt een subsidie op grond van het Besluit subsidie bewindvoerder schuld- sanering en een salaris van € 42,-- of € 50,-- per maand op grond van het Besluit salaris bewindvoer- der schuldsanering (bedragen gelden per 1 juli 2011). Het salaris van de bewindvoerder van degene wiens schulden gesaneerd worden, komt ten laste van de onder bewind staande goederen (de boedel) en moet op grond van artikel 320 lid 7 Fw met voorrang daaruit worden betaald. Het salaris is in be- ginsel lager dan het voor beslag vatbare deel van een inkomen ter hoogte van de bijstandsnorm. Indien de rechtbank op verzoek van de bewindvoerder het salaris, gedurende of aan het einde van het WSNP-traject hoger vaststelt, kan het zijn dat de boedel ontoereikend is om dit salaris te voldoen. Indien de rechter een schuldsaneringsbewind heeft uitgesproken staat de noodzaak van dit bewind en daarmee de aan het bewind verbonden kosten in beginsel vast.

 

In het kader van de vraag of de salariskosten van de WSNP-bewindvoerder voor bijstandsverlening in aanmerking komen is van belang te beoordelen of deze kosten zich voor een belanghebbende ook daadwerkelijk voordoen.

 

Toereikende boedel

Voor zover het salaris uit de boedel kan worden betaald is in deze kosten voorzien en is er om die reden in beginsel geen aanleiding om bijzondere bijstand te verlenen voor deze kosten. De kosten van het salaris van een door de rechtbank benoemde bewindvoerder komen dan ook niet in aanmerking voor verlening van bijzondere bijstand indien deze kosten gedurende de looptijd van de schuldsane- ring kunnen worden voldaan uit de boedel van een belanghebbende en aan het eind van de schuldsanering vaststaat dat belanghebbende aan zijn verplichtingen heeft voldaan, aangezien deze kosten dan geheel binnen het stelsel van de Fw worden afgewikkeld13.

 

Ontoereikende boedel

Het kan voorkomen dat de rechtbank het salaris van de bewindvoerder hoger heeft vastgesteld dan het bedrag dat uit de boedel kan worden betaald. In dat geval mag de bewindvoerder het gedeelte van zijn salaris dat niet uit de boedel kan worden betaald niet bij belanghebbende in rekening brengen. Zo is een uitvoeringspraktijk waarbij van de betrokken schuldenaar wordt verlangd het salaris van de be- windvoerder steeds te betalen, ook al zakt zijn inkomen daardoor onder de beslagvrije voet, in strijd met de Fw14.

 

Als de boedel geen ruimte biedt voor de betaling van het voorschot op het salaris, doen de kosten zich niet voor en zijn deze, indien deze zijn voldaan, zonder noodzaak betaald15. Ook wanneer de schuld- sanering is beëindigd omdat belanghebbende zijn verplichtingen niet is nagekomen, doen de kosten zich niet voor16. Om die reden bestaat er in beginsel dan ook geen aanleiding om bijzondere bijstand te verlenen voor de kosten van het salaris van de bewindvoerder, voor zover dat niet uit de boedel kan worden betaald.

 

Geen schulden

Nog te betalen (voorschot op) salaris voor de bewindvoerder is niet aan te merken als schuld in de zin van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder g WWB. De bewoordingen van artikel 320, zevende lid, Fw, waarin het salaris en het voorschot daarop als een schuld van de boedel worden aangemerkt, maken dat niet anders. Met laatsgenoemd artikel is met name beoogd duidelijk te maken dat het salaris moet worden betaald uit de boedel en veilig te stellen dat deze betaling met voorrang boven betalingen aan de (eigenlijke) schuldenaars kan plaatshebben.

 

Ook kan het bepaalde in artikel 320, zevende lid, Fw in samenhang met het Salarisbesluit en Subsi- diebesluit niet worden gezien als een voorliggende voorziening in de zin van artikel 15 WWB, aangezien belanghebbende immers uit zijn inkomen boven de beslagvrije voet dan wel boven het hogere vastgestelde vrij te laten bedrag het (voorschot op het) salaris van de bewindvoerder dient te betalen.

 

Hoogte en duur bijzondere bijstand

  • de kosten van bewindvoering worden voor een periode van 12 maanden toegekend;

  • indien verlening na deze periode noodzakelijk is, kan na 10 maanden opnieuw een verzoek worden toegekend

  • de kosten van bewindvoering, waarbij rekening wordt gehouden met draagkracht op grond van het inkomen

Vorm van de bijzondere bijstand

De bijstand wordt verleend in de vorm van bijstand ‘om niet’.

7.2.6. Kleding en/of schoenen, bij onverwachte gebeurtenissen

De kosten van kleding en/ of schoenen behoren tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Deze kunnen worden voldaan uit een inkomen ter hoogte van de toepasselijke uitkering algemene bijstand. Dit betekent dat er in beginsel geen bijstandsverlening mogelijk is voor deze kosten.

 

Alleen indien er sprake is van bijzondere omstandigheden in het individuele geval kan er van deze regel worden afgeweken. Van dergelijke bijzondere omstandigheden is sprake:

  • 1.

    bij een onverwachte opname in een ziekenhuis of inrichting;

  • 2.

    wanneer het woonhuis afbrandt of als door andere rampspoed geen (of onvoldoende) kleding of schoenen meer is;

  • 3.

    wanneer het minderjarige kind uit huis geplaatst wordt en er onverwachts allerlei kleding moet worden gekocht;

  • 4.

    bij ontslag na langdurige (langer dan 1 jaar) gevangenisstraf;

  • 5.

    bij Alleenstaande Minderjarige Asielzoekers (AMA’s) (ter beoordeling van de consulent).

Hoogte bijzondere bijstand

De bijzondere bijstand voor kleding en/ of schoenen bedraagt voor een volwassene éénmalig en maximaal € 75,-- en voor een kind € 50,--.

 

Bewijsstukken

bij onverwachte ziekenhuisopname:

  • brief over opname in ziekenhuis of inrichting (de brief moet gegevens over de opname vermelden).

in andere situaties:

  • brief Kinderbescherming, maatschappelijk werker, reclassering of andere hulpverlener (de brief moet vermelden waarom er dringend kledingstukken en/of schoenen nodig zijn);

Vorm van de bijzondere bijstand

De bijstand wordt verleend in de vorm van bijstand ‘om niet’.

7.2.7 Legesbedragen vluchtelingen en asielgerechtigden

Om in aanmerking te komen voor bijzondere bijstand voor de legeskosten in verband met het aanvragen van een verblijfsvergunning of naturalisatie moet de aanvrager ten tijde van het opkomen van deze kosten een met een Nederlander gelijkgestelde vreemdeling zijn (artikel 11, tweede en derde lid, WWB). In de meeste gevallen zullen reeds daarom de (leges)kosten voor de behandeling van een eerste aanvraag voor de verlening van een verblijfsvergunning niet in aanmerking komen voor bijstandsverlening.

 

Indien de aanvraag betrekking heeft op kosten van een (eerste) verblijfsvergunning voor kinderen in het kader van gezinshereniging en de aanvraag is ingediend door de legaal in Nederland verblijvende ouder kan de afwijzing niet worden gebaseerd op artikel 11, tweede en derde lid, WWB (zie CRvB 31- 08-2004, nr. 02/4112 NABW). De afwijzing van deze aanvraag kan eventueel wel worden gebaseerd op de grond dat er geen bijzondere omstandigheden zijn. Indien de aanvraag betrekking heeft op kos- ten van een (eerste) verblijfsvergunning voor meerderjarige kinderen in het kader van gezinshereni- ging en de aanvraag is ingediend door de legaal in Nederland verblijvende ouder kan de afwijzing worden gebaseerd op de grond dat het meerderjarige kind niet tot het gezin van belanghebbende be- hoort (zie Rechtbank Arnhem 18-01-2006, nr. AWB 04/2842).

 

Reguliere verblijfsvergunning

Legeskosten voor de verlenging van een verblijfsvergunning of voor een eerste aanvraag van een verblijfsvergunning behoren in principe tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, welke kosten de belanghebbende in beginsel uit de bijstandsnorm dient te voldoen (zie CRvB 08-11-2005, nr. 04/3055 NABW, CRvB 16-05-2006, nr. 05/945 NABW en CRvB 26- 10-2010, nrs. 09/2436 WWB e.a.).

 

Met ingang van 1 mei 2002 zijn de legesbedragen voor het aanvragen en verlengen van verblijfsver- gunningen aanzienlijk verhoogd. Vooral de minder draagkrachtige gezinnen werden hierdoor behoorlijk getroffen. De omstandigheid dat de legeskosten sinds 2002 ingrijpend zijn verhoogd en de omstandigheid dat deze kosten jaarlijks terugkeren vormen blijkens uitspraken van de CRvB geen bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 35, eerste lid, WWB.

 

De gemeenten Uithoorn en Aalsmeer verstrekken, als zijnde buitenwettelijk begunstigend beleid, sinds 2002 voor de legeskosten verbonden aan het aanvragen of verlengen van een verblijfsvergunning voor vluchtelingen en asielgerechtigden. Alleen de legeskosten van de eerste aanvraag/ verlenging/ wijziging van de verblijfsvergunning na de tariefsverhoging van 2002 komen in aanmerking voor bijstandsverlening, mits de aanvrager behoort tot de kring der rechthebbenden. Voor een vervolgaanvraag wordt alleen nog in bijzondere omstandigheden bijzondere bijstand verstrekt. In dat geval wordt de bijzondere bijstand verstrekt in de vorm van leenbijstand.

 

Machtiging tot voorlopig verblijf/ visa

Jaarlijks worden er zo’n 60.000 machtigingen tot voorlopig verblijf aangevraagd. Deze worden alle- maal door de IND behandeld. Verder worden er jaarlijks zo’n 22.000 visa-aanvragen voor kort verblijf door de IND behandeld.

 

Voor machtigingen tot voorlopig verblijf (MVV) en visa wordt geen bijzondere bijstand verstrekt. Im- mers, het maken van dergelijke kosten betreft een keuze van betrokkene zelf. Zij worden gemaakt omdat de aanvrager de wens heeft (kortstondig) in Nederland te verblijven in verband met bijvoorbeeld werk of vakantie.

 

Hoogte bijzondere bijstand

De kosten van een aanvraag of verlenging of wijziging van een verblijfsvergunning regulier (on)bepaalde tijd.

 

Vorm van de bijzondere bijstand

De bijstand wordt verleend in de vorm van bijstand ‘om niet’. Bij een volgende aanvraag wordt de bij- zondere bijstand in de vorm van leenbijstand verstrekt.

 

7.3 Bijzondere kosten / Reiskosten

7.3.1. Reiskosten in verband met bezoek zieke familieleden

Het betreft de kosten die gemaakt moeten worden om het traject van thuis naar het verblijfadres van het zieke familielid (veelal ziekenhuis of verpleeginrichting) af te leggen.

 

Voorliggende voorzieningen

Afhankelijk van de afstand die afgelegd moet worden, kan de zorgverzekering een voorliggende voor- ziening zijn.

 

Recht op bijzondere bijstand

Er kan alleen bijzondere bijstand worden toegekend indien aan de volgende voorwaarden wordt vol- daan:

  • 1.

    Gezin

    De kosten worden alleen vergoed van bezoeken (in Nederland) aan gezinsleden die in dezelfde wo- ning verblijven, zoals echtgenoot of kinderen. Hierbij kan een uitzondering worden gemaakt voor eer- stegraads familieleden die niet in dezelfde woning verblijven indien er sprake is van een zeer dringen- de situatie.

  • 2.

    Langdurige verpleging

    De zieke wordt langer dan een week verpleegd. Als de zieke meerdere keren per jaar kortdurig wordt verpleegd, kunnen de reiskosten alleen worden meegeteld als de zieke in totaal meer dan twee weken wordt verpleegd. Hierbij mag de tijd tussen de verpleegperioden niet langer zijn dan vier weken.

  • 3.

    Reisafstand

    De enkele reisafstand tussen de woning of de verblijfplaats en de plaats waar de zieke wordt ver- pleegd (gemeten langs de meest gebruikelijke weg) is meer dan 10 kilometer. Bij vergoeding van de reiskosten op grond van de WWB wordt uitgegaan van vier bezoeken per week. In het individuele ge- val kan worden afgeweken van het aantal te vergoeden bezoeken (de frequentie). Dit hangt onder meer af van de ernst van de situatie en de afstand tussen de woonplaats en het ziekenhuis.

Hoogte bijzondere bijstand

De bijzondere bijstand wordt afgestemd op de kosten van openbaar vervoer of, indien het gebruik van de auto goedkoper is dan wel het openbaar vervoer geen reëel alternatief is vanwege de reistijd, een kilometervergoeding. De kilometervergoeding bedraagt maximaal € 0,19. In deze vergoeding zit naast een bedrag voor brandstof ook een bedrag voor de vergoeding van vaste lasten.

 

Bij het vaststellen van de hoogte van de bijzondere bijstand wordt rekening gehouden met de vergoeding, die de zorgverzekeraar kan geven.

 

Vorm van de bijzondere bijstand

De bijstand wordt verleend in de vorm van bijstand ‘om niet’.

7.3.2. Reiskosten in verband met bezoek ziekenhuis / psycholoog / psychiater

Het betreft de kosten die gemaakt moeten worden om het traject van thuis naar het ziekenhuis af te leggen.

 

Voorliggende voorzieningen

Afhankelijk van de afstand die afgelegd moet worden, kan de ziektekostenverzekering een voorliggende voorziening zijn.

 

Recht op bijzondere bijstand

Er kan alleen bijzondere bijstand worden toegekend indien aan de volgende voorwaarden wordt vol- daan:

 

  • 1.

    Langdurige behandeling

    De zieke moet langdurig worden behandeld. Dit betekent dat hij of zij minimaal vier keer per maand naar het ziekenhuis moet. Indien het om minder bezoeken gaat, worden deze kosten tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan beschouwd. Deze kosten dienen dan uit het reguliere inkomen te worden voldaan.

  • 2.

    Reisafstand

    De enkele reisafstand tussen de woning of de verblijfplaats en de plaats waar de zieke wordt behan- deld (gemeten langs de meest gebruikelijke weg) is meer dan 10 kilometer. Wanneer de afstand meer dan 10 kilometer bedraagt en behandeling dichter bij huis behoort niet tot de mogelijkheden dan kan bijzondere bijstand voor de vervoerskosten worden toegekend.

Hoogte bijzondere bijstand

De bijzondere bijstand wordt afgestemd op de kosten van openbaar vervoer of, indien het gebruik van de auto goedkoper is dan wel het openbaar vervoer geen reëel alternatief is vanwege de reistijd, een kilometervergoeding. De kilometervergoeding bedraagt maximaal € 0,19. In deze vergoeding zit naast een bedrag voor brandstof ook een bedrag voor de vergoeding van vaste lasten.

 

Vorm van de bijzondere bijstand

De bijstand wordt verleend in de vorm van bijstand ‘om niet’.

7.3.3. Reiskosten aan in (straf)inrichting verblijvende personen

Deze kosten behoren in het algemeen tot de normale kosten van deelneming aan het maatschappelijk verkeer en moeten dan ook uit het periodiek inkomen worden bestreden.

 

Recht op bijzondere bijstand

Is er evenwel sprake van meer dan normale kosten (meer dan de kosten die verbonden zijn aan een twee sterrenabonnement) dan is bijstandsverlening voor het meerdere mogelijk. Uitgangspunt is dat de kosten kunnen worden vergoed van bezoeken (in Nederland) aan gezinsledenleden die vooraf- gaand aan de detentie in dezelfde woning verbleven, zoals echtgenoot of kind). Hierbij kan een uit- zondering worden gemaakt voor eerstegraads familieleden die niet in dezelfde woning verblijven in- dien er sprake is van een zeer dringende situatie. Bij vergoeding van reiskosten op grond van de WWB wordt uitgegaan van maximaal één bezoek per week.

 

In individueel geval kan afgeweken worden van het aantal te vergoeden bezoeken (de frequentie). Dit hangt onder meer af van de ernst van de situatie en de afstand tussen de woonplaats en de strafin- richting.

 

Reiskosten wegens bezoek aan gedetineerde in het buitenland

Reiskosten wegens bezoek aan een in het buitenland gedetineerde komen op grond van het territoria- liteitsbeginsel slechts in aanmerking voor zover het kosten van reizen betreffen, gemaakt over Neder- lands grondgebied.

 

Hoogte bijzondere bijstand

De bijzondere bijstand wordt afgestemd op de kosten van openbaar vervoer (tweede klasse) of, indien het gebruik van de auto goedkoper is dan wel het openbaar vervoer geen reëel alternatief is vanwege de reistijd, een kilometervergoeding. De kilometervergoeding bedraagt € 0,19. In deze vergoeding zit naast een bedrag voor brandstof ook een bedrag voor de vergoeding van vaste lasten.

 

Vorm van de bijzondere bijstand

De bijstand wordt verleend in de vorm van bijstand ‘om niet’.

7.3.4. Reiskosten woon- werkverkeer

Reiskosten woon- werkverkeer worden in de meeste gevallen door de werkgever vergoed. In dat geval is er geen vergoeding vanuit de bijzondere bijstand mogelijk. Wanneer er geen vergoeding vanuit de werkgever wordt betaald is bijzondere bijstand voor reiskosten wanneer de reisafstand (enkele reis) meer bedraagt dan 6 kilometer.

 

Hoogte bijzondere bijstand

De bijzondere bijstand wordt afgestemd op de kosten van openbaar vervoer (tweede klasse) of, indien het gebruik van de auto goedkoper is dan wel het openbaar vervoer geen reëel alternatief is vanwege de reistijd of de werktijden, een kilometervergoeding. De kilometervergoeding bedraagt € 0,19. In deze vergoeding zit naast een bedrag voor brandstof ook een bedrag voor de vergoeding van vaste lasten.

 

Vorm van de bijzondere bijstand

De bijstand wordt verleend in de vorm van bijstand ‘om niet’.

7.3.5. Reiskosten re-integatie

Reiskosten in verband met re-integratie worden in de meeste gevallen vanuit het participatiebudget vergoed. In dat geval is er geen vergoeding vanuit de bijzondere bijstand mogelijk. De gemeente draagt namelijk een algemene zorg voor de reïntegratie van bijstandgerechtigden, niet- uitkeringsgerechtigden en personen met een ANW-uitkering. Het is aan de gemeente om te beoorde- len, mede met behulp van het advies van het UWV, of betrokkene op eigen kracht in staat is algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden of dat de betrokkene ondersteuning nodig heeft richting arbeids- inschakeling. In dat laatste geval is de gemeente vervolgens verantwoordelijk voor het leveren van deze ondersteuning in de vorm van voorzieningen. Deze kan bestaan uit onder meer scholing.

 

Het is de bedoeling dat de gemeente daarbij zoveel mogelijk gebruik probeert te maken van voorliggende voorzieningen, in dit geval de Wtos en WSF 2000. Mochten deze voorliggende voorziening niet of niet in voldoende mate kunnen bijdragen aan de reïntegratie van betrokkene dan kan de gemeente besluiten middelen uit het reïntegratiebudget in te zetten, voor zover zij daarbij blijft binnen het wette- lijke kader van de WWB.

 

Hoogte bijzondere bijstand

Wanneer toch een vergoeding vanuit de bijzondere bijstand noodzakelijk is, wordt de hoogte van de bijzondere bijstand afgestemd op de kosten van openbaar vervoer (conform www.ov9292.nl) of, indien het gebruik van de auto goedkoper is dan wel het openbaar vervoer geen reëel alternatief is vanwege de reistijd of de werktijden, een kilometervergoeding. De kilometervergoeding bedraagt € 0,19. In deze vergoeding zit naast een bedrag voor brandstof ook een bedrag voor de vergoeding van vaste lasten.

 

Vorm van de bijzondere bijstand

De bijstand wordt verleend in de vorm van bijstand ‘om niet’.

7.3.6. Reiskosten school

Reiskosten schoolgaande kinderen

Uit de wetsgeschiedenis van de totstandkoming van de WTOS blijkt dat de toelage op grond van deze wet geen aparte component voor reiskosten bevat. De WTOS is geen toereikende en passende voor- ziening voor de reiskosten van schoolgaande kinderen, omdat de wetgever mede vanuit budgettaire overwegingen heeft gekozen voor een forfaitaire benadering in plaats van een benadering die maat- werk levert. Het college kan in aanvulling op de WTOS bijzondere bijstand verstrekken voor reiskos- ten, indien sprake is van bijzondere omstandigheden.

 

Overige reiskosten scholing

Er bestaat geen recht op bijzondere bijstand in de reiskosten naar school als belanghebbende een beroep kan doen op een voorliggende voorziening (artikel 15 WWB). Wanneer er geen sprake is van een voorliggende voorziening, dienen voor de verlening van bijzondere bijstand het reiskosten te be- treffen die bijzonder noodzakelijk zijn en waarin niet op andere wijze wordt voorzien.

 

Niet noodzakelijk

Indien het gaat om scholing van belanghebbende welke door het dagelijks bestuur niet wordt gezien als zijnde noodzakelijk voor de arbeidsreïntegratie van belanghebbende, dan zijn de kosten van deze scholing reeds om die reden als niet noodzakelijk te beschouwen (zie CRvB 07-09-2005, nr. 04/355 NABW).

 

Wel bijzondere bijstand

In de reiskosten van school-huis kan bijzondere bijstand verstrekt worden, indien:

  • er geen beroep gedaan kan worden op een voorliggende voorziening;

  • de enkele afstand tussen het woonadres en de dichtstbijzijnde school van het gewenste onderwijstype ten minste 10 km bedraagt. Afstanden tot 10 km worden geacht per fiets over- brugd te kunnen worden;

  • er bijzondere omstandigheden in het individuele geval aanwezig zijn, zoals de gezinssituatie, om ondanks een voorliggende voorziening en/ of een afstand korter dan 10 km alsnog bijzondere bijstand in de reiskosten te verstrekken.

Hoogte bijzondere bijstand

De hoogte van de bijzondere bijstand wordt gebaseerd op de kosten van de goedkoopste wijze van reizen per openbaar vervoer naar de dichtstbijzijnde school van het gewenste onderwijstype buiten de straal van 10 km, dan wel naar de school voor welke de reiskosten het geringst zijn. Is betreffende school niet per openbaar vervoer te bereiken wordt de vergoeding gesteld op € 0,19 per kilometer.

 

Vorm van de bijzondere bijstand

Op deze voor bijzondere bijstand in aanmerking komende kosten wordt de eventueel aanwezige draagkracht in mindering gebracht. De bijzondere bijstand voor reiskosten van ten laste komende kin- deren in het voortgezet onderwijs wordt in beginsel om niet verleend en uitbetaald na overleggen van vervoersbewijzen of iets dergelijks.

 

7.4. Bijzondere kosten/ Participatie van kinderen

7.4.1. Computer/ Internet

Computer

Een computer is noodzakelijk wanneer:

  • 1.

    Iemand dit nodig heeft voor de opleiding van zijn kind in het basis- of voortgezetonderwijs;

Geen vergoeding wordt verstrekt indien:

  • 2.

    iemand die al eerder, via de bijzondere bijstand, een tegemoetkoming heeft ontvangen in de aanschafkosten van een computer en / of printer;

  • 3.

    de computer wil aanschaffen ten behoeve van zichzelf.

Hoogte bijzondere bijstand

De bijzondere bijstand bestaat uit een tegemoetkoming van maximaal € 400,--. Dit bedrag is bedoeld voor de aanschaf van zowel de computer als de printer. Eventuele reparatiekosten worden niet ver- goed.

 

Vorm van de bijzondere bijstand

De bijzondere bijstand wordt als bijstand om niet verstrekt.

7.4.2. Ouderbijdrage

De kosten van de ouderbijdrage komen in princinpe niet meer in aanmerking voor bijzondere bijstand. Per 1 januari 2012 zijn deze kosten opgenomen in de categoriale regeling bijzondere bijstand voor maatschappelijke participatie (paragraaf 3.3).

7.4.3. Zwemles

De kosten van de ouderbijdrage komen in princinpe niet meer in aanmerking voor bijzondere bijstand. Per 1 januari 2012 zijn deze kosten opgenomen in de categoriale regeling bijzondere bijstand voor maatschappelijke participatie (paragraaf 3.3).

7.4.4 Eigen bijdrage peuterspeelzaal

Deelname aan deze vorm van voorschoolse educatie is belangrijk voor de ontwikkeling van het kind, zodat hij of zij een beter startniveau heeft bij de doorstroom naar de basisschool. Voor sommige ouders is het echter financieel moeilijk om de kosten van de peuterspeelzaal te voldoen. Zij maken dan de afweging hun kind niet te laten deelnemen aan de peuterspeelzaal, omdat dit hen kosten bespaart.

 

Hoogte bijzondere bijstand

Voor de kosten van de peuterspeelzaal kan bijzondere bijstand worden verstrekt (voor maximaal twee tot drie dagdelen per week). Bij de toekenning van de bijzondere bijstand, dienen de ouders altijd een symbolische eigen bijdrage van € 5,-- per maand te betalen. Wanneer de kosten € 30,-- per maand bedragen, kan er dus € 25,-- bijzondere bijstand per maand worden verstrekt.

 

Vorm bijzondere bijstand

De bijzondere bijstand wordt verstrekt om niet.

 

7.5. Medische kosten/ Algemeen

7.5.1. Bevallingskosten en kraamzorg

Zwangerschapscursus

De eigen bijdrage voor het volgen van een zwangerschapscursus kan worden vergoed. Per zorgver- zekeraar kan de eigen bijdrage verschillen. De maximumvergoeding bedraagt € 50,--.

 

Bevallingskosten

De kosten voor een bevalling thuis of op voorschrift van een arts (op medische indicatie) in het zie- kenhuis plaats vindt worden de kosten volledig door de zorgverzekeraar vergoed. Als de aanvrager op eigen verzoek in het ziekenhuis is bevallen, moet een eigen bijdrage worden betaald. Per zorgverzekeraar kan deze eigen bijdrage verschillen.

 

Voor de eigen bijdrage kan bijzondere bijstand worden verstrekt. Indien de bevalling thuis of op medi- sche indicatie in het ziekenhuis plaats vindt, dan geldt geen eigen bijdrage. De kosten worden in dat geval volledig door de Zorgverzekeraar vergoed.

 

Kosten kraamzorg

Voor kraamzorg ten huize van de verzekerde geldt een eigen bijdrage. Voor deze eigen bijdrage kan bij (de meeste) zorgverzekeraar een vergoeding worden verkregen. Voor de resterende eigen bijdrage kan bijzondere bijstand worden aangevraagd.

 

Hoogte bijzondere bijstand

De hoogte van de bijzondere bijstand is de eigen bijdrage.

 

Vorm van de bijzondere bijstand

De bijstand wordt verleend in de vorm van bijstand ‘om niet’,

7.5.2. Thuiszorg (huishoudelijke hulp)

Recht op bijzondere bijstand

  • 1.

    Voor de eigen bijdrage voor de thuiszorg wordt bijzondere bijstand toegekend. Indien thuis- zorg wordt verleend, heeft het indicatieorgaan hiervoor een indicatie afgegeven en is daarmee de noodzaak komen vast te staan.

  • 2.

    Voor de kosten van het lidmaatschap van een kruisvereniging bestaat geen recht op bijzonde- re bijstand. De extra zorg waar een lidmaatschap recht op geeft, wordt niet op voorhand als bijzonder noodzakelijk beschouwd. Dit betekent dat de kosten van een lidmaatschap niet wor- den vergoed, tenzij er voor het afsluiten hiervan gegronde redenen aanwezig zijn.

Hoogte van de bijzondere bijstand

Voor de eigen bijdrage voor de thuiszorg kan bij sommige zorgverzekeraars een vergoeding worden verkregen. Voor de resterende eigen bijdrage kan bijzondere bijstand worden aangevraagd.

 

Vorm van de bijstand

De bijzondere bijstand voor de eigen bijdrage voor thuiszorg wordt om niet verstrekt.

 

Aan de bijstand te verbinden verplichtingen

De beschikking moet vermelden dat de belanghebbende verplicht is om:

  • de verleende bijstand te besteden aan het voldoen van de eigen bijdrage voor de thuiszorg en/ of het lidmaatschap van de kruisvereniging;

  • bewijsstukken te overleggen waaruit blijkt dat de. kosten voor de eigen bijdrage en/of het lidmaat- schap is voldaan.

  • het vergoedingenbesluit van de zorgverzekeraar te overleggen.

7.5.2.1 Overige eigen bijdragen via CAK17

Wettelijke eigen bijdragen, ook wel retributies genoemd, komen voor bij (para-)medische voorzienin- gen en zorgvoorzieningen. Een eigen bijdrage is meestal óf een bedrag aan de voet (bijvoorbeeld de eerste € 50,- ) óf een percentage van de kosten.

 

Wie gebruik maakt van meerdere voorzieningen moet telkens een eigen bijdrage betalen. Deze cumu- latie van eigen bijdragen is voor de draagkracht van mensen met een minimuminkomen een probleem. Wettelijke eigen bijdragen komen voor bijzondere bijstand in aanmerking, wanneer het totaal van de eigen bijdragen binnen een periode van 12 maanden boven de € 50,- (de ondergrens) uit komt. Daar- bij wordt ervan uitgegaan, dat bij (para-)medische verstrekkingen met een eigen bijdrage in de regel de noodzaak al is vastgesteld, zodat niet apart de (medische) noodzaak vastgesteld hoeft te worden.

 

Sommige eigen bijdragen zijn inkomensafhankelijk, andere niet. De meeste voorzieningen houden geen rekening met eigen bijdragen die de belanghebbende ergens anders al betaalden. Daarom is de optelling van de verschillende eigen bijdragen toegestaan.

 

Er is voor een ondergrens gekozen, omdat het betalen van een eigen bijdrage geen bijzonderheid is. Ook mensen met een minimuminkomen hebben enige ruimte voor deze kosten. Bovendien kan de eigen bijdrage beleid zijn binnen de voorliggende voorziening om het aantal aanvragers omlaag te brengen.

 

Eigen bijdrage(n) Zorg zonder Verblijf/Zorg met Verblijf en bijzondere bijstand.

In tegenstelling tot de eigen bijdrage Zorg zonder Verblijf (thuiszorg), komt de eigen bijdrage Zorg met Verblijf (voor belanghebbenden die in een AWBZ-instelling verblijven) niet voor vergoeding via de bij- zondere bijstand in aanmerking. Deze eigen bijdrage wordt berekend aan de hand van het inkomen van twee jaar terug. Wanneer het huidige inkomen veel lager is dan in het peiljaar, wordt de eigen bijdrage aangepast.

 

Eventueel een belanghebbende met een afwijzing van de aanvraag bijzondere bijstand voor de eigen bijdrage Zorg met Verblijf zich wenden tot de zorgverzekeraar voor kwijtschelding (zie circulaire 04/27 van 26/05/04 van het College van Zorgverzekeringen).

 

Hoogte van de bijzondere bijstand

De bijzondere bijstand wordt afgestemd op de in rekening gebrachte eigen bijdrage door het CAK.

 

Vorm van de bijstand

De bijzondere bijstand voor de eigen bijdrage eigen bijdrage door het CAK wordt om niet verstrekt.

7.5.3. Eigen bijdrage Persoonsgebonden budget (PGB)

Iedereen die langer dan drie maanden verpleging, verzorging, ondersteuning, begeleiding of behande- ling nodig heeft, kan kiezen voor een Persoonsgebonden budget (PGB)18. Mensen met een PGB be- schikken over hun eigen budget waarmee ze zelf kunnen bepalen bij wie en hoe ze zorg inkopen. De PGB-houder (of zijn of haar vertegenwoordiger) sluit zelf de contracten af met partijen die zorg leve- ren. Wanneer een persoonsgebonden budget ontoereikend is, kan in bijzondere gevallen het budget worden verhoogd door een beroep te doen op de hardheidsclausule.

 

Op 1 januari 2004 is de eigen bijdrage voor zorg, hulp en begeleiding flink omhoog gegaan. Bij het persoonsgebonden budget wordt de eigen bijdrage toegepast als een korting op het budget. De cliënt moet dan zelf bijbetalen om goede hulp te kunnen inhuren. Alleen voor kinderen jonger dan 18 jaar geldt geen eigen bijdrage.

 

Recht op bijzondere bijstand

Voor de eigen bijdrage voor de PGB wordt bijzondere bijstand toegekend. Indien het zorgkantoor een indicatiebesluit heeft afgegeven, waaruit blijkt dat de aanvrager is aangewezen op een of meer van de vormen van zorg, is daarmee de noodzaak komen vast te staan.

 

Hoogte van de bijzondere bijstand

De bijzondere bijstand wordt afgestemd op de in rekening gebrachte eigen bijdrage voor het PGB. Deze eigen bijdrage staat vermeld in de verleningsbeschikking19 van het zorgkantoor.

 

Vorm van de bijstand

De bijzondere bijstand voor de eigen bijdrage voor het PGB wordt om niet verstrekt.

 

Aan de bijstand te verbinden verplichtingen

De beschikking moet vermelden dat de belanghebbende verplicht is om:

  • de PGB uitsluitend wordt gebruikt voor betaling van zorg als bedoeld in artikel 2.5.6.1, onderdeel b of d van de Regeling, en de daarmee noodzakelijk verbonden kosten (artikel 2.5.6.8 van de Rege- ling);

  • de verleende bijstand te besteden aan het voldoen van de eigen bijdrage voor het PGB;

7.5.4. Pedicure/ voetverzorging

De kosten van een pedicure komen voor max 10 behandelingen per jaar voor bijzondere bijstand in aanmerking. Pedicurebehandelingen kunnen voornamelijk voor ouderen en gehandicapten noodzake- lijk zijn. Dit is ter beoordeling van de bijstandsconsulent of op medische indicatie.

 

Op doktersvoorschrift dan wel op advies van de GGD / Argonaut kunnen meer dan 9 behandelingen worden vergoed. Uit de brief van de arts of het advies van de GGD / Argonaut moet blijken, waarom meer behandelingen noodzakelijk zijn.

 

Hoogte bijzondere bijstand

De vergoeding voor pedicure/ voetverzorging bedraagt maximaal € 25,-- per behandeling.

 

Vorm van de bijzondere bijstand

De bijstand wordt verleend in de vorm van bijstand ‘om niet’.

7.5.5. Paramedische behandelingen

Fysiotherapie, inclusief manuele therapie

Bijzondere bijstand in de kosten van fysiotherapie, inclusief manuele therapie kan verstrekt worden voor de eigen bijdrage, na vergoeding van de zorgverzekeraar. Wanneer meer behandelingen noodzakelijk zijn dan door de zorgverzekeraar wordt vergoed, moet een medisch advies worden opge- vraagd bij de GGD / Argonaut of de huisarts.

 

Oefentherapie Cesar/ oefentherapie Mensendieck

Bijzondere bijstand in de kosten van oefentherapie Cesar/ oefentherapie Mensendieck kan verstrekt worden voor de eigen bijdrage, na vergoeding van de zorgverzekeraar. Wanneer meer behandelingen noodzakelijk zijn dan door de zorgverzekeraar wordt vergoed, moet een medisch advies worden op- gevraagd bij de GGD / Argonaut of de huisarts.

 

Hoogte bijzondere bijstand

Fysiotherapie

Kosten van extra behandelingen, op medische indicatie

Oefentherapie Cesar / oefentherapie Mensendieck

Kosten van extra behandelingen, op medische indicatie

 

Vorm van de bijzondere bijstand

De bijstand wordt verleend in de vorm van bijstand ‘om niet’.

7.5.6. Alternatieve consulten en behandelwijze

Homeopathie, acupunctuur, antroposofie en chiropractie

Bijzondere bijstand in de kosten van homeopathie, acupunctuur, antroposofie en chiropractie kan verstrekt worden voor de eigen bijdrage, na vergoeding van de zorgverzekeraar. Wanneer meer behandelingen noodzakelijk zijn dan door de zorgverzekeraar wordt vergoed, moet een medisch advies wor- den opgevraagd bij de GGD / Argonaut of de huisarts.

 

Hoogte bijzondere bijstand

als de zorgverzkeraar, op basis van de aanvullende verzkering, wel een vergoeding geeft:

  • vergoeding eigen bijdrage

als de zorgverzekeraar, op basis van de aanvullende verzekering, geen vergoeding verstrekt:

  • vergoeding van de gemaakte kosten

Periode van bijzondere bijstand

Maximaal 9 behandelingen. Indien er meer behandelingen noodzakelijk zijn, moet er een medisch advies worden opgevraagd bij de GGD / Argonaut of de huisarts.

 

Vorm van de bijzondere bijstand

De bijstand wordt verleend in de vorm van bijstand ‘om niet’.

7.5.7. Psychologische zorg / hulp

Bijzondere bijstand in de kosten van psychologische zorg / hulp kan verstrekt worden voor de eigen bijdrage, na vergoeding van de zorgverzekeraar. Wanneer meer behandelingen noodzakelijk zijn dan door de zorgverzekeraar wordt vergoed, moet een medisch advies worden opgevraagd bij de GGD / Argonaut of de huisarts.

 

Hoogte bijzondere bijstand

Voor de eigen bijdrage voor psychologische zorg / hulp kan bijzondere bijstand worden verstrekt. Indien er meer behandelingen noodzakelijk zijn dan hierboven aangegeven, moet er een medisch advies op worden gevraagd bij de GGD / Argonaut of de huisarts.

 

Vorm van de bijzondere bijstand

De bijstand wordt verleend in de vorm van bijstand ‘om niet’.

7.5.8 Alarmeringsapparatuur / professionele achterwacht

Wanneer alarmeringsapparatuur volgens voorschrift van een arts noodzakelijk is, dan kan de zorgverzekeraar de aanschaf en de installatie vergoeden. Hiervoor dient wel vooraf toestemming gevraagd te worden. Voor de abonnementskosten kan bijzondere bijstand worden aanvragen. Ook voor de kosten van professionele achterwacht kan bijzondere bijstand verstrekt worden.

 

Hoogte bijzondere bijstand

Vergoeding van de gemaakte kosten/ meerkosten

 

Vorm van de bijzondere bijstand

De bijstand wordt verleend in de vorm van bijstand ‘om niet’.

7.5.9 Eigen bijdrage GGZ

Geestelijke gezondheidszorg (GGZ) wordt voor het grootste gedeelte vergoed vanuit het basispakket van de zorgverzekering. Het kabinet wil in 2012 een aantal maatregelen nemen in de vergoeding van GGZ, in de vorm van een eigen bijdrage voor de eerstelijns en tweedelijns GGZ. De hoogte van de eigen bijdrage GGZ zou € 100 tot € 200 bedragen. Daarnaast wordt het aantal behandelingen dat wordt vergoed in de tweedelijns zorg verminderd. De eigen bijdrage GGZ 2012 komt bovenop het ei- gen risico.

 

Vergoeding van GGZ

De huidige vergoeding van GGZ ziet er als volgt uit:

  • De eerste 8 sessies bij een eerstelijns psycholoog worden vergoed. Mensen betalen een eigen bijdrage van € 10

  • De kosten van tweedelijns GGZ (bij een psychiater, psycholoog, psychotherapeut) worden volledig vergoed vanuit het basispakket van de zorgverzekering

  • De kosten van opname en verblijf in een GGZ-instelling worden vergoed uit het basispakket

  • Als het verblijf in een GGZ-instelling langer dan een jaar duurt, worden de kosten van verblijf en behandeling betaald uit de AWBZ

Eigen bijdrage GGZ in 2012

Ook de geestelijke gezondheidszorg ontkomt niet aan de bezuinigingsmaatregelen die het kabinet zich heeft voorgenomen. Vanaf 2012 wordt er ook voor de tweedelijns zorg een eigen bijdrage ingevoerd. De volgende maatregelen staan op de politieke agenda.

 

Eigen bijdrage GGZ tweedelijns zorg

  • Voor tweedelijns GGZ wordt een eigen bijdrage ingevoerd voor verzekerden van 18 jaar of ouder. De eigen bijdrage moet maximaal 1 keer per patiënt per jaar worden betaald.

  • De eigen bijdrage voor tweedelijns GGZ wordt hoger dan die voor de eerstelijns GGZ, zodat patiënten worden gestimuleerd om hulp in de eerste lijn te zoeken

  • Er komt een eigen bijdrage voor verblijf in een instelling voor geneeskundige zorg voor verzekerden vanaf 18 jaar.

  • De behandeling van aanpassingsstoornissen verdwijnt uit het basispakket

  • Cliënten van de tweedelijns GGZ die een afspraak missen en zich niet tijdig afmelden, moeten de kosten voor deze sessie zelf betalen. Dat geldt al voor afspraken bij de eerstelijnspsycholoog.

Eigen bijdrage GGZ eerstelijns zorg

  • De eerste 5 sessies bij een eerstelijns psycholoog worden vergoed uit het basispakket

  • De eigen bijdrage voor de eerstelijns GGZ wordt verhoogd

Geen eigen bijdrage GGZ

  • Cliënten die jonger zijn dan 18 jaar, hoeven geen eigen bijdrage te betalen

  • Cliënten die in een crisis verkeren, hoeven de eigen bijdrage niet te betalen

  • De eigen bijdrage geldt niet voor cliënten die gedwongen zijn opgenomen

Hoogte eigen bijdrage GGZ 2012

De eigen bijdrage voor de eerstelijns zorg gaat omhoog naar € 20 per consult. Voor een internetbe- handeling geldt een eigen bijdrage van € 50. De eigen bijdrage in de tweedelijn is € 100 per jaar voor behandelingen tot 100 minuten en € 200 voor behandelingen die langer dan 100 minuten duren.

 

Eigen bijdrage verblijf in GGZ-instelling

Voor verblijf in een GGZ-instelling komt een aparte eigen bijdrage, die voor verzekerden vanaf 18 jaar geldt. De bijdrage komt bovenop de eigen bijdrage die wordt betald voor behandeling en bedraagt € 145 per maand

 

Hoogte bijzondere bijstand

De eigen bijdrage GGZ

 

Vorm van de bijzondere bijstand

De bijstand wordt verleend in de vorm van bijstand ‘om niet’.

 

7.6. Medische kosten/ Bijzonder kosten

7.6.1. Extra kosten van bewassing en slijtage van kleding

Het kan voorkomen dat een cliënt door ziekte of gebrek meer kosten moet maken voor het extra was- sen van kleding en/of kledingslijtage. Er kan bijzondere bijstand worden verstrekt voor de meerkosten. Hiertoe dient echter een advies te worden aangevraagd bij de GGD / Argonaut. Dit advies dient een antwoord te geven betreffende de noodzaak en de hoogte van de meerkosten.

 

Voor kinderen tot 4 jaar kan geen vergoeding worden gegeven, omdat tot die leeftijd de bewassing en slijtage altijd veelvuldig is, onafhankelijk van het feit of er sprake is van een ziekte of handicap.

 

Voorliggende voorziening

Voor kinderen in de leeftijd van 4 jaar tot 18 jaar kan een tegemoetkoming20 in de extra kosten op grond van de Tegemoetkoming Onderhoudskosten thuiswonende Gehandicapte kinderen (TOG) een voorliggende voorziening zijn. Een aanvraag om een tegemoetkoming op grond van de TOG wordt ingediend bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB).

 

Hoogte bijzondere bijstand

Indien de GGD / Argonaut meerkosten vaststelt, kan het te vergoeden bedrag jaarlijks worden verhoogd met de jaarlijkse consumenten prijsindexcijfer. Indien het voor de bijstandsconsulent duidelijk is dat er meerkosten zijn, dan kan een advies bij de GGD / Argonaut achterwege worden gelaten. Een prijs van een wasbeurt bedraagt gemiddeld € 1,15. Op basis hiervan kunnen de meerkosten worden berekend.

 

De gemiddelde prijs per wasbeurt is inclusief de kosten van elektriciteit, water, waspoeder en afschrijving en onderhoud van de wasmachine. Twee wasbeurten per persoon per week zijn gebruikelijk. Alleen de extra wasbeurten komen voor vergoeding op grond van de bijzondere bijstand in aanmerking.

 

Vorm van de bijzondere bijstand

De bijstand wordt verleend in de vorm van bijstand ‘om niet’,

7.6.2. Dieetkosten, voedingssupplementen en dieetpreparaten

Dieetkosten en voedingssupplementen behoren niet tot het zorgpakket van de ziektekostenverzekering. De zorgverzekeringswet en de AWBZ kunnen met betrekking tot deze kosten dan ook niet als aan de WWB voorliggende, toereikende en passende voorliggende voorzieningen worden aange- merkt.

 

Dit betekent dat verlening van bijzondere bijstand mogelijk is indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • 1.

    De kosten zijn (medisch) noodzakelijk.

  • 2.

    Er sprake is van meerkosten ten opzichte van normale voeding (referentievoeding). De kos- ten voor normale voeding kan de belanghebbende immers voldoen uit een inkomen ter hoogte van de toepasselijke norm algemene bijstand.

  • 3.

    Er is voldaan aan de algemene voorwaarden voor het recht op bijzondere bijstand

Nagegaan moet worden of de kosten een dieetpreparaat of een dieetproduct noodzakelijk zijn. Bij de GGD / Argonaut of medisch specialist zal een advies aangevraagd moeten worden over de noodzakelijkheid en de meerkosten van het betreffende dieet.

 

Voor de eigen bijdrage AWBZ voor de kosten van dieetpreparaten kan bijzondere bijstand worden verstrekt. Tevens kan er bijzondere bijstand worden verstrekt voor de meerkosten die iemand moet maken voor een dieetproduct. De meerkosten worden berekend op basis van de kosten van het dieet- product verminderd met de gemiddelde prijs voor voeding voor volwassenen (zie nibud gids).

 

Hoogte bijzondere bijstand

Vergoeding op basis van het advies van de GGD of medisch specialist

 

Vorm van de bijzondere bijstand

De bijstand wordt verleend in de vorm van bijstand ‘om niet’.

7.6.3. Warmtetoeslag

Wanneer door ziekte of handicap de woning extra verwarmd moet worden, kan hiervoor bijzondere bijstand verstrekt worden. Voorwaarde is wel dat geen andere vergoeding voor de extra stookkosten wordt ontvangen.

 

Voor het beoordelen van de noodzakelijkheid en de hoogte van bijzondere bijstand, wordt een advies aangevraagd bij de GGD / Argonaut. Wanneer de GGD / Argonaut de noodzakelijk heeft vastgesteld, kan bijzondere bijstand verstrekt worden.

 

Hoogte bijzondere bijstand

Vergoeding op basis van het advies van de GGD / Argonaut of op basis van de stijging aan de hand van energienota’s van de afgelopen 3 jaar. De hoogte wordt vervolgens bepaald aan de hand van het gemiddelde van nota’s van de afgelopen 3 jaar met een maximum van bedragen van Nibud.

 

Vorm van de bijzondere bijstand

De bijstand wordt verleend in de vorm van bijstand ‘om niet’.

7.6.4. Geneesmiddelen (medicijnen)

De AWBZ en Zvw vergoeden in het algemeen alle noodzakelijke kosten die verband houden met me- dische of paramedische behandeling. Beide regelingen gelden samen in het kader van de WWB als een voorliggende voorziening die passend en toereikend is. Bijstandsverlening voor deze kosten is daarom in beginsel uitgesloten (artikel 15 WWB).

 

Indien in het kader van de AWBZ en Zvw op grond van een bewuste beslissing over de noodzakelijk- heid van een voorziening de keuze is gemaakt om één of meer kostensoorten niet in de voorziening op te nemen of de voorziening in een bepaalde situatie niet noodzakelijk te achten, dient de WWB zich bij die keuze aan te sluiten en komt men ten aanzien van die kosten niet voor bijstandsverlening in aanmerking (zie TK 2002-2003, 28 870, nr. 3, p. 46; CRvB 03-07-2001, nrs. 00/1989 en 00/1993 NABW).

 

Dit betekent in het algemeen dat kostensoorten die niet op grond van de Zvw of AWBZ worden vergoed ook niet in aanmerking komen voor bijzondere bijstand krachtens artikel 35, eerste lid, WWB. Dit is slechts dan anders als de betreffende kosten noodzakelijk zijn, maar de kosten om budgettaire re- denen niet of niet langer op grond van een voorliggende voorziening (volledig) worden vergoed. Dan heeft het college wel de mogelijkheid om op grond van artikel 35, eerste lid, WWB (aanvullende) bij- zondere bijstand te verlenen.

 

Aanspraak op geneesmiddelen

De AWBZ en Zvw dienen voor de kosten van geneesmiddelen in beginsel als aan de WWB voorliggende, toereikende en passende voorzieningen te worden beschouwd. De aanspraak op geneesmid- delen is gergeld in de Regeling zorgverzekering. Bijlage 2 bij deze regeling bevat een overzicht van de geneesmiddelen waarop, soms onder bepaalde voorwaarden, aanspraak kan worden gemaakt.

 

Indien de AWBZ en Zvw de voorgeschreven geneesmiddelen niet vergoeden, bestaat er in beginsel ook geen recht op bijzondere bijstand. Aangenomen moet worden dat er in het kader van de AWBZ en Zvw een bewuste beslissing is genomen over de noodzakelijkheid van deze geneesmiddelen (zie CRvB 15-03-2011, nr. 09/3330 WWB). Artikel 15 WWB staat dan in beginsel aan toekenning van bijzondere bijstand in de weg.

 

Voorbeelden van voorgeschreven geneesmiddelen die niet worden vergoed en niet voor bijstand in aanmerking komen:

  • plantaardige geneesmiddelen (zie CRvB 03-07-2001, nrs. 00/1989 en 00/1993 NABW);

  • homeopathische geneesmiddelen (zie CRvB 15-04-2003, nrs. 00/4276 NABW e.a. en CRvB 21-07-2009, nr. 06/6938 WWB);

  • medicinale cannabis (zie CRvB 14-05-2002, nr. 00/4544 NABW en CRvB 02-03-2010, nr. 09/3458 WWB). Zie voor een voorbeeld waarin wel bijzondere bijstand mogelijk was voor medicinale cannabis op grond van zeer dringende redenen CRvB 28-07-2011, nrs 09/5890 e.a.

Zelfzorgmiddelen

De basisverzekering vergoedt zelfzorggeneesmiddelen (niet-receptplichtige geneesmiddelen) in het algemeen niet. Hierop zijn echter uitzonderingen voor patiënten die deze medicijnen langdurig gebruiken. Zij krijgen op grond van de Regeling zorgverzekering deze geneesmiddelen wel vergoed door de zorgverzekeraar.

 

De zelfzorggeneesmiddelen die in het zorgverzekeringspakket zijn opgenomen voor mensen die deze chronisch gebruiken, zijn de volgende groepen zelfzorgmiddelen:

  • middelen bij allergie

  • middelen bij maagledigingsstoornissen

  • middelen bij diarree

  • kalktabletten

  • laxeermiddelen

  • middelen ter bescherming van de ogen tegen uitdroging (kunsttranen)

Een chronische gebruiker is degene die het middel langer dan 6 maanden gebruikt. De arts schat van te voren in of het zelfzorggeneesmiddel langer dan 6 maanden moeten worden gebruikt. Op het recept van de arts staat dan ‘voor chronisch gebruik’ (CG) is. Alleen dan krijgt men deze medicijnen vergoed van de zorgverzering. Indien dit geneesmiddel voor de eerste keer aan de verzekerde wordt voorgeschreven, komt het niet voor vergoeding in aanmerking. Als de medicijnen bij een drogist of ergens anders worden gekocht, dan moet belanghebbende deze volledig zelf betalen.

 

Belastingaangifte

Geneesmiddelenkosten die belanghebbende niet vergoed krijgt, kan hij eventueel opvoeren als speci- fieke zorgkosten bij de belastingaangifte.

 

Overgangsrecht

In de praktijk wordt met regelmaat bijzondere bijstand verstrekt voor geneesmiddelen. Gelet op het vorenstaande dient de verstrekking stopgezet te worden. Daartoe wordt een overgangstermijn gehanteerd tot 1 januari 2013. Opgemerkt wordt, dat in afwijking hiervan toch bijstandsverlening mogelijk is indien en zolang, gelet op alle omstandigheden, daartoe zeer dringende redenen aanwezig zijn (artikel 16, eerste lid, WWB). Wel dient een medisch advies opgevraagd te worden om de noodzakelijkheid te bepalen als het geen zelfzorgmiddelen zijn.

 

7.7. Medische kosten/ Hulpmiddelen

7.7.1. Brillen en contactlenzen

Voor zover de kosten van een bril (montuur en glazen) of contactlenzen niet door de zorgverzekeraar worden vergoed, kan als tegemoetkoming in de kosten bijzondere bijstand worden verstrekt.

 

kinderen t/m 16 jaar

Voor kinderen tot en met 16 jaar kan in principe ieder jaar bijzondere bijstand voor een brilmontuur en brillenglazen of contactlenzen worden aangevraagd. De regel van een jaar geldt niet als op voorschrift van een oogarts eerder andere brillenglazen dan wel lenzen noodzakelijk zijn.

 

17 jaar of ouder

Een vergoeding voor (de vervangingskosten van) een gezichtshulpmiddel, kan slechts éénmaal per twee kalenderjaren worden verstrekt. De regel van twee kalenderjaren geldt niet als, op voorschrift van een oogarts, eerder nieuwe brillenglazen dan wel lenzen noodzakelijk zijn.

 

Bril én contactlenzen

Eenmaal per periode van 24 maanden kan bijzondere bijstand voor de aanschaf van een bril of con- tactlenzen worden verleend. Slechts als een oogarts voorschrijft, dat zowel een bril als contactlenzen noodzakelijk zijn, komen beide voor bijzondere bijstand in aanmerking.

 

Hoogte vergoeding brilmontuur en glazen / lenzen

Voor de eigen bijdrage voor de kosten van een bril of contactlenzen kan bijzondere bijstand worden verstrekt. De maximale bijzondere bijstand is als volgt.

 

Montuur: Maximaal € 90,--

Glazen / Lenzen enkelfocus: Maximaal € 70,-- per glas

Glazen / Lenzen multifocaal: Maximaal € 190,--per glas

 

Bij de vaststelling van de hoogte van de bijzondere bijstand dient eerst de vergoeding op basis van de aanvullende verzekering in mindering te worden gebracht. Als een aanvullende verzekering bijvoorbeeld maximaal € 40,-- verstrekt voor de kosten van een montuur, kan er nog maximaal € 50,-- bijzondere bijstand worden verstrekt.

 

Onderhoudskosten contactlenzen (lenzenvloeistof)

Indien een belanghebbende contactlenzen heeft, kan voor de onderhoudskosten bijzondere bijstand van € 50,-- per periode van twaalf maanden worden verstrekt. Deze tegemoetkoming in de kosten wordt niet beïnvloed door de aanschaf van nieuwe contactlenzen of een nieuwe bril.

 

Periode van bijzondere bijstand

kinderen t/m 16 jaar

Eénmaal per jaar, tenzij op medische voorschrift eerder noodzakelijk.

 

17 jaar of ouder

Eénmaal per twee jaar, tenzij op medische voorschrift eerder noodzakelijk.

 

Vorm van de bijzondere bijstand

De bijstand wordt verleend in de vorm van bijstand ‘om niet’,

7.7.2. Gehoortoestellen

Via de zorgverzekering kan een gedeeltelijke vergoeding verkregen worden voor de kosten van een hoortoestel. Voorwaarde is in sommige gevallen wel, dat het hoortoestel aangeschaft is bij een leverancier die bij de zorgverzekeraar is aangesloten.

 

De hoogte van de vergoeding, op basis van de basisverzekering, bij de eerste aanschaf verschilt per hoortoestel.

 

Bij vervanging na 6 of 7 jaar wisselt de vergoeding op grond van de basis verzekering. Voor de eigen bijdrage voor de kosten van een hoortoestel (en eventueel een pruik) kan bijzondere bijstand worden verstrekt.

 

Onderhouds- en reparatiekosten

Bij de aanschaf van een nieuw hoortoestel kan een nazorgcontract afgesloten worden voor onderhoud en reparatie. Op grond van de bijzondere bijstand kunnen de kosten van een nazorgcontract met een looptijd van maximaal vijf jaar vergoed worden tot maximaal € 82,-- per hoortoestel.

 

Batterijen- oplader

Ook de batterijen of oplader die voor een hoortoestel nodig zijn, kunnen via de bijzondere bijstand vergoed worden. Hiervoor kan één keer per 12 maanden een aanvraag ingediend worden. De kosten van de batterijen op oplader worden vergoed, na inlevering van de aankoopbonnen.

 

Hoogte bijzondere bijstand

De hoogte van de bijzondere bijstand is de eigen bijdrage.

 

Vorm van de bijzondere bijstand

De bijstand wordt verleend in de vorm van bijstand ‘om niet’.

7.7.3. Speciaal schoeisel

De aanschaf van schoenen moet betaald worden uit het periodiek inkomen. Als iemand als gevolg van het hebben van twee ongelijke voeten steeds in plaats van één paar twee paar schoenen moet aan- schaffen is bijstand mogelijk. Ook bij bovenmatige slijtage ten gevolge van een lichamelijk gebrek is bijstand mogelijk.

 

Steunzolen/ podotherapeutische zolen

Voor de eigen bijdrage van kosten voor steunzolen/podotherapeutische zolen kan bijzondere bijstand verstrekt worden. Voor het bepalen van de hoogte van de vergoeding dient verder rekening gehouden te worden met de extra vergoeding die de aanvullende ziektekostenverzekering verstrekt.

 

Er kan voor de eigen bijdrage voor de steunzolen bijzondere bijstand worden verstrekt. De vergoeding wordt maximaal één keer per jaar verstrekt. Hierbij wordt geen rekening gehouden met de kosten van regulier schoeisel.

 

Orthopedisch of allergeenvrije schoenen

Deze kosten worden vergoed op grond van de basisverzekering, wel geldt er een eigen bijdrage. Voor deze eigen bijdrage kan bijzondere bijstand worden verstrekt. Voor het bepalen van de hoogte van de vergoeding dient verder rekening gehouden te worden met de extra vergoeding die de aanvullende ziektekostenverzekering verstrekt. Er wordt wel rekening gehouden met de kosten van regulier schoeisel, ad € 50,--.

 

Behoudens bijzondere individuele omstandigheden kan voor de resterende eigen bijdrage voor één paar schoenen in de 15 maanden en daarnaast eens per drie jaar een wisselpaar bijzondere bijstand worden vergoed.

 

Vorm van de bijzondere bijstand

De bijstand wordt verleend in de vorm van bijstand ‘om niet’,

 

7.8. Tandheelkundige hulp

Tandheelkundige hulp tot 21 jaar

De zorgverzekeraars vergoeden in veel gevallen tandheelkundige hulp voor 100%.

 

Tandheelkundige hulp vanaf 22 jaar

Voor de eigen bijdrage voor tandheelkundige hulp kan bijzondere bijstand worden verstrekt. In de situ- atie dat de eigen bijdrage meer bedraagt dan € 500,--, wordt bij de GGD / Argonaut een tandheelkun- dig advies aangevraagd. De GGD / Argonaut wordt verzocht te beoordelen of de kostenbegroting noodzakelijk is en of het de goedkoopst adequate oplossing is.

 

No show GGD / Argonaut:

Wanneer de belanghebbende wordt uitgenodigd door de GGD / Argonaut voor een onderzoek en niet reageert op de oproep van de GGD / Argonaut, kunnen de advieskosten bij de belang- hebbende in rekening gebracht worden.

 

Orthodontische behandeling tot 18 jaar

Voor de eigen bijdrage voor orthodontie kan bijzondere bijstand worden verstrekt. Indien de totale kos- ten van de behandeling meer bedragen dan € 2.000,-- en er voor de meerkosten bijzondere bijstand wordt aangevraagd, dient er eerst een tandheelkundig advies te worden opgevraagd.

 

Gebitsprothese

De kosten voor een gebitsprothese (kunstgebit) worden gedeeltelijk vergoed uit de basisverzekering.

 

Hoogte bijzondere bijstand

  • eigen bijdrage en/of

  • meerkosten van de behandeling, na positief advies van de GGD of Argonaut

Vorm van de bijzondere bijstand

De bijstand wordt verleend in de vorm van bijstand ‘om niet’.

8.0. Gehandicaptenparkeerkaart

Op grond van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (BABW) kan men in aan- merking komen voor een gehandicaptenparkeerkaart B (= bestuurder) en / of P (= passagier). Om in aanmerking te komen voor een gehandicaptenparkeerkaart moet men voldoen aan een aantal lande- lijke criteria. Er wordt daarom op wettelijke gronden een medisch advies opgevraagd.

 

De kosten van deze medische keuring moet de aanvrager zelf betalen. Tevens dient de aanvrager, bij een positief advies, de kosten van de parkeerkaart zelf te betalen. Deze kosten van de medische keuring en de parkeerkaart kunnen worden vergoed vanuit de bijzondere bijstand.

 

Personen met een inkomen tot maximaal 125% van de voor hen geldende bijstandsnorm komen in aanmerking voor een vergoeding vanuit de bijzondere bijstand. Er wordt geen rekening gehouden met het vermogen.

 

Afhandeling

De aanvragen voor inwoners van zowel Aalsmeer als Uithoorn worden afgehandeld door het cluster WMO van het samenwerkingsverband Aalsmeer-Uithoorn.

 

Hoogte bijzondere bijstand

De bijzondere bijstand bestaat uit de kosten van de gehandicaptenparkeerkaart en de bijbehorende medische keuring.

 

8.1. Vergoeding kosten verlengen rijbewijs voor 70+ of gehandicapten

Eén van de voorwaarden voor ouderen en gehandicapten om zelfstandig te kunnen leven is dat men beschikt over voldoende mogelijkheden om deel te nemen aan het (maatschappelijk) verkeer. Hiervoor bestaan (maatschappelijke) voorzieningen zoals de Regiotaxi en het openbaar vervoer, welke beiden financiële voordelen kennen voor ouderen. Over de volle breedte van de deelname aan het (maatschappelijk) verkeer kan door de bank genomen niet gesteld worden dat deze voor 70+ers duur- der is dan voor andere leeftijdscategorieën.

 

Eén onderdeel van verkeersdeelname vormt het particulier vervoer. Ook hiermee zijn ouderen en gehandicapten in staat zelfstandig in de maatschappij te leven en deel te nemen aan sociale en of culturele activiteiten.

 

De kosten van vernieuwing

Met de vernieuwing van een rijbewijs voor een 70+er of iemand met een medische indicatie zijn zowel in Aalsmeer als in Uithoorn de volgende kosten gemoeid:

  • Medische keuring;

  • Rijbewijs;

  • Eigenverklaring CBR.

Vernieuwing van een rijbewijs voor een 70+er dient in principe om de 5 jaar plaats te vinden, inclusief de medische keuring. Bij mensen jonger dan 70 jaar dient het rijbewijs maar eens in de 10 jaar te worden vernieuwd.

 

Tegemoetkoming in de kosten

Omdat het verlagen van de verlengingskosten van het rijbewijs niet tot de mogelijkheden behoort en het belangrijk is dat ouderen in staat blijven zich te verplaatsen, kan op grond van de bijzondere bij- stand een tegemoetkoming c.q. vergoeding in de kosten verstrekt worden.

 

Voorwaarde is, dat de 70+er of gehandicapte een inkomen heeft tot 125% van het wettelijk minimumloon en een vermogen, dat lager is dan het vrij te laten vermogen.

 

8.2. Cursussen

Vita Welzijn en Advies verzorgt cursussen en trainingen op het gebied van:

  • Rouwverwerking

  • Omgaan met geld

  • Vaardigheden om downgevoelens te overwinnen

  • Omgaan met kinderen na echtscheiding

  • Assertiviteit

Voor deze cursussen vragen zij een eigen bijdrage (voor de meeste trainingen is dat € 25.--). Voor deze kosten kan bijzondere bijstand worden verstrekt.

 

8.3. Medische keuring Argonaut in verband met de Wet inburgering

De kern van de Wet inburgering (Wi) wordt gevormd door een inburgeringsplicht voor in beginsel alle vreemdelingen van 16 tot 65 jaar die duurzaam in Nederland willen en mogen verblijven, voorzover deze personen niet gedurende minstens acht jaar van de leerplichtige leeftijd in Nederland hebben verbleven en niet over bepaalde diploma's, certificaten of andere (soortgelijke) bewijsstukken beschik- ken. De inburgeringsplicht geldt zowel voor nieuwkomers als voor oudkomers die tot deze doelgroep behoren.

 

Vreemdelingen die kunnen aantonen dat zij een zodanig ernstige psychische of lichamelijke belemmering dan wel zodanige verstandelijke handicap hebben, dat zij blijvend niet in staat zijn het inburge- ringsexamen af te leggen, komen ingevolge artikel 6, eerste lid, Wi in aanmerking voor ontheffing van de inburgeringsplicht.

 

Om in aanmerking te komen voor ontheffing dient een medisch advies van Argonaut te worden opge- vraagd door de potentiele inburgeringsplichtige. Het aanvragen van een dergelijk advies brengt kosten met zich mee.

 

Voor deze kosten kan bijstand worden toegekend, wanneer een inburgeringsplichtige een inkomen heeft op of rond bijstandsniveau. Wanneer hij gekeurd wordt en inderdaad aangetoond is, dat hij een psychische, lichamelijke en/ of verstandelijke beperking heeft, worden de kosten door het dagelijks bestuur vergoed. Hierbij wordt uitgegaan van een draagkrachtpercentage van 125% van de bijstands- norm. Er wordt daarbij vanuit gegaan dat de beperkingen dusdanig zijn dat zij ook tot gevolg hebben dat er sprake is van het ontbreken van arbeidsperspectief.

 

Wanneer Argonaut in het advies aangeeft dat betrokkene geacht wordt in staat te zijn het inburge- ringsexamen binnen de gestelde termijn van 5 jaar (c.q. 3.5 jaar voor sommige doelgroepen) te behalen is bijstandsverlening niet mogelijk.

 

8.4. Jeugd(sport)fonds

Zowel in Aalsmeer als Uithoorn is een particulier jeugd(sport)fonds aanwezig. Beide gemeenten heb- ben een financiële bijdrage geleverd aan het jeugd(sport)fonds wat actief is in hun gemeente. Hieronder wordt de werkwijze van beide fondsen toegelicht.

 

Jeugdsportfonds Aalsmeer21

Het Jeugdsportfonds is bestemd voor kinderen en jongeren in de leeftijd van 6 tot en met 18 jaar, woonachtig in Aalsmeer of Kudelstaart, die om financiële reden geen lid kunnen worden van een sportvereniging (dus geen culturele activiteiten).

 

Een beroep op het Jeugdsportfonds kan uitsluitend worden gedaan door een intermediair: een per- soon die als professional betrokken is bij de opvoeding, begeleiding of scholing van de jongere. Dit kan bijvoorbeeld zijn: de medewerkers van een consultatiebureau, de leerkracht, de school(arts),de (jeugd)hulpverlener, de maatschappelijk werker van een welzijnsinstelling of gezondheidsorganisatie.

 

Het Jeugdsportfonds Aalsmeer ontvangt onder andere subsidie van de gemeente Aalsmeer. Gezien de doelstelling van het Armoedebeleid wat de gemeente voert gelden de volgende voorwaarden:

  • de bijdrage wordt verstrekt om jongeren, uitgezinnen met een minimum inkomen, deel te laten nemen aan een sportieve activiteit;

  • het gezinsinkomen bedraagt maximaal 105% van het wettelijk sociaal minimum. Het kan ge- beuren dat ouders wel een (behoorlijk) inkomen hebben, maar toch het sporten niet kunnen betalen. Indien de intermediair in de financiële motivatie kan aangeven waarom de ouders on- danks het inkomen toch geen geld hebben om het sporten te betalen kan, bij uitzondering, toch een beroep op het Jeugdsportfonds worden gedaan. Bijvoorbeeld: Ouders zitten in de schuldsanering, hebben een laag inkomen en veel kinderen, éénouder gezin met laag inko- men enz.

De spelregels van het Jeugdsportfonds Aalsmeer zijn verder als volgt:

  • De aanvraag geschiedt via de website door de intermediair. Ouder(s) en kinderen/jongeren kunnen géén aanvraag doen!

  • Het Jeugdsportfonds keert uit indien ouder(s) en of verzorger(s) leven van een uitkering op bijstandniveau en andere financieringsmogelijkheden ontbreken of zijn uitgeput.

  • De intermediair dient de aanvraag te motiveren door middel van het geven van korte informa- tie over de financiële situatie van de ouder(s) en of verzorgers. Zonder financiële motivatie wordt de aanvraag niet behandeld.

  • Het Jeugdsportfonds keert géén geld uit aan jeugdigen of aan de ouder(s), maar rechtstreeks aan de sportvereniging. Bijdragen voor sportkleding en andere attributen worden overgemaakt op de rekening van de instelling waaraan de intermediair verbonden is. Bonnen dienen wor- den bijgevoegd zodat tot betaling kan worden overgegaan.

  • De activiteit moet vallen onder het begrip sportbeoefening, maar fitness, aerobic en spinning worden niet vergoed, tenzij er sprake is van een traject onder medische begeleiding, zoals bij overgewicht.

  • Het is toegestaan om voor meerdere kinderen uit een gezin een aanvraag in te dienen.

  • Ieder jaar kan er opnieuw een aanvraag worden gedaan indien de financiële omstandigheden van de ouders en of verzorgers dit noodzakelijk maakt.

  • De intermediair ziet er op toe dat de jongere daadwerkelijk en voor langere tijd deelneemt aan de activiteiten van de sportvereniging, waarvoor het geld beschikbaar is gesteld.

Jeugdfonds Uithoorn

Het Jeugdfonds Uithoorn is bestemd voor kinderen en jongeren vanaf basisschoolleeftijd tot en met 17 jaar, woonachtig in Uithoorn of De Kwakel, waarvan de ouders een inkomen op het minimumniveau hebben, te laten sporten of deel te laten nemen aan culturele activiteiten, zoals muziek- of toneelles- sen.

 

Een beroep op het Jeugdfonds kan uitsluitend worden gedaan door een intermediair: de huisartsen of directeuren van onderwijsinstellingen. Zij beschikken over een aanvraagformulier.

 

De spelregels van het Jeugdfonds Uithoorn zijn verder als volgt:

  • Penningmeesters van sportclubs beschikken over een formulier en een geadresseerde ant- woordenveloppe om bij opzegging van het club lidmaatschap, om financiële redenen, te ver- strekken aan de ouders/verzorgers;

  • Directeur/arts meldt schriftelijk via postbus aan Stichting Jeugdfonds aan wie aanvraagformu- lier is verstrekt;

  • Na ontvangst van beide formulieren (van de ouders en de intermediair) stuurt Stichting Jeugd- fonds aan de ouders een specifiek aanvraagformulier met geadresseerde enveloppe, waarin sportgerelateerde gegevens dienen te worden verstrekt en gevraagde materialen dienen te worden aangegeven.

  • Ouder stuurt volledig invuld formulier naar postbus en ontvangt van Stichting Jeugdfonds een voucher in de vorm van een brief, waarin staat vermeld welke materialen waar kunnen worden gekocht. Ook ontvangt de ouder van Stichting Jeugdfonds een voucher in briefvorm voor de betaling van contributie en andere vaste kosten aan de club.

  • Ondernemer c.q. club stuurt ontvangen voucher c.q. kassabon met kopie rekening naar Stichting Jeugdfonds en ontvangt koopsom c.q. contributie en bijdrage vaste kosten.

  • Stichting Jeugdfonds meldt aan directeur/arts afhandeling van de aanvraag.

  • De ouder dient jaarlijks op eigen initiatief een aanvraag bij Stichting Jeugdfonds in tot verlenging van de financiële steun voor een jaar.

  • Stichting Jeugdfonds informeert telefonisch bij clubpenningmeester naar ervaringen met het gesteunde kind.

  • Stichting Jeugdfonds informeert telefonisch bij directeur/arts, onder melding van voornemen tot voortzetting van de steun, naar de wenselijkheid hiervan.

  • Na positief besluit stuurt Stichting Jeugdfonds verlengingsaanvraagfromulier naar ouders met geadresseerde antwoordenveloppe.

8.5 Thuisadministratie Humanitas Amstelland

Humanitas Amstelland biedt inwoners van Aalsmeer/Uithoorn hulp bij de thuisadministratie.

 

Gedacht moet worden aan bijvoorbeeld:

  • het doornemen van binnengekomen post

  • het opbergen van binnengekomen post

  • zorgdragen dat betalingen op tijd worden gedaan

  • het invullen van formulieren voor zorgtoeslag, huurtoeslag, bijstand of kinderbijslag

  • belastingzaken

  • het krijgen van inzicht in wat men werkelijk te besteden heeft.

De hulp wordt verleend door vrijwilligers vanuit een algemeen- humanistische achtergrond, zijn thuis in financiële zaken, kennen de weg bij instanties en kunnen terugvallen op de kennis van hun collega’s.

 

Het streven van deze voorziening is dat clienten na enige tijd de administratie weer zelf op orde kun- nen houden. In principe wordt er naar gestreefd om binnen een half jaar tot een jaar weer afscheid te nemen. In de praktijk kan hiervan overigens worden afgeweken. Om gebruik te kunnen maken van deze voorziening hoeft men geen lid te zijn van Humanitas en is men geen bijdrage verschuldigd.

9. Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als “Beleidsregels bijzondere bijstand 2012”.

10. Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking per 1 juli 2012. Gelijktijdig worden per 1 juli 2012 de “Beleidsre- gels bijzondere bijstand 2010” ingetrokken.


1

Evaluatie minimabeleid Aalsmeer – Uithoorn: evaluatie van het beleid over de periode 2007 – 2010, conclusies en aanbevelin- gen voor de jaren 2011 – 2014

2

Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR)

3

Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers

4

Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen

5

Norm onderhoudskosten volgens Schulinck voor een woning gebouwd na 1945

6

Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen

7

Art. 13. Uitsluiting van bijstandGeen recht op bijstand heeft degene: die bijstand vraagt ter gedeeltelijke of volledige aflossing van een schuldenlast en die overigens bij het ontstaan van de schuldenlast, dan wel nadien, beschikte of beschikt over de middelen om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien.

8

Art. 48. Geldlening en borgtochtBijstand kan worden verleend in de vorm van een geldlening of borgtocht, indien: het bijstand ter gedeeltelijke of volledige aflos- sing van een schuldenlast betreft.

9

Art. 49. SchuldenlastIn afwijking van artikel 13, eerste lid, onderdeel f, kan het college bijzondere bijstand verlenen:a.in de vorm van borgtocht indien het verzoek van de belanghebbende tot verlening van een saneringskrediet is afgewezen vanwege diens beperkte mogelijkheden tot terugbetaling en de borgtocht noodzakelijk is om de krediettransactie alsnog door- gang te doen vinden door een:1º. gemeentelijke kredietbank als bedoeld in de Wet op het consumentenkrediet;2º. kredietinstelling die is ingeschreven in het register, bedoeld in artikel 52, tweede lid, van de Wet toezicht kredietwezen 1992, indien de gemeente niet is aangesloten bij een gemeentelijke kredietbank dan wel daarmee geen relatie onderhoudt;b.indien daartoe zeer dringende redenen bestaan en de in onderdeel a genoemde mogelijkheid geen uitkomst biedt.

10

Artikel 51 Wet werk en bijstand

11

Zie CRvB 16-03-1999, nrs. 9717104 en 97110665 ABW

12

Eigen bijdragen in de Wet op de rechtsbijstand per 1 januari 2010

13

zie bijvoorbeeld CRvB 21-06-2011, nr. 10/316 WWB, CRvB 21-06-2011, nrs. 10/578 WWB e.a. en CRvB 21-06-2011, nrs. 10/5497 WWB e.a.

14

CRvB 29-06-2010, nr. 07/4970 WWB, CRvB 29-06-2010, nr. 07/5153 WWB en CRvB 21-06-2011, nr. 10/580 WWB

15

zie bijvoorbeeld CRvB 29-06-2010, nr. 07/4970 WWB, CRvB 29-06-2010, nr. 07/5153 WWB en CRvB 29-03-2011, nr. 10/2173 WWB

16

zie CRvB 21-06-2011, nrs. 10/572 WWB e.a.

17

Het CAK is de afkorting van Centraal Administratie Kantoor. Het CAK heeft een taak in de administratie en registratie van de eigen bijdrage AWBZ, en in de financiering van AWBZ- instellingen. Daarnaast heeft het CAK sinds 1 januari 2007 een rol bin- nen de eigen bijdrageregeling Wet maatschappelijke ondersteuning en de compensatie aan chronisch zieken voor het verplicht eigen risico.

18

Regeling van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 27 februari 2003, Z/VU-2360677 tot wijziging van de Regeling subsidies AWBZ en Ziekenfondswet in verband met invoering van een persoonsgebonden budget nieuwe stijl

19

Artikel 2.5.6.10 van de Regeling subsidies AWBZ en Ziekenfondswet

20

De tegemoetkoming bedraagt per 1 januari 2009 € 211,45 per kwartaal en is belastingvrij