Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
De Wolden

Algemene subsidieverordening gemeente De Wolden

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieDe Wolden
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingAlgemene subsidieverordening gemeente De Wolden
CiteertitelAlgemene subsidieverordening gemeente De Wolden
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

artikel 149 van de Gemeentewet

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-02-202401-01-2024Nieuwe regeling

25-01-2024

gmb-2024-49820

Tekst van de regeling

Intitulé

Algemene subsidieverordening gemeente De Wolden

De raad van de gemeente DE WOLDEN;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders;

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet;

Besluit vast te stellen de volgende verordening:

Algemene subsidieverordening gemeente De Wolden

 

Artikel 1. Definities

  • 1.

    In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a.

      Awb: Algemene wet bestuursrecht;

    • b.

      begrotingssubsidie: subsidie op basis van artikel 4:23, derde lid, onder c van de Awb;

    • c.

      controleverklaring: accountantsverklaring als bedoeld in Boek 2, artikel 393, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek;

    • d.

      de-minimissteun: : steun die wordt verstrekt op basis van Verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag op de-minimissteun (PbEU L 352/1); Verordening (EU) nr. 2019/316 van de Commissie tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1408/2013 van de Commissie van 18 december 2013 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag op de-minimissteun in de landbouwproductiesector (PbEU L 51 I/1); Verordening (EU) nr. 717/2014 van de Commissie van 27 juni 2014 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag op de-minimissteun in de visserij- en aquacultuursector (PbEU L 190/45), of Verordening (EU) 2018/1923 van de Commissie van 7 december 2018 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun verleend aan diensten van algemeen economisch belang verrichtende ondernemingen (PbEU L 313/2);

    • e.

      egalisatiereserve: reserve bedoeld om toekomstige fluctuaties in de kosten op te kunnen vangen;

    • f.

      college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Wolden;

    • g.

      incidentele subsidie: subsidie die op basis van artikel 4:23, derde lid, onder d van de Awb wordt verstrekt;

    • h.

      jaarlijkse subsidie: subsidie die per (boek)jaar of voor een bepaalde periode van maximaal vier jaar wordt verstrekt;

    • i.

      onderneming: ieder eenheid, ongeacht haar rechtsvorm of wijze van financiering, die een (economische) activiteit uitoefent;

    • j.

      staatssteun: Europees steunkader bestaande uit mededeling, richtsnoer, kaderregeling, besluit of vrijstellingsverordening op het gebied van staatssteun die de Europese Commissie of de Raad van de Europese Unie, gelet op de artikelen 106, derde lid, 107, 108 of 109 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie heeft vastgesteld, waaronder de Algemene groepsvrijstellingsverordening: Verordening (EU) nr. 2017/1084 van de Commissie tot wijziging van Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU L 156/1); de Landbouw vrijstellingsverordening: Verordening (EU) nr. 702/2014 van de Commissie van 25 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU L 193/1); en de Visserij vrijstellingsverordening: Verordening (EU) nr. 1388/2014 van de Commissie van 16 december 2014 waarbij bepaalde categorieën steun voor ondernemingen die actief zijn in de productie, de verwerking en de afzet van visserij- en aquacultuurproducten, op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU L 369/37);

    • k.

      subsidieregeling: nadere regels omtrent de verstrekking van subsidie;

    • l.

      verdrag: Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (PbEu C 326/47).

Artikel 2. Reikwijdte

  • 1.

    Deze verordening is van toepassing op de verstrekking van subsidies door het college, met uitzondering van subsidies waarvoor bij afzonderlijke verordening een uitputtende regeling is getroffen en subsidies als bedoeld in artikel 4:23, derde lid, van de wet (subsidies waarvoor geen wettelijke grondslag nodig is).

  • 2.

    Ten aanzien van subsidies als bedoeld in artikel 4:23, derde lid, van de wet (subsidies waarvoor geen wettelijke grondslag nodig is) kan het college bepalen dat deze verordening geheel of gedeeltelijk van toepassing is.

Artikel 3. Subsidieregelingen

  • 1.

    Het college kan bij nadere regeling (subsidieregeling) vaststellen welke activiteiten in aanmerking kunnen komen voor subsidie.

  • 2.

    Een subsidieregeling bepaalt:

    • a.

      de wijze van verdeling;

    • b.

      waaraan de subsidieaanvragen worden getoetst;

    • c.

      hoe de subsidie wordt berekend;

    • d.

      hoe de subsidiebedragen worden uitbetaald.

Artikel 4. Staatssteunregels

  • 1.

    Voor zover dat ten behoeve van het voldoen aan een Europees steunkader noodzakelijk is, kan het college bij subsidieregeling afwijken van deze verordening en deze aanvullen.

  • 2.

    Bij subsidieregelingen waarbij is bepaald dat toepassing kan worden gegeven aan een Europees steunkader, verwijst de subsidieregeling naar het desbetreffende steunkader.

  • 3.

    Bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, verwijst de verleningsbeschikking naar de toepasselijke bepalingen van het steunkader.

  • 4.

    Bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, komen alleen de activiteiten, doelstellingen, resultaten en kosten voor vergoeding in aanmerking die voldoen aan de eisen van het desbetreffende steunkader.

  • 5.

    Bij subsidies waarop de de-minimisverordening van toepassing is, komen ondernemingen alleen in aanmerking voor subsidie die voldoen aan de voorwaarden van de de-minimisverordening.

Artikel 5. Subsidieplafond en begrotingsvoorbehoud

  • 1.

    Het college kan subsidieplafonds vaststellen. In dat geval bepaalt het college bij subsidieregeling de wijze van verdeling van de betrokken subsidie.

  • 2.

    Het college kan een subsidieplafond verlagen als:

    • a.

      het subsidieplafond wordt vastgesteld voordat de begroting voor het betrokken jaar is vastgesteld of goedgekeurd; en

    • b.

      de subsidieaanvragen waarop het subsidieplafond betrekking heeft, moeten worden ingediend voordat de begroting voor het betrokken jaar is vastgesteld of goedgekeurd.

  • 3.

    Bij de bekendmaking van een subsidieplafond dat kan worden verlaagd overeenkomstig het vorige lid, wordt gewezen op de mogelijkheid van verlaging en de gevolgen daarvan voor reeds ingediende aanvragen.

  • 4.

    Een subsidie ten laste van een begroting die nog niet is vastgesteld of goedgekeurd, wordt verleend onder de voorwaarde dat voldoende middelen op de begroting beschikbaar zullen worden gesteld. Bij de verleningsbeschikking wordt daarop gewezen.

Artikel 6. Aanvraag

  • 1.

    Een aanvraag om subsidie wordt schriftelijk, via email of via digitaal voorgeschreven wijze (subsidieportaal) ingediend bij het college. Als hiervoor een aanvraagformulier is vastgesteld geschiedt dit met gebruikmaking daarvan.

  • 2.

    Bij de aanvraag legt de aanvrager in ieder geval de volgende gegevens over:

    • a.

      een beschrijving van de activiteiten waarvoor de subsidie wordt aangevraagd;

    • b.

      de doelen en resultaten welke met die activiteiten worden nagestreefd, en hoe de activiteiten daaraan bijdragen;

    • c.

      een begroting van de kosten en dekking van de activiteit. De begroting bevat een opgave van bij anderen aangevraagde subsidies of vergoedingen ten behoeve van dezelfde activiteiten, onder vermelding van de stand van zaken daarvan;

    • d.

      als de aanvrager een onderneming is en staatsmiddelen van toepassing zijn:

      i. een opgave van subsidies, vergoedingen of tegemoetkomingen in welke vorm ook, die al zijn of zullen worden ontvangen voor de activiteiten waarvoor de subsidie wordt aangevraagd;

      ii. een verklaring als bedoeld in de verordening met betrekking tot de-minimissteun (de-minimisverklaring);

    • e.

      als het een subsidie betreft die per boekjaar aan een rechtspersoon wordt verstrekt, de stand van de egalisatiereserve op het moment van de aanvraag.

  • 3.

    Een rechtspersoon die voor de eerste keer subsidie aanvraagt, legt tevens over:

    • a.

      een exemplaar van de oprichtingsakte;

    • b.

      een exemplaar van de meest recente statuten;

    • c.

      een recent uittreksel uit de Kamer van Koophandel;

    • d.

      het jaarverslag van voorgaand jaar;

    • e.

      de jaarrekening van voorgaand jaar;

    • f.

      de balans van voorgaand jaar.

  • 4.

    Een rechtspersoon die korter dan één jaar bestaat en die voor de eerste keer subsidie aanvraagt is vrijgesteld van het derde lid onder d, e en f.

  • 5.

    Bij subsidieregeling kan van de voorgaande leden worden afgeweken.

 

Artikel 7. Aanvraagtermijn

  • 1.

    Indien een aanvraag voor een eenmalige subsidie niet uiterlijk 8 weken voorafgaand aan de activiteit of het tijdvak waarvoor de subsidie wordt aangevraagd, wordt ingediend, kan het college besluiten de aanvraag niet in behandeling te nemen. Van deze termijn van 8 weken kan bij subsidieregeling worden afgeweken.

  • 2.

    Een aanvraag om een subsidie die per kalenderjaar wordt verstrekt, wordt ingediend uiterlijk 1 juni voorafgaand aan het kalenderjaar of de kalenderjaren waarop de aanvraag betrekking heeft.

  • 3.

    Bij subsidieregeling kunnen andere termijnen worden gesteld.

Artikel 8. Beslistermijn

  • 1.

    Het college beslist op een aanvraag om een subsidie als bedoeld in artikel 7, eerste lid, uiterlijk binnen 8 weken, nadat de aanvraag is ontvangen.

  • 2.

    Het college beslist op een aanvraag om een subsidie als bedoeld in artikel 7, tweede lid, uiterlijk vóór 31 december van het jaar waarin de aanvraag is ingediend.

  • 3.

    Bij subsidieregeling kunnen andere termijnen worden gesteld.

  • 4.

    Bij aanvragen om een subsidie die overeenkomstig artikel 108, derde lid, van het Verdrag worden aangemeld bij de Europese Commissie wordt de termijn verdaagd totdat de Europese Commissie een eindbeslissing heeft genomen.

  • 5.

    De termijn genoemd onder lid 1 kan eenmalig met een termijn van vier weken worden verlengd. Dit wordt schriftelijk kenbaar gemaakt aan de aanvrager.

Artikel 9. Weigerings-, intrekkings- en terugvorderingsgronden

  • 1.

    Onverminderd de artikelen 4:25, tweede lid, en 4:35 van de wet weigert het college de subsidie in ieder geval:

    • a.

      als de Europese Commissie overeenkomstig artikel 108, derde lid, van het Verdrag heeft vastgesteld dat de subsidie onverenigbaar is met de interne markt;

    • b.

      als het betreft een aanvrager tegen wie een bevel tot terugvordering uitstaat ingevolge een eerdere beschikking van de Europese Commissie waarin de steun van Nederland onrechtmatig en onverenigbaar met de interne markt is verklaard.

  • 2.

    Onverminderd het vorige lid weigert het college de subsidie in ieder geval als de subsidieverstrekking in strijd zou zijn met een Europees steunkader omdat:

    • a.

      subsidie verstrekt zou worden aan een aanvrager die een onderneming drijft die in moeilijkheden verkeert als bedoeld in het desbetreffende steunkader, of

    • b.

      de subsidie geen stimulerend effect heeft als bedoeld in het desbetreffende steunkader.

  • 3.

    Onverminderd de vorige leden kan het college de subsidie verder in ieder geval weigeren:

    • a.

      als de te subsidiëren activiteiten niet of niet in overwegende mate gericht zijn op de gemeente of haar ingezetenen of als ze onvoldoende ten goede komen aan de gemeente of haar ingezetenen;

    • b.

      als niet is aangetoond dat de subsidie noodzakelijk is voor het verrichten van de activiteiten waarvoor deze wordt gevraagd;

    • c.

      in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur;

    • d.

      als de aanvraag niet voldoet aan regels die zijn gesteld om voor subsidie in aanmerking te komen;

    • e.

      als de subsidieverstrekking in strijd zou zijn met een wettelijk voorschrift;

    • f.

      als de subsidieverstrekking niet is toegestaan totdat de Europese Commissie met toepassing van artikel 108, derde lid, van het Verdrag heeft vastgesteld dat de subsidie verenigbaar is met de interne markt;

    • g.

      in de bij de betrokken subsidieregeling bepaalde gevallen.

  • 4.

    Het college kan een subsidie in ieder geval intrekken in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.

  • 5.

    Een subsidie die is verleend of vastgesteld wordt ingetrokken, indien sprake is van ongeoorloofde staatssteun. Het college vordert een subsidie met rente terug als dit nodig is ter uitvoering van een terugvorderingsbesluit van de Europese Commissie of een onherroepelijke uitspraak.

Artikel 10. Verantwoording

Voor zover dit niet is bepaald bij subsidieregeling, wordt bij de verleningsbeschikking vermeld op welke wijze de subsidieontvanger de besteding van de subsidie dient te verantwoorden.

Artikel 11. Algemene verplichtingen van subsidieontvanger

  • 1.

    Als aannemelijk is dat een of meer van de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht of dat niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan, meldt de subsidieontvanger dat onverwijld schriftelijk aan het college.

  • 2.

    De subsidieontvanger behoeft de toestemming van het college voor handelingen als vermeld in artikel 4:71 van de wet.

  • 3.

    Een subsidieontvanger informeert het college onverwijld schriftelijk over:

    • a.

      beslissingen of procedures die zijn gericht op de beëindiging van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, of tot ontbinding van de gesubsidieerde rechtspersoon;

    • b.

      relevante wijzingen in de financiële en organisatorische verhouding met derden;

    • c.

      ontwikkelingen die ertoe kunnen leiden dat de subsidieontvanger de aan de subsidie verbonden verplichtingen niet, niet tijdig of niet geheel zal kunnen nakomen;

    • d.

      wijziging van de statuten voor zover het betreft de vorm van de gesubsidieerde rechtspersoon, de persoon van de bestuurder of bestuurders, en het doel van de rechtspersoon.

Artikel 12. Egalisatiereserve

  • 1.

    Het is de onderneming aan wie een jaarlijkse subsidie is verstrekt, toegestaan om een egalisatiereserve ten laste van de gemeentelijke subsidie te vormen.

  • 2.

    Het verschil tussen de vastgestelde gemeentelijke subsidie en de werkelijke kosten van activiteiten waarvoor deze subsidie werd verleend, komt ten gunste onderscheidenlijk ten laste van een apart ingestelde egalisatiereserve dat alleen is opgebouwd uit gemeentelijke subsidie.

  • 3.

    De omvang van de egalisatiereserve bedraagt niet meer dan 20% van de verleende subsidie.

  • 4.

    De in lid 1 genoemde egalisatiereserve kan uitsluitend na schriftelijke toestemming van het college worden aangewend.

  • 5.

    Na afloop van de periode waarvoor subsidie is verleend, dan wel na beëindiging van de subsidierelatie restitueert de subsidieontvanger het bedrag van deze reserve binnen een redelijke termijn zoals deze tussen het college en de subsidieontvanger wordt afgesproken.

  • 6.

    In afwijking van de leden 1, 2 en 3 van dit artikel is het een onderneming die een jaarlijkse subsidie ter dekking van exploitatiekosten ontvangt, toegestaan een totaal aan reserves ter hoogte van maximaal 20% van de jaarlijkse exploitatielasten aan te houden.

  • 7.

    Indien de in lid 6 genoemde totaal aan opgebouwde reserves hoger zijn dan 20% van de jaarlijkse exploitatielasten, wordt door het college de subsidie op een lager bedrag vastgesteld. Dit gebeurt naar evenredigheid van het aandeel dat de verleende subsidie heeft in het totaal aan subsidie inkomsten van die onderneming.

  • 8.

    Het college kan bij beschikking afwijken van het bepaalde in het derde en het zevende lid.

Artikel 13. Aan een subsidie te verbinden bijzondere verplichtingen

  • 1.

    Aan een beschikking tot subsidieverlening kunnen verplichtingen worden verbonden over het beheer en gebruik van hetgeen met de subsidie tot stand is gebracht.

  • 2.

    Bij subsidies hoger dan € 50.000, verleend voor activiteiten die meer dan een jaar in beslag nemen, kan de verplichting worden opgelegd tot het tussentijds afleggen van rekening en verantwoording over de tot dan verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten. De verantwoording wordt niet vaker dan één keer per jaar verlangd.

  • 3.

    Bij subsidieregeling of verleningsbeschikking kunnen aan de subsidieontvanger ook andere verplichtingen dan genoemd in artikel 4:37, eerste lid, van de wet worden opgelegd, voor zover deze strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie. In de toelichting bij de subsidieregeling wordt uiteengezet waarom daartoe wordt overgegaan.

  • 4.

    Bij subsidieregeling kunnen verplichtingen die niet strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie aan de subsidie worden verbonden, voor zover deze verplichtingen betrekking hebben op de wijze waarop of de middelen waarmee de gesubsidieerde activiteit wordt verricht. In de toelichting bij de subsidieregeling wordt uiteengezet waarom daartoe wordt overgegaan.

  • 5.

    Bij subsidieregeling of verleningsbeschikking kan worden bepaald dat de subsidieontvanger, voor zover het verstrekken van de subsidie heeft geleid tot vermogensvorming, daarvoor aan het college een vergoeding verschuldigd is als zich een gebeurtenis voordoet als bedoeld in artikel 4:41, tweede lid, van de wet. Daarbij wordt tevens aangegeven hoe de hoogte van de vergoeding wordt bepaald.

Artikel 14. Eindverantwoording subsidies tot en met € 7.500

  • 1.

    Subsidies tot en met € 7.500 worden door het college direct vastgesteld of verleend en – tenzij toepassing wordt gegeven aan het volgende lid – binnen 8 weken nadat de activiteiten uiterlijk moeten zijn verricht, ambtshalve vastgesteld.

  • 2.

    Als bij verleningsbeschikking de subsidieaanvrager wordt verplicht om op de daarbij aangegeven wijze aan te tonen dat de activiteiten waarvoor de subsidie wordt verstrekt zijn verricht en dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen, vindt de vaststelling plaats binnen 8 weken nadat de gevraagde inlichtingen zijn verstrekt.

  • 3.

    In geval van verlening van een subsidie van ten hoogste € 7.500 wordt een voorschot verstrekt ter hoogte van de verleende subsidie.

Artikel 15. Eindverantwoording subsidies boven de € 7.500

  • 1.

    Bij subsidies van meer dan € 7.500 dient de subsidieontvanger een aanvraag tot vaststelling in:

    • a.

      in geval van een subsidie die per kalenderjaar wordt verstrekt, uiterlijk 30 april van het jaar dat volgt op het betrokken kalenderjaar;

    • b.

      in alle andere gevallen uiterlijk 13 weken nadat de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht, een aanvraag tot vaststelling in.

  • 2.

    Bij subsidieregeling kan afgeweken worden van de onder lid 1 genoemde termijnen.

  • 3.

    De aanvraag bevat:

    • a.

      een inhoudelijk verslag waaruit blijkt in hoeverre de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht en aan de verplichtingen is voldaan;

    • b.

      een overzicht van opgave van de gesubsidieerde activiteiten en de hieraan verbonden uitgaven en inkomsten (financieel verslag of jaarrekening).

    • c.

      een balans van het afgelopen subsidietijdvak met een toelichting daarop;

    • d.

      voor subsidies van meer dan € 100.000 tevens een controleverklaring, opgesteld door een onafhankelijke accountant.

  • 4.

    Bij subsidieregeling kan worden bepaald dat op een andere manier wordt aangetoond in hoeverre de activiteiten zijn verricht en aan de verplichtingen is voldaan.

  • 5.

    Bij subsidieregeling kunnen andere termijnen worden vastgesteld of andere gegevens worden verlangd.

  • 6.

    Bij besluit van het college is het mogelijk om maximaal twee opeenvolgende jaren af te zien van de onder lid 3 onder d genoemde verplichting.

Artikel 16. Subsidievaststelling subsidies van meer dan € 7.500

  • 1.

    Het college stelt een subsidie van meer dan € 7.500 vast binnen 13 weken na de ontvangst van een aanvraag tot subsidievaststelling, tenzij bij subsidieregeling anders is bepaald.

  • 2.

    Deze termijn kan eenmaal voor ten hoogste 8 weken worden verdaagd.

  • 3.

    Bij subsidieregeling kunnen categorieën subsidieontvangers worden aangewezen waarvoor de subsidie direct wordt vastgesteld zonder dat een aanvraag tot subsidievaststelling hoeft te worden ingediend.

  • 4.

    Indien een aanvraag tot subsidievaststelling niet voor het in artikel 15, eerste lid, onder a of b, is ingediend, kan het college de subsidieontvanger schriftelijk een nieuwe termijn stellen van 6 weken. Als de aanvraag niet binnen deze termijn wordt ingediend, kunnen zij overgaan tot ambtshalve vaststelling.

  • 5.

    Ambtshalve vaststelling vindt plaats op maximaal 80% van het bedrag waarop de subsidie zou zijn vastgesteld bij tijdige indiening van de aanvraag tot subsidievaststelling.

Artikel 17. Berekening van uurtarieven, uniforme kostenbegrippen

  • 1.

    Als bij de bepaling van de subsidiabele kosten gebruik wordt gemaakt van uurtarieven, worden deze door de subsidieaanvrager berekend met gebruikmaking van een bij subsidieregeling voorgeschreven berekeningswijze.

  • 2.

    Bij het hanteren van kostenbegrippen bij de berekening van uurtarieven wordt uitgegaan van de bij subsidieregeling voorgeschreven definities.

  • 3.

    Bij subsidie waarop een Europees steunkader van toepassing is, komen alleen die tarieven en kostenbegrippen in aanmerking die voldoen aan de eisen van het toepasselijke steunkader.

Artikel 18. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien onverkorte toepassing zou leiden tot onbillijkheden van overwegende aard.

Artikel 19. Slotbepalingen

 

  • 1.

    De Algemene subsidieverordening gemeente De Wolden 2015 wordt ingetrokken.

  • 2.

    Subsidieregelingen gebaseerd op artikel 3 van de Algemene subsidieverordening De Wolden 2015 worden geacht te berusten op artikel 3 van deze verordening.

  • 3.

    Op aanvragen om subsidie die zijn ingediend vóór 1 januari 2024 zijn de bepalingen van de Algemene subsidieverordening gemeente De Wolden 2015 van toepassing. Het college kan echter voor deze aanvragen de Algemene subsidieverordening gemeente de Wolden toepassen, indien dit een voordeel voor aanvrager oplevert.

  • 4.

    Deze verordening treedt in werking een dag na bekendmaking en werkt terug tot 1 januari 2024.

  • 5.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene subsidieverordening gemeente De Wolden.

Zuidwolde, 25 januari 2024.

 

De raad voornoemd,

 

griffier, voorzitter,

J. van Roeden-Hoekstra, Inge C.J. Nieuwenhuizen

Toelichting

Algemeen

De Algemene subsidieverordening gemeente De Wolden heeft als doel een algemeen kader te geven voor alle subsidieverstrekkingen, in aanvulling op titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht. De Awb schrijft een aantal zaken omtrent subsidie dwingend voor, maar bevat ook een aantal facultatieve bepalingen die alleen gelden als die in een subsidieregeling en/of de beschikking worden opgenomen. Naast de bepalingen van deze ASV zijn ook de bepalingen uit de Awb van toepassing.

De ASV biedt een algemeen kader voor de subsidieverstrekking. In een subsidieregeling kunnen aanvullende bepalingen en voorwaarden worden opgenomen. Daarnaast kunnen in een subsidiebeschikking aanvullende verplichtingen en voorwaarden zijn opgenomen.

Artikelsgewijs

Artikel 1. Definities

In dit artikel is een aantal definities opgenomen. Deze definities gelden niet alleen voor deze verordening, maar ook voor de hierop te baseren regelingen. Deze definities zullen dus niet nogmaals in de verschillende subsidieregelingen opgenomen hoeven te worden. Ook kan hier niet van worden afgeweken.

Er is geen definitie opgenomen van subsidie. Wat onder een subsidie moet worden verstaan, is omschreven in artikel 4:21 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Kenmerken van een subsidie zijn dat er aanspraak is op financiële middelen, door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten. Overigens: ook garanties en leningen kunnen onder het subsidiebegrip vallen (zie CBb 06-10-2016, ECLI:NL:CBB:2016:317 en CBb 01-05-2018, ECLI:NL:CBB:2018:237).

Artikel 2. Reikwijdte

Eerste lid

Met het eerste lid krijgt het college de bevoegdheid overgedragen om te besluiten over het verstrekken van subsidies waarop de Algemene subsidieverordening (hierna: ASV) van toepassing is.

Dit betreft in beginsel alle subsidies, met uitzondering van subsidies waarvoor bij afzonderlijke verordening een uitputtende regeling is getroffen en subsidies waarvoor overeenkomstig artikel 4:23, derde lid, van de Awb geen wettelijke grondslag nodig is. Op grond van dit artikel kan subsidie worden verstrekt in afwachting van de totstandkoming van een wettelijk voorschrift. Verder is subsidieverstrekking zonder wettelijke grondslag mogelijk als de (gemeentelijke) begroting of de toelichting de subsidieontvanger en het maximale subsidiebedrag vermeldt. Tot slot als sprake is van incidentele gevallen, mits de subsidie voor ten hoogste maximaal vier jaar wordt verstrekt.

Tweede lid

Ten aanzien van subsidies waarvoor overeenkomstig artikel 4:23, derde lid, van de Awb geen wettelijke grondslag nodig is (zoals bijvoorbeeld incidentele subsidies) is de ASV in beginsel niet van toepassing. Dit lid geeft het college de bevoegdheid om de ASV (deels) van toepassing te verklaren als daartoe aanleiding bestaat.

Artikel 3. Subsidieregelingen

Met dit artikel krijgt het college de bevoegdheid om in nadere regels, hier en verder subsidieregeling genoemd, de te subsidiëren activiteiten te bepalen. Voor zover het college iets wenst te regelen met betrekking tot de doelgroepen die voor subsidie in aanmerking komen, de berekening van de subsidie en de wijze van uitbetalen, dient dit eveneens in de subsidieregeling te gebeuren.

In andere artikelen van de ASV worden andere bevoegdheden gedelegeerd die betrekking hebben op de inhoud van de subsidieregeling: het afwijken van termijnen, het verbinden van bepaalde verplichtingen aan de subsidie en de wijze van verdelen van het subsidieplafond.

Voor zover het college geen gebruik maakt van de bevoegdheid om nadere regels vast te stellen is het slechts in beperkte mate mogelijk om subsidies te verstrekken. De hoofdregel van de Awb is namelijk dat subsidieverstrekking gebaseerd moet zijn op een wettelijk voorschrift, zoals een subsidieregeling, waarin de te subsidiëren activiteiten staan vermeld. Op grond van artikel 4:23, derde lid, van de Awb bestaan hierop maar vier uitzonderingen:

a. de spoedeisende subsidieverstrekking (tijdelijk, vooruitlopend op de vaststelling van een wettelijk voorschrift);

b. de subsidieverstrekking op grond van een begrotingspost (de begroting dient de subsidieontvanger en het bedrag dat ten hoogste kan worden vastgesteld te vermelden);

c. de incidentele subsidieverstrekking (voor uitzonderlijke gevallen, en als er in beginsel slechts eenmalig subsidie zal worden toegekend);

d. de Europese subsidies (is voor gemeenten nauwelijks van belang).

Artikel 4. Staatssteunregels

Om subsidies onder een Europees steunkader te brengen moet de subsidie op het toepasselijke steunkader worden toegesneden. Daarbij kan het nodig zijn dat er in de subsidieregeling afgeweken wordt van de ASV, of dat deze aangevuld wordt. Het eerste lid maakt het college daartoe bevoegd.

Het tweede en derde lid zijn een uitvloeisel van de eis van de Europese Commissie dat in subsidieregelingen en -beschikkingen die gebruik maken van het Europees steunkader, het toepasselijke kader expliciet wordt vermeld.

Als sprake is van steun die valt onder een Europees steunkader, kunnen uiteraard alleen de activiteiten, doelstellingen, resultaten en kosten voor subsidie in aanmerking komen voor zover die voldoen aan de eisen en voorwaarden van het betreffende steunkader (vierde lid). Net zo goed als dat bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, kunnen ondernemingen alleen in aanmerking komen als de subsidieverstrekking voldoet aan de voorwaarden van het desbetreffende steunkader (vijfde lid).

Artikel 5. Subsidieplafond en begrotingsvoorbehoud

In de artikelen 4:25 tot en met 4:28 van de Awb worden regels gegeven over het subsidieplafond. Met het subsidieplafond wordt potentiële aanvragers duidelijkheid gegeven over hoeveel geld beschikbaar is voor de subsidieverstrekking op grond van een subsidieregeling. Als het plafond is bereikt moet een subsidieaanvraag worden afgewezen. Om die reden is ook bepaald dat het subsidieplafond bekend gemaakt moet zijn voor dat de aanvraagperiode voor de subsidie is gestart.

Als een subsidieplafond na de start van de aanvraagperiode wordt gewijzigd heeft dat in beginsel geen gevolgen voor de aanvragen die al zijn ingediend. Dat is slechts anders als aan de voorwaarde van artikel 4:28 van de Awb wordt voldaan. Deze voorwaarden staan ook in het derde en vierde lid van artikel 5 genoemd.

Bij de bekendmaking van een subsidieplafond moet ook de wijze waarop het geld verdeeld wordt bekend worden gemaakt. De verdelingswijze moet bij op krachtens een wettelijke voorschrift worden bepaald.

De wijze van verdeling wordt niet in de wet bepaald. Wel moet een verdelingswijze in ieder geval voldoen aan het gelijkheidsbeginsel, en aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Een subsidieplafond betekent immers dat er een beperkte hoeveelheid subsidiegeld beschikbaar is. In dat geval – zo heeft de hoogste Nederlandse bestuursrechter geoordeeld – vereist het gelijkheidsbeginsel dat aan alle potentiële gegadigden op enigerlei wijze de ruimte moet worden geboden om naar dit geld mee te dingen.

In de praktijk worden vaak vier verdelingswijzen gebruikt:

  • -

    wie het eerste komt, wie het eerste maalt;

  • -

    verdeling op basis van loting;

  • -

    verdeling op basis van een kwalitatieve beoordeling (tender);

  • -

    verdeling naar rato (de kaasschaafmethode) .

Eerste lid

Het college stelt de subsidieplafonds vast (eerste lid); bij de bekendmaking daarvan wordt tevens de door hen bepaalde wijze van verdelen vermeld (eerste lid in combinatie met artikel 4:26, tweede lid, van de Awb). De wijze van verdelen kan ook worden bekendgemaakt door te verwijzen naar de subsidieregeling waarin de wijze van verdeling is vastgelegd. In dat laatste geval zal verwezen moeten worden naar een reeds geldende subsidieregeling.

In andere gevallen zal geregeld (moeten) zijn dat óf de subsidieregeling en het subsidieplafond gelijktijdig in werking treden óf dat de subsidieregeling weliswaar voor het vaststellen van het subsidieplafond in werking treedt maar dat aanvragen pas ná het vaststellen van het subsidieplafond kunnen worden ingediend. Als dit niet (juist) geregeld is kan het subsidieplafond niet worden tegengeworpen aan aanvragers die hun aanvraag hebben ingediend voor bekendmaking (artikel 4:27, tweede lid, van de Awb). Daarnaast wordt er, indien van toepassing, gewezen op de mogelijkheid het subsidieplafond te verlagen (tweede en derde lid, zie verder hieronder). De raad stelt uiteraard nog steeds de financiële kaders vast (in de begroting). Het is binnen die kaders dat het college vervolgens de subsidieplafonds kan vaststellen.

Het college, dat via artikel 2 de bevoegdheid gedelegeerd heeft gekregen om te besluiten over het verstrekken van subsidies, is verder verplicht – in lijn met de mogelijkheid van artikel 4:34, eerste lid, van de Awb – (in bepaalde gevallen) om bij het gebruik maken van deze gedelegeerde bevoegdheid een begrotingsvoorbehoud te maken (vierde lid).

Tweede, derde en vierde lid

De verlaging van een subsidieplafond heeft in beginsel geen gevolgen voor aanvragen die vóór bekendmaking van de verlaging zijn ingediend (artikel 4:27, tweede lid, van de Awb).

Dat is anders als aan de drie voorwaarden genoemd in artikel 4:28 van de Awb is voldaan:

1) aanvragen voor de desbetreffende subsidie moeten worden ingediend voordat de begroting is vastgesteld of goedgekeurd.

2) verlaging vloeit voort uit vaststelling van de begroting, en

3) de mogelijkheid van verlaging is aangekondigd bij de vaststelling van het oorspronkelijke subsidieplafond.

Om te waarborgen dat het college alleen overgaat tot verlaging van subsidieplafonds als die verlaging ook daadwerkelijk kan worden gebruikt zijn het tweede en derde lid opgenomen. Het komt er op neer dat een subsidieplafond alleen kan worden verlaagd als het oorspronkelijke subsidieplafond is vastgesteld voordat de begroting voor het betrokken jaar is vastgesteld én de aanvragen voor de vaststelling van de begroting moesten zijn ingediend én er bovendien op de mogelijke verlaging wordt gewezen bij de bekendmaking van het plafond.

Artikel 6. Aanvraag

Een subsidie kan alleen naar aanleiding van een aanvraag verstrekt worden. Het is dus niet mogelijk om ambtshalve subsidie te verstrekken aan iemand die daar geen aanvraag voor heeft gedaan.

De minimale vereisten waaraan een aanvraag moet voldoen staan in de artikelen 4:1 tot en met 4:6 van de Awb.

Eerste lid

In het eerste lid is bepaald dat een aanvraag voor subsidie schriftelijk, via email of via digitaal voorgeschreven wijze dient te worden gedaan; en dat als hiervoor een aanvraagformulier is vastgesteld, de aanvraag dan met gebruikmaking van dat formulier gedaan moet worden.

Tweede lid

In het tweede lid is bepaald welke stukken en gegevens bij de aanvraag in elk geval overgelegd dienen te worden. Uiteraard mogen van de aanvrager alleen die gegevens verlangd worden die noodzakelijk zijn voor het beoordelen van de aanvraag; dit volgt uit de Algemene verordening gegevensbescherming (hierna: AVG).

Bij een subsidie aan een onderneming moet voorkomen worden dat subsidie wordt verleend die niet in overeenstemming is met de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU). Daarom zijn een tweetal aanvraagvereisten opgenomen die specifiek voor ondernemingen gelden. Ten eerste, om ontoelaatbare cumulatie te voorkomen wordt een overzicht gevraagd van subsidies, vergoedingen of tegemoetkomingen in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd die al zijn of zullen worden ontvangen voor de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd (tweede lid, onder d, sub 1°). Een subsidie kan namelijk ook uit een garantie, lening, korting op de grondprijs, etc. bestaan. Ten tweede, om subsidie onder een de-minimisverordening te kunnen verlenen moet de onderneming om een de-minimisverklaring gevraagd worden (tweede lid, onder d, sub 2°). Op basis van een ingeleverde de-minimisverklaring dient het college te controleren of verlenen van de subsidie in overeenstemming is met de de-minimisverordening.

Derde lid

Voor een aanvraag door rechtspersonen geldt nog een aantal aanvullende voorwaarden. Een rechtspersoon moet ook een kopie aanleveren van de oprichtingsakte, de statuten en een uittreksel uit het Handelsregister bij de Kamer van Koophandel dat maximaal 8 weken oud is op het moment van het indienen van de aanvraag. Ook moet een rechtspersoon het jaarverslag, de jaarrekening en balans overleggen van het laatste afgesloten boekjaar.

Vierde lid

Rechtspersonen die korter dan één jaar bestaan hebben nog geen (vastgesteld) jaarverslag, jaarrekening en balans en zijn derhalve vrijgesteld van de in lid 3 opgenomen verplichting.

Vijfde lid

In een subsidieregeling kan worden bepaald dat andere of aanvullende gegevens bij de aanvraag worden gevoegd.

Artikel 7. Aanvraagtermijn

De aanvraagtermijnen zijn afhankelijk van het soort subsidie. Er wordt onderscheid gemaakt tussen subsidies die per kalenderjaar of per boekjaar worden verstrekt, en andersoortige subsidies.

Eerste lid

Voor een eenmalige subsidie dient de aanvraag minimaal 8 weken voorafgaande aan de activiteit worden ingediend. Bij subsidieregeling kan hiervan worden afgeweken.

Tweede lid

De aanvraag van een boekjaarsubsidie en van een begrotingssubsidie moet uiterlijk op 1 juni zijn ingediend voorafgaan aan het jaar waarvoor de subsidie is bedoeld. Deze termijn hangt nauw samen met het voorbereidingsproces van de gemeentebegroting, en met het beoordelings- en verleningsproces binnen de gemeente.

Derde lid

Bij subsidieregeling kan het college besluiten af te wijken van de aanvraagtermijnen die vastgesteld zijn in het eerste tot en met tweede lid.

Artikel 8. Beslistermijn

In de Awb staat geen strikte beslistermijn voor een subsidieaanvraag. Om duidelijkheid te verschaffen aan de aanvragers zijn deze termijnen wel in de Asv opgenomen. Daarbij is onderscheid gemaakt naar de aard van de subsidie.

Derde lid

In een subsidieregeling kan van deze beslistermijnen worden afgeweken. Er kan een kortere maar ook een langer termijn worden gekozen.

Vierde lid

De beslistermijn bij aanvragen om een subsidie die bij de Europese Commissie aangemeld worden, wordt verdaagd totdat de Europese Commissie een eindbeslissing heeft genomen. Dit om te voorkomen dat subsidie wordt verleend die niet in overeenstemming is met de artikelen 107 en 108 van het VWEU en vervolgens teruggevorderd dient te worden.

Artikel 9. Weigerings-, intrekkings- en terugvorderingsgronden

In het eerste lid worden de algemeen geldende weigeringsgronden van de artikelen 4:25, tweede lid, en 4:35 van de Awb, met nadere verplichte gronden aangevuld.

Eerste lid

Ondanks dat er sprake is van staatssteun is het soms mogelijk om steun te verstrekken op basis van een vrijstellingsverordening, waardoor het college kan volstaan met een lichte kennisgevingsprocedure. Als dat niet mogelijk is, kan goedkeuring van de Europese Commissie gevraagd worden via een formele aanmelding. Als de Europese Commissie de steun echter niet goedkeurt, dan moet het college overgaan tot weigering (vandaar de verplichte weigeringsgrond in het eerste lid, onder a).

Bepaalde Europese steunkaders verbieden – als er een bevel tot terugvordering uitstaat – alleen het verlenen van staatsteun onder de betreffende verordening; niet het verlenen van subsidies in het algemeen. Door de in het eerste lid, onder b, gekozen formulering van de weigeringsgrond in combinatie met het verplichtende karakter komt het in de ASV echter neer op een – op zichzelf verdedigbare – verbreding van de weigeringsgrond tot het verlenen van subsidies in het algemeen (als er een bevel tot terugvordering uitstaat).

Tweede lid

In het tweede lid is een absolute weigeringsgrond opgenomen voor die gevallen dat overgaan tot subsidieverstrekking strijdigheid op zou leveren met een Europees steunkader omdat er dan subsidie verstrekt zou worden aan een aanvrager die een onderneming drijft die in moeilijkheden verkeert als bedoeld in het toepasselijke steunkader of omdat de betreffende subsidie geen stimulerend effect heeft als bedoeld in het toepasselijke steunkader. Een onderneming wordt naar oordeel van de Europese Commissie beschouwd als een onderneming in moeilijkheden wanneer zij, zonder overheidsingrijpen, op korte of middellange termijn vrijwel zeker gedoemd is te verdwijnen. Meer informatie over dit begrip is te vinden in paragraaf 2.2 van de Richtsnoeren (van de Europese Commissie) voor reddings- en herstructureringssteun aan niet-financiële ondernemingen in moeilijkheden (2014/C 249/01). Dat er sprake moet zijn van een stimulerend effect houdt in beginsel in dat de begunstigde aanvrager door de steun in staat wordt gesteld activiteiten of projecten uit te voeren die zij anders – zonder de steun – niet had uitgevoerd. Ook houdt het in beginsel in dat de steun niet mag worden verleend voordat de activiteit wordt gestart.

Derde lid

In het derde lid zijn nog enkele facultatieve weigeringsgronden opgenomen. Het college kan in deze gevallen weigeren, maar is daartoe niet verplicht. Deze gelden in aanvulling op artikel 6 van de Wet bevordering integriteitbeoordelingen door het openbaar bestuur (hierna: Wet Bibob).

Onder f is een weigeringsgrond opgenomen waarmee het college een aanvraag kan weigeren als subsidieverstrekking niet is toegestaan dan nadat deze overeenkomstig artikel 108, derde lid, van het VWEU (de meldingsprocedure) is goedgekeurd door de Europese Commissie. Het gaat hier om subsidieverstrekking die in beginsel niet ongeoorloofd is vanwege strijdigheid met de toepasselijke cumulatieregels of overschrijding van het toegestane bedrag aan de-minimissteun. In deze gevallen kan het college óf weigeren de subsidie te verstrekken óf de subsidie melden bij de Europese Commissie om langs deze weg goedkeuring te verkrijgen. Als het college besluit over te gaan tot melding, dan wordt in verband met de standstill-verplichting de beslistermijn verdaagd totdat de Europese Commissie een eindbeslissing heeft genomen (zie artikel 8, vierde lid). Als de Europese Commissie besluit de voorgenomen subsidieverstrekking niet goed te keuren, dan zal het college de aanvraag alsnog weigeren (zie het eerste lid, onder a). Een subsidie die is of kan worden goedgekeurd kan uiteraard ook op een andere grond worden geweigerd.

Onderdeel g ten slotte geeft het college de bevoegdheid in een subsidieregeling nog andere weigeringsgronden op te nemen, bijvoorbeeld weigeringsgronden die specifiek met de te subsidiëren activiteiten samenhangen.

Een subsidie kan ook (geweigerd en) ingetrokken worden in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet Bibob. Dit volgt rechtstreeks uit artikel 6 van die wet.

Artikel 10. Verantwoording

Een subsidie die eerst verleend wordt, moet na afloop van de activiteiten worden vastgesteld. Daartoe dient de subsidieontvanger een aanvraag tot vaststelling is, waarbij hij aantoont dat de activiteiten hebben plaatsgevonden overeenkomstig de aan de subsidie verbonden verplichtingen en hij rekening en verantwoording aflegt omtrent de aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten. In de subsidieregeling of de verleningsbeschikking staat op welke wijze de subsidieontvanger dit moet verantwoorden.

Artikel 11. Algemene verplichtingen van subsidieontvanger

Dit artikel bevat een meldingsplicht (eerste lid), toestemmingsplicht (tweede lid) en informatieplicht (derde lid) die voor alle subsidieontvangers geldt. Met ‘schriftelijk’ in het eerste lid is meer bedoeld dan ‘op papier geschreven’. De melding kan ook digitaal, per email, worden gedaan.

Artikel 12. Egalisatiereserve

Sommige organisaties ontvangen jarenlang een subsidie en bouwen uit die subsidie reserves op. Het is gewenst dat dit vermogen terugvloeit naar de gemeente (de gemeenschap), wanneer daar aanleiding tot bestaat.

Middels dit artikel wordt toegestaan dat op activiteitensubsidies voor maximaal 20% van de verleende subsidie een reserve opgebouwd mag worden.

Voor organisaties die een algemene subsidiebijdrage in de exploitatiekosten ontvangen geldt een maximum van de toegestane reserve die gelijk is aan 20% van de jaarlijkse lasten. Is de reserve hoger dan 20% ten opzichte van de jaarlijkse exploitatielasten, wordt de subsidie verhoudingsgewijs ook lager vastgesteld. Dit gebeurt naar evenredigheid van het aandeel dat de ontvangen subsidie van de gemeente heeft in het totaal aan subsidie inkomsten van de onderneming.

In het achtste lid wordt de mogelijkheid aan het college gegeven om in bepaalde situaties af te mogen wijken van de maximaal toegestane reserve.

Artikel 13. Aan een subsidie te verbinden bijzondere verplichtingen

Dit artikel bevat een bevoegdheidsgrondslag voor het college om aan de subsidie bepaalde ’bijzondere‘ verplichtingen te verbinden, in aanvulling op wat reeds mogelijk is op grond van de Awb (zie artikel 4:37 van de Awb).

Artikel 14. Wijze van verstrekking en eindverantwoording subsidies tot en met € 7.500

Subsidies tot en met € 7.500 kunnen op basis van vertrouwen worden verstrekt; er wordt dan niet standaard om verantwoording gevraagd. In plaats daarvan geldt een actieve meldingsplicht voor de subsidieontvanger bij niet nakoming van de voorwaarden (zie artikel 11). Achteraf kan een risicogeoriënteerde controle plaatsvinden bij de subsidieontvanger.

Als de subsidieontvanger al (positief) bekend is zal de subsidie bij een dergelijk klein bedrag meestal direct vastgesteld en uitbetaald kunnen worden. In andere gevallen kan er eerst verleend worden, gevolgd door een ambtshalve vaststelling (eerste lid). In zo’n geval wordt een eventueel voorschot in één termijn (lumpsum) verstrekt en hoeft de subsidieontvanger geen aanvraag voor subsidievaststelling (verantwoording) in te dienen. Hierdoor kunnen de lasten voor zowel de subsidieaanvrager als de subsidieverstrekker worden bespaard, terwijl toch het risico voor de gemeente beperkt blijft.

Verder wordt in het geval van verlening gevolgd door ambtshalve vaststelling, in de subsidiebeschikking vermeld wanneer de gesubsidieerde activiteiten moeten zijn verricht. De subsidie wordt vervolgens, binnen een nader bepaalde termijn, ambtshalve vastgesteld door de subsidieverstrekker. In het tweede lid is een afwijkende termijn opgenomen voor situaties waarin speciale rapportageverplichtingen worden opgelegd.

Artikel 15. Eindverantwoording subsidies van meer dan € 7.500

In dit artikel is bepaald op welke wijze subsidieontvangers subsidie aan het college dienen te verantwoorden; er dient een aanvraag tot vaststelling ingediend te worden (eerste lid), deze bevat een inhoudelijk verslag waaruit blijkt in hoeverre de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht en aan de verplichtingen is voldaan. Ingevolge artikel 10 wordt de wijze van verantwoording al bij het besluit tot verlening van de subsidie aan de subsidieontvanger bekend gemaakt.

Met betrekking tot het inhoudelijk verslag kan vooraf bij de subsidieverlening al zijn aangegeven op welke manieren het aantonen kan plaatsvinden. Er kunnen daarbij verschillende instrumenten worden gebruikt, zoals bestuurs- en activiteitenverslagen, een managementverklaring, een deskundigenverklaring, andere bewijsstukken (bijvoorbeeld een publicatie), enz. Het verslag kan ook bestaan uit een algemeen jaarverslag van een rechtspersoon. Het gaat er om dat duidelijk is dat de verkregen subsidie is aangewend voor het doel waarvoor de subsidie werd verstrekt. Voorts kan het college, overeenkomstig het derde lid, in een subsidieregeling aangeven andere bewijsmiddelen te verlangen dan een inhoudelijk verslag. Uiteraard mogen van de aanvrager alleen die gegevens verlangd worden die noodzakelijk zijn voor het beoordelen van de verantwoording; dit volgt uit de AVG.

Voor subsidies van meer dan € 100.000 wordt tevens om een controleverklaring van een onafhankelijke accountant verzocht. Van deze verplichting kan maximaal voor 2 opeenvolgende jaren, middels een collegebesluit, vrijstelling voor worden verleend, zesde lid.

Het vierde lid biedt de basis om in een subsidieregeling te bepalen dat er ook andere, waaronder meer of minder, gegevens gevraagd worden. Uiteraard mogen van de aanvrager alleen die gegevens verlangd worden die noodzakelijk zijn voor het beoordelen van de verantwoording; dit volgt uit de AVG.

Artikel 16. Subsidievaststelling subsidies van meer dan € 7.500

Het eerste lid bevat – overeenkomstig artikel 4:13 van de Awb – de termijn waarbinnen de beschikking gegeven dient te worden; wel bestaat de mogelijkheid tot verdagen (tweede lid). Het merendeel van de aanvragen zal binnen deze beslistermijn kunnen worden afgehandeld. Meer ingewikkelde aanvragen vergen soms meer tijd. De verdaging van de beslistermijn – voor de duur van ten hoogste de in het tweede lid nader bepaalde termijn – biedt dan uitkomst. Een besluit tot verdaging op grond van het tweede lid is appellabel (dit in tegenstelling tot een mededeling op grond van artikel 4:14 van de Awb dat de – eventueel verdaagde – termijn niet gehaald wordt). Uiteraard mogen van de aanvrager alleen die gegevens verlangd worden die noodzakelijk zijn voor het beoordelen van de verantwoording; dit volgt uit de AVG.

Artikel 17. Berekening van uurtarieven, uniforme kostenbegrippen

Dit artikel schrijft voor dat als het college bij de bepaling van de subsidiabele kosten gebruik maakt van uurtarieven, de berekeningswijze hiervan en de voorgeschreven definities in een subsidieregeling vastgelegd dienen te worden. De aanvrager zal daarmee dan bij zijn aanvraag rekening moeten houden. Bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, is het college hierin beperkt tot tarieven en kostenbegrippen die voldoen aan de eisen van het toepasselijke steunkader.

Artikel 18. Hardheidsclausule

Deze hardheidsclausule is opgenomen omdat in uitzonderlijke gevallen anders te doen besluiten.

Artikel 19. Slotbepalingen

Vierde lid

Op subsidies die zijn aangevraagd voor inwerkingtreding van deze verordening zijn de bepalingen van de Algemene subsidieverordening gemeente De Wolden 2015 van toepassing. Dat betekent dat op een verzoek om vaststelling van een subsidie die is aangevraagd in 2023 de bepalingen van deze Asv niet van toepassing zijn. Hierop zijn de bepalingen van de Algemene subsidieverordening gemeente de Wolden 2015 van toepassing. Mocht deze regeling gunstigere bepalingen hebben ten opzichte van de Algemene subsidieverordening gemeente de Wolden 2015, dan worden de gunstigere bepalingen toegepast.

 

griffier, voorzitter,

J. van Roeden-Hoekstra, Inge C.J. Nieuwenhuizen