Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Den Helder

Besluit van de gemeenteraad van de gemeente Den Helder, houdende regels over jeugdhulp (Verordening jeugdhulp Den Helder 2024)

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieDen Helder
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBesluit van de gemeenteraad van de gemeente Den Helder, houdende regels over jeugdhulp (Verordening jeugdhulp Den Helder 2024)
CiteertitelVerordening jeugdhulp gemeente Den Helder 2024
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpalgemeen
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Verordening Jeugdhulp Den Helder 2018.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 2.9 van de Jeugdwet
  2. artikel 2.10 van de Jeugdwet
  3. artikel 2.12 van de Jeugdwet
  4. artikel 8.1.1, vierde lid, van de Jeugdwet
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-02-2024nieuwe regeling

22-01-2024

gmb-2024-49260

2023-050781

Tekst van de regeling

Intitulé

Besluit van de gemeenteraad van de gemeente Den Helder, houdende regels over jeugdhulp (Verordening jeugdhulp Den Helder 2024)

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Den Helder houdende algemene regels over jeugdhulp in de gemeente Den Helder 2024.

 

De raad van de gemeente Den Helder;

 

Gelet op de artikelen 2.9, 2.10, 2.12 en 8.1.1, vierde lid van de Jeugdwet;

 

Gezien het advies van de Adviesraad Sociaal Domein;

 

Overwegende dat de Jeugdwet de verantwoordelijkheid voor het organiseren van goede en toegankelijke jeugdhulp bij de gemeente heeft belegd, waarbij het uitgangspunt is:

 

Dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt;

Dat het noodzakelijk is om regels vast te stellen over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige voorzieningen, met betrekking tot:

 

  • 1.

    De voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van een individuele voorziening;

     

  • 2.

    De afwegingsfactoren bij een individuele voorziening;

     

  • 3.

    De wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen;

     

  • 4.

    De wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget (Pgb) wordt vastgesteld;

     

  • 5.

    De bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of een Pgb, alsmede misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet;

 

Besluit:

De verordening jeugdhulp Den Helder 2024 vast stellen.

 

 

Hoofdstuk 1: Begrippen

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a.

      Algemene voorziening: voorziening op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen die rechtstreeks toegankelijk zijn zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften en persoonskenmerken van de jeugdige of zijn ouders.

    • b.

      Bepaling jeugdhulp: bepaling van een gecertificeerde instelling jeugdhulp welke door het college ingezet dient te worden bij de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering.

    • c.

      Budgethouder: de persoon die een pgb ontvangt op grond van de wet.

    • d.

      Budgetplan: door jeugdige en/of diens ouders opgesteld plan waarin is opgenomen hoe het persoonsgebonden budget wordt besteed.

    • e.

      Cliënt: jeugdigen en/ of diens ouders welke aanspraak willen doen op een voorziening.

    • f.

      College: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Helder.

    • g.

      Gecertificeerde Instelling: van overheidswege gecertificeerde instelling bevoegd om maatregelen in het kader van de jeugdreclassering en jeugdbescherming te mogen uitvoeren.

    • h.

      Gesprek: mondeling contact tussen ouder en of jeugdige en gemeente Den Helder, waarin alle feiten en omstandigheden van de specifieke hulpvraag worden onderzocht.

    • i.

      Hulpvraag: behoefte van een jeugdige of zijn ouders aan jeugdhulp in verband met opgroei-en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de Jeugdwet.

    • j.

      Individuele voorziening: op de jeugdige en/of zijn ouders toegesneden voorziening, die in het kader van de Jeugdwet door het college wordt verstrekt in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget.

    • k.

      Jeugdhulpaanbieder: Iedere natuurlijke persoon of iedere rechtspersoon die beroepsmatig jeugdhulp verleent en daartoe met de gemeente een financiële relatie heeft, in de zin van een contract of pgb.

    • l.

      Nadere regels: de door het college op grond van deze verordening vast te stellen nadere regels met betrekking tot de uitvoering van deze verordening.

    • m.

      Ondersteuningsplan: een plan waarin de ondersteuningsbehoefte van de jeugdige en/of zijn ouders is vastgelegd, samen met de doelen, evenals de bijdragen die zowel het college als de hulpvrager en zijn sociale netwerk hieraan kunnen leveren betreffende de uitvoering van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering. Het ondersteuningsplan bestaat uit een integrale (vraag)analyse en een beschrijving van de te behalen resultaten.

    • n.

      Pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 8.1.1 van de Jeugdwet, zijnde een door het college verstrekt budget aan een jeugdige of zijn ouders, dat hen in staat stelt de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort zelf in te kopen.

    • o.

      Pgb vertegenwoordiger: een door pgb-houder gemachtigde natuurlijke persoon of rechtspersoon dan wel een door de rechter benoemde wettelijke vertegenwoordiger die de aan het persoonsgebonden budget verbonden taken op zich neemt.

    • p.

      Sociaal netwerk: personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de jeugdigen en of ouder(s) een sociale relatie onderhoudt.

    • q.

      Veilig Thuis: het regionale advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling als bedoeld in artikel 1.1 van de wet.

    • r.

      Voorliggende voorziening: een voorziening waarvan de kosten of diensten al op een andere manier kunnen worden vergoed. Dat kan bijvoorbeeld via de zorgverzekeraar zijn, een maaltijdservice, een vervoerder of een uitkeringsinstantie

    • s.

      Wet: Jeugdwet.

    • t.

      Zorg in natura: De ondersteuning of jeugdhulp die aan personen wordt geleverd door jeugdhulpaanbieders die door de gemeente gecontracteerd zijn.

  • 2.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet, de Regeling Jeugdwet, het Besluit Jeugdwet en de Algemene wet bestuursrecht.

Hoofdstuk 2: Vormen van jeugdhulp

Artikel 2. Algemene voorzieningen

  • 1.

    De volgende algemene voorzieningen zijn beschikbaar:

    • a.

      Advies en informatie, mede ten behoeve van de mogelijke toegang tot individuele voorzieningen;

    • b.

      Enkelvoudige, ambulante opgroei- en opvoedondersteuning anders dan specialistische ondersteuning;

    • c.

      Algemene voorzieningen geboden door Veilig Thuis;

    • d.

      Zorg en begeleiding in onderwijs, in het geval dat de voorziening vanuit het college is georganiseerd binnen de school.

  • 2.

    Het college kan nadere regels vaststellen over welke voorzieningen op basis van het eerste lid beschikbaar zijn, wat ze inhouden, voor welke doelgroep ze gelden en onder welke voorwaarden ze beschikbaar zijn.

Artikel 3. Voorliggende voorziening

Voorliggende voorzieningen zijn voorzieningen waar aanspraak op gemaakt kan worden alvorens aanspraak te doen op de jeugdwet. Als de cliënt in aanmerking komt voor een voorliggende voorziening, heeft de voorliggende voorziening voorrang op een individuele voorziening vanuit de jeugdwet.

 

Voorliggende voorzieningen waar de jeugdigen gebruik van kan maken zijn:

  • a.

    Wet langdurige zorg (WLZ);

  • b.

    Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO);

  • c.

    Wet Passend Onderwijs;

  • d.

    Zorgverzekeringswet (ZVW).

Artikel 4. Individuele voorzieningen

De volgende individuele voorzieningen zijn beschikbaar:

  • 1.

    Zonder verblijf:

    • a.

      (Specialistische) ambulante jeugdhulp en dagbehandeling;

    • b.

      Crisishulp- en opvang;

    • c.

      Dagbesteding;

    • d.

      Hulp voor Ernstige Enkelvoudige Dyslexie (EED);

    • e.

      Jeugdbescherming en Jeugdreclassering;

    • f.

      Jeugdgezondheidszorg (JGZ);

    • g.

      Jeugdzorgplus;

    • h.

      (Leerlingen)vervoer.

  • 2.

    Met verblijf:

    • a.

      Kort- en langdurig verblijf (pleegzorg, gezinshuizen, kleinschalige woonleefgroepen, kamer –en fasetraining);

    • b.

      Residentiële behandelvormen (waaronder hoog specialistische jeugd-geestelijke gezondheidszorg, zorg voor jeugdigen met een lichamelijke, verstandelijke en of zintuigelijke beperking en jeugd- en opvoedhulp);

    • c.

      Respijtzorg (logeeropvang).

  • 3.

    Naast de genoemde voorzieningen in het eerste en tweede lid zijn er ook andere individuele voorzieningen (maatwerk) mogelijk als dit naar de mening van het college bijdraagt aan een adequatere en/of goedkopere oplossing van de hulpvraag.

  • 4.

    De jeugdige kan gebruik maken van voorzieningen in natura en als de jeugdige dit wenst en hiervoor in aanmerking komt, van jeugdhulp middels een pgb zoals genoemd in artikel 14.

  • 5.

    Het college kan nadere regels stellen over de afweging voor welke voorziening zoals genoemd in dit artikel de jeugdhulp wordt toegewezen en welke voorzieningen beschikbaar zijn.

Artikel 5. Voorwaarden individuele voorziening jeugdhulp

  • 1.

    Het college verstrekt uitsluitend de meest passende voorziening jeugdhulp die toereikend is voor het bereiken van het afgesproken resultaat.

  • 2.

    Een aanvraag voor een individuele voorziening vanuit de Jeugdwet wordt in behandeling genomen als de jeugdige valt onder de definitie van jeugdige in artikel 1.1 van de Jeugdwet.

  • 3.

    Een aanvraag voor een individuele voorziening vanuit de Jeugdwet bevat te behalen resultaten binnen de termijn van de toe te kennen individuele voorziening.

  • 4.

    De jeugdhulp dient te worden uitgevoerd door een jeugdhulpaanbieder waarvan de hoofdvestiging in Nederland is gevestigd.

Hoofdstuk 3: Toegang tot jeugdhulp

Artikel 6. Toegang jeugdhulp via de gemeente

  • 1.

    Jeugdigen en/of ouders kunnen zich rechtstreeks wenden tot een algemene voorziening zoals bedoeld in artikel 2.1 van deze verordening, zonder toestemming van het college.

  • 2.

    In spoedeisende gevallen treft het college zo spoedig mogelijk een passende voorziening. Het college legt de beslissing omtrent de inzet van hulp in dat geval zo snel mogelijk vast in een beschikking.

  • 3.

    Het college kan nadere regels stellen over de toegang tot jeugdhulp.

Artikel 7. Toegang jeugdhulp via het medisch domein

  • 1.

    Het college zorgt voor de inzet van jeugdhulp in natura na verwijzing door de huisarts, medisch specialist en jeugdarts naar een jeugdhulpaanbieder waarmee het college een subsidie- of contractrelatie heeft, als en zover genoemde jeugdhulpaanbieder van oordeel is dat inzet van jeugdhulp nodig is.

  • 2.

    Ter waarborging van een deskundige toeleiding naar, advisering over, bepaling van en het inzetten van de aangewezen voorziening door een jeugdhulpaanbieder, kan het college bij een aanvraag door een jeugdhulpaanbieder als bedoeld in dit artikel op basis van signalen of steekproefsgewijs een toets uitvoeren.

  • 3.

    De jeugdhulpaanbieder is bij de bepaling van de voorziening, vorm, voorwaarden en looptijd van de jeugdhulp gebonden aan het oordeel van het college op grond van de toets genoemd in het vorige lid.

  • 4.

    Het college kan nadere regels stellen over de toeleiding tot jeugdhulp via het medisch domein.

Artikel 8. Toegang jeugdhulp via justitieel kader

  • 1.

    Het college zorgt voor de inzet van jeugdhulp die de rechter of de gecertificeerde instelling nodig acht bij de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel, die de rechter, het openbaar ministerie, de selectiefunctionaris, de inrichtingsarts of de directeur van de justitiële inrichting nodig achten bij de uitvoering van een strafrechtelijke beslissing, of die de gecertificeerde instelling nodig acht bij de uitvoering van de jeugdreclassering.

  • 2.

    Het college maakt afspraken met de gecertificeerde instellingen over de vorm en inhoud van het besluit tot inzet van jeugdhulp bij de gecontracteerde jeugdhulpaanbieder van de gecertificeerde instelling en hoe het college daarvan op de hoogte gesteld wordt.

  • 3.

    Voor toegekende voorzieningen via het justitieel kader verstrekt het college geen beschikking als bedoeld in artikel 9.1 van deze verordening. Er wordt een brief gestuurd ter bevestiging van het besluit van de gecertificeerde instelling.

  • 4.

    Het college kan nadere regels stellen over de toeleiding tot jeugdhulp via een gecertificeerde instelling.

Hoofdstuk 4: Procedure toegang jeugdhulp via de gemeente

Artikel 9. Algemeen

  • 1.

    Het college kent voor de duur, passend bij het bereiken van de beschreven doelen in het ondersteuningsplan, een individuele voorziening toe door middel van een beschikking, die toegang geeft tot jeugdhulp.

  • 2.

    Een aanvraag voor een individuele voorziening vanuit de Jeugdwet wordt in behandeling genomen als de jeugdige valt onder de definitie van jeugdige in artikel 1.1 van de Jeugdwet.

  • 3.

    De jeugdhulpaanbieder van een individuele voorziening start de jeugdhulp slechts nadat de beschikking als bedoeld in het eerste lid verstrekt is.

  • 4.

    In situaties waar onmiddellijke uitvoering geboden is, kan afgeweken worden van het gestelde in het derde lid. Het besluit dient echter ook in die gevallen zo snel mogelijk, en uiterlijk binnen vier weken, na de start van de hulp verkregen te worden.

  • 5.

    Het college stelt bij nadere regels de jeugdhulp en de geldigheidsduur van het besluit, zoals bedoeld in het eerste lid vast.

Artikel 10. Aanvraag

  • 1.

    Een aanvraag voor een individuele voorziening moet schriftelijk worden ingediend bij het college, middels het door het college vastgestelde formulier.

  • 2.

    Het college wijst de jeugdige en/of zijn ouder op de mogelijkheid gebruik te maken van onafhankelijke cliëntondersteuning.

  • 3.

    Als een jeugdige of ouder de jeugdhulp zelf wenst in te kopen met een pgb, dient hij daartoe een pgb-plan in zoals bedoeld in artikel 14 van deze verordening.

  • 4.

    Het college legt het besluit op een aanvraag voor een individuele voorziening vast in een beschikking, met een bepaalde geldigheidsduur die toegang geeft tot jeugdhulp.

  • 5.

    Het college kan nadere regels stellen over de aanvraagprocedure.

Artikel 11. Onderzoek

  • 1.

    Na het indienen van de aanvraag start de fase van het onderzoek.

  • 2.

    Het college verzamelt alle voor het onderzoek van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de jeugdige en zijn situatie en maakt vervolgens zo spoedig mogelijk met hem en/of zijn ouders een afspraak voor een gesprek.

  • 3.

    Voor zowel het gesprek als het onderzoek verschaffen de jeugdige en/of zijn ouders aan het college alle overige gegevens en bescheiden die naar oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover zij redelijkerwijs de beschikking kunnen krijgen. De jeugdige en/of zijn ouders geven inzage in een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.

  • 4.

    Het college kan, met instemming van de jeugdige of zijn ouders, informatie inwinnen bij andere instanties, zoals de huisarts, en met deze in gesprek gaan over de problemen en de meest aangewezen hulp.

  • 5.

    De jeugdige en/of ouders verlenen hun medewerking aan het onderzoek als bedoeld in het derde lid alsmede een onderzoek als bedoeld in artikel 14 van deze verordening, om in aanmerking te komen voor een individuele voorziening.

  • 6.

    Als de jeugdige en/of ouders onvoldoende medewerking verlenen aan het onderzoek als bedoeld in het derde lid van dit artikel alsmede een onderzoek als bedoeld in artikel 14 van deze verordening en daardoor de situatie van de jeugdige en/of ouders onvoldoende in kaart kan worden gebracht, kan er geen individuele voorziening worden verstrekt.

  • 7.

    Het college onderzoekt eventueel in een gesprek tussen deskundigen en de jeugdige en/of zijn ouders, zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:

    • a.

      De behoeften, persoonskenmerken, voorkeuren, veiligheid, ontwikkeling en gezinssituatie van de jeugdige en het probleem of de hulpvraag;

    • b.

      De te behalen doelen van het verzoek om jeugdhulp;

    • c.

      Het vermogen van de jeugdige en/of zijn ouders om zelf of met ondersteuning van de naaste omgeving een oplossing voor de hulpvraag te vinden;

    • d.

      De mogelijkheden om gebruik te maken van een algemene voorziening of voorliggende voorziening;

    • e.

      De mogelijkheden om een individuele voorziening te verstrekken;

    • f.

      De wijze waarop een mogelijk toe te kennen individuele voorziening wordt afgestemd met algemene voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, of werk en inkomen;

    • g.

      Hoe rekening zal worden gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en/of zijn ouders;

    • h.

      De mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een pgb, waarbij de jeugdige en/of zijn ouders in begrijpelijke bewoordingen worden ingelicht over de gevolgen van die keuze en de te volgen procedure.

  • 8.

    De mening en voorkeur van de jeugdige worden vanaf 12-jarige leeftijd meegewogen in de keuze voor welke ondersteuning of jeugdhulp wordt aangevraagd of geleverd gaat worden en bij welke jeugdhulpaanbieder dit gebeurt.

  • 9.

    Het college informeert de jeugdige en/of zijn ouders over de gang van zaken bij het gesprek, hun rechten en plichten en de vervolgprocedure.

  • 10.

    Het college kan afzien van een gesprek.

  • 11.

    Indien de jeugdige en de ouders de hulpvraag zelf kunnen oplossen als bedoeld in het zevende lid, sub c, of er is mogelijkheid om gebruik te maken van een algemene voorziening of voorliggende voorziening als bedoeld in het zevende lid, sub d, wordt een individuele voorziening niet toegekend.

  • 12.

    Het college kan nadere regels stellen over de procedure van het gesprek.

  • 13.

    Het college zorgt voor schriftelijke verslaglegging van het onderzoek in de vorm van een integrale vraaganalyse, tenzij jeugdige of ouders hebben medegedeeld dit niet te wensen.

Artikel 12. Inhoud beschikking

  • 1.

    In de beschikking tot verstrekking van een individuele voorziening wordt vastgelegd:

    • a.

      Welke individuele voorziening verstrekt wordt;

    • b.

      Het volume van de voorziening;

    • c.

      Wie de jeugdhulp gaat bieden;

    • d.

      Of de zorg in natura of als pgb wordt verstrekt;

    • e.

      De duur van de voorziening .

  • 2.

    Bij het verstrekken van een voorziening in de vorm van een pgb vermeldt de beschikking naast de in lid 1 genoemde zaken bovendien:

    • a.

      De hoogte van het pgb en hoe deze is bepaald;

    • b.

      Welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

    • c.

      De wijze van verantwoording van de besteding van het pgb;

    • d.

      De duur van het pgb.

  • 3.

    De start van de zorg mag nooit gelegen zijn voor de datum van de aanvraag van de hulp. Dat geldt ook voor verlengingen. Het college kan hierop een uitzondering maken, indien er na overleg met de consulent is geconstateerd dat er sprake is van spoed, dan wel een crisissituatie. Het belangrijkste criterium voor een crisissituatie is dat de zorg niet kan wachten tot de volgende dag.

  • 4.

    Bij het besluit wordt informatie verstrekt over de rechten en de plichten van de jeugdige en zijn ouders op grond van de wet, de verordening en de nadere regels.

  • 5.

    Het college kan periodiek onderzoeken of er aanleiding is een besluit te heroverwegen en stelt hierover nadere regels.

Artikel 13. Verlenging en her indicering

  • 1.

    Een verlengingsaanvraag of herindiceringsaanvraag wordt minimaal acht weken voor het einde van de looptijd van de beschikking ingediend bij het college door een formulier, vastgesteld door het college.

  • 2.

    De jeugdhulpaanbieder levert een evaluatierapport aan middels het door het college vastgestelde formulier, en bevat in ieder geval:

    • a.

      Evaluatie op de gestelde doelen;

    • b.

      Openstaande doelen;

    • c.

      Advies voor eventuele vervolghulpverlening;

    • d.

      Toestemming van de ouders/jeugdige voor voortzetting hulp.

Hoofdstuk 5. Persoonsgebonden budget (pgb)

Artikel 14. Criteria voor een pgb

  • 1.

    Als een cliënt in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening en de ondersteuning zelf wenst in te kopen door middel van een pgb, toetst het college of voldaan wordt aan de in artikel 8.1.1 van de wet opgenomen voorwaarden. De cliënt dient daarvoor een zorgplan persoonsgebonden budget in volgens een door het college ter beschikking gesteld format.

  • 2.

    In het zorgplan persoonsgebonden budget is opgenomen:

    • a.

      De voorgenomen uitvoerder van de individuele voorziening en de wijze waarop de jeugdhulp georganiseerd wordt;

    • b.

      Op welke wijze de kwaliteit van de jeugdhulp is gewaarborgd;

    • c.

      De kosten van de uitvoering, uitgedrukt in aantal eenheden en tarief.

  • 3.

    Het college beoordeelt of met het zorgplan persoonsgebonden budget, zoals bedoeld in lid 2, van dit artikel, de doelen zoals beschreven in het ondersteuningsplan in voldoende mate behaald kunnen worden. Gewaarborgd is dat de voorziening die met het pgb betaald wordt, van goede kwaliteit is.

  • 4.

    De volgende voorwaarden zijn van toepassing op de berekening en de hoogte van het pgb:

    • a.

      De hoogte van het pgb wordt bepaald aan de hand van de in het Plan van Aanpak beschreven resultaten en het budgetplan wat door de jeugdige en/of zijn ouders is opgesteld over hoe zij het pgb gaan besteden;

    • b.

      De hoogte van het pgb is toereikend om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede jeugdhulp in te kopen;

    • c.

      Wordt per uur, per dagdeel of per etmaal bepaald op basis van het laagste beschikbare tarief per uur, per dagdeel of per etmaal. Voor de betreffende vorm van jeugdhulp in natura door een daartoe opgeleide beroepskracht, werkzaam bij een door de gemeente gecontracteerde instelling;

    • d.

      Het college houdt bij de vaststelling van de hoogte van het pgb rekening met het feit of er sprake is van formele hulp of informele hulp;

    • e.

      Bij de differentiatie van tarieven zoals genoemd in bovenstaande lid wordt onderscheid gemaakt tussen reguliere jeugdhulpaanbieders die aan de kwaliteitseisen voldoen en jeugdhulp leveren (formele hulpverleners) enerzijds en hulpverleners uit het sociale netwerk van jeugdige en ouders (informele zorgverleners) anderzijds.

  • 5.

    Om de afspraken tussen jeugdhulpaanbieder en de jeugdige en/of ouders vast te leggen wordt verplicht gebruik gemaakt van de modelovereenkomst van de Sociale Verzekeringsbank (SVB).

  • 6.

    Het college kan al dan niet steekproefsgewijs, de bestedingen van pgb’s onderzoeken vanuit het oogpunt van kwaliteit, rechtmatigheid en doelmatigheid.

Artikel 15. Weigeringsgronden pgb

  • 1.

    Het college stelt vast of de ouder(s) of de pgb vertegenwoordiger voldoende regievaardig is voor het uitvoeren van de taken die behoren bij het persoonsgebonden budget. Een persoon die behoort tot het sociale netwerk kan jeugdhulp bieden voor zover het niet gaat om ggz-behandeling, met uitzondering van:

    • a.

      Een persoon die overbelast is;

    • b.

      Een persoon die deelneemt aan een schuldsanering traject;

    • c.

      Een persoon die volgens de rechtbank handelingsonbekwaam is verklaard;

    • d.

      Een persoon die niet beschikt over een vaste woon- en verblijfplaats;

    • e.

      Een persoon die niet zelfstandig over een bankrekening beschikt.

  • 2.

    Het pgb mag niet worden besteed aan

    • a.

      Kosten voor bemiddeling, tussenpersonen of belangenbehartigers;

    • b.

      Kosten voor het voeren van een pgb-administratie;

    • c.

      Kosten voor ondersteuning bij het aanvragen en beheren van een pgb;

    • d.

      Een voorziening die algemeen gebruikelijk is;

    • e.

      Reiskosten;

    • f.

      Feestdagenuitkering;

    • g.

      Eenmalige uitkering;

    • h.

      Vrije besteding.

  • 3.

    Het college kan een pgb weigeren indien aan de jeugdige en/of zijn ouders in de afgelopen jaren, voorafgaand aan de datum van het gesprek, een pgb is verleend en waarbij door de jeugdige of zijn ouders niet is voldaan aan de voorwaarden van het pgb.

Artikel 16. Onderscheid formele en informele hulp

  • 1.

    Bij het vaststellen van de hoogte van het pgb, wordt onderscheid gemaakt tussen formele en informele hulp;

    • a.

      Van formele hulp is sprake als de hulp verleend wordt door onderstaande personen, met uitzondering van bloed- of aanverwanten in de 1e of 2e graad van de cliënt:

       

      • a.1.

        Personen die werkzaam zijn bij een instelling die ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staat in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007) en die beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken, of;

      • a.2.

        Personen die aangemerkt zijn als Zelfstandige zonder personeel (zzp). Daarnaast moeten ze ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staan in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007) en beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken.

    • b.

      Informele hulp is:

       

      • b.1.

        Hulp die geboden wordt door personen uit het sociaal netwerk.

  • 2.

    De met een pgb in te kopen hulp van professionals voldoet aan de standaard zoals deze ook geldt voor gecontracteerde aanbieders van individuele voorzieningen. Om aan de minimale kwaliteitseisen te voldoen dient de professional:

    • a.

      Een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) over te leggen;

    • b.

      Niet in strijd te handelen met de Jeugdwet, Wmo, Verordening en beleidsregels;

    • c.

      Als dusdanig ingeschreven te staan bij de Kamer van Koophandel;

    • d.

      BIG en/of SKJ geregistreerd te zijn;

    • e.

      Risicosignalen over jeugdigen te melden bij het college en de meldcode Huiselijk geweld en kindermishandeling te hanteren;

    • f.

      In staat te zijn tijdige doorverwijzing naar specialistische ondersteuning te initiëren;

    • g.

      Af te stemmen op de behoefte van de cliënt en op andere ontvangen zorg;

    • h.

      Actief samen te werken met het college en andere hulpverleners;

    • i.

      Te voldoen aan de kwaliteitseisen zoals opgenomen in hoofdstuk 4 van de wet.

  • 3.

    Met het pgb kan hulp uit het sociaal netwerk worden ingekocht. Diegene dient:

    • a.

      Niet (dreigend) overbelast te zijn, en;

    • b.

      Een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) over te leggen, en;

    • c.

      In staat te zijn de hulp te bieden die, conform de beoogde doelstellingen, zoals in het budgetplan opgenomen is.

  • 4.

    Een vertegenwoordiger wordt alleen geacht de aan het pgb verbonden taken op een verantwoorde wijze uit te kunnen voeren, indien:

    • a.

      Hij niet tevens uitvoerder is van de ondersteuning die met het pgb wordt ingekocht of geen financiële relatie heeft met de uitvoerder van de ondersteuning, tenzij dit gezien de situatie van de cliënt of de jeugdige, de aard van de ingekochte ondersteuning en de waarborgen waarmee een verantwoorde besteding en verantwoording van het pgb is omgeven, naar het oordeel van het college passend wordt bevonden;

    • b.

      Er sprake is van voldoende nabijheid in de vorm van fysieke aanwezigheid en tijd.

  • 5.

    De budgethouder kan de jeugdhulp onder de volgende voorwaarden betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk:

    • a.

      Voor begeleiding;

    • b.

      Bij de inzet van een persoon uit het sociale netwerk kan door het collegeadvies opgevraagd worden bij derde over de geschiktheid van deze inzet en de informeel zorgverlener.

Artikel 17. Hoogte pgb

  • 1.

    De hoogte van het pgb voor informele hulp is bij het bestaan van een dienstbetrekking gelijk aan het minimum uurloon, inclusief vakantiebijslag, zoals bedoeld in de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag voor een persoon van 21 jaar of ouder met een 36-urige werkweek. Dit resulteert in de volgende bedragen:

    • a.

      Voor huishoudelijke hulp is het uurloon gebaseerd op het uurloon van de hoogste periodiek behorende bij hulp bij het huishouden van de voor de betreffende periode geldende cao VVT (Verpleeg- en Verzorgingshuizen en Thuiszorg), te vermeerderen met vakantietoeslag en de tegenwaarde van de verlofuren;

    • b.

      Voor begeleiding is het uurloon gebaseerd op het uurloon van de hoogste periodiek behorende bij de Functie Waardering Gezondheidszorg (FWG 30) van de voor de betreffende periode geldende cao VVT, te vermeerderen met vakantietoeslag en de tegenwaarde van de verlofuren;

    • c.

      Een vast bedrag per etmaal voor respijtzorg (logeeropvang).

  • 2.

    Het tarief voor een pgb formele hulp bedraagt:

    • a.

      Maximaal 100% van het pgb-tarief, zoals genoemd onder lid één van dit artikel, indien de pgb-houder een zorgorganisatie inschakelt met medewerkers in loondienst met de voor de sector toepasselijke cao;

    • b.

      Maximaal 80% (als gevolg van aannemelijke minderkosten) van het pgb-tarief, zoals genoemd in lid één van dit artikel, indien de pgb-houder een zzp’er inschakelt, of een zorgorganisatie die een lagere cao hanteert dan voor de sector toepasselijk;

    • c.

      Een aangepast bedrag tot maximaal het in lid één van dit artikel genoemde tarief, indien de pgb-houder kan aantonen dat in zijn situatie het pgb-tarief van 80% niet toereikend is om passende ondersteuning in te kopen.

  • 3.

    Als het vastgestelde pgb in een individueel geval onvoldoende is om de aangewezen jeugdhulp te kunnen inkopen, wordt het tarief zodanig aangepast dat de hulp hiermee bij tenminste één jeugdhulpaanbieder kan worden ingekocht.

  • 4.

    De persoon die een persoonsgebonden budget ontvangt, dan wel de vertegenwoordiger, mag met de jeugdhulpaanbieder geen afspraak maken op basis waarvan de SVB de jeugdhulpaanbieder middels een vast maandloon uitbetaalt zonder dat de persoon die een persoonsgebonden budget ontvangt de factuur heeft geaccordeerd. Dit betekent dat de jeugdhulpaanbieder maandelijks een factuur met daadwerkelijk gerealiseerde uren aan de persoon die het persoonsgebonden budget beheert ter accordering aanbiedt.

  • 5.

    Het college kan nadere regels omtrent pgb vaststellen.

Artikel 18. Advisering

  • 1.

    Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor het onderzoek, advies te vragen aan een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie indien het college dat gewenst vindt.

  • 2.

    Indien het collegeadvies gaat inwinnen als bedoeld in het eerste lid wordt de cliënt hiervan op de hoogte gebracht.

Hoofdstuk 6: Vervoersvoorzieningen

Artikel 19. Vervoersvoorzieningen

  • 1.

    Als de jeugdige is aangewezen op jeugdhulp zorgen ouders in beginsel voor het vervoer van en naar de locatie van de jeugdhulpaanbieder en kent het college geen vervoersvoorziening toe.

  • 2.

    Het college kent slechts een vervoersvoorziening zoals genoemd in artikel 4.1 sub h in deze verordening, toe als:

    • a.

      De jeugdige is aangewezen op een individuele voorziening voor jeugdhulp en er sprake is van een medische noodzaak of een beperking in de zelfredzaamheid van de jeugdige die het zelfstandig reizen met het openbaar vervoer onmogelijk maakt;

    • b.

      Bij de ouders en het netwerk sprake is van een medische noodzaak of beperking in de zelfredzaamheid waardoor deze de jeugdige niet kan vervoeren of met de jeugdige kan meereizen.

  • 3.

    Bij het beoordelen van de zelfredzaamheid worden de eigen mogelijkheden en eigen kracht van ouders en netwerk onderzocht.

  • 4.

    Een vervoersvoorziening is altijd tijdelijk. De voorziening wordt beëindigd op het moment dat de medische noodzaak of beperking in de zelfredzaamheid van de ouders of jeugdige is opgeheven. De ouders/verzorgers hebben een meldplicht wanneer er wijzigingen optreden in de zelfredzaamheid die van invloed kan zijn op het eerder genomen besluit.

  • 5.

    Vervoerskosten worden niet met terugwerkende kracht toegekend.

  • 6.

    Het college bepaalt bij de toekenning van de vervoersvoorziening de wijze en het tijdstip van de verstrekking dan wel de uitbetaling van de vergoeding, alsmede de tijdsduur van de toegekende vervoersvoorziening dan wel vergoeding. Hierbij hanteert het college het principe van de in de betreffende situatie goedkoopste adequate individuele voorziening.

  • 7.

    Het college kan nadere regels stellen over de voorwaarden waaronder een vervoersvoorziening wordt toegekend.

Hoofdstuk 7: bestrijding misbruik

Artikel 20. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

  • 1.

    Degene aan wie krachtens deze verordening een individuele voorziening is verstrekt, doet op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hen redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een individuele voorziening.

  • 2.

    Onverminderd artikel 8.1.4 van de wet kan het college een beslissing aangaande een individuele voorziening herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      De jeugdige en/of zijn ouders onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      De jeugdige en/of zijn ouders niet langer op de individuele voorziening of op het pgb zijn aangewezen;

    • c.

      De individuele voorziening of het pgb niet meer toereikend is te achten;

    • d.

      De jeugdige en/of zijn ouders niet voldoen aan de voorwaarden van de individuele voorziening of het pgb;

    • e.

      De jeugdige en/of zijn ouders de individuele voorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruiken dan waarvoor het is bestemd;

    • f.

      De jeugdige en/of zijn ouders niet meewerken aan onderzoeken van de gemeente die betrekking hebben op artikel 11.

  • 3.

    Als er sprake is van een individuele voorziening in pgb kan het college de SVB gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een geheel of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb als er ten aanzien van de budgethouder een vermoeden is gerezen dat er sprake is van een omstandigheid als bedoeld in het tweede lid.

  • 4.

    Als het college een beslissing op grond van het tweede lid heeft ingetrokken kan het college geheel of gedeeltelijk de geldswaarde terugvorderen en invorderen van de te veel of ten onrechte genoten individuele voorziening of het teveel of ten onrechte genoten pgb.

Artikel 21. Voorkomen en bestrijding misbruik, oneigenlijk en ondoelmatig gebruik

  • 1.

    Het college informeert jeugdigen en ouders in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een jeugdhulpvoorziening zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik, oneigenlijk en ondoelmatig gebruik van de wet.

  • 2.

    Het college wijst een toezichthouder aan die belast is met het houden van toezicht op de naleving van rechtmatige uitvoering van de wet, waaronder de bestrijding van misbruik, oneigenlijk en ondoelmatig gebruik van deze wet.

  • 3.

    Het college kan nadere regels stellen over de bevoegdheden van de toezichthouder.

  • 4.

    Teneinde uitvoering te geven aan de toezichthoudende taak als bedoeld in artikel 2.9, onderdeel d van de wet verwerkt het college persoonsgegevens, waaronder mogelijk bijzondere persoonsgegevens als bedoeld in artikel 9 van de Algemene verordening gegevensbescherming.

  • 5.

    Het college zoekt waar mogelijk de samenwerking met organisaties die zich ook bezighouden met het tegengaan van oneigenlijk gebruik en fraude op het terrein van de zorg of aanverwante terreinen.

  • 6.

    Het college verricht zo nodig onderzoek bij zorgverleners van maatwerkvoorzieningen die een subsidie- of contractrelatie hebben met de gemeente Den Helder of die ondersteuning verlenen op grond van een persoonsgebonden budget aan inwoners van de gemeente Den Helder.

  • 7.

    Het college maakt afspraken met jeugdhulpaanbieders van voorzieningen over de facturatie, resultaatsturingen, accountantscontroles, zodat declaraties en uitbetalingen in overeenstemming zijn met de contractuele afspraken, de leveringsopdracht, de prestatieafspraken en de feitelijk geleverde prestaties.

  • 8.

    Het college controleert, al dan niet steekproefsgewijs, of de gemaakte afspraken zoals genoemd in het voorgaande lid worden nagekomen.

  • 9.

    Het college kan nadere regels stellen.

Artikel 22. Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering

  • 1.

    Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, rekening met:

    • a.

      De aard en omvang van de te verrichten taken;

    • b.

      De voor de sector toepasselijke cao-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie;

    • c.

      Een redelijke toeslag voor overheadkosten;

    • d.

      Een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;

    • e.

      De kosten voor bijscholing van het personeel;

    • f.

      Reiskosten

Artikel 23. Kwaliteitseisen jeugdhulp

  • 1.

    Het college heeft als minimale eis dat aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, door:

    • a.

      Het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de jeugdige;

    • b.

      Het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg en;

    • c.

      Erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard.

  • 2.

    Het college kan nadere regels bepalen waarin verdere eisen worden gesteld aan de kwaliteit van jeugdhulp, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.

Hoofdstuk 8: Klachtregeling en vertrouwenspersoon

Artikel 24. Klachtregeling

  • 1.

    Aanbieders Jeugdhulp stellen een regeling vast voor de afhandeling van klachten van jeugdigen en/of ouders ten aanzien van de voorzieningen.

  • 2.

    Klachten over de individuele voorziening of basisvoorziening kunnen worden ingediend bij de betreffende jeugdhulporganisatie.

  • 3.

    Klachten over de toegangsprocedure van de gemeente kunnen worden ingediend bij het college.

  • 4.

    Het college handelt klachten af overeenkomstig de door de gemeenteraad vastgestelde klachtenregeling.

Artikel 25. Vertrouwenspersoon

  • 1.

    Het college wijst een onafhankelijke vertrouwenspersoon aan met volledige rechtsbevoegdheid en onafhankelijkheid waarop jeugdigen en (pleeg)ouders een beroep kunnen doen.

  • 2.

    Het college wijst jeugdigen en (pleeg)ouders erop dat zij zich desgewenst kunnen laten bijstaan door een onafhankelijke vertrouwenspersoon.

Hoofdstuk 9: Inspraak

Artikel 26. Betrekken ingezetenen bij het beleid

  • 1.

    Het college stelt inwoners van de gemeente Den Helder bij monde van de Adviesraad Sociaal Domein, in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, vroegtijdig gevraagd en ongevraagd advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 2.

    Het college zorgt ervoor dat inwoners van de gemeente Den Helder bij monde van de Adviesraad Sociaal Domein, kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie.

  • 3.

    Het college kan nadere regels stellen ter uitvoering van het eerste lid.

Hoofdstuk 10: Afstemming met andere voorzieningen

Artikel 27 Afstemming met andere voorzieningen

  • 1.

    In het geval van afstemming met gezondheidszorg draagt het college er zorg voor dat:

    • a.

      Wanneer er een besluit wordt genomen over de inzet van zorg die vanaf de achttiende verjaardag onder het basispakket van de Zorgverzekeringswet valt en er de reële verwachting is dat deze zorg na de achttiende verjaardag van de jeugdige door zal lopen, het besluit voldoet aan de eisen die daaraan gesteld worden door de zorgverzekeraars;

    • b.

      In de gevallen als bedoeld in onderdeel a van dit lid, de jeugdige en zijn ouders worden gewezen op de consequenties dat deze zorg vanaf de achttiende verjaardag van de jeugdige onder de Zorgverzekeringswet valt, en men zich inspant voor de continuïteit van de zorg indien noodzakelijk.

  • 2.

    In het geval van afstemming met langdurige zorg;

    • a.

      Draagt het college er zorg voor dat de jeugdige en/of zijn ouders worden ondersteund richting het Centraal Indicatieorgaan Zorg, indien er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de jeugdige in aanmerking kan komen voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg;

    • b.

      Wijst het college een individuele voorziening af, indien de jeugdige en/of zijn ouders weigeren mee te werken aan het verkrijgen van een besluit van het Centraal Indicatieorgaan Zorg.

  • 3.

    In het geval van afstemming met voorschoolse voorzieningen, onderwijs en leerplicht draagt het college er zorg voor dat:

    • a.

      Er met de contactpersonen van alle locaties voor kinderopvang, peuterspeelzaalwerk, primair en voortgezet onderwijs, en middelbaar beroepsonderwijs een goede afstemming is;

    • b.

      Er een goede afstemming is tussen de onder a van dit lid genoemde contactpersonen en de leerplichtambtenaren;

    • c.

      Afspraken over de afstemming van jeugdhulpvoorzieningen, onderwijszorg en leerplichtzaken worden vastgelegd in het plan van aanpak van de jeugdige en zijn ouders.

  • 4.

    In het geval van afstemming met maatschappelijke ondersteuning draagt het college er zorg voor dat:

    • a.

      Er een goede afstemming is met de gemeentelijke organisatie, indien een jeugdige en/of zijn ouders naast jeugdhulpvoorzieningen ook in aanmerking komen voor voorzieningen op grond van de Wmo;

    • b.

      Wanneer de begeleiding van een jeugdige na het achttiende jaar voortgezet moet worden onder de Wmo, de continuïteit gewaarborgd wordt en een besluit hiertoe, zo nodig, wordt afgestemd met de gemeentelijke organisatie.

  • 5.

    In het geval van afstemming met werk en inkomen draagt het college er zorg voor dat financiële belemmeringen voor het slagen van preventie en jeugdhulp vroegtijdig worden gesignaleerd. Waar nodig worden jeugdigen en hun ouders geholpen de juiste ondersteuning en voorzieningen te verkrijgen om deze belemmeringen weg te nemen.

     

Hoofdstuk 11: Slotbepalingen

Artikel 28. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen in deze verordening, als toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 29. Nadere regels

Het college stelt nadere regels vast. Hierin neemt het nadere regels op over de uitvoering van deze verordening.

Artikel 30. Indexering

Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening geldende bedragen indexeren, tenzij er een betalingsovereenkomst is afgesloten.

Artikel 31. Intrekking oude verordening

De Verordening Jeugdhulp Den Helder 2024 wordt vastgesteld, en heeft de volgende consequenties:

  • a.

    Verordening Jeugdhulp Den Helder 2018 wordt ingetrokken;

  • b.

    Een jeugdige of ouder houdt recht op een lopende voorziening, verstrekt op grond van de Verordening Jeugdhulp Den Helder 2018, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen op een (verlengings)aanvraag;

  • c.

    Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening Jeugdhulp Den Helder 2018 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens deze verordening.

Artikel 32. Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op de dag na bekendmaking.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening jeugdhulp gemeente Den Helder 2024.

Aldus besloten in de raadsvergadering van 22 januari 2024

Voorzitter:

Griffier:

Toelichting

Algemeen

Deze verordening geeft uitvoering aan de Jeugdwet. Deze wet maakt onderdeel uit van de bestuurlijke en financiële decentralisatie naar gemeenten van de jeugdzorg, de jeugd-ggz, de zorg voor verstandelijk beperkte jeugdigen en de begeleiding en persoonlijke verzorging van jeugdigen. Daarnaast wordt met deze wet een omslag gemaakt van een stelsel gebaseerd op een wettelijk recht op zorg (aanspraak) naar een stelsel op basis van een voorzieningenplicht voor gemeenten (voorziening), op een wijze zoals eerder is gebeurd met de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO). Het wettelijke recht op jeugdzorg en individuele aanspraken op jeugdzorg worden hierbij vervangen door een voorzieningenplicht waarvan de aard en omvang in beginsel door de gemeente worden bepaald (maatwerk). Het doel van het jeugdzorgstelsel blijft echter onverminderd overeind: jeugdigen en ouders krijgen waar nodig tijdig bij hun situatie passende hulp, met als beoogd doel ervoor te zorgen de eigen kracht van de jongere en het zorgend en probleemoplossend vermogen van het gezin te versterken.

De Jeugdwet schrijft in de artikelen 2.9, 2.10 en 2.12 voor dat de gemeenteraad per verordening in ieder geval regels opstelt:

a. Over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige (jeugdhulp)voorzieningen;

b. Met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning, de wijze van beoordeling van en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening;

c. Over de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met basisvoorzieningen op gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen;

d. Over de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld;

e. Voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of

persoonsgebonden budget, alsmede van misbruik of oneigenlijke gebruik van de Jeugdwet;

f. Over de wijze waarop inwoners van de gemeente worden betrokken bij de uitvoering van de Jeugdwet, en

g. Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, waar het college ten aanzien daarvan de uitvoering van de Jeugdwet door derden laat verrichten. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de daarbij toepasselijke arbeidsvoorwaarden.

Artikel 2.9 van de Jeugdwet biedt verder ruimte om met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Jeugdwet andere regels te stellen. Deze verordening maakt hier spaarzaam gebruik van; om een meer compleet beeld te geven van de rechten en plichten van burgers en de gemeente. Daarnaast kan op grond van artikel 8.1.1, vierde lid van de Jeugdwet, bij verordening bepaald worden onder welke voorwaarden de persoon aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot zijn sociale netwerk.

 

Artikelsgewijs

Artikel 1. Begripsbepalingen

In artikel 1 wordt uitgelegd wat er verstaan wordt onder de begrippen die gebruikt worden in deze verordening.

Begrippen die al zijn omschreven in de Jeugdwet, de Algemene wet bestuursrecht of de Gemeentewet worden niet afzonderlijk gedefinieerd in deze verordening. Deze zijn vanzelfsprekend van toepassing op deze verordening.

 

Artikel 2. Algemene voorzieningen

Een algemene voorziening is een voorziening die vrij toegankelijk is voor degene die zich hiertoe wendt voor ondersteuning of hulp. Er vindt geen toegangsbeoordeling plaats. Dit betekent dat voorafgaand geen onderzoek wordt gedaan naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de jeugdige of ouder(s).

Voor een algemene voorziening is in beginsel geen verleningsbeschikking nodig. De Jeugdwet spreekt in artikel 2.9 onderdeel a van 'overige voorziening'. In de memorie van toelichting op de Jeugdwet spreekt de wetgever echter over een ‘algemene’ of ‘vrij toegankelijke voorziening’. Ook de praktijk spreekt vaak over algemene dan wel vrij toegankelijke voorzieningen. Omdat 'algemene voorziening' de meest gangbare term is en bovendien ook binnen de WMO2015 wordt gehanteerd, is deze overgenomen in de verordening.

 

Artikel 3. Voorliggende voorzieningen

Voorliggende voorzieningen zijn regelingen die voorliggend zijn aan de Jeugdwet en dus eerder verstrekt zouden moeten worden. De Zorgverzekeringswet of de Wet Langdurige Zorg zijn bijvoorbeeld voorliggend aan het pgb of de Jeugdhulp.

Het college is niet gehouden een voorziening op grond van de jeugdwet te treffen indien er naar het oordeel van het college met betrekking tot de problematiek een aanspraak kan worden gemaakt op een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling, artikel 1.2 lid 1 sub B Jw.

 

Artikel 4. Individuele voorzieningen

Dit artikel geeft een nadere uitwerking van de verplichte delegatiebepaling van artikel 2.9, onder a, van de wet, waarin is bepaald dat de gemeente bij verordening regels stelt over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige (jeugdhulp)voorzieningen.

 

Artikel 5. Voorwaarden individuele voorziening jeugdhulp

Dit artikel geeft aan dat het college bij nadere regels de beschikbare voorzieningen vaststelt.

Het vierde lid waarborgt dat de jeugdhulpaanbieder - ook wanneer deze jeugdhulp biedt in het buitenland - binnen de kaders van het Nederlands recht en de Nederlandse inspecties dient te opereren.

 

Artikel 6. Toegang jeugdhulp via de gemeente

Voor het verkrijgen van een individuele voorziening jeugdhulp geldt de in hoofdstuk 3 beschreven procedure. Bij het onderzoek ter beoordeling van een aangemelde hulpvraag zal, in een gesprek met de jeugdige en zijn ouders de gehele situatie worden bekeken en kan bijvoorbeeld alsnog worden verwezen naar een overige jeugdhulpvoorziening in plaats van, of naast, mogelijke toekenning van een individuele voorziening.

 

Artikel 7. Toegang jeugdhulp via het medisch domein

In artikel 2.6, eerste lid, onderdeel e, van de Jeugdwet is geregeld dat, naast de gemeentelijk georganiseerde toegang tot jeugdhulp, ook de directe verwijzingsmogelijkheid door de huisarts, medisch specialist en jeugdarts naar de jeugdhulp blijft bestaan. Dit laatste geldt zowel voor de vrij-toegankelijke (overige) voorzieningen als de niet vrij-toegankelijke (individuele) voorzieningen. Met een dergelijke verwijzing kan de jeugdige zich rechtstreeks melden bij de jeugdhulpaanbieder.

Dit is niet van toepassing als de hulpvraag hoog specialistische hulp vereist. In die gevallen dient de huisarts, medisch specialist en jeugdarts de jeugdige naar de Toegang te verwijzen. De Toegang zorgt voor verwijzing naar het gecontracteerde aanbod voor hoog specialistische hulp.

De huisarts, medisch specialist en jeugdarts kunnen niet verwijzen naar jeugdhulp in pgb; om een individuele voorziening in pgb te verstrekken zijn handelingen nodig zoals het opstellen van een budgetplan en voorlichting geven over de SVB, die doorgaans geen onderdeel zijn van een dergelijke verwijzing. Daarnaast is conform de Memorie van Toelichting op de Jeugdwet jeugdhulp alleen direct toegankelijk als deze verwijzing naar een jeugdhulpaanbieder wordt gedaan waar het college een subsidie- of contractrelatie mee heeft.

De toets als bedoeld in het derde en vierde lid is bedoeld om een deskundige toeleiding naar de juiste jeugdhulp te ondersteunen. In de Memorie van toelichting op de Jeugdwet wordt deze bevoegdheid als volgt omschreven: 'De gemeente kan in haar verordening niet alleen aangeven welke vormen van jeugdhulp alleen na een besluit van de gemeente of een verwijzing door de huisarts, medisch specialist en jeugdarts toegankelijk zijn, maar ook de voorwaarden waaronder deze vormen van ondersteuning, hulp en zorg verkregen kunnen worden. Met andere woorden, de jeugdhulpaanbieder is bij de bepaling welke vorm van jeugdhulp, met welke frequentie en voor hoe lang gebonden aan hetgeen de gemeente hierover in de verordening heeft opgenomen.' Door deze voorwaarde in de verordening op te nemen zijn de jeugdhulpaanbieders gebonden aan het oordeel van het college na toetsing van de aanvraag.

In het tweede lid wordt gesproken over een toets op basis van signalen en steekproeven. Met signalen worden bedoeld alle zaken die over aanbieders, vormen van jeugdhulp en producten worden gesignaleerd. De signalen kunnen op verschillende manieren worden opgemerkt. Bijvoorbeeld vanuit materiële controle, relatiebeheer met aanbieders, data-analyse waaronder het maken van algemene prognoses en begrotingen. “Signalen” dient hier dus breed te worden opgevat. De steekproeven die worden bedoeld in lid 3 kunnen alle mogelijke delen zijn van de totale populatie aan jeugdhulp zoals aangevraagd. Hierbij kan onderscheid worden gemaakt in zorgsoort, aanbieder, periode van controle, etc. Een steekproef kan daarmee voor een bepaalde periode ook behelzen dat alle aanvragen worden gecontroleerd.

 

Artikel 8. Toegang jeugdhulp via justitieel kader

Een verzoek ten aanzien van een machtiging gesloten jeugdhulp wordt, conform artikel 6.1.8 eerste lid van de wet, door het college van de gemeente waar de jongere woont ingediend.

De uitzondering op deze regel wordt verwoord in het tweede lid van dat artikel. Als er sprake is van een kinderbeschermingsmaatregel, dan is het de gecertificeerde instelling die het genoemde verzoek indient en niet het college. In de Memorie van Toelichting bij de Verzamelwet VWS 2016 (Kamerstukken II, 2014/15, 34 191, nr. 3) geeft de wetgever eveneens aan dat artikel 2.11 van de wet ertoe strekt “de kwaliteit van de voorzieningen op grond van de Jeugdwet te waarborgen alsmede de goede verhouding tussen de prijs en de kwaliteit ervan”. Er wordt vervolgens aangegeven dat er in “de parlementaire behandeling is aangegeven dat het college de mogelijkheid heeft om jeugdhulpaanbieders te mandateren om namens het college te besluiten welke jeugdhulp jeugdigen of ouders nodig hebben.”

Het college heeft, na inwerkingtreding van de Verzamelwet VWS 2016, de mogelijkheid om de vaststelling van rechten en plichten, als bedoeld in een verleningsbesluit, te mandateren.

 

Artikel 9. Algemeen

In dit artikel zijn verschillende procedureafspraken opgenomen die gelden bij de procedure toegang jeugdhulp via de gemeente. Deze hebben te maken met het besluit en de start zorg van een jeugdhulpaanbieder bij een afgegeven besluit.

 

Artikel 10 Aanvraag

Jeugdigen of ouders kunnen een aanvraag jeugdhulp schriftelijk indienen. In de Jeugdwet zelf zijn geen termijnen opgenomen voor de periode van onderzoek of het nemen van een besluit op een aanvraag jeugdhulp, om die reden zijn de termijnen van de AWB van toepassing. De Integrale Toegang doet een brede uitvraag en neemt een melding op.

Het college onderzoekt de aard en omvang van de jeugdzorg. Samen kijken het college en gezaghebbende ouder(s) en/of de jeugdige welke aanbieder het beste bij de problematiek van de jeugdige past. In de Beleidsregels kan het college deze procedure nader uitwerken. Het is mogelijk hier bezwaar tegen te maken. De afhandeling van bezwaarzaken wordt afgehandeld door de afdeling Juridische Zaken van de gemeente Den Helder.

 

Artikel 11. Onderzoek

Het vierde lid dient ter voorbereiding van het gesprek waarbij voor het onderzoek naar aanleiding van de aanvraag relevante bekende gegevens in kaart worden gebracht, zodat cliënten niet worden belast met vragen over zaken die bij de gemeente al bekend zijn en een goede afstemming mogelijk is met eventuele andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen. De regels met betrekking tot de privacy van betrokkenen en gegevensuitwisseling die gelden op grond van de Jeugdwet en de Wet bescherming persoonsgegevens zijn hierop van overeenkomstige toepassing.

In het kader van de rechtmatigheid wordt in ieder geval de identiteit van de jeugdige of ouders vastgesteld aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht. Tevens kan worden beoordeeld of sprake is van een voorliggende voorziening en of het college op grond van artikel 1.2 van de wet al dan niet is gehouden om een voorziening op basis van deze wet te treffen. Ook is hierin een bepaling opgenomen ter voorkoming van onnodige bureaucratie. Als de gemeente al een dossier heeft van de jeugdige of zijn ouders, en de jeugdige of zijn ouders geven toestemming om dit dossier te gebruiken, dan kan een onderzoek achterwege blijven. Een gesprek over de acute hulpvraag is dan in de regel nog wel nodig. Indien de hulpvraag ook al bekend is, en het bijvoorbeeld over een vervolgvraag gaat, dan kan in overleg met de jeugdige of zijn ouders ook van het gesprek worden afgezien.

 

Artikel 12. Inhoud beschikking

Indien de jeugdige of zijn ouders een aanvraag bij het college indienen, dient het college een schriftelijke beschikking op te stellen, waartegen zij bezwaar en beroep kunnen indienen. In de beschikking staat de informatie die voor de ouder(s) en of jeugdige nodig is om hun rechtspositie te bepalen en te begrijpen.

Artikel 13. Verlenging en her indicering

Om tijdige voortzetting van de hulpverlening na afloop van een indicatie te kunnen waarborgen dient minimaal acht weken voor afloop van die indicatie een verzoek tot verlenging te worden ingediend. Na ontvangst van het verzoek tot verlenging, met een evaluatierapport of–verslag over de voorliggende periode, zal een herbeoordeling van de hulpverlening plaatsvinden, waarna een besluit zal worden genomen over voortzetting dan wel wijziging van de individuele voorziening, alsmede het volume en de duur van de herindicatie.

 

Artikel 14 Criteria voor een pgb

Het college stelt vast of de ouder(s) (of de pgb vertegenwoordiger voldoende regievaardig is voor het uitvoeren van de taken die behoren bij het persoonsgebonden budget.

Alvorens een pgb toe te kennen is het van belang dat het college toetst aan de criteria zoals vastgelegd in artikel 8.1.1 lid 2 Jeugdwet. Eén van die criteria is dat de kwaliteit van de in te kopen hulp naar het oordeel van het college geborgd is.

 

Artikel 15. Weigeringsgronden pgb

In dit artikel zijn de weigeringsgronden opgenomen. Aangegeven wordt wanneer er geen pgb wordt verstrekt, waaronder expliciet is opgenomen dat het -in beginsel- niet mogelijk is om achteraf kosten te declareren.

In lid 2 zijn een aantal kostenposten genoemd die niet uit het pgb gefinancierd mogen worden. Het pgb is enkel en alleen bedoeld voor financiering van de noodzakelijke voorziening. Het pgb bevat om die reden ook geen vrij besteedbaar deel (onderdeel b).

 

Artikel 16. Onderscheid formele en informele hulp

Voor de bepaling van het pgb-tarief wordt onderscheid gemaakt tussen formele en informele hulp. Van formele hulp is sprake als de hulp verleend wordt in het kader van de uitoefening van een bedrijf of beroep. De hulp wordt dan verleend door een jeugdhulpaanbieder of door een zelfstandige hulpverlener (ZZP’er).

 

Bij hulpverlening door een bloed- of aanverwant in de 1e of 2e graad, is altijd sprake van informele hulp. Ook al gaat het om een hulpverlener die voldoet aan de criteria genoemd in lid 2 van deze bepaling; dan nog geldt dat in het kader van deze verordening als informele hulp. De achtergrond daarvan is dat ook familieleden met een zorg-gerelateerd beroep of opleiding in eerste instantie een affectieve relatie hebben met de budgethouder. Dat is dan ook doorslaggevend voor het bijbehorende pgb-tarief. Informele hulp is alle hulp die geboden wordt door personen uit het sociale netwerk.

 

Artikel 17. Hoogte pgb

Gemeenten hebben de mogelijkheid om differentiatie aan te brengen in de hoogte van het pgb door verschillende tarieven hanteren voor verschillende vormen van ondersteuning en voor verschillende typen hulpverleners.

In de verordening moet in ieder geval worden bepaald hoe de hoogte van een pgb wordt vastgesteld, waarbij geldt dat de hoogte toereikend moet zijn.

De hoogte van het pgb voor informele hulp is bij het bestaan van een dienstbetrekking gelijk aan het minimum uurloon, inclusief vakantiebijslag, zoals bedoeld in de Wet minimumloon.

Voor formele hulp kan een aangepast bedrag tot maximaal het in lid c van dit artikel genoemde tarief, indien de pgb-houder kan aantonen dat in zijn situatie het pgb-tarief van 80% niet toereikend is om passende ondersteuning in te kopen.

 

Artikel 18. Advisering

Dit artikel geeft aan dat het voor het college mogelijk is om een extern deskundige om advies te vragen in het onderzoek. De jeugdige en/of ouders worden hiervan op de hoogte gesteld.

 

Artikel 19. Vervoersvoorzieningen

Dit artikel gaat in op de voorwaarden voor een vervoersvoorziening. Het vraagstuk vervoer staat centraal, waarbij er wordt gekeken naar een oplossing die aansluit op de ondersteuningsbehoefte van de aanvrager. Ouders zijn in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor vervoer van de jeugdige naar de jeugdhulpaanbieder (eerste lid). In het tweede lid staan twee criteria waaronder het college een vervoersvoorziening toekent naar dagbehandeling of dagbesteding. Een vervoersvoorziening altijd tijdelijk is. Het college bepaalt onder meer de tijdsduur van de vervoersvoorziening als de hoogte vergoeding.

 

Artikel 20. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

1. De medewerkingsverplichting uit het derde lid van artikel 8.1.2 van de wet ziet toe op alle denkbare vormen van medewerking om toe te kunnen zien op een rechtmatige verstrekking van een individuele voorziening, zowel pgb als in natura.

2. Deze bepaling regelt in welke gevallen het college een besluit tot verlening van een individuele voorziening kan beëindigen of wijzigen, dan wel intrekken of herzien. Bij ‘wijzigen’ gaat het om het aanpassen van de aanspraak naar de toekomst toe. De tegenhanger is ‘herzien’, wat een wijziging van de aanspraak over het verleden betreft. Intrekking ziet eveneens op het verleden: een aanspraak wordt dan beëindigd vanaf een in het verleden gelegen datum.

3. De bepaling is afgeleid van artikel 8.1.4 van de Jeugdwet die de herziening en intrekking regelt van verstrekte pgb's. Hoewel de Jeugdwet enkel spreekt van ‘herzien’ of ‘intrekken’ is uit de toelichting af te leiden dat hiermee ook beëindigen of wijzigen wordt bedoeld. Dat is daarom expliciet benoemd in deze bepaling.

Verder breidt de verordening bepaling de herzienings-/ intrekkingsbevoegdheid uit tot de individuele voorziening in natura. Het gaat hier om een 'kan'-bepaling. Het college is dus niet verplicht gebruik te maken van zijn bevoegdheid tot herziening of intrekking.

4. In de Jeugdwet is geregeld dat het college een pgb kan invorderen als dit is herzien of ingetrokken in verband met onjuiste of onvolledige informatieverstrekking door de jeugdige/ouder (zie artikel 8.1.4 lid 3 Jeugdwet). Alvorens tot invordering te kunnen overgaan, moet het college het bedrag echter eerst terugvorderen. Terugvordering is niet geregeld in de Jeugdwet. Het is daarom van belang hiervoor een grondslag op te nemen in de verordening. Net zoals bij herziening en intrekking gaat het bij terugvordering om een bevoegdheid van het college.

Met ingang van 1 april 2017 is artikel 8b, tweede lid, onderdeel c, van de Regeling Jeugdwet van kracht. Het artikel bepaalt dat de voor budgethouders verplicht gestelde modelzorgovereenkomsten een zogenoemd derdenbeding bevatten, waarmee het college ten onrechte gedeclareerde ondersteuning kan verhalen op de ondersteuner die jeugdhulp levert.

 

Artikel 21. Voorkomen en bestrijding misbruik, oneigenlijk en ondoelmatig gebruik

Op grond van artikel 2.9 onderdeel d van de Jeugdwet moeten in de verordening regels worden gesteld over de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening in natura of een pgb alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet. Deze bepaling is een uitwerking van deze wettelijke plicht.

Zowel gecontracteerde als pgb-jeugdhulpaanbieders vallen onder het kwaliteitstoezicht van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IG&J). De gemeente heeft in het kader van contractering en monitoring een rol bij het toezien op en controleren van de kwaliteit. Voor zover de gemeente hierbij signalen ontvangt over de kwaliteit van de te leveren of geleverde jeugdhulp, stuurt de gemeente deze door naar de IG&J.

Het kwaliteitstoezicht op mogelijke aanvullende kwaliteitseisen is aan de gemeente zelf. Het toezicht door de gemeentelijke toezichthouder Jeugd ziet o.a. op de rechtmatigheid van ingediende declaraties door jeugdhulpaanbieders, zowel in natura als pgb. De toezichthouder is bij de uitoefening van zijn taak gebonden aan de regels zoals vastgelegd in de artikelen 5:11 t/m 5:20 van de AWB.

 

Artikel 22. Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders

kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering

Het college kan de uitvoering van de Jeugdwet, met uitzondering van de vaststelling van de rechten en plichten van de jeugdige of zijn ouders, door jeugdhulpaanbieders laten verrichten (artikel 2.11, eerste lid, van de Jeugdwet). Met het oog op gevallen waarin dit ten aanzien van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering gebeurt, moeten bij verordening regels worden gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan (artikel 2.12 va de Jeugdwet). Daarbij dient in ieder rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden.

 

Artikel 23. Kwaliteitseisen Jeugdhulp

De regering legt de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van voorzieningen bij de gemeente en de aanbieder. Het is aan de gemeente om in de Verordening te bepalen welke kwaliteitseisen worden gesteld aan aanbieders van voorzieningen. Die eisen zullen ook betrekking kunnen hebben op de deskundigheid van het in te schakelen personeel.

 

Artikel 24. Klachtregeling

Dit artikel regelt het gemeentelijke klachtrecht. De gemeente is al op grond van de AWB in het algemeen verplicht tot een behoorlijke behandeling van mondelinge en schriftelijke klachten over gedragingen van bestuursorganen en personen die onder haar verantwoordelijkheid werkzaam zijn.

 

Artikel 25. Vertrouwenspersoon

In artikel 2.5, tweede lid, van de wet is bepaald dat het college ervoor verantwoordelijk is dat jeugdigen, hun ouders of pleegouders een beroep kunnen doen op een vertrouwenspersoon. Met de vertrouwenspersoon wordt een functionaris bedoeld zoals deze nu al werkzaam is binnen de jeugdzorg. Onafhankelijkheid, beschikbaarheid en toegankelijkheid zijn belangrijke factoren (wettelijke vereisten) voor een goede invulling van deze functie.

 

Artikel 26. Betrekken van ingezetenen bij het beleid

In dit artikel zijn bepalingen opgenomen over de medezeggenschap bij de gemeente.

 

Artikel 27. Afstemming met andere voorzieningen

Dit artikel regelt de afstemming met andere voorzieningen. De regels met betrekking tot de privacy van betrokkenen en gegevensuitwisseling die gelden op grond van de Jeugdwet en de Wet bescherming persoonsgegevens zijn hierop van overeenkomstige toepassing.

 

Artikel 28. Hardheidsclausule

Deze bepaling regelt de toepassing van een hardheidsclausule als instrument voor het college om onvoorziene omstandigheden het hoofd te bieden.

 

Artikel 29. Nadere regels

Het college stelt nadere regels vast. Hierin neemt het nadere regels op over de uitvoering van deze verordening.

 

Artikel 30. Indexering

Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening geldende bedragen indexeren, tenzij er een betalingsovereenkomst is afgesloten.

 

Artikel 31. Intrekkingen oude verordening

In dit artikel is het overgangsrecht geregeld. Bestaande rechten en plichten lopen door, totdat een nieuwe beoordeling heeft plaatsgevonden.

 

Artikel 32. Inwerkingtreding

Dit artikel regelt de inwerkingtreding van deze verordening en de wijze waarop deze wordt geciteerd.