Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Dinkelland

Geurgebiedsvisie ten behoeve van de verordening geurhinder en veehouderij

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieDinkelland
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingGeurgebiedsvisie ten behoeve van de verordening geurhinder en veehouderij
CiteertitelGeurgebiedsvisie ten behoeve van de verordening geurhinder en veehouderij
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmilieu
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

02-02-2024nieuwe regeling

19-04-2016

gmb-2024-51132

Tekst van de regeling

Intitulé

Geurgebiedsvisie ten behoeve van de verordening geurhinder en veehouderij

 

1 Inleiding

1.1 INLEIDING

De gemeente Dinkelland heeft in 2013 een Quick Scan Wet geurhinder en veehouderij laten uitvoeren om daarmee inzichtelijk te maken of er knelpunten zijn binnen de gemeentegrenzen vanwege het aspect geur, dat afkomstig is van dierenverblijven van veehouderijbedrijven.

Daarbij heeft de ‘Ontwerp-Structuurvisie’, die inmiddels per 10 september 2013 definitief is vastgesteld door de gemeenteraad, als basis gediend qua beleidsvisie als het gaat om ruimtelijke en functionele ontwikkelingen.

 

Dinkelland heeft in het geldende Bestemmingsplan Buitengebied van 2010 laten weten dat ook de komende decennia de landbouw van groot belang blijft voor de gemeente. Het wordt daarom belangrijk geacht dat de landbouw de mogelijkheden en ruimte krijgt voor nieuwe ontwikkelingen. De basis daarvoor is een combinatie van bedrijfseconomisch rendement en aandacht voor natuur, milieu en landschap als ook andere voor de gemeente belangrijke sectoren, zoals de recreatie in al zijn vormen. Naast de landbouw is wonen een veel voorkomende functie in het buitengebied van de gemeente Dinkelland. Wonen werd en wordt ook gezien als een functie die belemmeringen kan opleveren voor agrarische bedrijven. In deze geurgebiedsvisie vindt een belangenafweging plaats tussen enerzijds de veehouderijsector en anderzijds het woon- en leefklimaat van de verschillende geurgevoelige objecten binnen de gemeente.

 

De Wet geurhinder en veehouderij (hierna: Wgv) biedt gemeenten de mogelijkheid om bij verordening binnen een bepaalde bandbreedte eigen geurnormen en afstanden vast te stellen. Belangrijk daarbij is een goede balans te vinden tussen de ontwikkelingsmogelijkheden van veehouderijbedrijven en een acceptabel woon- en leefklimaat voor geurgevoelige objecten, vooral in de bebouwde kommen. Deze belangenafweging vindt plaats in deze geurgebiedsvisie. De afwijking van geurnormen en afstanden kan wenselijk zijn, gelet op plaatselijke omstandigheden. Er zijn binnen de gemeente Dinkelland uitbreidingsplannen (vooral woningbouwplannen) gepland. Het leefklimaat van deze plangebieden kan worden beïnvloed door wijzigingen/uitbreidingen van veehouderijbedrijven en anderzijds kunnen ontwikkelingsmogelijkheden van veehouderijbedrijven worden beperkt door realisatie van nieuwe ruimtelijke (woningbouw-)plannen.

 

Geluidsadvies Nederland heeft in samenwerking met Benjamins Agrarisch Milieuadvies en in opdracht van de gemeente Dinkelland de geurgebiedsvisie opgesteld. Voorliggende rapportage omschrijft de geurgebiedsvisie en betreft het onderbouwende document voor de geurverordening.

 

1.2 AANLEIDING EN DOEL

1.2.1 Aanleiding

Om duidelijk te krijgen of geur technische knelpunten aanwezig zijn binnen de gemeente Dinkelland, heeft Avenue Adviseurs in 2013 een Quick Scan uitgevoerd. De reden van de Quick Scan was dat de gemeente Dinkelland inzicht wilde hebben in eventuele knelpuntsituaties vanwege geplande ruimtelijke ontwikkelingen en ook of veehouderijbedrijven in de toekomst nog voldoende ontwikkelingsmogelijkheden hebben. De gemeente Dinkelland heeft ruimtelijke plannen gepland bij Lattrop, Ootmarsum, Tilligte, Noord-Deurningen, Saasveld, Rossum, Weerselo, Denekamp en Deurningen. Het gaat om woningbouwplannen en om ruimtelijke plannen met betrekking tot bedrijventerreinen.

 

Gelet op de uitkomsten van de Quick Scan en de ambitie van de gemeenteraad om veehouderijbedrijven voldoende ontwikkelingsmogelijkheden te bieden als ook voornoemde woningbouwplannen te kunnen realiseren, is het wenselijk dat de gemeente een geurverordening opstelt. De Wgv maakt het voor gemeenten mogelijk gebiedsgericht geurbeleid op te stellen. Daarmee heeft de gemeente een instrument om de ontwikkeling van veehouderijbedrijven te sturen, maar ook om ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk te maken. Gemeenten mogen binnen een in de Wgv aangegeven bandbreedte in een geurverordening afwijken van de wettelijke normen en afstanden. Wanneer geen geurverordening van toepassing is, blijven de wettelijke normen en afstanden gehandhaafd. Het afwijken van normen en afstanden moet worden onderbouwd vanuit een ruimtelijke visie op de ontwikkeling van het gebied, de zogenaamde geurgebiedsvisie.

1.2.2 Doel

De gewenste ruimtelijke inrichting van het gebied is een criterium waarmee de gemeente rekening kan houden bij het opnemen van afwijkende waarden en/of afstanden in de geurverordening. De gemeente Dinkelland wil voor de door haar gewenste ruimtelijke ontwikkelingen, welke gebieden veelal grenzen aan het agrarisch buitengebied, rekening houden met de mogelijkheden van de Wet geurhinder en veehouderij, opdat in deze gebieden een acceptabel woon- en leefklimaat kan worden geboden. Tegelijkertijd is de wens dat veehouderijbedrijven voldoende ontwikkelingsmogelijkheden blijven behouden, zodat sprake blijft van voldoende toekomstperspectief voor deze ondernemers. Voorwaarde daarbij is dat moet worden aangetoond dat voor de geurgevoelige objecten in de gemeente de geurhinder acceptabel blijft. Met name is het uitgangspunt van deze geurgebiedsvisie dat binnen bestaande woonkernen en de nog te ontwikkelen woningbouwlocaties een goed woon- en leefklimaat dient te worden gegarandeerd.

 

De doelstelling van deze geurgebiedsvisie is als volgt gedefinieerd:

 

In deze geurgebiedsvisie moet naar voren komen dat een acceptabel woon- en leefklimaat wordt gerealiseerd in de nog te ontwikkelen woningbouw- en bedrijvenlocaties als ook blijft gehandhaafd in bestaande kernen en dat veehouderijen voldoende uitbreidingsmogelijkheden blijven behouden

 

1.3 LEESWIJZER

De opbouw van deze rapportage is als volgt:

 

Hoofdstuk 1: Inleiding

Hoofdstuk 2: Gebiedskarakterisering gemeente Dinkelland

Hoofdstuk 3: Wettelijk kader

Hoofdstuk 4: Ruimtelijke relevante beleidsdocumenten

Hoofdstuk 5: Ruimtelijke plannen gemeente Dinkelland

Hoofdstuk 6: Bebouwde kom Wet geurhinder en veehouderij

Hoofdstuk 7: Van Quick Scan naar Geurgebiedsvisie

Hoofdstuk 8: Geurverordening-geurgebiedsvisie

Hoofdstuk 9: Conclusie

 

Bij deze geurgebiedsvisie zijn de volgende kaarten gevoegd:

 

Geurbelasting huidige vergunde situatie

Geurbelasting toekomstige situatie opgevuld tot 3 ouE/S/m3 bebouwde kom Geurbelasting situatie volgens aangepaste norm 6 ouE/S/m3 bebouwde kom Grenzen bebouwde kom met de te ontwikkelen gebieden

2 Gebiedskarakterisering gemeente Dinkelland

2.1 RUIMTELIJK KARAKTER GEMEENTE DINKELLAND

Dinkelland is een gemeente in het noordoosten van Twente in de provincie Overijssel. Kenmerkend voor Dinkelland is haar omvangrijke buitengebied en de grote hoeveelheid aan kernen, kerkdorpen en buurtschappen, waarvan Denekamp, Ootmarsum en Weerselo de drie hoofdkernen zijn. De gemeente telt circa 26.000 inwoners en heeft een oppervlakte van circa 176,81 km2. In het noorden en oosten grenst de gemeente aan Duitsland. In het zuiden en zuidoosten grenst Dinkelland aan de gemeenten Losser, Oldenzaal, Enschede, Hengelo en Borne en in het westen en noordwesten aan de buurgemeente Tubbergen.

 

Dinkelland kenmerkt zich als een agrarisch-toeristische gemeente met een uniek landschap, dat is aan te merken als een kleinschalig samenhangend complex van beken, essen, kampen en moderne ontginningen. Er is sprake van een waardevol oud cultuurlandschap, waarin de landbouw vanouds een zeer belangrijke rol heeft gespeeld. De landbouwgebieden zijn nauw verweven met de natuurgebieden, de bossen, de vele landschapselementen en de diverse recreatieve ontwikkelingen. Er komen zowel kleinschalige als meer grootschalige landbouwgebieden voor. De landbouw wordt in Dinkelland vooral gevormd door de veehouderij, waarbij de nadruk ligt op in hoofdzaak de melkveehouderij dan wel in combinatie met een intensieve tak. Dinkelland staat voor ‘modern boeren in een kleinschalig landschap’. Dit betekent goede condities scheppen, passend bij het karakter van Dinkelland en met bijzondere aandacht voor de agrarische sector en de toeristisch recreatieve sector.

 

Figuur 1: Ligging gemeente Dinkelland in de provincie Overijssel (bron: Google Maps)

 

2.2 AGRARISCH GEBRUIK

Van oudsher kent de gemeente Dinkelland een sterk agrarisch karakter, waarbij een grote plaats is ingeruimd voor veehouderijbedrijven met een extensieve tak met grasland voor beweiding, de zogenaamde grondgebonden graasdierbedrijven. De agrarische sector is een belangrijke economische pijler van de gemeente. Eén op de drie veehouderijbedrijven in Dinkelland kan als relatief klein worden aangemerkt, want is kleiner dan 40 NGE

(= Nederlandse grootte-eenheid). Gemiddeld genomen hebben vooral bedrijven met een omvang groter dan 70 NGE een toekomstperspectief. De geringe omvang kan op den duur oorzaak zijn tot het beëindigen van de bedrijfsvoering. Ook de beperkte uitbreidingsmogelijkheden als gevolg van de verschillende omgevingsaspecten kunnen een rol spelen bij een eventuele bedrijfsbeëindiging.

 

Eén van de belangrijkste ontwikkelingen voor de komende jaren is de doorgaande daling van het aantal landbouwbedrijven als gevolg van schaalvergroting en extensivering. Dit is overigens een landelijke trend. Schaalvergroting kan in de eerste plaats letterlijk plaatsvinden door gronden van stoppende bedrijven over te nemen, dan wel nieuwe elementen toe te voegen aan het bedrijf. Dit zal leiden tot het vrijkomen van agrarische bedrijven en agrarische woningen. Daarnaast zullen agrarische bedrijven van functie veranderen, zoals de verandering van agrarische bedrijfsvoering naar wonen, kleinschalige recreatie en andere bedrijvigheid.

 

Bij beëindiging van de agrarische bedrijfsvoering wordt veel gebruik gemaakt van de ‘ruimte- voor ruimte-regeling’. In die zin vindt een toename van bewoning plaats in het buitengebied. Vrijkomende agrarische bebouwing vervult een nieuwe woonfunctie. Het gebruik van voormalige bedrijfswoningen als burgerwoning vormt een nieuwe milieugevoelige bestemming, waardoor de omliggende agrarische bedrijven in hun ontwikkeling kunnen worden beperkt.

 

Figuur 2: Afbeelding vleeskoeien in het buitengebied (bron: afbeelding via Google)

3 Wettelijk kader

3.1 WETTELIJK KADER: WET GEURHINDER EN VEEHOUDERIJ

De Wgv is op 1 januari 2007 in werking getreden. De Wgv biedt de mogelijkheid om in een gemeentelijke verordening af te wijken van de wettelijke geurnormen en afstanden om zodoende de functies in het gebied meer met elkaar in overeenstemming te brengen. Hierdoor wordt meer recht gedaan aan de specifieke eigenschappen van het gebied en de gemeentelijke ambities voor wat betreft het hinderniveau en de leefbaarheid. In deze paragraaf worden de belangrijkste onderdelen van de Wgv nader toegelicht, welke van toepassing zijn op een geurgebiedsvisie/geurverordening.

3.1.1 Geuremissie – vaste afstanden

De Wgv maakt onderscheid tussen dieren waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld (intensief) en dieren waarvoor dat niet is gedaan en die te maken hebben met minimale vaste afstanden. Melkkoeien of paarden zijn bijvoorbeeld dieren waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, maar vaste afstanden gelden. Dieren met een geuremissiefactor zijn bijvoorbeeld varkens en kippen. Voor veehouderijbedrijven met deze dieren geldt een geurnorm.

 

Hieronder worden deze twee groepen nader toegelicht:

 

Dieren zonder geuremissiefactor: dit betreffen de extensieve veehouderijen waar, net als onder de oude geurregelgeving, minimale vaste afstanden voor gelden ten opzichte van geurgevoelige objecten (hierna: geurgevoelig object). Deze zijn in artikel 4 van de Wgv vastgelegd. De afstanden zijn 100 meter tot een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom en 50 meter tot een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom.

 

Dieren met geuremissiefactor: dit betreffen de intensieve veehouderijbedrijven, waar normen in odours ter plaatse van geurgevoelige objecten voor gelden. De geuremissiefactoren zijn vastgelegd in de Regeling geurhinder en veehouderij (hierna: Rgv) en worden uitgedrukt in odour units per seconde per dier (ouE/S/dier). In artikel 3 van de Wgv zijn vier standaardnormen opgenomen voor concentratiegebieden/niet-concentratiegebieden en voor bebouwde kom/buiten de bebouwde kom.

 

Voor de gemeente Dinkelland gelden normen van 3 ouE/S/m3 en 14 ouE/S/m3 voor objecten die respectievelijk binnen en buiten de bebouwde kom zijn gelegen.

 

Binnen bebouwde kom

 

Buiten bebouwde kom

 

3 ouE /S/m3

14 ouE /S/m3

Tabel 1: normstelling artikel 3 Wet geurhinder en veehouderij

 

Deze normstelling heeft te maken met de ligging van de gemeente Dinkelland in een concentratiegebied volgens bijlage 1 van de Meststoffenwet. De normstelling is uiteengezet in tabel 1 en houdt de maximale geurbelasting in, die ter plaatse van een geurgevoelig object is toegestaan. Bij vergunningverlening moet per individueel intensief veehouderijbedrijf worden getoetst aan deze normen.

 

gebieden Meststoffenwet (bron: bijlage 1 Meststoffenwet)

 

De gearceerde gebieden zijn de concentratiegebieden in het oosten en zuiden van ons land. De overige gebieden zijn de niet-concentratiegebieden.

 

Gevel tot gevel afstand

Naast bovengenoemde kaders volgens de artikelen 3 en 4 van de Wgv geldt voor zowel dieren waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld en dieren waarvoor dit niet is gedaan altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Deze afstanden zijn ten minste 50 meter in het geval een geurgevoelig object is gelegen binnen de bebouwde kom en 25 meter in het geval een geurgevoelig object is gelegen buiten de bebouwde kom. Deze afstanden zijn vastgelegd in artikel 5 van de Wgv.

3.1.2 Geurgevoelige objecten

In artikel 1 van de Wgv wordt een geurgevoelig object als volgt omschreven:

 

“een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt,

 

waarbij onder gebouw, bestemd voor menselijk wonen of menselijk verblijf, wordt verstaan: gebouw, dat op grond van het bestemmingsplan, bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening, een inpassingsplan als bedoeld in artikel 3.26 of 3.28 van die wet daaronder mede begrepen, de beheersverordening, bedoeld in artikel 3.38 van die wet of, indien met toepassing van artikel 2.12, eerste lid van de Wabo van het bestemmingsplan of van de beheersverordening is afgeweken, de omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van laatstgenoemde wet mag worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf.

 

Voornoemde definitie van een geurgevoelig object is aangepast en verduidelijkt als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet plattelandswoningen per 1 januari 2013. In de bestaande definitie van een geurgevoelig object stond al dat een geurgevoelig object niet alleen feitelijk voor wonen of verblijven moet zijn bedoeld, maar dat dit gebruik ook juridisch-planologisch moest zijn toegestaan. De aanvulling van de definitie in de Wgv verduidelijkt de juridisch- planologische status.

 

Gebouwen zijn bijvoorbeeld woningen, woonboten (met vaste ligplaats) en woonwagens (met vaste standplaats), maar ook andere gebouwen, zoals kantines of kantoren. Een terrein krijgt onder de Wgv geen bescherming.

 

In de bouwregelgeving is een gebouw: elk bouwwerk, dat:

 

  • voor mensen toegankelijk is;

  • overdekt is en

  • helemaal of voor een deel met wanden omsloten moet zijn.

De Wgv maakt onderscheid in vijf typen geurgevoelig objecten. De reden voor dit onderscheid, is dat de Wgv in feite deze indeling maakt vanwege het beschermingsniveau voor de bewoners. Hieronder vindt u een schematisch overzicht van deze vijf typen geurgevoelige objecten en hun wettelijke beschermingsniveau met afwijkingsmogelijkheid.

 

Categorie geurgevoeligobject

Wettelijke geurnorm of wettelijke afstand binnen/buiten de bebouwde kom in een concentratiegebied

Wettelijke vindplaats

Afwijken mogelijk middels verordening

Ruimte voor ruimte woning

100 en 50 meter

Artikel 14, lid 2

nee

Bedrijfswoning (of ander geurgevoelig object) bij een andere veehouderij

100 en 50 meter

Artikel 3, lid 2 jo. artikel 6,

lid 3

50 en 25 meter

Voormalige bedrijfswoning (of ander geurgevoelig object), die op of na 19 maart

2000 geen onderdeel meer was van een andereveehouderij

100 en 50 meter

Artikel 14, lid 3 jo. artikel

6, lid 2

Onbeperkt afwijken van afstand mogelijk

Voormalige bedrijfswoning (of ander geurgevoelig object), die voor 19 maart 2000 geen onderdeel meer was van een andere veehouderij

3 en 14 odour en 100 en 50 meter

Artikel 3, lid 1 jo. artikel6,

lid 2

Onbeperkt afwijken van norm en afstand mogelijk

Alle overige woningen (en andere geurgevoeligobjecten)

3 en 14 odour en 100 en 50 meter

Artikel 3, lid 1 jo. artikel 6,

lid 1 en

lid 3

0,1-14 odour en 50 meterbinnen bebouwde kom

3-35 odour en 25 meterbuiten de bebouwde kom

 

Tabel 2: 5 typen geurgevoelig objecten Wgv en hun beschermingsniveau en afwijkingsmogelijkheid middels verordening (bron: Handreiking geurhinder en veehouderij)

3.1.3 Voorgrond- en achtergrondbelasting

De voorgrondbelasting is de geurbelasting veroorzaakt door de voor dat geurgevoelig object dominante veehouderij die de meeste geurbelasting bij het geurgevoelig object veroorzaakt. De achtergrondbelasting is de totale geurbelasting veroorzaakt door alle veehouderijbedrijven in de omgeving van een geurgevoelig object. Als vuistregel geldt dat de voorgrondbelasting leidend is voor de geurhindersituatie, als deze groter is dan de helft van de achtergrondbelasting.

3.1.4 Geurbelasting en woon- en leefklimaat

In de Handreiking behorende bij de Wgv wordt geurhinder afkomstig van veehouderijen (dieren met geuremissiefactoren) vertaald naar een waarde voor het leefklimaat in een gebied. Deze waarde wordt beoordeeld door het percentage geurgehinderden en bepaalt de gevonden geurbelasting. De vertaling naar een waarde voor het leefklimaat is gesplitst in de voorgrondbelasting en de achtergrondbelasting. De geurhinder wordt bepaald uitgaande van de achtergrondbelasting en de voorgrondbelasting in het gebied. In tabel 3 is de milieukwaliteit (woon- en leefklimaat) vertaald naar het percentage geurgehinderden in relatie tot de voor- en achtergrondbelasting en is een vertaling van de bijlagen 6 en 7 van de Handreiking behorende bij de Wgv.

 

Geurgehinderden

Milieukwaliteit (Woon- en leefklimaat)

Achtergrondbelasting

Voorgrondbelasting

< 5%

Zeer goed

0 – 3 ouE /m3

0 – 1,4 ouE /m3

5-10%

Goed

3 – 8 ouE /m3

1,4 – 3,5 ouE /m3

10-15%

Redelijk goed

8 – 13 ouE /m3

3,5 – 6,3 ouE /m3

15-20%

Matig

13 – 20 ouE /m3

6,3 – 10 ouE /m3

20-25%

Tamelijk slecht

20 – 28 ouE /m3

10 – 14 ouE /m3

25-30%

Slecht

28 – 38 ouE /m3

14 – 19 ouE /m3

30-35%

Zeer slecht

38 – 50 ouE /m3

19 – 25 ouE /m3

35-40%

Extreem slecht

50 – 65 ouE /m3

25 – 32 ouE /m3

Tabel 3: Voorgrond- en achtergrondbelasting gekoppeld aan de mogelijke kans op geurhinder en een beoordeling van het leefklimaat (bron: bijlagen 6 en 7 van de oorspronkelijke Handreiking bij Wet geurhinder en veehouderij d.d. 1 mei 2007) in concentratiegebieden.

 

Voor veehouderijen waarvoor een vaste afstand geldt, is in de Handreiking behorende bij de Wgv geen link gelegd met een beoordeling van het leefklimaat. Gelet hierop is ook geen beoordeling van het leefklimaat te maken van dit type veehouderijen.

 

Het is aan de gemeente om te bepalen welke kwaliteit van het leefklimaat in een bepaald gebied wordt nagestreefd en daarmee acceptabel wordt gevonden. Deze keuze wordt onderbouwd in deze geurgebiedsvisie.

3.1.5 Bandbreedte geurverordening

Op grond van artikel 6 van de Wgv is de gemeenteraad bevoegd om bij gemeentelijke verordening binnen een deel van het grondgebied van de gemeente een andere geurnormwaarde of andere vaste afstand vast te stellen, rekening houdend met de daar genoemde bandbreedte.

 

Categorie geurgevoeligobject

Wettelijke geurnorm ouE /m3

 

(artikel 3.115 Activiteiten-besluit en artikel 3 Wgv)

Bandbreedte gemeentelijke geurnorm ouE /m3

 

(artikel 3.118 Activiteiten-besluit en artikel 6 Wgv)

Bebouwde kom

3,0

0,1 – 14,0

Buiten de bebouwde kom

14,0

14,0 – 35,0

Categorie geurgevoeligobject

Wettelijke afstand

(artikel 3.117 Activiteiten-besluit en artikel 4 Wgv)

Afwijking vasteafstand

(artikel 3.118 Activiteiten-besluit en artikel 6 Wgv)

Bebouwde kom

100 meter

50 meter

Buiten de bebouwde kom

50 meter

25 meter

Tabel 4: wettelijke geurnormen en afstanden en bandbreedte verordening (bron: artikelen 3, 4 en 6 Wgv en artikelen 3.115, 3.117 en 3.118 van het Activiteitenbesluit)

3.1.6 Randvoorwaarden geurverordening

Bij het opstellen van andere waarden en/of afstanden in een geurverordening dienen in ieder geval de volgende aspecten te worden betrokken (artikel 8, lid 1 Wgv):

 

  • de huidige en de te verwachten geursituatie vanwege de veehouderijen in het gebied;

  • het belang van een geïntegreerde aanpak van de verontreiniging, en

  • de noodzaak van een even hoog niveau van de bescherming van het milieu.

Daarnaast moet ook rekening worden gehouden met één van de volgende twee criteria (artikel 8, lid 2 Wgv):

 

  • de gewenste ruimtelijke inrichting van het gebied, of

  • de afwijkende relatie tussen geurbelasting en geurhinder.

De hierboven genoemde punten zijn betrokken bij het opstellen van deze geurgebiedsvisie. Zie hiervoor de hoofstukken 4.2 en verder. In de documenten die als basis hebben gediend voor deze geurgebiedsvisie zijn de hierboven genoemde punten behandeld. Daarnaast is deze geurgebiedsvisie behandeld vanuit de gewenste ruimtelijke inrichting van de gemeente Dinkelland, waarbij dit vooral van toepassing is op diverse woningbouwplannen en ruimtelijke plannen met betrekking tot de (verdere) ontwikkeling van bedrijventerreinen in of grenzend aan de kommen van de verschillende kernen in de gemeente.

 

Daarnaast mag volgens artikel 9 van de Wgv indien een andere waarde en/of afstand in een geurverordening wordt vastgesteld en het effect hiervan doorwerkt naar het grondgebied van een naburige gemeente(n), de gemeenteraad hiertoe slechts overgaan na overleg met die naburige gemeente(n). Het grondgebied waar deze geurverordening betrekking op heeft, is op een zodanige afstand van de aangrenzende gemeenten gelegen, dat het onaannemelijk is dat de geurverordening doorwerking heeft naar het grondgebied van deze gemeenten. Namelijk er worden in de geurverordening alleen andere waarden opgenomen voor de bebouwde kommen van de kernen, die op ruime afstand liggen van het grondgebied van de buurgemeenten en doorwerking naar het grondgebied van de aangrenzende gemeenten uit te sluiten is. Derhalve hoeft de gemeenteraad geen toepassing te geven aan artikel 9 van de Wgv.

 

3.2 WETTELIJK KADER: WET RUIMTELIJKE ORDENING

De Wet ruimtelijk ordening bewaakt de ‘goede ruimtelijke ordening’. )ij heeft hiervoor ondermeer de instrumenten structuurvisie en bestemmingsplan tot haar beschikking. De ligging van geurgevoelige objecten binnen de geurcontouren van veehouderijen is een onderwerp dat betrekking heeft op een ‘goede ruimtelijke ordening’.

 

Omgekeerde werking

Indirect heeft de Wgv dus ook consequenties voor de ontwikkeling van nieuwe ruimtelijke plannen. Dit wordt ook wel de “omgekeerde werking” genoemd. Hoofdregel is dat bouwen binnen geurcontouren niet is toegestaan. Volgens bestaande jurisprudentie geldt dat bouwen binnen stankcirkels niet toelaatbaar is. Bij de oude stankregelgeving moesten geplande geurgevoelige objecten daarom minimumafstanden tot veehouderijbedrijven in acht nemen. Als deze lijn wordt doorgetrokken naar de Wgv, is het niet toelaatbaar om geurgevoelige objecten te bouwen binnen de geurcontouren van de geldende waarde of vaste afstand. Op deze regel zijn uitzonderingen mogelijk waarbij onderscheid moet worden gemaakt tussen geurcontouren gebaseerd op odour units en geurcontouren gebaseerd op minimale vaste afstanden.

 

Geurcontouren gebaseerd op Odour units

 

Als binnen de geurcontour al een geurgevoelig object ligt, wordt het veehouderijbedrijf niet in alle gevallen in zijn belangen geschaad door nieuwbouw binnen de geurcontour. Als het veehouderijbedrijf niet in zijn belangen wordt geschaad en tevens een goed woon- en verblijfklimaat kan worden gegarandeerd, is het toelaatbaar om binnen de geurcontour geurgevoelige objecten te bouwen. Dit moet overigens wel voldoende inzichtelijk worden gemaakt door het bevoegd gezag.

 

Geurcontouren gebaseerd op vaste afstanden

Omdat extensieve (grondgebonden) veehouderijen enkel gehouden zijn aan vaste afstanden kan voor deze veehouderijbedrijven geen geurbelasting in odours worden vastgesteld middels het berekeningsmodel V-Stacks Gebied. De mate van geurhinder kan daarom dan ook niet worden gegeven van deze bedrijven. Gelet op het voorgaande is dus ook geen beoordeling van het woon- en leefklimaat te maken. Daarom is het bouwen binnen de geurcontouren van vaste afstanden dus in beginsel altijd uitgesloten. Dit is volgens jurisprudentie van de Raad van State bijvoorbeeld wel mogelijk in het geval er binnen een vaste-afstandgeurcontour al een bestaand geurgevoelig objecten is gelegen op een kortere afstand van een extensief veehouderijbedrijf.

 

Overigens in een uitspraak van 23 juni 2010 met het zaaknummer 20090540/1 accepteerde de Raad van State vanwege de bepaling van het woon- en leefklimaat de verwijzing naar de publicatie “Bedrijven en milieuzonering”. In deze zaak ging het om een manege. De paarden hebben geen geuremissiefactor en moeten voldoen aan minimale vaste afstanden.

 

3.3 WETTELIJK KADER ACTIVITEITENBESLUIT

Op 1 januari 2013 is het gewijzigde Activiteitenbesluit met agrarische activiteiten in

werking getreden. De voorschriften voor de beoordeling van geurhinder voor het houden van dieren staan in paragraaf 3.5.8 van het Activiteitenbesluit.

 

Door een wijziging van het Activiteitenbesluit per 1 januari 2013 is een versoepeling of verzwaring van geurnormen via een geurverordening ook toepasbaar geworden op meldingsplichtige veehouderijbedrijven. Voor vergunningplichtige veehouderijbedrijven is dit al mogelijk vanaf 2007 met de inwerkingtreding van de Wgv.

 

3.4 WETTELIJK KADER – WET PLATTELANDSWONINGEN

De Wet plattelandswoningen is per 1 januari 2013 in werking getreden en heeft gevolgen voor de bescherming van (voormalig) agrarische bedrijfswoningen en de definitie van een geurgevoelig object. De Wet plattelandswoningen omvat een wijziging van de Wabo, Wet geluidhinder, Wet milieubeheer en een wijziging van de Wgv.

 

In de Wabo is artikel 1.1a toegevoegd. Dit artikel regelt dat een (voormalige) bedrijfswoning, behorend bij een landbouwinrichting, die op grond van het bestemmingsplan, de beheersverordening of de omgevingsvergunning door een derde bewoond mag worden, voor de toepassing van de Wabo en de daarop berustende bepalingen, wordt beschouwd als onderdeel van die inrichting, tenzij bij of krachtens die wet anders is bepaald. Op grond hiervan kan in het bestemmingsplan de term plattelandswoningen (of voormalige bedrijfswoningen) worden opgenomen, waarbij wordt aangegeven dat dit een bedrijfswoning bij een veehouderij is, die door derden bewoond mag worden, maar geen bescherming geniet tegen de activiteiten van die veehouderij.

 

Artikel 1.1a van de Wabo werkt niet automatisch door bij het toetsen van geurhinder afkomstig van dierenverblijven, omdat uitsluitend de Wgv zelf van toepassing is. Om die reden is lid 3 aan artikel 2 van de Wgv toegevoegd. Hiermee vormt burgerbewoning van een afgesplitste woning geen belemmering voor de bedrijfsvoering van het naastgelegen bedrijf. Daarnaast verduidelijkt de Wet plattelandswoningen de definitie van een geurgevoelig object (artikel 1 Wgv). De aanvulling van de definitie verduidelijkt de juridisch-planologische status. Zie verder paragraaf 4.1.2. van deze geurgebiedsvisie.

 

De Wet plattelandswoningen heeft geen invloed op het toetsen van geur op de bedrijfswoning van een andere veehouderij.

 

3.5 WETTELIJK KADER RECONSTRUCTIEWET - RECONSTRUCTIEPLAN SALLAND TWENTE

Op grond van de Reconstructiewet bevat een reconstructieplan het ruimtelijke beleid voor de intensieve veehouderij voor een reconstructiegebied. De provincie Overijssel heeft op 15 september 2004 het Reconstructieplan Salland Twente vastgesteld. In dit plan is de herinrichting van het platteland voor een periode van twaalf jaar beschreven. Ruimte voor de intensieve veehouderij werd aangewezen in zogenaamde landbouwontwikkelingsgebieden. In het Reconstructieplan Salland Twente is sprake van een hoofdzonering in drie gebieden: landbouwontwikkelingsgebieden, extensiveringsgebieden en verwevingsgebieden. Naast verwevingsgebieden en extensiveringsgebieden kent de gemeente Dinkelland ook twee landbouwontwikkelingsgebieden (hierna: LOG’s). Dit betreft een gebied nabij de Hondeveldsweg met een omvang van circa 0,27 km2 en een gebied nabij de Molenbeekweg met een omvang van circa 0,55 km2. Voor deze twee LOG’s heeft de gemeente Dinkelland d.d. 8 maart 2013 een ontwikkelingsvisie landbouwontwikkelingsgebieden vastgesteld. In paragraaf 5.4 van deze geurgebiedsvisie meer over deze LOG-visie.

 

Er hebben 3 partiële herzieningen plaatsgevonden van het Reconstructieplan Salland-Twente. Hierna volgt per herziening een korte beschrijving:

 

  • a)

    met de herziening van 13 december 2006 zijn de door de Raad van State vernietigde onderdelen van de reconstructiezonering gerepareerd;

  • b)

    met de herziening van 14 november 2007 is de reconstructiezonering in lijn gebracht met de ammoniakzonering rond kwetsbare natuurgebieden, waardoor een koppeling met de Wet ammoniak en veehouderij is ontstaan;

  • c)

    met de herziening van 1 juli 2009 is een vertaalslag gemaakt vanuit de Omgevingsvisie Overijssel. De aanpassingen van het Reconstructieplan Salland Twente betreffen het beleid voor de vestiging en uitbreiding van agrarische bouwpercelen van intensieve veehouderijen.

4 Ruimtelijke relevante beleidsdocumenten

Het hanteren van andere normen en/of andere afstanden moet volgens de Wgv worden onderbouwd vanuit een ruimtelijke visie op de ontwikkeling van een gebied. De gewenste relevante ruimtelijke ontwikkelingen in de gemeente Dinkelland worden bepaald door het Reconstructieplan Salland Twente, het Bestemmingsplan Buitengebied 2010, Structuurvisie Dinkelland, Ontwikkelingsvisie Landbouwontwikkelingsgebieden en de Omgevingsvisie Overijssel.

 

4.1 OMGEVINGSVISIE OVERIJSSEL

De provincie Overijssel heeft het streekplan, verkeer- en vervoersplan, waterhuishoudingsplan en milieubeleidsplan samengevoegd tot één Omgevingsvisie, het provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. De Omgevingsvisie Overijssel is op 1 juli 2009 vastgesteld door Provinciale Staten van Overijssel en vervolgens is op 3 juli 2013 een actualisatie van de Omgevingsvisie vastgesteld.

 

In de Omgevingsvisie wordt het volgende gesteld: ‘Bieden van ontwikkelingsmogelijkheden voor bedrijfsontwikkeling in de landbouw, onder voorwaarden van generiek instrumentarium (zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik), ontwikkelingsperspectieven en gebiedskenmerken. De provincie biedt ruimte voor schaalvergroting en -verbreding’. Daarbij ligt het primaat op de extensieve veehouderijen. Voor intensieve veehouderijen gelden aanvullende voorwaarden en zijn er vooral ontwikkelingsmogelijkheden in de LOG’s en op sterlocaties in verwevingsgebieden. Nieuwvestiging is mogelijk onder de voorwaarde van opheffing van het agrarisch bouwperceel op de uitplaatsingslocatie in Overijssel. Dit principe wordt ‘saldering’ genoemd. In de Omgevingsvisie worden ook richtlijnen gesteld voor de milieukwaliteit, bijvoorbeeld luchtkwaliteit/geur. Daarbij wordt gesteld dat de nadruk ligt op de intensieve veehouderijbedrijven en wordt ingezet op de toepassing van luchtwassers, etc. De extensieve veehouderij wordt daarbij buiten beschouwing gelaten.

 

4.2 RECONSTRUCTIEPLAN SALLAND TWENTE

De provincie Overijssel heeft in 2004 het Reconstructieplan vastgesteld. Dit plan is in 2009 herzien.

 

Salland en Twente hebben net als de andere zandgebieden in Zuid en Oost Nederland te maken met een hoge veedichtheid. In deze gebieden – de zogenaamde concentratiegebieden volgens de Meststoffenwet – is met name de intensieve veehouderij sterk vertegenwoordigd en doen zich verschillende problemen voor die nauw met elkaar samenhangen. Kern van de problematiek is dat landbouw, wonen, werken, mobiliteit, recreatie en natuur elkaar te vaak in de weg zitten.

 

Zowel de veehouderijsector als ook andere functies als natuur, water en landschap hebben vaak te lijden van de te grote verwevenheid van functies. Om deze problematiek rond de intensieve veehouderij op een samenhangende manier aan te pakken wordt gestreefd naar een scheiding van de intensieve veehouderij en daarmee conflicterende functies en naar ruimtelijke concentratie van de intensieve veehouderij op duurzame locaties met toekomstperspectief.

 

Dit heeft geleid tot een hoofdzonering in drie gebieden:

  • landbouwontwikkelingsgebieden (landbouw (intensieve veehouderij) heeft voorrang);

  • extensiveringsgebieden (natuur krijgt voorrang);

  • verwevingsgebieden (functies bestaan naast elkaar).

4.3 STRUCTUURVISIE DINKELLAND

De Structuurvisie Dinkelland is op 10 september 2013 definitief vastgesteld. De Structuurvisie geeft het volgende beeld voor het buitengebied en de landbouw weer.

 

‘Landbouw is een belangrijke pijler in Dinkelland. De inzet is gericht op een economisch gezonde landbouw met voldoende ontwikkelingsmogelijkheden, waarbij het behouden van goede landbouwgronden, vormen van landschapsonderhoud, structuurversterking van agrarische bedrijven en alternatieve inkomstenbronnen, speerpunt zijn. De gemeente Dinkelland profileert zich als een agrarische en toeristische gemeente. Deze twee componenten zijn dan ook grote dragers van het landschap en de economie. Op dit moment gaan de ontwikkelingen binnen de agrarische sector in een sneltreinvaart. Dit leidt in veel gevallen tot schaalvergroting, ontwikkeling van nevenactiviteiten op de boerderij en boeren die stoppen met hun agrarische bedrijf’.

 

Voor de ruimtelijke ontwikkeling van het buitengebied betekent dit dat de gemeente Dinkelland staat voor:

 

  • een evenwichtige en duurzame ontwikkeling van het haar toevertrouwde grondgebied met respect voor het natuurlijke en culturele erfgoed;

  • modern boeren in een kleinschalig landschap: goede condities voor een goed functionerende economische sector, passend bij het karakter van Dinkelland, met bijzondere aandacht voor de agrarische sector en de toeristisch recreatieve sector.

Daarbij is het essentieel dat er een goede ruimtelijke structuur ontstaat die zorgt dat de functies landbouw, recreatie, natuur, bos, landschap, water, milieu en infrastructuur beter tot hun recht komen en in samenhang in het buitengebied kunnen bestaan. Anderzijds is het van belang dat er een goede economische structuur en een goed woon- , werk- en leefklimaat ontstaat in het buitengebied.

 

Voor de kernen zijn uitbreidingsplekken en richtingen opgenomen voor woningbouw en bedrijventerreinen in de kernen.

 

In de gemeente Dinkelland zijn twee kleine LOG gebieden opgenomen; een aan de Hondeveldsweg en een aan de Molenbeekweg. Hier is ruimte voor de landbouw.

 

Het overgrote deel van het grondgebied valt in het verwevingsgebied. Hier heeft de intensieve veehouderij ruimte om uit te breiden op bestaande bouwpercelen met een intensieve veehouderij functie tot een maximum van 1,5 ha. Alleen op een sterlocatie is een groei boven de 1,5 ha mogelijk. In de extensiveringsgebieden zit de intensieve veehouderij op slot.

 

4.4 ONTWIKKELINGSVISIE LANDBOUWONTWIKKELINGSGEBIEDEN

Het buitengebied van de gemeente Dinkelland is onderverdeeld in drie zones volgens het Reconstructieplan Salland Twente: extensiveringsgebied, verwevingsgebied en landbouwontwikkelingsgebied (hierna: LOG). In de gemeente Dinkelland liggen twee LOG’s: Hondeveldsweg (0,27 km2) en Molenbeekweg (0,55 km2) en zijn nader uitgewerkt in de Ontwikkelingsvisie Landbouwontwikkelingsgebieden (hierna: LOG-visie) van 8 maart 2013, vastgesteld op 16 april 2013. Het LOG Molenbeekweg ligt in het westen van de gemeente tegen de grens met de gemeente Tubbergen. Dit LOG maakt onderdeel uit van een groter LOG waarvan het grootste gedeelte in de gemeente Tubbergen ligt.

 

In de LOG-visie is weergegeven dat de gemeente Dinkelland de lijn van het Reconstructieplan Salland Twente volgt. Dit betekent kortweg:

 

  • ruimte voor ondernemers die met de ontwikkelingen mee willen gaan;

  • ruimte voor bedrijven die ergens anders niet verder kunnen;

  • geen onbeperkte groei;

  • een zorgvuldige afweging waar, welke ontwikkelingen mogelijk zijn.

In het Bestemmingsplan Buitengebied 2010 moeten bestaande bedrijven in de LOG’s volgens de gemeente kunnen doorgroeien. De maximale omvang van een bouwblok is 3 ha, maar is afhankelijk van de mogelijkheden van het landschap ter plekke. Dit kan dus per landschapstype verschillen. Een goede landschappelijke inpassing van bedrijven in de omgeving wordt door de gemeente als zeer belangrijk ervaren. De aanwezige karakteristiek en structuur van het landschap moet behouden en waar mogelijk versterkt worden. Daarom stelt de gemeente het verplicht om een landschapsplan op te stellen bij nieuwvestiging en uitbreiding. Bij een nieuw bouwblok is er geen sprake van bestaande bebouwing en kan het erf dus efficiënt worden ingericht en kan een bouwblok van 2 ha volstaan volgens de gemeente.

 

4.5 BESTEMMINGSPLAN BUITENGEBIED 2010

4.5.1 Algemeen

Het Bestemmingsplan Buitengebied 2010 van de gemeente Dinkelland wil, binnen de randvoorwaarden die gelden vanuit onder meer het landschap, milieu, water en cultuurhistorie, aan bestaande functies ontwikkelingsruimte bieden en daarnaast inspelen op de toekomstige ontwikkelingen. Het gaat daarbij om zowel de bestaande functies, zoals de landbouw, als om nieuwe functies, zoals passende mogelijkheden voor vrijkomende agrarische bedrijven. In het bestemmingsplan is het relevante Europees, provinciaal en gemeentelijk beleid opgenomen.

 

Het plangebied omvat het hele buitengebied van de gemeente Dinkelland. De kernen Ootmarsum, Denekamp, Weerselo, Lattrop, Tilligte, Noord Deurningen, Rossum, Saasveld, Deurningen en het Stift blijven buiten het plangebied. Voor de kernen zijn aparte komplannen vastgesteld.

 

In het plan Buitengebied is een verdeling gemaakt in gebiedstypen

  • 1.

    Agrarisch met ondergeschikt landschappelijke waarden (agrarisch 1)

  • 2.

    Agrarisch met nevengeschikt landschappelijke en natuurlijk waarden (agrarisch 2)

  • 3.

    Natuur

De zoneringen van het reconstructieplan zijn hier over heen gelegd.

 

Figuur 4: plangebied Bestemmingsplan Buitengebied 2010 (bron: Bestemmingsplan Buitengebied 2010)

4.5.2 Agrarische bestemmingen

De agrarische bedrijven vormen een onderdeel van de twee agrarische gebiedsbestemmingen. Uitgangspunt voor het Bestemmingsplan Buitengebied 2010 is drie vormen van agrarische bedrijvigheid (grondgebonden bedrijven, intensieve veehouderijbedrijven en de gemengde bedrijven met een intensief en een grondgebonden deel) aan te duiden binnen de twee agrarische gebiedsbestemmingen ‘Agrarisch 1’ en ‘Agrarisch 2’. In de agrarische bestemmingen is voor de intensieve tak rekening gehouden met het Reconstructieplan Salland Twente.

Daarnaast bevat het Bestemmingsplan de volgende gebiedsbestemmingen: ‘Bos- en natuur’, ‘Water-1’ en ‘Water-2’. Hierna volgt voor de agrarische gebiedsbestemmingen een korte samenvatting.

 

‘Agrarisch 1’

Gronden met de bestemming ‘Agrarisch 1’ hebben als hoofdfunctie de uitoefening van de agrarische functie. De bescherming van het landschap is nevengeschikt aan het agrarisch gebruik.

 

Grondgebonden bedrijven

Nieuwvestiging van grondgebonden bedrijven wordt in specifieke gevallen toegestaan. Ten eerste als een landbouwer zijn landbouwbedrijf verplaatst voor het realiseren van publieke belangen. Ten tweede als een landbouwer op de huidige locatie geen ontwikkelingsmogelijkheden meer heeft, bijvoorbeeld door het ontbreken van verdere milieugebruiksruimte- en zijn bedrijf verplaatst naar een locatie met goede ontwikkelingsmogelijkheden. Nieuwvestiging is toegestaan binnen de gebiedsbestemming ‘Agrarisch 1’, uitgezonderd de waardevolle gebieden als de essen en de beekdalen.

 

Bestaande grondgebonden bedrijven waarvan het bebouwd oppervlak groter is dan 0,8 hebben binnen het bestemmingsplan de mogelijkheid om uit te breiden tot 1,5 ha. Een uitbreiding tot 2,5 ha is uitsluitend mogelijk binnen de gebiedsbestemming ‘Agrarisch 1’ met een wijzigingsmogelijkheid binnen het bestemmingsplan en gelegen buiten de EHS. Hier liggen specifieke overwegingen aan ten grondslag, die terug te lezen zijn in het bestemmingsplan zelf.

 

Intensieve bedrijven

Nieuwvestiging en uitbreiding van een intensief veehouderijbedrijf is niet toegestaan binnen een extensiveringsgebied volgens het Reconstructieplan Salland Twente, behalve ten behoeve van het dierenwelzijn (10% van het staloppervlak). Er is geen uitbreiding mogelijk van het aantal stuks vee. Ook is omzetting van een grondgebonden bedrijf naar een niet- grondgebonden bedrijf niet toegestaan binnen een extensiveringsgebied.

 

Uitbreiding van een intensief veehouderijbedrijf van het bouwperceel tot 3 ha is toegestaan binnen de landbouwontwikkelingsgebieden (hierna: LOG’s) en sterlocaties volgens het Reconstructieplan Salland Twente. Uitbreiding is alleen mogelijk onder strikte voorwaarden en is afhankelijk van de ruimtelijke mogelijkheden van het landschap ter plekke. Nieuwvestiging en hervestiging is uitsluitend toegestaan op een grondgebonden en gemengd bouwperceel.

 

Nieuwvestiging van een intensief veehouderijbedrijf is niet toegestaan in een verwevingsgebied volgens het Reconstructieplan Salland Twente. Wel mag een intensief veehouderijbedrijf zich vestigen op een niet-grondgebonden bestaand bouwperceel.

Uitbreiding van een intensief veehouderijbedrijf binnen een verwevingsgebied is mogelijk tot 1,5 ha.

 

Gemengd veehouderijbedrijf

Voor zowel het grondgebonden deel als het intensieve deel gelden dezelfde regels als voor de bedrijven met alleen een grondgebonden tak dan wel alleen een intensieve tak.

 

‘Agrarisch 2’

De gronden binnen de bestemming ‘Agrarisch-2’ bestaan uit een combinatie van functies. Deze gronden zijn in gebruik voor het uitoefenen van de agrarische functie in combinatie met het behoud en ontwikkeling van landschappelijke waarden en natuurwaarden. Binnen de gebiedsbestemming ‘Agrarisch-2’ is in principe dezelfde regeling opgenomen voor agrarische bedrijfsvoering als binnen de bestemming ‘Agrarisch-1’. Verschil is dat nieuwvestiging van agrarische bedrijven binnen de gehele gebiedsbestemming ‘Agrarisch-2’ niet is toegestaan.

Daarnaast is het verschil dat bij wijziging dan wel vergroting dit alleen mogelijk is tot maximaal 1,5 ha.

 

4.6 INTEGRALE ONTWIKKELINGSVISIE BEDRIJVENTERREINEN GEMEENTE DINKELLAND

Met de ‘Integrale ontwikkelingsvisie bedrijventerreinen’ geeft de gemeente Dinkelland een onderbouwing van de door haar gewenste ontwikkelingen met betrekking tot bedrijventerreinen en de randvoorwaarden die nodig zijn om deze ontwikkelingen te realiseren. Het document ‘Integrale ontwikkelingsvisie bedrijventerreinen’ dateert van november 2007.

 

In deze visie zijn de volgende doelstellingen geformuleerd:

 

  • uitbreiding van bedrijventerreinen wordt geconcentreerd in de kernen Denekamp, Ootmarsum en Weerselo;

  • streven naar profielversterkende bedrijvigheid, vooral in Ootmarsum;

  • in de overige kernen geen significante uitbreidingen; realiseren van lokaal maatwerk;

  • nadruk op herstructurering bij het voorzien in de behoefte aan een bedrijventerrein;

  • tijdig en flexibel beschikbaar hebben van voldoende uitgeef baar terrein;

  • realiseren van duurzame bedrijventerreinen met aandacht voor overgangszones naar andere functies;

  • stimuleren van verplaatsing van milieuhinderlijke/ruimt behoevende bedrijven (uit kernen en buitengebied) naar bedrijventerreinen.

Voorgaande punten resulteerde in de ontwikkelingsvisie bedrijventerreinen in een aantal maatregelenprogramma’s, waaronder het in gang zetten van planologische procedures voor de bedrijventerreinen ‘Sombeek IV’, ‘De Mors IV’ en ‘Echelpoel III’, welke laatste inmiddels is afgerond. De gemeente heeft het voornemen om op korte termijn te starten met het opstellen van een Economische Visie. Onderdeel daarvan is het in beeld brengen van de behoefte aan bedrijventerreinen voor de periode 2015-2020/2025.

 

Concreet gaat het dan om de uitbreiding van Sombeek (fase IV) te Denekamp, en de afronding van het bedrijventerrein De Mors (fase IV) te Ootmarsum. In Weerselo is overigens de behoefte aan een bedrijventerrein voorzien middels het bestemmingsplan ‘Bedrijventerrein Echelpoel III Weerselo’, vastgesteld op 11 december 2012.

5 Ruimtelijke plannen gemeente Dinkelland

5.1 BESTEMMINGSPLAN LATTROP

De kern Lattrop is een kleine kern noordelijk gelegen in de gemeente Dinkelland en telt op dit moment circa 1.030 inwoners.

 

Het huidige ‘Bestemmingsplan Lattrop’ heeft voornamelijk betrekking op de bebouwde kom van Lattrop doordat de begrenzing is afgestemd op de begrenzing van het Bestemmingsplan Buitengebied. Het betreft een conserverend plan, waarin met name de bestaande situatie is vastgelegd. Dit geldt zowel voor de geurgevoelige objecten als woningbouw als ook voor de bestaande bedrijvigheid.

 

Aan de zuidzijde van de kern Lattrop ligt op dit moment een te ontwikkelen gebied (blauw gearceerd) voor woningbouw, dat in het huidige bestemmingsplan ‘Bestemmingsplan Lattrop’ van 26 februari 2013 nog de bestemming ‘Agrarisch’ heeft. De gemeente heeft het voornemen om voor dit deelgebied een woningbouwplan (inbreidingsplan) te ontwikkelen, dat onderdeel zal gaan uitmaken van de kern van Lattrop. Samen met de kern van Lattrop betreft dit gebied een bebouwde kom, in de zin van de Wgv.

 

Figuur 5: kern Lattrop met ontwikkelplan voor woningbouw aan de zuidkant

 

5.2 RUIMTELIJKE PLANNEN OOTMARSUM

De kern Ootmarsum is de toeristisch-recreatieve trekker van de gemeente en ligt nabij de noordelijke stuwwal van de gemeente. Ootmarsum beschikt over een compacte historische kern en heeft ongeveer 4.360 inwoners en heeft een centrum- en verzorgingsfunctie voor de buurtschappen Agelo en Oud-Ootmarsum.

 

Aan de noordoostkant van de kern Ootmarsum heeft de gemeente Dinkelland uitbreiding van het bedrijventerrein De Mors voorzien, genaamd De Mors IV. Het betreft een afronding van het bedrijventerrein. Dit bestemmingsplan is nog niet in procedure gebracht.

 

Aan de zuidkant van de kern Ootmarsum is woningbouw gepland in het uitbreidingsplan ‘Brookhuis’. Ook zijn aan de zuidkant van de kern Ootmarsum drie woningen ter vervanging van een agrarisch bedrijf gepland. Dit betreffen zogenaamde ruimte voor ruimte woningen.

 

Evenals de kern van Ootmarsum zelf worden voornoemde ruimtelijke plangebieden gerekend tot een bebouwde kom in de zin van de Wgv. De ruimtelijke plannen zijn op onderstaande afbeelding blauw gearceerd weergegeven.

 

Figuur 6: kern Ootmarsum met ontwikkelplannen bedrijventerrein De Mors IV en woningbouw Brookhuis

 

5.3 BESTEMMINGSPLAN TILLIGTE WEST

 

Tilligte is een landelijk dorp, gelegen tussen de grote Dinkellandse kernen Ootmarsum en Denekamp langs de provinciale weg, de N349. De kern Tilligte telt op dit moment circa 750 inwoners.

 

Het bestemmingsplan ‘Tilligte West’ is vastgesteld op 11 december 2012 en biedt ruimte voor de bouw van circa 9 woningen. Het plangebied wordt aan de zuidkant begrensd door het Kerkepad en de ten zuiden daarvan gelegen woningen. Aan de noordkant grenst het plangebied aan de Frensdorferweg. Aan de oostzijde sluit het plangebied aan bij de reeds gerealiseerde woningen aan het Kerkepad. En tot slot aan de westelijke kant grenst het plangebied aan de Ootmarsumsestraat (N349).

 

De circa 9 te realiseren woningen grenzen aan de kern van Tilligte en worden evenals de kern van Tilligte beschouwd als een bebouwde kom in de zin van de Wgv.

 

Figuur 7: kern Tilligte met woningbouwplan, bestemmingsplan Tilligte West

 

5.4 RUIMTELIJKE PLANNEN NOORD DEURNINGEN

5.4.1 Bestemmingsplan Noord-Deurningen, 3e fase

Noord-Deurningen heeft zich als dorp ontwikkeld aan de provinciale weg, de N342, ten noorden van de kern Denekamp en ligt op een steenworpafstand van de Duitse grens. De kern Noord-Deurningen telt op dit moment circa 1.050 inwoners.

 

Het bestemmingsplan ‘Noord-Deurningen, 3e fase’ is vastgesteld op 20 maart 2012 en biedt ruimte voor de bouw van maximaal 17 woningen. Het gaat hierbij om vrijstaande woningen en blokken van twee. Niet valt echter uit te sluiten dat er wijzigingen optreden in de aard van de woningen, echter voor de Wgv betreffen het hoe dan ook geurgevoelige objecten. Het plangebied ligt aan de noordwestzijde van Noord-Deurningen en wordt grofweg omsloten door de Gravenveen aan de noordzijde en de Pastoor Misdorpstraat en het Baveldspad aan de zuidzijde. Het plangebied omvat in totaal circa 1 ha.

 

De 17 te realiseren woningen grenzen aan de kern van Noord-Deurningen en worden evenals de kern van Noord-Deurningen beschouwd als een bebouwde kom in de zin van de Wgv.

 

Figuur 8: kern Noord-Deurningen met woningbouwplan, 3e fase bestemmingsplan Noord-Deurningen

5.4.2 Bestemmingsplan Noord-Deurningen, Johanninksweg

Het ‘Bestemmingsplan ‘Noord-Deurningen, Johanninksweg’ is vastgesteld op 16 april 2013 en biedt ruimte voor de bouw van een drietal vrijstaande, grondgebonden woningen. De 3 woningen worden gerealiseerd tussen de bestaande bebouwing binnen de bebouwde kom aan de Johanninksweg, aan de zuidzijde van Noord-Deurningen. Het plangebied wordt omgeven door woonbebouwing aan de noordwestzijde en een parkeerterreintje en groen aan de oost- en zuidzijde. Ten noorden van het plangebied zijn een kerk en school gevestigd. Het plangebied ligt verder in de nabijheid van de Nordhornsestraat (N342), die Denekamp en Nordhorn met elkaar verbindt.

 

De 3 te realiseren woningen grenzen aan de kern van Noord-Deurningen en worden evenals de kern van Noord-Deurningen beschouwd als een bebouwde kom in de zin van de Wgv.

 

5.5 BESTEMMINSGPLAN SAASVELD

Saasveld is een kerkdorp gelegen in het zuidwesten van de gemeente Dinkelland. Het dorp ligt ten noordoosten van Borne en telt circa 1.715 inwoners. Het overgrote deel van de bebouwing in Saasveld heeft een woonfunctie.

 

Het ‘Bestemmingsplan Saasveld’, vastgesteld op 18 september 2012, is een herziening van 10 voorheen geldende bestemmingsplannen.

 

Figuur 9: kern Saasveld met onder andere woningbouwplan Diezelkamp

 

In 2000/2001 is de gemeente Dinkelland voor de kern Saasveld gestart met een nieuwe woonwijk, genaamd ‘Diezelkamp’. Een gedeelte van deze woonwijk is echter vanwege een over dit gedeelte gelegen geurcontour van een naastgelegen veehouderijbedrijf bestemd als ‘groen’. Dit deelgebiedje is hierna in figuur 12 geel gearceerd weergegeven. Ook dit gebied is meegenomen in het onderzoek, dat ten grondslag heeft gelegen aan deze geurgebiedsvisie, waarbij zowel rekening is gehouden met de belangen van de agrariër als het realiseren van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse.

 

In de Structuurvisie Dinkelland is eveneens het gebiedje gelegen tussen de Drosteweg en de Saasvelderbeek aangemerkt als toekomstige woningbouwlocatie. Deze gebieden vormen samen met de kern Saasveld een bebouwde kom in de zin van de Wgv.

 

Figuur 10: woonwijk Diezelkamp

 

5.6 BESTEMMINSGPLAN ROSSUM-NOORD

 

Het bestemmingsplan Rossum-Noord, dat is vastgesteld op 1 juli 2014, is door de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State op 8 april 20015 (nr. 201407149/1/R3) vernietigd. De gemeente wil nog steeds de bouw van een aantal woningen mogelijk maken. Deze gewenste uitbreiding vindt plaats aan de noordzijde van Rossum. Het plangebied waar de beoogde ontwikkeling is geprojecteerd ligt aan de noordzijde van Rossum. De straten Haarstraat aan de westzijde, Thijstraat en Father Raatgerstraat aan de zuidzijde en de Reimerweg aan de oostzijde vormen de begrenzing van het plangebied. Het te projecteren woongebied bevindt zich tussen de genoemde straten. Aan de oostzijde van het te ontwikkelen gebied is een melkveehouderij gelegen. Bij een nieuw plangebied zal de vaste afstand van 100 meter vanaf het bouwvlak van de melkveehouderij tot aan de woningen worden gerespecteerd.

 

Het plangebied grenst aan de kern van Rossum en worden evenals de kern van Rossum beschouwd als een bebouwde kom in de zin van de Wgv.

 

Figuur 11: kern Rossum met woningbouwplan ‘‘ossum’Noord

 

5.7 BESTEMMINSGPLANNEN HET SPIKKERT, EERSTE EN TWEEDE FASE, WEERSELO

Het gemeentebestuur van Dinkelland heeft de kern Weerselo met circa 3.000 inwoners aangewezen als één van de drie verzorgingskernen van de gemeente naast Denekamp en Ootmarsum.

 

De ontwikkeling van de nieuwe woonwijk Het Spikkert is reeds enkele jaren in voorbereiding en besloten is het plangebied gefaseerd te ontwikkelen, ‘Het Spikkert fase 1’ en ‘Het Spikkert fase 2’. Het nieuwe woongebied Het Spikkert is aan de noordoostzijde van Weerselo gelegen. De zuidelijke begrenzing wordt gevormd door de Eertmansweg, de westelijke begrenzing door de Legtenbergerstraat en de oostelijke begrenzing door de nieuw aan te leggen provinciale weg rond Weerselo, de N343. Aan de noordzijde wordt het nieuwe woongebied begrensd door de Middensloot.

5.7.1 Bestemmingsplan Het Spikkert, eerste fase

Het ‘Bestemmingsplan Het Spikkert, eerste fase’ is door de gemeenteraad vastgesteld op 5 november 2013. De ontwikkeling van de eerste fase van Het Spikkert voorziet in de realisering van maximaal 17 woningen alsmede de handhaving van de bestaande woning op nummer 24. Langs de Legtenbergerstraat worden maximaal 8 woningen gerealiseerd. De overige woningen worden daarachter rond een hof gesitueerd.

5.7.2 Bestemmingsplan Het Spikkert, tweede fase

Het bestemmingsplan ‘Het Spikkert, tweede fase’ , dat is vastgesteld op 1 juli 2014, is door de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State op 4 februari 20015 vernietigd. De gemeente beraadt zich op de mogelijkheden om dit plangebied op korte termijn toch in ontwikkeling te kunnen nemen.

 

Samen met de kern van Weerselo vormen de woongebieden Het Spikkert, eerste en tweede fase een bebouwde kom in de zin van de Wgv.

 

Figuur 12: kern Weerselo met woningbouwplannen Het Spikkert, fase 1 en 2

 

5.8 RUIMTELIJKE PLANNEN DENEKAMP

De kern Denekamp ligt in het oostelijk deel van de gemeente Dinkelland, nabij de Duitse grens. Denekamp is het bestuurlijk centrum van de gemeente en telt ongeveer 8.860 inwoners.

Denekamp heeft een centrum- en verzorgingsfunctie voor de kernen Lattrop, Tilligte en Noord- Deurningen.

5.8.1 Uitbreiding bedrijventerrein Sombeek Denekamp

De gemeenteraad heeft op 17 december 2013 het ‘Bestemmingsplan Bedrijventerrein Denekamp’ vastgesteld. Dit bestemmingsplan is een herziening van een aantal verouderde bestemmingsplannen en betreft een conserverend plan waarin de bestaande situatie is vastgelegd. Het plangebied van ‘Bestemmingsplan Bedrijventerrein Denekamp’ is gelegen aan de noordoostzijde van de kern Denekamp en bestaat globaal uit een tweetal bedrijventerreinen, ‘Kloppendijk’ en ‘Sombeek’.

 

  • bedrijventerrein ‘Kloppenbeek’ wordt globaal begrensd door de Brandehofweg, bos en agrarisch grasland aan de noordzijde, De Kloppendijk aan de westzijde, woonpercelen aan de zuidzijde en de Nordhornsestraat aan de oostzijde; het bedrijventerrein ‘Kloppenbeek’, met een omvang van ruim 19 ha, is het oudste bedrijventerrein binnen de kern Denekamp. Het terrein is in vier fasen ontwikkeld en is inmiddels volledig uitgegeven.

  • bedrijventerrein ‘Sombeek’ ligt globaal aan de noordzijde van de Sombeekweg, in de oksel van deze weg en de Scandinavieroute. Het bedrijventerrein ‘Sombeek’ heeft een bruto oppervlak van circa 9,88 ha. Het terrein is in drie fasen ontwikkeld (Sombeek I, II en III) en is volledig uitgegeven.

 

In de ‘Integrale ontwikkelingsvisie bedrijventerreinen gemeente Dinkelland’ van november 2007 heeft de gemeente Dinkelland aangegeven dat uitbreiding van het bedrijventerrein Sombeek, genaamd ‘Sombeek IV’, wenselijk is. Het daarvoor benodigde bestemmingsplan wordt daarvoor nog opgestart. Op dit moment betreft het een zoekgebied vanuit de Structuurvisie Dinkelland. Sombeek IV ligt globaal tussen het bedrijventerrein Sombeek en de Scandinaviëroute.

5.8.2 Te ontwikkelen woningbouwgebieden oost- en zuidzijde Denekamp

De gemeente Dinkelland heeft in de Structuurvisie Dinkelland van 10 september 2013 voor de kern Denekamp de volgende visie weergegeven voor woningbouw:

 

‘woningbouw uitbreiding vindt plaats binnen de schil van de nieuwe randweg. De gebieden binnen de schil zijn aangewezen als zoekgebied voor de uitbreiding van woningbouw’

 

Deze zoekgebieden zijn in figuur 13 aangegeven aan de zuid- en oostzijde van de kern Denekamp.

 

Samen met de kern van Denekamp vormen de zoekgebieden voor wonen en de uitbreiding

van het bedrijventerrein ‘Sombeek IV’ een bebouwde kom in de zin van de Wgv.

 

Figuur 13: kern Denekamp met aan de noordoostzijde de uitbreiding van het bedrijventerrein ‘Sombeek IV’ en aan de zuid – en oostzijde de zoekgebieden voor woningbouw

 

5.9 RUIMTELIJKE PLANNEN DEURNINGEN

De kern Deurningen is een kleine kern in het zuidelijk deel van de gemeente Dinkelland. De kern ligt op een steenworp afstand ten noorden van Hengelo en telt ongeveer 1.924 inwoners. Deurningen vormt op zichzelf een hechte gemeenschap en betreft een kerkdorp. Van oorsprong is Deurningen een kleine agrarische nederzetting in het karakteristieke Twentse essenlandschap. Aan alle kanten omringd door de essen, ligt het dorpje langs de Deurningerbeek in het gebied dat de overgang vormt naar de lager gelegen gronden bij Saasveld.

5.9.1 Bestemmingsplan Deurningen

De Koehorstmaat is het oudste bedrijventerrein van Deurningen en bevat voornamelijk plaatsgebonden bedrijvigheid. Aangrenzend aan dit terrein ligt het nieuwe bedrijventerrein ‘Veldzijde-West’. De bruto-oppervlakte van beide terreinen bedraagt in totaal circa 2,5 ha. Beide bedrijventerreinen zijn opgenomen in het bestemmingsplan ‘Deurningen’, vastgesteld op 29 januari 2013.

5.9.2 Bestemmingsplan Deurninger Es

De gemeente Dinkelland ontwikkelt ten zuiden van de kern Deurningen de woonwijk Deurninger Es Het betreffende bestemmingsplan is vastgesteld op 1 juli 2014 . Het is een wijk van beperkte omvang van circa 2 ha, waarvan een deel inbreiding en het grootste deel uitbreiding van het dorp behelst.

 

Samen met de kern van Deurningen vormt de uitbreiding van het bedrijventerrein ‘Veldzijde- West’ aan de noordkant en het uitbreidingsplan ‘Deurninger Es’ aan de zuidkant een bebouwde kom in de zin van de Wgv. Overigens is het te realiseren bedrijventerrein ‘Veldzijde- West’ reeds planologisch geregeld.

 

 

Figuur 14: kern Deurningen met het t te ontwikkelen bedrijventerrein Veld-West aan de noordkant en een nog nader uit te werkenwoongebied ‘Deurninger Es’ aan de zuidkant

6 Bebouwde kom Wet geurhinder en veehouderij

6.1 BEGRIPSOMSCHRIJVING EN JURISPRUDENTIE

De mate van bescherming van geurgevoelige objecten is ook afhankelijk van de ligging en van de aard van het geurgevoelige object. Voor de ligging wordt onderscheid gemaakt in ligging binnen of buiten de bebouwde kom. Het begrip ‘bebouwde kom’ is in de Wgv niet gedefinieerd, evenmin als in de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro). Op basis van de jurisprudentie is een bebouwde kom een aaneengesloten concentratie van niet-agrarische woningen met een bepaalde bebouwingsdichtheid. Hierbij gaat het om op korte afstand van elkaar gelegen bebouwing geconcentreerd tot een samenhangende structuur.

 

De Memorie van Toelichting bij de Wgv zegt het volgende over het begrip ‘bebouwde kom’, de

rechter verwijst hier vaak naar in uitspraken:

  • a.

    de grens van de bebouwde kom wordt niet bepaald door de Wegenverkeerswetgeving, maar evenals in de ruimtelijke ordening is de aard van de omgeving bepalend;

  • b.

    binnen een bebouwde kom is de op korte afstand van elkaar gelegen bebouwing geconcentreerd tot een samenhangende structuur;

  • c.

    weinig veehouderijen, veel geurgevoelige objecten;

  • d.

    een gebied dat door aaneengesloten bebouwing overwegend een woon- en verblijfsfunctie heeft en waarin veel mensen per oppervlakte-eenheid ook daadwerkelijk wonen of verblijven.

Het ligt voor de hand voor de grenzen van de bebouwde kom aan te sluiten bij wat in de ruimtelijke ordening (het plaatselijke bestemmingsplan) daaronder wordt verstaan.

De aard van de omgeving is bepalend, niet de plek van het verkeersbord of de grenslijn van verkeerstechnische aard.

 

6.2 GEBIEDSINDELING – BEBOUWDE KOM

6.2.1 Woonkernen

De bestaande woonkernen Weerselo, Denekamp, Ootmarsum, Deurningen, Noord- Deurningen, Rossum, Saasveld, Lattrop en Tilligte zijn bebouwde kommen in de zin van de Wgv. Dit geldt evenzo voor de te ontwikkelen ruimtelijke plangebieden, volgens hoofdstuk 6 van deze geurgebiedsvisie, die grenzen aan voornoemde woonkernen.

 

Weerselo, Ootmarsum en Denekamp kunnen worden aangemerkt als de wat meer stedelijke woonkernen. Volgens de Structuurvisie zijn het de drie verzorgingskernen van de gemeente. De overige kernen zijn woongebieden, die een wat meer landelijk karakter hebben.

6.2.2 Lintbebouwing

Omdat in gebieden met lintbebouwing agrarische bouwblokken vaak grenzen aan woonpercelen leveren de wettelijke vaste afstanden en geurnormen vaak knelpunten op voor de aanwezige veehouderijbedrijven of de toekenning van nieuwe verblijfsfuncties aan naburige voormalige agrarische bedrijfsbebouwing. Voor de gebieden met lintbebouwing wordt onderscheid gemaakt in open en dichte lintbebouwing.

6.2.3 Bungalowparken

Recreatie is naast landbouw de andere belangrijke economische pijler binnen de gemeente Dinkelland. Er is in de gemeente sprake van zowel grootschalige als kleinschalige accommodaties.

 

In welke gevallen moet een bungalowpark al dan niet worden aangemerkt als een gebied dat behoort tot de bebouwde kom in de zin van de Wgv? Dit is van belang om te kunnen bepalen welke mate van geurbescherming deze vakantiewoningen toekomt.

 

Om als geurgevoelig object te worden aangemerkt, moet het gaan om een gebouw, dat bedoeld is voor menselijk wonen/verblijf, maar ook qua aard, indeling en inrichting daarvoor geschikt zijn. Daarnaast is de mate van het gebruik mede bepalend. Er moet sprake zijn van een zekere continuïteit, zodanig, dat het gebruik min of meer een permanent karakter heeft. Het hoeft daarbij niet altijd om dezelfde personen te gaan, maar het kan ook gaan om een vakantiepark dat het hele jaar door wordt verhuurd aan verschillende personen. Ook in dat geval kan een vakantiewoning of stacaravan een geurgevoelig object zijn.

 

Binnen de gemeente Dinkelland zijn 9 vakantieparken met vakantiewoningen , die gedurende een groot deel van het jaar in gebruik zijn voor menselijk wonen dan wel verblijf. Ook aan alle andere criteria wordt voldaan, zodat de vakantiewoningen op deze 9 vakantieparken als geurgevoelig object kunnen worden aangemerkt. Gelet op het aantal vakantiewoningen, zijn de in tabel 5 genoemde vakantieparken op zichzelf geen bebouwde kom in de zin van de Wgv. Bovendien is de ligging van de vakantieparken zodanig, dat deze worden omgeven door landbouwgrond(en) en/of bos en tevens niet direct grenzen aan één van de woonkernen en derhalve kan ook in die zin niet worden gesproken over een bebouwde kom in de zin van de Wgv.

 

Bungalowpark

Aantal vakantiewoningen

Binnenof buiten bebouwde kom in de zin van de Wgv

Bareldsdennen

126

Buitengebied

Park Saterslo

126

Buitengebied

Kleikoel

26

Buitengebied

De Witte Berg

14

Buitengebied

De Papillon

23

Buitengebied

Bij de Bronnen

4

Buitengebied

Rammelbeek

0

Buitengebied

Bergvennen

0

Buitengebied

De Haar

0

Buitengebied

Tabel 5: overzicht bungalowparken in relatie tot de Wet geurhinder en veehouderij

 

6.2.4 Bedrijventerreinen

De te ontwikkelen bedrijventerreinen ‘Sombeek IV’ en ‘De Mors IV’ en ‘Veldzijde-West’ zijn gebieden die tot een bebouwde kom in de zin van de Wgv worden gerekend. Deze gebiedsdelen grenzen respectievelijk aan de woonkernen Denekamp en Ootmarsum.

7 Van Quickscan naar Geurgebiedsvisie

7.1 INLEIDING

In dit hoofdstuk beschrijven we kort de uitgangspunten en resultaten van de Quick Scan. In de navolgende hoofdstukken wordt vervolgens onderzocht of door het opstellen van gemeentelijk geurbeleid een oplossing wordt geboden aan de knelpunten uit de Quick Scan, waarbij ook invulling wordt gegeven aan de gewenste ruimtelijke plannen. Tenslotte wordt een voorstel gedaan voor de vast te stellen waarden en afstanden.

 

De gemeente Dinkelland heeft in 2013 een Quick Scan laten uitvoeren door Avenue Adviseurs om inzicht te krijgen in de geursituatie binnen het gemeentelijke grondgebied. Het gaat om geur afkomstig van dierenverblijven van veehouderijbedrijven. De reden van de Quick Scan was dat de gemeente Dinkelland inzicht wilde hebben in eventuele knelpuntsituaties vanwege geplande ruimtelijke ontwikkelingen en ook of veehouderijbedrijven in de toekomst daarbij nog voldoende ontwikkelingsmogelijkheden hebben. De resultaten van de Quick Scan vormden voor de gemeente voldoende aanleiding om het vervolgtraject in gang te zetten voor een geurverordening met geurgebiedsvisie daarbij ter onderbouwing.

 

7.2 SAMENVATTING QUICKSCAN

7.2.1 Inleiding

In de Quick Scan is onderzoek gedaan naar de huidige en toekomstige geursituatie binnen de gemeente Dinkelland. Onderzocht is of er knelpunten aanwezig zijn, waarbij de focus lag op de gebieden waar de gemeente ruimtelijke ontwikkelingen heeft gepland.

 

Met behulp van de actuele milieuvergunde dan wel gemelde situaties van de binnen de gemeente aanwezige veehouderijbedrijven is de geurbelasting berekend op met name geurgevoelige objecten van de te ontwikkelen gebieden, zodat duidelijk werd of er sprake is van geurtechnische knelpunten. In de berekening zijn de bedrijven meegenomen met dieren met geuremissiefactoren. Voor bedrijven met dieren zonder geuremissiefactoren gelden vaste minimale afstanden tot geurgevoelige objecten. Derhalve kan voor deze bedrijven niet de geurbelasting in beeld worden gebracht met het programma V-Stacks Gebied.

 

Kernvragen in het onderzoek van de Quick Scan waren:

 

  • zijn er geurtechnische knelpunten; en

  • welke andere waarden of afstanden dan de wettelijke volgens de Wgv zijn wenselijk om eventuele knelpunten op te heffen;

  • en wat is het effect van de aangepaste waarden en afstanden.

Knelpunten bestaan als:

 

  • gewenste ruimtelijke ontwikkelingen met de wettelijke waarde/afstand niet mogelijk is;

  • het woon- en leefklimaat niet passend is bij de aard van de omgeving;

  • veehouderijbedrijven onnodig in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden belemmerd.

7.2.2 Uitgangspunten

Veehouderijbedrijven

In het onderzoek van de Quick Scan is de geurbelasting onderzocht van 351 veehouderijbedrijven, waar dieren met een geuremissiefactor worden gehouden en 219 veehouderijbedrijven die te maken hebben met vaste minimale afstanden.

 

Naast de 351 veehouderijbedrijven die geheel of deels een intensieve tak hebben, zijn ook 63 intensieve veehouderijbedrijven meegenomen, die zijn gelegen binnen een straal van 2 km in de aan de gemeente Dinkelland grenzende gemeenten Tubbergen, Borne, Oldenzaal en Losser. De binnen een straal van 2 km in Duitsland gelegen intensieve veehouderijbedrijven zijn in overleg met de gemeente in dit onderzoek niet meegenomen.

 

Geurgevoelige objecten

Voor wat betreft de ingevoerde geurgevoelige objecten in het programma V-Stacks Gebied zijn niet alle objecten meegenomen, maar alleen de meest representatieve objecten, die zijn gelegen aan de randen van de bebouwde kommen/kernen en ruimtelijke plangebieden. Buiten de bebouwde kommen zijn alle verspreid liggende geurgevoelige objecten meegenomen in het onderzoek van de Quick Scan.

 

Onderzoek/berekening geurbelasting intensieve veehouderijbedrijven V-Stacks Gebied

Alleen bedrijven met dieren met een geuremissiefactor kunnen worden meegenomen in de berekening van de geurbelasting met het programma V-Stacks-Gebied. De geurbelasting wordt uitgedrukt in odour units per seconde per dier. De maximaal toegestane waarde c.q. geurbelasting is voor geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom 3 ouE/S/dier en voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom is dit 14 ouE/S/dier. Zijn de berekende waarden hoger, dan is er sprake van een knelpunt.

 

Met behulp van het programma V-Stacks Gebied is zowel de individuele voorgrondbelasting als de gecumuleerde geurbelasting, de achtergrondbelasting, in beeld gebracht van zowel de vergunde milieusituaties als van de maximaal toegestane situaties volgens de maximale waarden van 3 en 14 ouE/S/dier volgens artikel 3, lid 1 van de Wgv.

 

Onderzoek extensieve veehouderijbedrijven met minimale vaste afstanden

Er heeft een inventarisatie plaatsgevonden om te bepalen hoeveel grondgebonden veehouderijbedrijven er zijn gelegen binnen 100 meter van geurgevoelige objecten gelegen binnen de bebouwde kom en binnen 50 meter van geurgevoelige objecten in het buitengebied.

 

De knelpunteninventarisatie ten aanzien van de grondgebonden veehouderijbedrijven heeft plaatsgevonden door een buffer te tekenen van 50 of 100 meter rondom het bouwblok van de veehouderijbedrijven en is afhankelijk of er sprake is van een gebied dat wel of niet tot de bebouwde kom moet worden gerekend volgens de Wgv. Op deze manier worden de rechten van het agrarische bouwblok gerespecteerd. In het geval binnen de geurcontouren van 50 meter of 100 meter geurgevoelige objecten zijn gelegen, is er sprake van een knelpunt.

7.2.3 Resultaten Quick Scan intensieve veehouderijbedrijven

Uit de Quick Scan kwam naar voren dat de huidige c.q. milieuvergunde/gemelde situaties van de veehouderijbedrijven in en nabij de kernen Weerselo, Saasveld, Agelo, Ootmarsum, Tilligte, Denekamp en Deurningen, inclusief de ruimtelijke plangebieden, knelpuntsituaties laten zien. Er is sprake van een knelpuntsituatie als de waarden van 3 ouE/S/m3 en 14 ouE/S/m3 worden overschreden voor respectievelijk geurgevoelige objecten binnen en buiten een bebouwde kom in de zin van de Wgv. De hiervoor genoemde kernen zijn bebouwde kommen volgens de Wgv waar de wettelijke waarde van 3 ouE/S/m3 van toepassing is.

 

Kernen

Voorgrondbelasting

Milieukwaliteit

Weerselo

3-8 ouE /m3

Matig tot goed

Saasveld

6-7 ouE /m3

Matig tot redelijk goed

Ootmarsum

5 ouE /m3

Redelijk goed

Tilligte

3-4 ouE /m3

Redelijk goed tot goed

Denekamp

4 ouE /m3

Redelijk goed

Deurningen

3-4 ouE /m3

Redelijk goed tot goed

Tabel 6: knelpuntsituaties - milieukwaliteit voorgrondbelasting afkomstig van de intensieve veehouderij, Quick Scan 2013

 

De in tabel 6 genoemde waarden betreffen knelpuntsituaties, omdat de waarden in de betreffende gebieden hoger zijn dan de toegestane maximale norm van 3 ouE/S/m3 volgens artikel 3, lid 1 van de Wgv. De hier genoemde kernen zijn bebouwde kommen in de zin van de Wgv. De berekende waarden laten in zijn algemeenheid overigens een woon- en leefklimaat zien van redelijk goed tot goed. Alleen in de kernen Weerselo en Saasveld is het woon- en leefklimaat gedeeltelijk matig te noemen. Dit betreft het woon- en leefklimaat gebaseerd op de individuele geurbelasting, de voorgrondbelasting.

 

Naast de individuele voorgrondbelasting is ook de gecumuleerde geurbelasting – achtergrondbelasting - berekend van zowel de huidige situatie (geuremissies volgens de verleende milieuvergunningen/omgevingsvergunningen of melding Activiteitenbesluit) en de maximaal toegestane situatie. Onder de maximaal toegestane situatie wordt verstaan de geursituatie die het veehouderijbedrijf maximaal mag benutten volgens de wettelijke geurnormen van 3 en 14 ouE/S/dier volgens artikel 3, lid 1 van de Wgv.

 

Indien alle veehouderijbedrijven de geboden geurruimte maximaal gaan opvullen (worst-case), laten de berekeningen van de achtergrondbelasting een toename zien van 25-40%. De berekende achtergrondbelasting laat in beide varianten op met name de geurgevoelige objecten in de wijken aan de randen van de woonkernen, buurtschappen en lintbebouwingen een waarde zien van 4-8 ouE/S/m3, met aan de randen een berekende waarde van maximaal 8 ouE/S/m3. Dit betekent dat het woon- en leefklimaat in de onderzochte gebieden redelijk goed tot goed is te noemen.

 

Gebieden

Achtergrondbelasting

Milieukwaliteit

Kernenen ruimtelijke plangebieden1

4-8 ouE /m3

 

Redelijk goedtot goed

Randenkernen en ruimtelijke plangebieden1

8 ouE /m3

Redelijk goedtot goed

Tabel 7: milieukwaliteit achtergrondbelasting afkomstig van de intensieve veehouderij, Quick Scan 2013

7.2.4 Resultaten Quick Scan extensieve veehouderijbedrijven

Uit de Quick Scan kwam naar voren dat de vaste afstand-geurcontouren van de veehouderijbedrijven met dieren zonder geuremissiefactoren knelpuntsituaties laten zien. Er is bij deze bedrijven sprake van een knelpuntsituatie als de vaste afstand-geurcontour over het te toetsen gebied ligt. Voor geurgevoelige objecten in bebouwde kommen is deze contour 100 meter en daarbuiten is de contour 50 meter, gerekend vanaf het bouwblok. Hierna valt in tabel 8 het aantal knelpuntsituaties af te lezen.

 

Geurgevoelige objecten

Aantal

Bebouwde kom, kernen

20

Ruimtelijke plangebieden 1

8

Buitengebied

42

Tabel 8: knelpuntsituaties afkomstig van de extensieve veehouderij, Quick Scan 2013

7.2.5 Aanbevelingen gemeentelijk geurbeleid, Quick Scan

De resultaten van de Quick Scan vormden voor de gemeente Dinkelland voldoende aanleiding om verder onderzoek te doen naar de mogelijkheid om andere waarden en/of vaste minimale afstanden vast te stellen middels een gemeentelijke geurverordening. Het gaat daarbij vooral om andere waarden en/of vaste minimale afstanden in of nabij de te ontwikkelen ruimtelijke plangebieden volgens hoofdstuk 6 van deze geurgebiedsvisie.

 

De berekende voorgrondbelasting in de gebieden volgens tabel 6 van paragraaf 8.1.3 ligt in een range van 3-8 ouE/S/m3 en de berekende achtergrondbelasting ligt in een range van 4-8 ouE/S/m3. Vooral aan de randen van de bestaande woonwijken en de te ontwikkelen ruimtelijke plangebieden leverde dit knelpunten op.

De twee berekende waarden zijn geurtechnisch met elkaar vergeleken en leverde in de Quick Scan van 2013 tot de volgende aanbevelingen:

 

  • de wettelijke waarde van 3 ouE/S/m3 voor de woonkernen en de te ontwikkelen ruimtelijke plangbieden, die grenzen aan de woonkernen, nader te onderzoeken;

  • de wettelijke waarde van 14 ouE/S/m3 voor het buitengebied te handhaven.

Voor wat betreft de knelpuntsituaties afkomstig van veehouderijbedrijven met dieren zonder geuremissiefactoren (vaste minimale afstanden) leverde dit in de Quickscan tot de volgende aanbeveling:

 

  • de wettelijke vaste minimale afstanden van 100 en 50 meter ten opzichte van geurgevoelige objecten, gelegen binnen en buiten een bebouwde kom, te verkleinen naar respectievelijk 50 en 25 meter.

8 Geurverordening – geurgebiedsvisie

8.1 INLEIDING

In dit hoofdstuk beschrijven we kort de uitgangspunten, resultaten en aanbevelingen van de geurgebiedsvisie, waaronder de resultaten van het nader onderzoek of door het opstellen van gemeentelijk geurbeleid een oplossing wordt geboden aan de knelpunten uit de Quick Scan. Het gaat hierbij om onderzoeken met een verdiepingsslag naar de geurbelasting van intensieve en extensieve veehouderijbedrijven. Bij extensieve veehouderijbedrijven gaat het daarbij om de minimaal aan te houden vaste afstanden volgens de Wgv en de afwijkingsmogelijkheid daarvan bij knelpuntsituaties. Bij intensieve veehouderijbedrijven gaat het om normen die berekend moeten worden met het programma V-Stacks Gebied. Voor de uitvoering van deze onderzoeken heeft in eerste instantie een actualisatie plaatsgevonden van de

milieu vergunde/gemelde situaties van de veehouderijbedrijven en is verder ingezoomd op de geurtechnische knelpunten, zoals deze zijn vermeld in hoofdstuk 5 van deze geurgebiedsvisie.

 

Tenslotte wordt een voorstel gedaan voor de vast te stellen andere normen en afstanden. In het vervolgtraject lag de focus op de te ontwikkelen ruimtelijke plangebieden volgens hoofdstuk 5 van deze geurgebiedsvisie en op de ontwikkelingsmogelijkheden van veehouderijbedrijven in relatie tot het aspect geur.

 

8.2 OMGEKEERDE WERKING

De Wgv wordt gebruikt om de geurbelasting veroorzaakt door veehouderijbedrijven te beoordelen op geur afkomstig van dierenverblijven. Indirect heeft de Wgv ook consequenties voor de totstandkoming van geurgevoelige objecten. Die uitstraling van de geurregelgeving naar de ruimtelijke ordening wordt wel aangeduid met de term ‘omgekeerde werking’. De reden voor die uitstraling is duidelijk: een geurnorm beoogd mensen te beschermen tegen overmatige geurhinder. Omgekeerd moet het bevoegd gezag dan ook niet toestaan dat mensen zichzelf blootstellen aan die overmatige hinder, bijvoorbeeld door zich in de directe nabijheid van een veehouderijbedrijf te vestigen. De bedoeling is te voorkomen dat zich ontwikkelingen voordoen, die enerzijds beperkend zijn voor de ontwikkelingsmogelijkheden van een veehouderijbedrijf en anderzijds tot geuroverlast leiden voor (nieuwe) objecten binnen een geurcontour.

 

In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Wgv is het van belang dat de volgende aspecten in ogenschouw worden genomen:

 

  • a)

    Is ter plaatse een goed woon- en verblijfklimaat gegarandeerd; en

  • b)

    blijft het bouwblok van eventueel omliggende veehouderijbedrijven optimaal benut, de zogenaamde ‘omgekeerde werking’.

In het voor u liggende onderzoeksrapport, de geurgebiedsvisie, is het uitgangspunt dat de nieuwe ruimtelijke plangebieden geen extra beperking voor de omliggende veehouderijbedrijven mogen veroorzaken en dat ter plaatse van deze te ontwikkelen gebieden sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat. Het veehouderijbedrijf houdt daarbij de mogelijkheid om het agrarische bouwblok volledig te kunnen blijven benutten vanuit planologisch oogpunt gezien.

8.2.1 Omgekeerde werking, belang veehouderijbedrijf

Een veehouderijbedrijf mag niet in zijn belangen worden geschaad. Bouwen binnen een geurcontour is een inbreuk op het vergund recht van een veehouder en beperkt de uitbreidingsmogelijkheden van het veehouderijbedrijf binnen de reeds gebruikte milieuruimte. Dit is de reden dat in deze toets in beginsel moet worden gemeten vanaf de randen van het bouwblok van de veehouderijbedrijven. Als het veehouderijbedrijf toch, om andere redenen, al niet meer kan uitbreiden, dan mag de grens van de bebouwing worden genomen of een bestaand emissiepunt.

 

De veehouderij heeft twee belangen: voortzetting van de bestaande bedrijfsactiviteiten en indien hij concrete uitbreidingsplannen heeft, deze ook te realiseren.

8.2.2 Omgekeerde werking, belang geurgevoelig(e) object(en)

Is ter plaatse een goed woon- en verblijfklimaat gegarandeerd?

Bij veehouderijbedrijven met dieren met geuremissiefactoren kan dit aan de hand van de voor- en achtergrondbelasting en de daarmee te verwachten geurhinder worden bepaald. Bij veehouderijbedrijven die moeten voldoen aan vaste minimale afstanden ligt dit anders. De wetgever heeft in artikel 3.117 van het Activiteitenbesluit en artikel 4 van de Wgv aangegeven dat vaste minimale afstanden moeten worden aangehouden van 100 meter en 50 meter tot geurgevoelige objecten, die zijn gelegen binnen en buiten een bebouwde kom in de zin van de Wgv. Wanneer deze vaste afstanden in acht worden genomen, betekent het dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd. Daarbij heeft de wetgever voor deze veehouderijbedrijven de mogelijkheid geboden om deze afstanden maximaal te halveren.

 

8.3 VERVOLGONDERZOEK GEURVERORDENING – EXTENSIEVE VEEHOUDERIJBEDRIJVEN

In de Quickscan 2013 heeft een knelpunteninventarisatie plaatsgevonden van de veehouderijbedrijven met dieren, die moeten voldoen aan vaste minimale afstanden. (zie ook hoofdstuk 7: Van Quickscan naar Geurgebiedsvisie).

 

In het vervolgtraject zijn gedetailleerde gegevens verzameld van de huidige en toekomstige situatie van de veehouderijbedrijven en de geurgevoelige objecten; de gewenste ruimtelijke ontwikkeling in de gebieden waar de knelpuntsituaties zich bevinden (en daarmee samenhangende gebieden) zijn meer gedetailleerd in kaart gebracht.

 

In de periode tussen de uitkomsten van de Quickscan 2013 en het vervolgtraject hebben er ook diverse ontwikkelingen plaatsgevonden, zoals oprichting, uitbreiding, ingebruikname of juist sanering van veehouderijbedrijven en of geurgevoelige objecten. De gedetailleerde gegevensverzameling en de ontwikkelingen hebben tot een vermindering van het aantal knelpunten geleid. De uitkomsten hiervan zijn in de volgende paragraaf weergeven.

8.3.1 Knelpuntsituaties - vaste afstandseisen

Bestaande kernen en ruimtelijke plangebieden

In het vervolgtraject zijn in totaal 16 knelpunten aangetroffen bij de bestaande kernen en de ruimtelijke plangebieden. In de Quickscan 2013 waren dit nog 28 knelpunten.

 

Van deze 16 knelpunten kunnen in beginsel 14 knelpunten worden opgelost als de wettelijke vaste minimale afstand van 100 meter wordt verkleind naar minimaal 50 meter. Bij 2 van deze 14 op te lossen knelpunten zal dan ook de 50 meter afstandscontour over een klein deel van het plangebied lopen.

 

Deze knelsituaties hebben betrekking op de volgende gebieden:

 

  • bedrijventerrein ‘De Mors IV’, de contour loopt een klein gedeelte over een gebied waar geen geurgevoelige objecten zijn of worden gepland;

  • het gebied met bestaande woningen aan de noordzijde van Rossum. De contour loopt over c.q. scheert net langs één van de woningen in dit gebied.

 

De 2 knelpunten die bij afstandsverkleining naar 50 meter niet op te lossen, zijn de knelpunten bij de volgende gebieden:

 

  • de bestaande woonkern aan de noordoostzijde van Saasveld;

  • het woningbouwplan ‘Deurninger-Es’.

Voor de bestaande woonkern in Saasveld lost de afstandsverkleining niets op. Het knelpunt bij het woningbouwplan “Deurninger-Es’ dient op individueel niveau (van het veehouderijbedrijf) opgelost te worden, dan wel bij de ontwikkeling van het betreffende plangebied.

 

Buitengebied

In totaal voldoen 58 veehouderijen niet aan de afstandseis van 50 meter die in acht moet worden genomen voor geurgevoelige objecten in het buitengebied. Door afstandsverkleining naar 50 en naar 25 meter worden, met uitzondering van 1 knelpunt, alle andere knelpunten opgelost.

8.3.2 Mogelijkheden ontwikkeling grondgebonden veehouderijbedrijven

Door verkleining van de vaste afstanden wordt weer een mogelijkheid gecreëerd voor verdere ontwikkeling van bestaande bedrijven. Een bijkomend aspect is dat door de schaalvergroting in de agrarische sector de verwachting is dat een aantal veehouderijbedrijven zullen stoppen in de komende jaren. Voor de vrijkomende bebouwing of cultuurhistorische waardevolle bebouwing zal soms een geurgevoelige bestemming gewenst zijn, zoals een woonfunctie of een recreatieve functie. Hierdoor ligt de afstand tussen landbouwpercelen en woonpercelen op een aantal plaatsen onder de vereisten van de Wgv en het Activiteitenbesluit. De volwaardige en duurzame (melk)rundveebedrijven kunnen dan niet meer uitbreiden in dieraantallen, omdat de bestaande stal op te korte afstand van de naburige woning staat.

In de bebouwde kom bedraagt de wettelijke afstand 100 meter en in het buitengebied bedraagt de wettelijke afstand 50 meter.

 

In het verleden waren de vaste afstandsmaten kleiner. Zo gold een afstandsmaat van 50 meter voor alle melkrundveehouderijen. Een uitzondering hierop gold voor melkrundveehouderijen die al waren opgericht voor 1 augustus 1991 en waarin maximaal 50 stuks melkrundvee werden gehouden. In dat geval gold een minimale afstandsmaat van 25 meter. In of aan de rand van een bebouwde kom was op grond van het toenmalige Besluit melkrundveehouderijen milieubeheer een afstand van 50 meter toegestaan, terwijl deze afstand nu 100 meter moet zijn. Dit betrof voor melkrundveebedrijven tot 100 stuks melkrundvee. De aangetroffen knelpuntsituaties zijn derhalve veelal historisch gegroeide situaties, die vanuit eerdere regelgeving destijds wel waren toegestaan.

8.3.3 Woon- en leefklimaat vaste afstand-geurcontouren

De wettelijke vaste minimale afstand van 100 meter binnen een bebouwde kom mag worden verkleind tot minimaal 50 meter. De wettelijke minimale afstand voor het buitengebied bedraagt 50 meter en mag worden verkleind tot minimaal 25 meter. Er kan op grond hiervan worden gesteld dat 50 meter de uiterste grens is om geurhinder te voorkomen binnen de bebouwde kom en dat 25 meter de uiterste grens is in het buitengebied. De wetgever vindt het verantwoord om de wettelijke afstanden maximaal te kunnen halveren middels een gemeentelijke geurverordening. Zelfs met deze gehalveerde afstandsmaten kan de gemeenteraad bepalen dat nog steeds sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat.

Bovendien wordt dan ook nog steeds voldaan aan de gevel-tot gevel afstand volgens artikel 5 Wgv.

8.3.4 Conclusie geuronderzoek vaste afstand-geurcontrouren

De gemeente Dinkelland is van mening dat de wettelijke vaste minimale afstanden in de meeste gevallen toereikend zijn en dat alleen voor de knelpuntsituaties een handreiking wordt gedaan, rekening houdend met de uitgangspunten van de Wgv en een voldoende woon- en leefklimaat. Er wordt daarom geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om de wettelijke vaste minimale afstanden algeheel te halveren middels een geurverordening. De gemeente Dinkelland kiest ervoor om in voorkomende gevallen op inrichtingsniveau de aangetroffen knelpuntsituaties op te lossen dan wel te beheersen met toepassing van de bestaande wet- en regelgeving. Uitzondering hierop zijn die bedrijven die op slot zitten vanwege geurgevoelige objecten, die nu reeds binnen de wettelijke vaste minimale afstanden zijn gelegen, gerekend vanaf het emissiepunt (dit zijn bij extensieve veehouderijbedrijven de stallen). Van deze laatste categorie worden met een geurverordening de wettelijke afstanden gehalveerd naar 25 meter (buitengebied) en 50 meter (bebouwde kom), met als voorwaarde dat een eventuele toekomstige uitbreiding wel plaatsvindt buiten de wettelijke vaste minimale afstanden van 50 meter (buitengebied) en 100 meter (bebouwde kom). Onder ‘toekomstige uitbreiding’ wordt verstaan, die uitbreiding, die plaatsvindt na de datum van inwerkingtreding van de geurverordening. Met deze maatregel, die geborgd wordt in de geurverordening, is er nog steeds sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat (artikel 6, derde lid Wgv maakt immers maximale halvering bij geurverordening mogelijk), waarbij ook voor veehouderijbedrijven nog voldoende ontwikkelingsmogelijkheden blijven bestaan voor de toekomst.

 

8.4 VERVOLGONDERZOEK GEURVERORDENING – INTENSIEVE VEEHOUDERIJBEDRIJVEN

8.4.1 Grens-, richt- en streefwaarde geurhinderpercentages

Het geurbeleid voor industriële bedrijven is uiteengezet in een brief van de Minister van VROM van 30 juni 1995, die is opgenomen in de Nederlandse EmissieRichtlijn lucht (NeR). Met deze brief als basis, wordt als richtwaarde voor geurhinder doorgaans 12% gehinderden toegepast, als bovenwaarde 20% gehinderden en 3% als streefwaarde (wat overeenkomt met ‘geen hinder’). Hoewel de veehouderijsector niet zonder meer te vergelijken is met de industriële sector, wordt voor normering van geurhinder afkomstig van veehouderijbedrijven veelal aangesloten bij deze waarden.

 

Deze geurhinderpercentages komen overeen met de volgende milieukwaliteitscriteria:

 

Geurhinderpercentage

Milieukwaliteit (Woon- en leefklimaat)

Achtergrondbelasting

Voorgrondbelasting

3%

Zeer goed

1,5 ouE /m3

< 1 ouE /m3

12%

Redelijk goed

10 ouE /m3

5 ouE /m3

20%

Matigtot tamelijk slecht

20 ouE /m3

10 ouE /m3

Tabel 9: milieukwaliteitscriteria – grens-, richt- en streefwaarde geurhinderpercentagesconcentratiegebied (bron: bijlagen 6 en 7 van de oorspronkelijke Handreiking Wet geurhinder enveehouderij d.d. 1 mei 2007)

8.4.2 Kaarten – geurcontouren bebouwde kommen

Hierna zijn de kaarten afgebeeld van de knelpuntpuntsituaties die uit het onderzoek naar voren komen, gebaseerd op de wettelijke waarde van 3 ou/E/m3.

 

 

Figuur 17: één knelpuntsituatie woningbouwplan ‘Het Spikkert’ nabij de kern Weerselo van bedrijf aan de Siemertsteeg 5 teWeerselo.

 

Figuur 18: één knelpuntsituatie kern Tilligte; knelpunt (nog) niet opgelost, veehouder (Kerkweg 38 in Tilligte) neemt deel aan de stoppersregeling.

Figuur 19: één knelpuntsituatie plan ontwikkeling bedrijventerrein ‘De Mors IV’, direct grenzend aan de kern Ootmarsum.

Geurbelasting afkomstig van het veehouderijbedrijf aan de Ottershagenweg 3 te Oud-Ootmarsum.

 

Figuur 20: één knelpuntsituatie woonwijk ‘Diezelkamp’ in de kern Saasveld van bedrijf Koninksweg 20 te Saasveld

 

8.4.3 Milieukwaliteit geurbelasting huidige situatie

In de hierna volgende tabel 10 is een vertaalslag gemaakt naar de milieukwaliteit in relatie tot de berekende waarden met als uitgangspunt de actuele situaties volgens een milieu- of omgevingsvergunning of een melding Activiteitenbesluit van de intensieve veehouderijbedrijven dan wel van de gemengde bedrijven met een intensieve tak. Het gaat om de voor- en achtergrondbelasting en de verwachte geurhinder daarvan volgens de huidige situatie. Als vuistregel geldt dat de voorgrondbelasting bepalend is voor de milieukwaliteit als deze hoger is dan de helft van de achtergrondbelasting. Uit de gegevens van tabel 10 kan worden afgeleid dat over het algemeen het woon- en leefklimaat qua geur van dierenverblijven van veehouderijbedrijven zeer goed tot goed is te noemen. Alleen in de bestaande woonkern Ootmarsum is een woon- en leefklimaat aanwezig van zeer goed tot matig. De oorzaak hiervoor kan gevonden worden in de methodiek van berekening van de geurbelasting. Zie hiervoor de opmerking onder tabel 11 op blz 64.

 

Gebied

Milieukwaliteit (Woon- en leefklimaat)

Achtergrondbelasting in

ouE/m3

Voorgrondbelasting in

ouE/m3

Lattrop, bestaand

Zeer goed-goed

0 – 4 ouE /m3

0 – 3 ouE /m3

Lattrop, plan

Zeer goed-goed

2 – 4 ouE /m3

0 – 3 ouE /m3

Tilligte, bestaand

Zeer goed-goed

0-8 ouE /m3

3-8 ouE /m3

Tilligte, planTilligte-West

Goed

4-8 ouE /m3

0 – 3 ouE /m3

Ootmarsum, bestaand

Zeer goed-matig

0-20 ouE /m3

0-4 ouE /m3

Ootmarsum, De Mors IV

Zeer goed-goed

2-4 ouE /m3

0-5 ouE /m3

Ootmarsum, Brookhuis

Zeer goed-goed

0-4 ouE /m3

0-3 ouE /m3

Denekamp, bestaand

Zeer goed-goed

0-4 ouE /m3

0 – 3 ouE /m3

Denekamp, plannen

Zeer goed

< 2 ouE /m3

0-3 ou E/m3

Noord-Deurningen, bestaand

Zeer goed-goed

0-4 ouE /m3

3-4 ouE /m3

Noord-Deurningen, plan

‘Noord-Deurningen’

Zeer goed-goed

0-4 ouE /m3

0 – 3 ouE /m3

Noord-Deurningen,plan Johanninksweg

Zeer goed-goed

2-4 ou E/m3

3-4 ouE /m3

Rossum, bestaand

Zeer goed

< 2 ouE /m3

0 – 3 ouE /m3

Rossum, plannoordzijde

Zeer goed

< 2 ouE /m3

0 – 3 ouE /m3

Weerselo, bestaand

Zeer goed-matig

0-20 ouE /m3

0 – 3 ouE /m3

Weerselo, plan noordzijde

Zeer goed-goed

0-4 ouE /m3

3 ouE /m3

Saasveld, bestaand

Zeer goed-goed

0-8 ouE /m3

3 ouE /m3

Saasveld, plan Diezelkamp

Zeer goed-goed

0-8 ouE/m3

6-7 ouE /m3

 

Deurningen, bestaand

Zeer goed-goed

0-4 ou E/m3

0 – 3 ouE /m3

Deurningen, plan ‘Noord-Deurningen’

Zeer goed-goed

0-4 ouE /m3

0 – 3 ouE /m3

Deurningen, plan

‘Deurninger Es’

Zeer goed-goed

0-4 ouE /m3

3 ouE /m3

Tabel 10: milieukwaliteit – geurbelasting huidige situatie

8.4.4 Advies GGD Twente GES-methodiek

Uit de LOG-visie wordt duidelijk dat gezondheid een belangrijk issue is voor de gemeente Dinkelland. De gemeente heeft de GGD Twente gevraagd om ten behoeve van de LOG-visie een gezondheidsadvies op te stellen. In het advies maakt de GGD geen onderscheid in intensieve of extensie veehouderijbedrijven. Echter in de Wgv hebben de waarden uitgedrukt in odours alleen betrekking op veehouderijbedrijven met dieren met geuremissiefactoren, de intensieve veehouderijbedrijven. Het advies van de GGD kan als volgt worden samengevat voor wat betreft de geurbelasting uitgedrukt in odours.

 

‘De GGD wil 6 ouE/m3 als grenswaarde hanteren. De GGD neemt hierbij de methodiek van de Gezondheids Effect Screening (hierna: GES) als uitgangspunt. De milieubelasting van een bepaalde activiteit (bijvoorbeeld de hoogte van de geurbelasting) wordt uitgedrukt in een GES- score. De GES-score geeft een milieugezondheidskwaliteit weer van zeer goed tot zeer onvoldoende. De voorgestelde grenswaarde van 6 ouE/m3 staat gelijk aan de milieukwaliteit onvoldoende volgens deze GES-score. De GGD gaat ervan uit dat boven de 6 ouE/m3 een verhoogde kans bestaat op geurhinder in de directe omgeving.

 

De gemeente Dinkelland kent grote waarde toe aan de volksgezondheid en wil daarom de geurnorm niet verder verhogen dan 6 odours. Er heeft daarom een doorrekening plaatsgevonden van de geurbelasting wanneer voor de bebouwde kommen inclusief de ruimtelijk te ontwikkelen plangebieden de aangepaste waarde van 6 ouE/m3 wordt gehanteerd in plaats van de wettelijke waarde van

3 ouE/m3.

8.4.5 Milieukwaliteit geurbelasting toekomstige situatie(s)

In de hierna volgende tabel 11 is een vertaalslag gemaakt naar de milieukwaliteit in relatie tot de berekende waarden met als uitgangspunt de toekomstige situatie van de intensieve veehouderijbedrijven dan wel van de gemengde bedrijven met een intensieve tak. Het gaat om de achtergrondbelasting en de verwachte geurhinder daarvan volgens de maximale situatie.

Dit is de situatie wanneer de veehouderijbedrijven de geurruimte maximaal gaan opvullen tot de wettelijke waarde van 3 ouE/m3. Daarnaast is inzichtelijk gemaakt wat de milieukwaliteit is van een gebied wanneer het advies van de GGD wordt gevolgd. In beide situaties is er geen verschil in geurbelasting versus milieukwaliteit; dit geldt voor alle gebieden (bestaande woonkernen en de ruimtelijk te ontwikkelen plangebieden).

 

 

Gebied

Milieukwaliteit huidigesituatie

Milieukwaliteit bij

3

waarde 3 ouE/m

Milieukwaliteit bij waarde 6

3

ouE/m in geurverordening

Lattrop, bestaand

Zeer goed-goed

Goed-redelijk goed

Goed-redelijk goed

Lattrop, plan

Zeer goed-goed

Goed-redelijk goed

Goed-redelijk goed

Tilligte, bestaand

Zeer goed-goed

Goed-matig

Goed-matig

Tilligte, planTilligte-West

Goed

Goed-matig

Goed-matig

Ootmarsum, bestaand

Zeer goed-matig

Zeer goed-matig

Zeer goed-matig

Ootmarsum, De Mors IV

Zeer goed-goed

Goed-matig

Goed-matig

Ootmarsum, Brookhuis

Zeer goed-goed

Zeer goed-goed

Zeer goed-goed

Denekamp, bestaand

Zeer goed-goed

Zeer goed-goed

Zeer goed-goed

Denekamp, plannen

Zeer goed

Zeer goed-goed

Zeer goed-goed

Noord-Deurningen, bestaand

Zeer goed-goed

Zeer goed-goed

Zeer goed-goed

Noord-Deurningen, plan

‘Noord-Deurningen’

Zeer goed-goed

Zeer goed-goed

Zeer goed-goed

Noord-Deurningen,plan Johanninksweg

Zeer goed-goed

Goed

Goed

Rossum, bestaand

Zeer goed

Zeer goed-goed

Zeer goed-goed

Rossum, plannoordzijde

Zeer goed

Zeer goed-goed

Zeer goed-goed

Weerselo, bestaand

Zeer goed-matig

Zeer goed-matig

Zeer goed-matig

Weerselo, plan noordzijde

Zeer goed-goed

Zeer goed-goed

Zeer goed-goed

Saasveld, bestaand

Zeer goed-goed

Zeer goed-matig

Zeer goed-matig

Saasveld, plan Diezelkamp

Zeer goed-goed

Zeer goed-goed

Zeer goed-goed

Deurningen, bestaand

Zeer goed-goed

Zeer goed-goed

Zeer goed-goed

 

Deurningen, plan ‘Noord-Deurningen’

Zeer goed-goed

Zeer goed-goed

Zeer goed-goed

Deurningen, plan

‘Deurninger Es’

Zeer goed-goed

Zeer goed-goed

Zeer goed-goed

Tabel 11: milieukwaliteit – toekomstige situatie(s)

 

Opmerking. De geurbelasting is berekend met het programma V-Stacks gebied. Dit programma berekent de verspreiding van geur vanuit meerdere veehouderijbedrijven in het gebied c.q. binnen het rekenmodel gedefinieerde raster. Het raster is opgebouwd uit gridpunten. Op deze gridpunten wordt de geurbelasting berekend. Het maximaal aantal gridpunten voor het gehele raster bedraagt 2.500.

Bij de berekening van de achtergrondbelasting is gekozen voor een raster met 2.500 gridpunten dat het hele grondgebied van de gemeente Dinkelland beslaat. Bij de berekening van de voorgrondbelasting is gekozen voor een verfijning van een raster ook weer met 2.500 gridpunten dat uitsluitend het gebied rondom de betreffende veehouderij beslaat.

Als de afstand tussen de gridpunten groter is, zoals bij de berekening van de achtergrondbelasting , dan wordt het extrapoleren van de tussenliggende waarden minder betrouwbaar c.q. kan anders zijn dan bij een berekening waarbij slechts een klein gebied wordt beschouwd, zoals bij de berekening van de voorgrondbelasting.

In deze situatie is per berekening een optimum bepaald tussen de grootte van het gebied en de mate van verfijning die is gewenst.

8.4.6 Woon- en leefklimaat geurcontouren intensieve veehouderijbedrijven

De wettelijke geurnorm van 3 ouE/m3 binnen de bebouwde kom mag worden verhoogd naar maximaal 14 ouE/m3. De wettelijke geurnorm voor het buitengebied bedraagt

14 ouE/m3 en mag worden verhoogd naar maximaal 35 ouE/m3. Het is aan de gemeenteraad die dat acceptabele geurhinderniveau voor een bepaald gebied bepaalt. Dit gebeurt op basis van deze geurgebiedsvisie.

 

In zijn algemeenheid zorgt het verhogen van een geurnorm ervoor dat de geurcirkel van een intensieve veehouderij kleiner wordt. Veehouderijbedrijven hebben hierdoor meer uitbreidingsmogelijkheden. Omgekeerd wordt hiermee tevens ruimte gecreëerd voor ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van veehouderijbedrijven. Deze kunnen, nu de geurcirkel kleiner wordt, dichterbij deze bedrijven worden gerealiseerd. Het woon- en leefklimaat zal echter minder goed worden, omdat door middel van de geurverordening een hogere geurbelasting wordt toegestaan. Echter dit is wettelijk mogelijk, mits er sprake blijft van een acceptabel woon- en leefklimaat.

 

Er kan worden gesteld dat 14 ouE/m3 de uiterste waarde is om geurhinder veroorzaakt door intensieve dieren te voorkomen binnen de bebouwde kom en dat 35 ouE/m3 de uiterste waarde is voor het buitengebied. Wanneer gebruik wordt gemaakt van de maximale aangepaste waarde van 6 ouE/m3 voor bebouwde kommen, betekent het dat sprake is van 14% geurgehinderden, waarbij het woon- en leefklimaat redelijk goed is te noemen. Immers de voorgrondbelasting is voor de meeste gebieden leidend voor het ter plaatse geldende woon- en leefklimaat.

 

Dit geldt niet voor de volgende bebouwde kommen: ‘Weerselo-bestaand’, ‘Saasveld- bestaand’, ‘Ootmarsum-bestaand’. In deze gebieden is de achtergrondbelasting bepalend. Bij

 

een maximale waarde van 6 ouE/m3 voor bebouwde kommen betekent het dat er in deze gevallen sprake is van 8% geurgehinderden, waarbij het woon- en leefklimaat nog steeds goed is te noemen. Nu volgens artikel 6 van de Wgv de wettelijke waarde van 3 ouE/m3 maximaal mag worden opgehoogd naar 14 ouE/m3, dat gelijk staat aan 25% geurgehinderden, is het verantwoord om in de geurverordening de wettelijke norm op te hogen naar 6 ouE/m3. Als informatiebron zijn hiervoor de bijlagen 6 en 7 van de Handreiking behorende bij de Wgv geraadpleegd.

 

Om op basis van de achtergrondbelasting uitspraken te kunnen doen over het woon- en leefklimaat heeft tevens een doorrekening plaatsgevonden van de bronnen die knelpunten veroorzaken op de woonkernen en de ruimtelijk te ontwikkelen plangebieden. Van deze bronnen, 3 stuks in totaal, is de huidige voorgrondbelasting in beeld gebracht. Gekoppeld aan de gewenste ruimtelijke inrichting van de gemeente volgens hoofdstuk 5 van deze geurgebiedsvisie en rekening houdend met het GGD-advies, vindt de gemeente Dinkelland het verantwoord om ten aanzien van de ruimtelijke plangebieden de wettelijke waarde te verhogen van 3 naar 6 ouE/m3. Daarmee worden de knelpuntsituaties opgelost.

 

De gemeente Dinkelland kiest ervoor om de wettelijke norm van 14 ouE/m3 te handhaven voor het buitengebied. Immers naast het realiseren van een acceptabel woon- en leefklimaat voor de ruimtelijk te ontwikkelen plangebieden en de bestaande woonkernen is de andere doelstelling van het geuronderzoek dat de veehouderijbedrijven voldoende uitbreidingsmogelijkheden blijven behouden.

8.4.7 Woon- en leefklimaat vaste afstanden intensieve veehouderij

Voor de minimaal vereiste afstand van veehouderijen tot geurgevoelige objecten behorend tot (voormalige) veehouderijen blijft de standaard vaste afstand op grond van artikel 3 tweede lid van de Wgv gelden. Uitzondering hierop zijn de bedrijven die nu niet voldoen aan de vereiste wettelijke afstand vanwege geurgevoelige objecten die momenteel binnen de wettelijke minimale afstanden zijn gelegen. Van deze categorie bedrijven wordt middels de geurverordening de wettelijke afstanden gehalveerd naar 25 meter voor het buitengebied en naar 50 meter voor de bebouwde kom, met als voorwaarde dat een eventuele toekomstige uitbreiding wel op respectievelijk 100 meter en 50 meter plaatsvindt, zijnde de wettelijke vaste minimale afstanden. Daarbij wordt onder ‘toekomstige uitbreiding’ verstaan: ‘de uitbreiding, die plaatsvindt na de datum van inwerkingtreding van de geurverordening’.

 

In het kader van planologische procedures dient een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te worden gegarandeerd. In beginsel wordt voor geurgevoelige objecten in het buitengebied een geurbelasting van maximaal 14,0 oudour units per kubieke meter lucht aangemerkt als aanvaardbaar.

Voor eventueel in de toekomst te saneren agrarische bedrijven waar een woonbestemming aan wordt toegekend en voor plattelandswoningen als bedoeld in de Wet plattelandswoningen kan een hogere milieukwaliteit dan 14,0 odour units per kubieke meter lucht aanvaardbaar zijn. Voor deze gevallen zal per situatie een afweging over de aanvaardbare geurbelasting worden gemaakt.

8.4.8 Conclusie verhoging geurbelasting intensieve veehouderijen voor bebouwde kommen

De gemeente Dinkelland is van mening dat het verantwoord is om voor de te ontwikkelen plangebieden, die direct grenzen aan de woonkernen (volgens hoofdstuk 5 van deze geurgebiedsvisie) de wettelijke waarde van 3 ouE/m3 te verhogen naar 6 ouE/m3, zie ook

paragraaf 8.4.6.

 

Met de verhoging van de wettelijke waarde voor de te ontwikkelen plangebieden blijft namelijk nog steeds een acceptabel woon- en leefklimaat gegarandeerd en wordt tevens rekening gehouden met het GGD-advies. De wettelijke waarde van 14 ouE/m3 voor het buitengebied blijft gehandhaafd.

9 Conclusie

In paragraaf 2.2 van deze geurgebiedsvisie is de volgende doelstelling geformuleerd:

 

‘In deze geurgebiedsvisie moet naar voren komen dat een acceptabel woon- en leefklimaat wordt gerealiseerd in de nog te ontwikkelen woningbouw- en bedrijvenlocaties en dat veehouderijen voldoende uitbreidingsmogelijkheden blijven behouden’

 

Om veehouderijen voldoende ruimte te kunnen blijven geven en te zorgen voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor de toekomstige geurgevoelige objecten is door middel van nader onderzoek gekomen tot de volgende aanbevelingen, die juridisch vertaald worden in een geurverordening.

 

  • voor de ruimtelijke plannen volgens hoofdstuk 5 van deze geurgebiedsvisie de wettelijke norm van 3 ouE/m3 te verhogen naar 6 ouE/m3;

  • het buitengebied de wettelijke norm van 14 ouE/m3 te handhaven;

  • voor geurgevoelige objecten behorend bij voormalige andere veehouderijen de wettelijke minimale afstanden van respectievelijk 100 meter en 50 meter te handhaven met daarbij de uitzondering conform de systematiek voor burgerwoningen, zoals hierna onder ‘uitzondering’ genoemd;

  • voor de bebouwde kommen en het buitengebied de wettelijke minimale afstanden van respectievelijk 100 meter en 50 meter te handhaven met daarbij de volgende:

uitzondering

‘veehouderijbedrijven die moeten voldoen aan vaste minimale afstanden en die ‘op slot’ zitten vanwege geurgevoelige objecten die nu al binnen een vaste-afstand-geurcontour zijn gelegen, gelden aangepaste vaste minimale afstanden van 50 meter (bebouwde kom) en 25 meter (buitengebied) met als voorwaarde dat een eventuele toekomstige uitbreiding wel op respectievelijk 100 meter en 50 meter plaatsvinden, zijnde de wettelijke vaste minimale afstanden. Daarbij wordt onder ‘toekomstige uitbreiding’ verstaan, die uitbreiding, die plaatsvindt na de datum van inwerkingtreding van de geurverordening’


1

Ruimtelijke plangebieden volgens hoofdstuk 6 van de geurgebiedsvisie