Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Montfoort

Ruimtelijke kaders paardenhouderij Gemeente Montfoort

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieMontfoort
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingRuimtelijke kaders paardenhouderij Gemeente Montfoort
CiteertitelRuimtelijke kaders paardenhouderij Gemeente Montfoort
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpruimtelijke ordening, verkeer en vervoer
Eigen onderwerpRuimtelijke kaders paardenhouderij Gemeente Montfoort

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

30-01-2024Nieuwe regeling

13-11-2023

gmb-2024-44412

Tekst van de regeling

Intitulé

Ruimtelijke kaders paardenhouderij Gemeente Montfoort

Hoofdstuk 1 Inleiding

 

1.1 Aanleiding

 

Voor veel agrarische bedrijven is de paardenhouderij een interessante (neven)activiteit geworden; sommige agrarische bedrijven richten zich volledig op de paardenhouderij. Ook het aantal hobbymatige paardenhouders neemt toe.

 

Een gevolg van het houden van paarden is de behoefte aan paardenbakken. Deze paardenbakken, die in het buitengebied worden gerealiseerd, hebben ruimtelijke gevolgen. Wat voorheen grasland was, wordt nu een bak met wit zand met soms opvallende omheiningen en verdere toebehoren zoals lichtmasten. Ook het gebruik kan overlast in de vorm van stof en activiteiten van ruiters en paarden met zich meebrengen. Het is van groot belang om verrommeling van het buitengebied tegen te gaan en duidelijke beleidsregels op te stellen om ons open landschap te beschermen.

 

De paardenhouderij is er in veel verschillende verschijningsvormen. In bijlage 1 ziet u een opsomming en definiëring van deze verschijningsvormen. Het bestemmingsplan 1e herziening bestemmingsplan Buitengebied 2012 staat binnen de agrarische bestemmingen alleen fokkerijen toe. Dit sluit niet aan op de bestaande diversiteit aan bedrijfsmatige paardenhouderijen. Met deze nieuwe beleidsregels willen we het gemeentelijke beleid beter laten aansluiten op deze diversiteit, zoals beschreven in de VNG-richtlijn ‘De paardenhouderij in het omgevingsrecht’. Daarbij blijft het uitgangspunt om geen maneges toe te staan binnen agrarische bestemmingen.

 

Deze beleidsregels worden als input gebruikt voor het beoordelen van planologische verzoeken en zullen worden verwerkt in het bindende bestemmingsplan/omgevingsplan. De beleidsregels komen in de plaats van de Beleidsnotitie Hippische Sector gemeente Montfoort (juni 2012) die destijds is vastgesteld als bijlage van het bestemmingsplan Buitengebied 2012.

 

1.2 Doelstelling

 

Doel van dit beleidsstuk is:

 

· Het landschappelijk karakter met de lintbebouwing zoveel mogelijk in stand te laten waarbij de zichtlijnen in stand blijven.

· Verrommeling door paardenhouderij-activiteiten in het buitengebied tegen te gaan.

· Het gemeentelijke beleid beter te laten aansluiten op de VNG-richtlijn ‘De paardenhouderij in het omgevingsrecht’.

· Een uniform toetsingskader voor ruimtelijke ordening te hebben; het kader betreft zowel de gebruiksmogelijkheden (welke soorten paardenhouderijen staan we toe?) als de toegestane bouwwerken (onder welke voorwaarden staan we paardenbakken en andere hippische voorzieningen toe?). 

 

Hoofdstuk 2 Beleidsregels

 

2.1 Soorten paardenhouderijen

 

In het huidige bestemmingsplan voor het buitengebied (1e herziening bestemmingsplan Buitengebied 2012) zijn binnen de bestemmingen ‘Agrarisch’ en ‘Agrarisch-Rivierzone’ volwaardige productiegerichte paardenhouderijen met de bijbehorende voorzieningen toegestaan. Een productiegerichte paardenhouderij wordt in het bestemmingsplan 1e herziening bestemmingsplan Buitengebied 2012 gedefinieerd als ‘een paardenhouderij waar uitsluitend of in hoofdzaak handelingen aan en/of met paarden worden verricht die primair gericht zijn op het voortbrengen van paarden en het trainen en africhten van ter plaatse gefokte paarden en het verhandelen daarvan’. Door deze definitie zijn enkel fokkerijen toegestaan. Elke andere vorm van paardenhouderij (zie voorbeelden hieronder) is binnen de agrarische bestemmingen in dit bestemmingsplan uitgesloten. Deze beperkte definitie sluit niet aan op de landelijke en lokale praktijk. Veel paardenhouderijen richten zich mede – al dan niet in overwegende mate – op aanverwante agrarische activiteiten, zoals de trainings- en africhtingstallen, al dan niet als onderdeel van een fok- en opfokstal, de handelsstallen en de pensionstallen. Vaak komen mengvormen voor. Voor deze bedrijven, inclusief de opfokbedrijven, wordt in de VNG-richtlijn ‘De paardenhouderij in het omgevingsrecht’ aanbevolen in bestemmingsplannen de agrarische bestemming te verruimen.

 

De VNG-richtlijn geeft de volgende uitleg aan de verschillende typen paardenhouderijen.

 

“Onder productiegerichte paardenhouderij vallen de op het voortbrengen van producten gerichte paardenhouderijen, zoals fok- en opfokbedrijven, de hengstenhouderijen, de paardenmelkerijen, de africhtingsstallen, de trainings- en sportstallen, de handelsstallen, stalhouderijen en spermawinstations.

 

Bij gebruiksgerichte paardenhouderij staat meer de georganiseerde beoefening van de paardensport centraal. Hierbij kan gedacht worden aan maneges, de meer accommodatiegerichte (niet-grondgebonden) pensionstallen en verenigingsaccommodaties. Naast het geven van instructies aan ruiters en amazones, is er vaak een gelegenheid aanwezig waar een consumptie kan worden genuttigd.”

 

Concreet betekent dit het volgende.

 

Onder productiegerichte paardenhouderij vallen volgens de VNG-richtlijn de op het voortbrengen van producten gerichte paardenhouderijen zoals:

· fok- en opfokbedrijven

· hengstenhouderijen

· paardenmelkerijen

· africhtingsstallen

· trainings- en sportstallen

· handelsstallen

· stalhouderijen

· spermawinstations

 

Bij gebruiksgerichte paardenhouderij staat meer de georganiseerde beoefening van de paardensport centraal. Dit zijn bedrijven zoals:

· maneges

· de meer accommodatiegerichte (niet-grondgebonden) pensionstallen

· verenigingsaccommodaties.

 

De gemeente Montfoort heeft er eerder al voor gekozen om maneges niet toe te staan binnen agrarische bestemmingen en om deze apart te bestemmen als sportbedrijf. We houden hieraan vast omdat maneges qua aard, inrichting, bedrijfsvoering en vaak bovenlokale aantrekkingskracht (verkeersbewegingen) niet vergelijkbaar zijn met een regulier agrarisch bedrijf. Ook verenigingsaccommodaties staan we niet toe binnen agrarische bestemmingen, maar bestemmen we apart als sportlocatie.

 

Zoals gezegd heeft de bedrijfsvoering van paardenhouderijen in de praktijk vaak een gemengd karakter. Zo heeft een productiegerichte paardenhouderij soms ook een pensionstal of wordt er individuele instructie gegeven. Om hier ruimte voor te geven pleit de VNG-richtlijn ervoor het begrip productiegerichte paardenhouderij in bestemmingsplannen te definiëren als: een paardenhouderij waar uitsluitend of in hoofdzaak handelingen aan en/of met paarden worden verricht die primair gericht zijn op het voortbrengen, africhten, trainen en verhandelen van paarden. Door in de begripsomschrijving de woorden ‘in hoofdzaak’ te vermelden, wordt voorkomen dat het gebruiksgericht houden van paarden als nevenactiviteit direct leidt tot strijd met het bestemmingsplan. Daarnaast pleit de VNG-richtlijn ervoor om gebruiksgerichte paardenhouderij als hoofdactiviteit toe te staan binnen de agrarische bestemming via een aanduiding op de plankaart; hierdoor kan per locatie worden afgewogen of een gebruiksgerichte paardenhouderij als hoofdactiviteit passend is.

 

De VNG-richtlijn maakt geen onderscheid tussen zelf gefokte paarden en overige paarden. Onder een handelsstal wordt het volgende verstaan: Een bedrijf kan als handelsstal worden beschouwd indien de omzet uitsluitend of in hoofdzaak wordt behaald uit de in- en verkoop van paarden. In tegenstelling tot de handel in vee en andere veesoorten worden paarden vaak langer aangehouden en niet direct doorverkocht of naar de slacht gebracht. Een handelsstal, met name een sportpaardenhandelsstal, doet veelal eerst aan waardevermeerdering voordat een paard weer doorverkocht wordt.

 

Naast het onderscheid tussen productiegericht en gebruiksgericht is ook het onderscheid tussen bedrijfsmatig en hobbymatig van belang.

 

Bij bedrijfsmatig gebruik is sprake van een volwaardige paardenhouderij, gericht op het genereren van een voldoende bedrijfsresultaat.

 

Bij een hobbymatige paardenhouderij is het houden van paarden kleinschalig en niet gericht op het genereren van omzet dan wel een positief resultaat. Voor wat betreft kleinschaligheid geldt in principe een maximum van 5 paarden[1]. Daarnaast wordt er getoetst aan de Wet Milieubeheer om te kijken of er sprake is van een inrichting.

 

In het verleden werd ook de term semi-bedrijfsmatig gebruikt wanneer het bestaansrecht van de paardenhouderij niet geheel afhankelijk is van het daarmee te genereren bedrijfsresultaat maar qua omvang en aard niet kan worden aangemerkt als hobbymatig, waarbij het ook redelijkerwijs te verwachten is dat een positieve opbrengst wordt behaald. In de planologische praktijk is de term semi-bedrijfsmatig niet goed bruikbaar. Binnen een agrarische bestemming is een paardenhouderij als hoofdactiviteit alleen toegestaan wanneer de paardenhouderij bedrijfsmatig en volwaardig is. Hobbymatige paardenhouderij is alleen toegestaan als neven- of vervolgactiviteit óf bij een woning. Met andere woorden, een semi-bedrijfsmatige paardenhouderij past eigenlijk noch bij een agrarische bestemming, noch bij een woonbestemming. Daarom gebruiken we alleen de termen bedrijfsmatig en hobbymatig.

 

We willen het lokale beleid laten aansluiten op de VNG-richtlijn “De paardenhouderij in het Omgevingsrecht”. Dit heeft een aantal voordelen:

• We maken gebruik van landelijk erkende inzichten, begrippen en interpretaties.

• We sluiten aan op de bedrijfseconomische behoefte van paardenhouderijen. De hedendaagse paardenhouderij is in de praktijk een mengvorm van activiteiten. We leggen niet langer restricties op die uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening onnodig zijn.

• Door het overnemen van de definities uit de VNG-richtlijn worden alle verschillende typen paardenhouderij benoemd. Daarmee wordt het voor vergunningverlening, toezicht en handhaving makkelijker om te beoordelen of een functie al dan niet binnen het bestemmingsplan past.

 

Om dit te bereiken, stellen we de volgende uitgangspunten vast.

1. Er wordt onderscheid gemaakt tussen hobbymatige en bedrijfsmatige paardenhouderijen, de term semi-bedrijfsmatig verdwijnt. Onder hobbymatige paardenhouderij mogen maximaal 5 paarden gehouden worden. Bij een bedrijfsmatige activiteit dient ten minste sprake te zijn van 1 arbeidskracht met een volledig inkomen.

2. Alle productiegerichte paardenhouderijen inclusief handelsstallen en opfokstallen mogen zich vestigen binnen de bestemmingen ‘Agrarisch’ of ´Agrarisch – Rivierzone’. Binnen productiegerichte paardenhouderijen worden pensionstallen alleen als nevenactiviteit toegestaan.

3. Gebruiksgerichte paardenhouderijen kunnen eveneens worden toegestaan binnen de bestemmingen ‘Agrarisch’ of ‘Agrarisch – Rivierzone’ via een aanduiding op de plankaart of een bij deze bestemmingen opgenomen afwijkingsbevoegdheid; hierdoor kan het bevoegd gezag per locatie afwegen of een gebruiksgerichte paardenhouderij als hoofdactiviteit passend is. We staan daarbij geen verblijfsruimtes toe, anders dan een al volgens het bestemmingsplan toegestane bedrijfswoning, die onder de bescherming van geurregelgeving vallen.

4. We nemen hierbij de begripsomschrijvingen over uit de VNG-richtlijn “De paardenhouderij in het Omgevingsrecht”. De bestemmingsplansystematiek dient hierop te worden aangepast.

5. De gemeente Montfoort heeft er eerder al voor gekozen om maneges niet toe te staan binnen agrarische bestemmingen en om deze apart te bestemmen als sportbedrijf. Deze beleidskeuze blijft gehandhaafd. Voor verenigingsaccommodaties hanteren we hetzelfde beleid.

6. Het geven van individuele instructie door de paardenhouder staan we toe op alle niet hobbymatige typen paardenhouderij. Het geven van groepslessen is alleen toegestaan binnen een manege of verenigingsaccommodatie.

7. Individueel therapeutisch paardrijden mag ook worden aangeboden door een hobbymatige paardenhouder.

 

[1] Het aantal gehouden dieren geeft een indicatie van de grens tussen hobbymatig en bedrijfsmatig. Maar wanneer sprake is van een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer (dit kan al het geval zijn bij 5 paarden) is zonder meer sprake van bedrijfsmatig gebruik. Zie ook hierna in paragraaf 2.2.

 

 

2.2 Definitie paardenbak en particulier gebruik

 

Een paardenbak/buitenrijbaan/buitenrijbak wordt als volgt gedefinieerd:

“Niet-overdekte piste voorzien van een bewerkte/aangepaste bodem waar naast training en africhting van het paard eveneens toetsing van prestaties van de combinatie paard en ruiter in diverse disciplines kan plaatsvinden”

 

In de landelijke handreiking ‘De paardenhouderij in het omgevingsrecht’ (document VNG en SRP) wordt een definitie gegeven van een “buitenrijbaan”. Deze definitie is in het kader van de uniformiteit overgenomen. Wegens de veel voorkomende benaming van een paardenbak wordt in de rest van de notitie kortweg gesproken over paardenbak. Een buitenrijbaan/buitenrijbak valt echter onder dezelfde noemer.

 

De beleidsregels die van toepassing zijn op particuliere paardenbakken gaan dan om hobbymatig gebruik. Bij het bepalen of er sprake is van hobbymatig gebruik spelen in ieder geval de volgende aspecten:

  • 1.

    De omvang van de dierstapel (maximaal 5 paarden).

  • 2.

    Winstoogmerk: als er geadverteerd wordt in diverse gremia dan is het duidelijk dat men een commercieel doel voor ogen heeft. Gebeurt dit niet regelmatig, dan kan aangenomen worden dat er geen commercieel belang aanwezig is.

  • 3.

    Inschrijving Kamer van Koophandel. Uit een inschrijving bij de Kamer van Koophandel kan blijken dat er sprake is van een bedrijfsmatige paardenhouderij.

  • 4.

    Wet Milieubeheer. Wanneer sprake is van een inrichting in de zin van deze wet (dit kan al het geval zijn bij 5 paarden), spreken we niet meer over hobbymatig gebruik.

  • 5.

    Hoe is de huisvesting: als er sprake is van professionele huisvesting dan kan er sprake zijn van bedrijfsmatig gebruik. Dit hoeft niet het geval te zijn dus er moet ook sprake zijn van de andere criteria.

     

Bij de beoordeling moeten alle van toepassing zijnde aspecten worden meegewogen om te bepalen of er sprake is van hobbymatig gebruik.

 

2.3. Regels omtrent ligging en inrichting van een hobbymatige paardenhouderij

 

In navolgend schema zijn de criteria weergegeven waaraan zal worden getoetst of een hobbymatige paardenbak en andere hippische faciliteiten al dan niet zijn toegestaan en zo ja, onder welke voorwaarden.

 

Criterium

Regels

Toelichting

  • 1.

    Ligging paardenbakken, stapmolens, paddocks en longeercirkels

Buiten de bebouwde kom

Gezien de overlast die een paardenbak kan veroorzaken, is het niet wenselijk dat deze gelegen is binnen de bebouwde kom.

Afstand tot woningen van derden is minimaal 50 m tot aan de dichtstbijzijnde rand.

Burgemeester en wethouder kunnen hiervan via een omgevingsvergunning afwijken tot een minimum van 30 m.

In de handreiking Bedrijven en milieuzonering is een richtafstand opgenomen voor paardenhouderijen en maneges van 50 meter i.v.m. geuroverlast. Deze richtlijn wordt in principe aangehouden.

Als een paardenbak (of stapmolen, longeercirkel of paddock) niet intensief wordt gebruikt (zoals bij een hobbymatige paardenhouderij veelal het geval is), kunnen burgemeester en wethouders een kortere afstand (minimaal 30 m) toestaan, mits is onderbouwd dat er qua milieuhinder geen belemmeringen optreden.

2. Situering paardenbak, stapmolen, paddock en longeercirkel in het gebied

Voorkeur op het woonperceel (woon- of tuinbestemming).

Indien niet mogelijk dan grenzend aan de woon- of tuinbestemming. De initiatiefnemer moet hierbij aantonen dat de voorzieningen niet binnen het woonperceel (woon- of tuinbestemming) passen. Medewerking wordt uitsluitend verleend als de openheid van het landschap niet wordt aangetast en er geen strijd is met deze beleidsregels.

Ter voorkoming van aantasting van natuur, landschappelijke en cultuurhistorische waarden heeft het de voorkeur om paardenbakken, stapmolens, paddocks en longeercirkels alleen toe te staan op het bestemde woonperceel. Het bevoegd gezag kan hiervan afwijken om elders, grenzend aan de woon- of tuinbestemming, een paardenbak en eventueel andere hippische voorzieningen toe te staan. Hiervoor is altijd een omgevingsvergunning nodig. Hierbij toetsen burgemeester en wethouders of de openheid van het landschap niet wordt aangetast. Een paardenbak mag dus niet solitair in het buitengebied gerealiseerd worden. Ook de ligging t.o.v. natuurgebieden is een aandachtspunt. Op basis van de Wet natuurbescherming wordt beoordeeld of een quickscan flora en fauna nodig is in het kader van gebiedsbescherming en/of soortenbescherming. Dit kan zowel binnen als buiten het woonperceel aan de orde zijn.

NB Het bestemmingsplan 1e herziening bestemmingsplan Buitengebied 2012 kent ook de mogelijkheid om bij niet-agrarische bedrijfslocaties paardenbakken toe te staan mits op de plankaart een aanduiding voor een paardenbak is opgenomen. Aan de plaatsing van paardenbakken en andere hippische voorzieningen op niet-agrarische bedrijfslocaties wordt in de toekomst niet meer meegewerkt. Dit betekent dus ook dat we op niet-agrarische bedrijfslocaties geen hobbymatige paardenbakken bij bedrijfswoningen toestaan. Dergelijke bedrijfswoningen dienen functioneel noodzakelijk te zijn voor de niet-agrarische bedrijfsvoering. Het toestaan van ‘luxe’ faciliteiten zoals hippische voorzieningen past hier niet bij en zorgt voor een ongewenst ruimtebeslag. Bestaande rechten worden gerespecteerd.

3. Lichtmasten paardenbak

Maximale hoogte van 6 m “met minimale blauwe component” (geeloranje, oranje en amber) en geen UV en de lichtbundel door afscherming gericht op de rijbak; armaturen horizontaal houden en asymmetrische optieken/lenzen. Gebruik met een tijdslimiet van 07.00 uur tot 22.00 uur.

De lichtsterkte bedraagt maximaal 60 LUX/m2 gemeten 1 meter boven de bodem van de bak.

Lichtmasten staan we alleen toe bij paardenbakken, niet bij stapmolens, paddocks en longeercirkels.

Lichtmasten zijn niet toegestaan binnen 100 meter van gebieden met de bestemming Natuur of Bos en/of de gebiedsaanduiding Stiltegebied.

Lichtmasten hebben ’s avonds een behoorlijk effect op de omgeving. Dit zou zeker niet gestimuleerd moeten worden. Om de impact van het gebruik van de lichtmasten te beperken op de omgeving is een maximale hoogte van 6 m toegestaan en slechts het gebruik van geeloranje, oranje of amber verlichting. Verlichting met een blauwe component en UV is schadelijk voor fauna. De lichtbundel moet door afscherming op de rijbak gericht zijn en er geldt een tijdslimiet.

In het bestemmingsplan 1e herziening bestemmingsplan Buitengebied 2012 is de maximale hoogte van lichtmasten op 4 meter bepaald. De hoogte wordt vergroot naar maximaal 6 meter om strooilicht en lichtvervuiling te voorkomen.

De tijdslimiet van 07.00 uur tot 22.00 uur staat al in het bestemmingsplan 1e herziening bestemmingsplan Buitengebied 2012. Deze tijdslimiet maakt het mogelijk vóór of na het werk te kunnen rijden.

Om lichthinder in natuurgebieden te voorkomen, worden geen lichtmasten toegestaan binnen 100 meter van gebieden met de bestemming Natuur of Bos en/of de gebiedsaanduiding Stiltegebied. Lichtmasten worden ook niet toegestaan bij een paardenbak die is gelegen op een afstand kleiner dan 50 m van een woning van derden (zie punt 1). Bestaande rechten worden gerespecteerd.

De Richtlijn Lichthinder 2020 van de Nederlandse Stichting Voor Verlichtingskunde kan aanleiding geven om bij de toetsing van aanvragen aanvullende eisen te stellen. Zie ook paragraaf 2.5 “Handvatten om overlast te minimaliseren”.

4. Landschappelijke inpassing paardenbakken, stapmolens, paddocks en longeercirkels

Afhankelijk van landschapstype landschapselementen toevoegen. Bij de beoordeling van aanvragen wint het bevoegd gezag advies in bij een landschapsdeskundige. Ter voorkoming van een onevenredige aantasting van landschappelijke waarden kan als voorwaarde worden gesteld dat een landschappelijk inpassingsplan wordt opgesteld, uitgevoerd en in stand gehouden.

Er kunnen ook voorschriften worden opgenomen om verharding te beperken.

Verrommeling van het landschap door paardenbakken, stapmolens, paddocks en longeercirkelsmoet voorkomen worden.

Of landschapselementen nodig zijn is afhankelijk van het landschapstype. In het open landschap buiten bebouwingslinten wordt in principe geen groen aangelegd.

5. Aantal paardenbakken, stapmolens, paddocks en longeercirkels

Maximaal 1 per type voorziening

Bij het hobbymatig houden van paarden is één paardenbak, één stapmolen, paddock en/of één longeercirkel voldoende.

Opgemerkt wordt dat het maximale aantal faciliteiten alleen kan worden toegestaan wanneer ook aan de overige regels uit het bestemmingsplan wordt voldaan.

6. Oppervlakte paardenbak

Maximaal 800 m2

Een paardenbak heeft in de regel een afmeting van 20x40 m. Voor een hobbymatige paardenhouderij kan ook een iets bredere maar kortere paardenbak worden vergund als dit vanwege locatiekenmerken beter past, zolang de oppervlakte maar niet meer dan 800 m2 is. Ruiters met een hoger spring- of dressuurniveau of wedstrijdmenners kunnen een grotere maatvoering nodig hebben. Dit is echter geen ruimtelijk criterium en daarom wordt dit bij hobbymatig gebruik niet toegestaan.

7. Optionele faciliteiten

Een (niet-overdekte) stapmolen met een diameter van maximaal 15 m.

Bij een hobbymatige paardenhouderij vinden we overdekte stapmolens, longeercirkels en paddocks in principe niet wenselijk vanwege de impact op het landschap.

In de definities in de bijlage van deze beleidsnotitie wordt onderscheid gemaakt tussen stap- en trainingsmolens. Trainingsmolens zijn groter. Hierin kunnen meerdere paarden tegelijk stappen, draven of galopperen door middel van aansturing via een computergestuurde bedieningskast. Voor hobbymatig paardenhouden vinden wij het voldoende om een stapmolen ruimtelijk mogelijk te maken.

Een (niet-overdekte) longeercirkel met een diameter van maximaal 18 m.

Een paddock zonder overkapping van maximaal 120 m2.

Het Keurmerk Paarden Welzijn en de FNRS hebben een minimale maat voor een gewenste paddock gesteld. Zij geven aan dat een paard minimaal 5 galopsprongen moet kunnen maken in een paddock. De lengte moet daarom minimaal 15 meter zijn en de breedte minimaal 7,5 meter. Wij leggen als gemeente geen minimale maat op, maar de genoemde afmetingen passen binnen de toegestane maximum oppervlakte.

8. Hoogte omheining van hippische voorzieningen

Maximaal 1.80 m

In de praktijk is een hoogte van 1.80 m gangbaar. Deze hoogte is ook toegestaan in het bestemmingsplan 1e herziening bestemmingsplan Buitengebied 2012.

9. Materiaal omheining

Om omheiningen zoveel mogelijk in het landschap op te laten gaan dient er gebruik gemaakt te worden van natuurlijke materialen en kleuren. De kleur wit is uitgesloten. Houten hekwerken hebben de voorkeur. Indien een afrastering met lint gemaakt wordt dienen de palen van hout te zijn en het lint in een donkere kleur, groen, bruin of zwart. Wit lint is uitgesloten. Het gebruik van kunststof materialen, afgedankte vangrails en andere omgevingsonvriendelijke materialen is niet toegestaan. De omheining dient een open karakter te hebben.

Deze bepaling is toegevoegd aan de ontwerpversie van deze beleidsnotitie omdat het gebruik van natuurlijke materialen en kleuren verrommeling van het landschapsbeeld voorkomt.

10. Archeologie

Archeologisch onderzoek vereist conform de regels van de gemeente op dit gebied.

Bij de aanleg van paardenbakken wordt (in de regel) de bovenlaag van een stuk weiland afgegraven, waarna deze afgraving wordt opgevuld. Hierdoor wordt mogelijk de archeologische waarde in de grond aangetast. Archeologisch onderzoek kan vereist zijn conform de regels van de gemeente op dit gebied. In bepaalde gevallen is een omgevingsvergunning nodig. Deze regels zijn vastgelegd in het bestemmingsplan en zijn afhankelijk van de archeologische verwachtingswaarde ter plaatse.

Ook aanvullende infrastructuur zoals lichtmasten, afrasteringen enzovoort kunnen de ondergrond verstoren en eventuele aanwezige archeologische resten vernietigen. Deze werkzaamheden/onderdelen moeten voor wat betreft archeologie dus meegerekend worden tot de ingreep voor de aanleg van een paardenbak.

11. Bodem, bakvulling, drainage en afwatering

De bodem van een paardenbak is een hoofdzakelijk uit zand bestaande bewerkte/ aangepaste bodem.

De aanleg van drainage is niet toegestaan zonder omgevingsvergunning.

Het opgebrachte materiaal in een paardenbak mag geen nadelige gevolgen hebben voor de milieu-hygiënische bodemkwaliteit. Er wordt van uitgegaan dat de bakvulling bestaat uit zand dat niet verontreinigd is. Het toepassen van PVC snippers en/of tapijtsnippers of overige materialen is niet zomaar toegestaan, omdat deze kunnen leiden tot een bodemverontreiniging.

Het toepassen van bouwstoffen en grond wordt onder de Omgevingswet geregeld in het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) en deels in het Besluit bodemkwaliteit (Bbk).

De gehele paardenbakvulling (zand en overige materialen) moet voldoen aan het zorgplichtbeginsel. Hierdoor treden er voor de ondergrond en/of de leefomgeving geen schadelijke effecten op, als gevolg van uitloging vanuit de paardenbak en de lozing van drainagewater. Indien noodzakelijk moeten mogelijk (isolerende) maatregelen worden getroffen.

In onze klei- en veenbodem is drainage veelal noodzakelijk omdat een paardenbak anders een groot deel van het jaar onbruikbaar is.

Drainage is ook wenselijk in het kader van dierenwelzijn: wanneer een paard lang in modder/ plassen staat, ontstaan problemen aan de hoeven. Op stal houden is in het kader van dierenwelzijn geen goed alternatief.

Voor stapmolens, paddocks en longeercirkels gelden geen dwingende voorschriften ten aanzien van de ondergrond. Uiteraard geldt altijd dat er geen nadelige invloed mag zijn op de milieu-hygiënische kwaliteit.

Er is voor de aanleg van drainage een omgevingsvergunning nodig. Bij de beoordeling wordt getoetst of de drainage in combinatie met de bakvulling niet leidt tot afvoer van schadelijke stoffen richting het afvoerwater en/of tot wateroverlast.

12. Oppervlakte gebouwen voor hippische voorzieningen.

Ten hoogste 50 m² van alle aan-, uit- en bijgebouwen mag worden gebruikt ten dienste van het hobbymatig houden van paarden. Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning hiervan afwijken tot een oppervlakte van 75 m2.

Deze beleidsregel is identiek aan de planregels in het bestemmingsplan 1e herziening bestemmingsplan Buitengebied 2012.

Een gebouw is elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt. Een stal is dus een (bij)gebouw, een paardenbak niet.

 

2.4. Regels omtrent ligging en inrichting van een bedrijfsmatige paardenhouderij

 

In navolgend schema zijn de criteria weergegeven waaraan zal worden getoetst of een bedrijfsmatige paardenbak en andere faciliteiten al dan niet zijn toegestaan en zo ja, onder welke voorwaarden.

 

Criterium

Regels

Toelichting

1. Ligging paardenbakken, stap- of trainingsmolens, paddocks en longeercirkels

Bij voorkeur binnen het agrarische bouwvlak. Het bevoegd gezag kan hiervan afwijken om elders binnen de agrarische bestemming, aansluitend op het bouwvlak, een paardenbak met bijbehorende voorzieningen zoals een stap- of trainingsmolen, paddocks en/of longeercirkel toe te staan. De initiatiefnemer moet hierbij aantonen dat deze voorzieningen niet binnen het bouwvlak passen. Medewerking wordt uitsluitend verleend als de openheid van het landschap niet wordt aangetast en er geen strijd is met deze beleidsregels.

Bedrijfsmatige paardenhouderijen worden alleen toegestaan op percelen met een agrarische bestemming. Uitgangspunt is dat een paardenbak gerealiseerd wordt binnen het bouwvlak. In afwijking hiervan is de gemeente bevoegd een paardenbak met bijbehorende voorzieningen toe te staan aansluitend op het bouwvlak, mits passend binnen de beleidsregels en uitsluitend als de openheid van het landschap niet wordt aangetast.

De Beleidsnotitie Hippische Sector gemeente Montfoort uit 2012 bevatte al een flexibiliteitsbepaling om een paardenbak buiten het agrarisch bouwvlak toe te staan. De Beleidsnotitie Hippische Sector Montfoort uit 2012 stelde als voorwaarde dat de paardenbak binnen een afstand van 100 meter tot het bijbehorende bouwvlak wordt gerealiseerd. Deze voorwaarde is niet opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied 2012 en de latere herziening daarvan. We kiezen er nu voor om duidelijk vast te leggen dat aanduidingen voor paardenbakken alleen aangrenzend aan een bouwvlak kunnen worden toegestaan, dus niet solitair in het landschap, om onnodig ruimtebeslag en aantasting van zichtlijnen te voorkomen.

Nieuwe paardenbakken, stap- of trainingsmolens, paddocks en longeercirkels buiten het bouwvlak staan we uitsluitend toe bij volwaardige veehouderijbedrijven en volwaardige paardenhouderijen, dus niet bij andersoortige agrarische bedrijven (zoals fruitteelt- en tuinbouwbedrijven).

Met dit nieuwe beleid worden de voorwaarden voor het toelaten van een paardenbak en andere hippische voorzieningen buiten het bouwvlak aangescherpt.

Op basis van de Wet natuurbescherming wordt beoordeeld of een quickscan flora en fauna nodig is in het kader van gebiedsbescherming en/of soortenbescherming. Dit kan zowel binnen als buiten het bouwvlak aan de orde zijn.

Afstand tot woningen van derden is minimaal 50 m tot aan de dichtstbijzijnde rand.

Burgemeester en wethouder kunnen hiervan via een omgevingsvergunning afwijken tot een minimum van 30 m.

In de handreiking Bedrijven en milieuzonering is een richtafstand opgenomen voor paardenhoude-rijen en maneges van 50 meter i.v.m. geuroverlast. Deze richtlijn wordt in principe aangehouden. Als een paardenbak (of stap- of trainingsmolen, longeercirkel of paddock) niet intensief wordt gebruikt, kunnen burgemeester en wethouders een kortere afstand (minimaal 30 m) toestaan, mits is onderbouwd dat er qua milieuhin-der geen belemmeringen optreden.

2. Woonruimte

Een bedrijfswoning op hetzelfde (naastgelegen) perceel

Een paardenhouderij behoeft de nabijheid van de verzorger(s) en derhalve is een bedrijfswoning wenselijk.

Voor de duidelijkheid: het blijft zo dat er per agrarisch bouwperceel maximaal één bedrijfswoning wordt toegestaan. De regeling voor agrarische bedrijfswoningen in het bestemmingsplan wordt niet gewijzigd.

Van belang is echter dat een volgens het bestemmingsplan toegestane bedrijfswoning alleen mag worden gebouwd of herbouwd als er wordt voldaan aan de voorwaarde dat “de woning bedoeld is voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar gelet op de bedrijfsvoering noodzakelijk is”.

De gemeente moet dit volgens jurisprudentie (ECLI:NL:RVS:2014:4746) bij een vergunningaanvraag toetsen. Het beleidsuitgangspunt dat een bedrijfswoning bij een volwaardige paardenhouderij wenselijk is, is relevant voor deze noodzakelijkheidstoets.

Kortom, we creëren geen nieuwe bouwrechten voor agrarische bedrijfswoningen, maar zullen wel bij de toetsing aan bestaande bouwrechten rekening houden met de wenselijkheid om bij een paardenhouderij te wonen.

3. Gebouw met stallen

Stalruimte passend binnen de eisen van het bestemmingsplan

Binnen het bouwvlak. Het is gewenst om voor de inrichting van de boxen te voldoen aan de kaders binnen de notitie: “De paardenhouderij in het omgevingsrecht, sectorraad paarden, handreiking voor de praktijk van de VNG”.

4. Vereiste faciliteiten

Een mestopslag

Binnen het bouwvlak en voldoend aan de eisen van de milieuwetgeving.

Een overdekte ruimte voor opslag en stalling

Binnen het bouwvlak.

Voldoende parkeergelegenheid

Voldoende en veilige laad-en losruimte

5. Optionele faciliteiten

Per paardenhouderij maximaal 1 paardenbak van maximaal 1.200 m2 (20x60 m)

Voor gebouwde faciliteiten geldt dat ze binnen het bouwvlak vergund kunnen worden. Dan wel op een andere plek binnen de agrarische bestemming waar de gemeente dit toestaat via een aanduiding (zie hierboven bij criterium 1).

Een binnenrijbaan van maximaal 1.200 m2 met eventueel een ontvangstruimte (een binnenrijbaan valt niet onder de noemer paardenbak).

Een binnenrijbaan mag nooit buiten een agrarisch bouwvlak worden gebouwd.

Een stap- en/of trainingsmolen met een diameter van maximaal 25 m

Overdekte voorzieningen worden alleen binnen het bouwvlak toegestaan. Dit geldt ook voor de hierna genoemde voorzieningen. Burgemeester en wethouders kunnen hier op basis van landschappelijk advies van afwijken in reeds bestaande situaties.

Een longeercirkel met een diameter van maximaal 18 meter

Eén of meer paddocks

Het Keurmerk Paarden Welzijn en de FNRS hebben een minimale maat voor een gewenste paddock gesteld. Zij geven aan dat een paard minimaal 5 galopsprongen moet kunnen maken in een paddock. De lengte moet daarom minimaal 15 meter zijn en de breedte minimaal 7,5 meter.

Voor een bedrijfsmatige paardenhouderij zal deze omvang vanwege het aantal paarden veelal niet voldoende zijn. De KNMvD (Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde) adviseert om vanaf twee paarden ten minste 150 m2 ruimte aan te houden. Voor meer dan twee paarden dient deze oppervlakte met 40 m2 voor elk toegevoegd paard uitgebreid te worden.

Wij leggen als gemeente geen maat vast voor paddocks van bedrijfsmatige paardenhouderijen en sluiten ook de aanleg van meerdere paddocks niet principieel uit, want dit komt geregeld voor. Wel gelden voor de aanleg van paddocks buiten het bouwvlak altijd de voorwaarden die elders in dit schema zijn opgenomen om verrommeling te voorkomen.

Een springweide met hindernismateriaal

6. Lichtmasten paardenbak

In het buitengebied zijn lichtmasten toegestaan met een maximale hoogte van 6 meter met minimale blauwe component (geeloranje, oranje en amber) en geen UV en de lichtbundel door afscherming gericht op de rijbak; armaturen horizontaal houden en asymmetrische optieken/lenzen. Gebruik met een tijdslimiet van 07.00 uur tot 22.00 uur.

De lichtsterkte bedraagt maximaal 60 LUX/m2 gemeten 1 meter boven de bodem van de bak.

Lichtmasten staan we alleen toe bij paardenbakken, niet bij stap- en trainingsmolens, paddocks en longeercirkels.

Lichtmasten zijn niet toegestaan binnen 100 meter van gebieden met de bestemming Natuur of Bos en/of de gebiedsaanduiding Stiltegebied.

Lichtmasten hebben ’s avonds een behoorlijk effect op de omgeving. Dit zou zeker niet gestimuleerd moeten worden. Lichtmasten passen daarom niet in Natura 2000 gebieden (die vooralsnog niet voorkomen in onze gemeente) en een omliggende zone van 150 m en bij een paardenbak die is gelegen op een afstand kleiner dan 50 m van een woning van derden (zie punt 1). Om de impact van het gebruik van de lichtmasten te beperken op de omgeving is een maximale hoogte van 6 m toegestaan en slechts het gebruik van geeloranje, oranje of amber verlichting. Verlichting met een blauwe component en UV is schadelijk voor fauna. De lichtbundel moet door afscherming op de rijbak gericht zijn en er geldt een tijdslimiet.

In het bestemmingsplan 1e herziening bestemmingsplan Buitengebied 2012 is de maximale hoogte van lichtmasten op 4 meter bepaald. De hoogte wordt vergroot naar maximaal 6 meter om strooilicht en lichtvervuiling te voorkomen.

De tijdslimiet van 07.00 uur tot 22.00 uur staat al in het bestemmingsplan 1e herziening bestemmingsplan Buitengebied 2012.

Om lichthinder in natuurgebieden te voorkomen, worden geen lichtmasten toegestaan binnen 100 meter van gebieden met de bestemming Natuur of Bos en/of gebiedsaanduiding Stiltegebied. Bestaande rechten worden gerespecteerd.

De Richtlijn Lichthinder 2020 van de Nederlandse Stichting Voor Verlichtingskunde kan aanleiding geven om bij de toetsing van aanvragen aanvullende eisen te stellen. Zie ook de volgende paragraaf ‘Handvatten om overlast te minimaliseren’.

7. Landschappelijke inpassing paarden-bakken, stap- of trainingsmolens, paddocks en longeercirkels

Afhankelijk van landschapstype landschapselementen toevoegen.

Bij de beoordeling van aanvragen wint het bevoegd gezag advies in bij een landschapsdeskundige. Ter voorkoming van een onevenredige aantasting van landschappelijke waarden kan als voorwaarde worden gesteld dat een landschappelijk inpassingsplan wordt opgesteld, uitgevoerd en in stand gehouden. Er kunnen ook voorschriften worden opgenomen om verharding te beperken.

Verrommeling van het landschap door paardenbakken, stap- of trainingsmolens, paddocks en longeercirkels moet voorkomen worden. Het bestemmingsplan 1e herziening bestemmingsplan Buitengebied 2012 kent al de verplichting om bij de aanleg van een paardenbak een inpassingsplan te maken.

Of landschapselementen nodig zijn is afhankelijk van het landschapstype. In het open landschap buiten bebouwingslinten wordt in principe geen groen aangelegd.

8. Hoogte omheining van hippische voorzieningen

maximaal 1.80 m

In de praktijk is een hoogte van 1.50m gangbaar, maar de omstandigheden kunnen leiden tot een hogere wens. Het bestemmingsplan 1e herziening bestemmingsplan Buitengebied 2012 staat al een hoogte van 1.80 meter toe.

9. Materiaal omheining

Om omheiningen zoveel mogelijk in het landschap op te laten gaan dient er gebruik gemaakt te worden van natuurlijke materialen en kleuren. De kleur wit is uitgesloten. Houten hekwerken hebben de voorkeur. Indien een afrastering met lint gemaakt wordt dienen de palen van hout te zijn en het lint in een donkere kleur, groen, bruin of zwart. Wit lint is uitgesloten. Het gebruik van kunststof materialen, afgedankte vangrails en andere omgevingsonvriendelijke materialen is niet toegestaan. De omheining dient een open karakter te hebben.

Deze bepaling is toegevoegd aan de ontwerpversie van deze beleidsnotitie omdat het gebruik van natuurlijke materialen en kleuren verrommeling van het landschapsbeeld voorkomt.

10. Archeologie

Archeologisch onderzoek vereist conform de regels van de gemeente op dit gebied.

Bij de aanleg van paardenbakken wordt (in de regel) de bovenlaag van een stuk weiland afgegraven, waarna deze afgraving wordt opgevuld. Hierdoor wordt mogelijk de archeologische waarde in de grond aangetast. Archeologisch onderzoek kan vereist zijn conform de regels van de gemeente op dit gebied. In bepaalde gevallen is een omgevingsvergunning nodig. Deze regels zijn vastgelegd in het bestemmingsplan en zijn afhankelijk van de archeologische verwachtingswaarde ter plaatse.

Ook aanvullende infrastructuur zoals lichtmasten, afrasteringen enzovoort kunnen de ondergrond verstoren en eventuele aanwezige archeologische resten vernietigen. Deze werkzaamheden/onderdelen moeten voor wat betreft archeologie dus meegerekend worden tot de ingreep voor de aanleg van een paardenbak.

11. Bodem, bakvulling, drainage en afwatering

Hoofdzakelijk uit zand bestaande bewerkte/ aangepaste bodem.

De aanleg van drainage is niet toegestaan zonder omgevingsvergunning.

Het opgebrachte materiaal in een paardenbak mag geen nadelige gevolgen hebben voor de milieu-hygiënische bodemkwaliteit. Er wordt van uitgegaan dat de bakvulling bestaat uit zand dat niet verontreinigd is. Het toepassen van PVC snippers en/of tapijt-snippers of overige materialen is niet zomaar toegestaan, omdat deze kunnen leiden tot een bo-demverontreiniging.

Het toepassen van bouwstoffen en grond wordt onder de Omgevingswet geregeld in het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) en deels in het Besluit bodemkwaliteit (Bbk).

De gehele paardenbakvulling (zand en overige materialen) moet voldoen aan het zorgplichtbeginsel. Hierdoor treden er voor de ondergrond en/of de leefomgeving geen schadelijke effecten op, als gevolg van uitloging vanuit de paardenbak en de lozing van drainagewater. Indien noodzakelijk moeten mogelijk (isolerende) maatregelen worden getroffen.

In onze klei- en veenbodem is drainage veelal noodzakelijk omdat een paardenbak anders een groot deel van het jaar onbruikbaar is.

Drainage is ook wenselijk in het kader van dierenwelzijn: wanneer een paard lang in modder/ plassen staat, ontstaan problemen aan de hoeven. Op stal houden is in het kader van dierenwelzijn geen goed alternatief.

Voor stap- en trainngsmolens, paddocks en longeercirkels gelden geen dwingende voorschriften ten aanzien van de ondergrond. Uiteraard geldt altijd dat er geen nadelige invloed mag zijn op de milieu-hygiënische kwaliteit.

Er is voor de aanleg van drainage een omgevingsvergunning nodig. Bij de beoordeling wordt getoetst of de drainage in combinatie met de bakvulling niet leidt tot afvoer van schadelijke stoffen richting het afvoerwater en/of tot wateroverlast.

 

  • 2.5. Handvatten om overlast te minimaliseren

Overlast kan ontstaan door afwatering, stof, licht, stank of verrommeling. Vaak kan deze overlast door een goede inpassing, doordachte aanleg en gebruik en door adequaat onderhoud geminimaliseerd worden. In de landelijk opgestelde VNG-richtlijn Paardenhouderij en Ruimtelijke Ordening, Handreiking voor de praktijk, worden handvatten gegeven om overlast te minimaliseren.

 

Stof 

Een paardenbak en andere hippische voorzieningen kunnen bij droog weer stofoverlast geven. Deze overlast kan beperkt worden door de bodem bij droogte te besproeien dan wel door middel van een eb- en vloedsysteem, zodat stofontwikkeling wordt voorkomen. Ook kan gekozen worden voor een bodem die minder stof geeft, bijvoorbeeld het toevoegen van houtsnippers. Daarnaast kan de locatie van de paardenbak zodanig worden gekozen dat alleen al daardoor geen onaanvaardbare overlast optreedt.

 

Licht

Om lichtoverlast te beperken is het beter meerdere lichtpunten met minder intensiteit (Lux) te plaatsen, dan 1 groot lichtpunt (bouwlamp) bij een paardenbak. De armaturen dienen horizontaal geplaatst te worden met asymmetrische optieken/lenzen. Zo is het beter direct nabij de paardenbak lampen te plaatsen dan deze verderaf aan een bestaand bouwwerk te bevestigen. Daarnaast beperkt een verplichte donkerperiode de overlast. Ook hier geldt dat een goed doordachte positionering van de paardenbak kan bijdragen in het minimaliseren van overlast. Ook de positie van de lichtpunten kan daaraan bijdragen. In het kader van faunabescherming is slechts verlichting met een minimale blauw component en UV toegestaan: geeloranje, oranje of amber.

 

In Nederland hebben we een richtlijn om lichthinder en lichtvervuiling van onder andere terreinverlichting op objectieve wijze te kunnen meten en beoordelen. Hierin zijn richtwaarden opgenomen, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen 5 verschillende omgevingstypen, namelijk van ‘intrinsieke duistere gebieden’ (E0) tot gebieden met een hoge omgevingshelderheid (E4). Dit betreft de Richtlijn Lichthinder 2020 van de Nederlandse Stichting Voor Verlichtingskunde. Deze richtlijn wordt ook gehanteerd door de rechterlijke macht. De richtlijn kan aanleiding geven om bij de toetsing van aanvragen aanvullende eisen te stellen.

 

Geluid

Voor onversterkt stemgeluid bij paardenbakken zijn er geen geluidsnormen. Voor versterkt stemgeluid bij paardenbakken zijn er wel geluidsnormen. Deze zijn opgenomen in het Activiteitenbesluit milieubeheer (straks onder Omgevingswet: de Bruidsschat c.q. tijdelijk omgevingsplan), maar deze algemene geluidnormen zijn in de regel niet geschikt om overlast van versterkt stemgeluid bij paardenbakken te voorkomen. Dit kan worden voorkomen door het stellen van specifieke maatwerkvoorschriften met aangescherpte geluidsnormen. Een andere mogelijkheid is om hiervoor normen te stellen in het (toekomstig) omgevingsplan Montfoort.

 

Ook is het mogelijk versterkt stemgeluid geheel te verbieden aan de hand van een maatwerkvoorschrift of regels in het (toekomstig) Omgevingsplan Montfoort. Het gebruik van een headset is namelijk een goed alternatief voor gebruik van een megafoon of luidsprekerinstallatie. Het gebruik van een headset geeft geen overlast voor de omgeving.

 

Indien sprake is van versterkt muziekgeluid bij paardenbakken, dan gelden ook hiervoor geluidnormen in het Activiteitenbesluit milieubeheer. De (algemene) normen voor muziekgeluid zijn daarentegen zodanig ‘streng’, dat overlast bij omliggende woningen wel kan worden voorkomen.

 

Hoofdstuk 3 Procedure

 

3.1. Opstellen beleidsregels

Indien sprake is van versterkt muziekgeluid bij paardenbakken, dan gelden ook hiervoor geluidnormen in het Activiteitenbesluit milieubeheer. De (algemene) normen voor muziekgeluid zijn daarentegen zodanig ‘streng’, dat overlast bij omliggende woningen wel kan worden voorkomen.

 

3.2. Zienswijzemogelijkheid

Er vloeit uit de wet geen verplichting voort dat een beleidsnotitie ter inzage moet worden gelegd waarbij aan belanghebbenden de gelegenheid wordt geboden tot het indienen van zienswijzen. Een bestuursorgaan kan echter op grond van artikel 3:10 Algemene wet bestuursrecht (Awb) bij besluit wel zelf bepalen of de openbare voorbereidingsprocedure (afdeling 3.4 Awb) moet worden gevolgd. De gemeenteraad wil inwoners goed betrekken en heeft er daarom voor gekozen deze beleidsregels eerst ter inzage te leggen. Iedereen kon tijdens de inzagetermijn een zienswijze indienen. Er zijn 3 zienswijzen ingediend. Deze zijn van commentaar voorzien in een nota van zienswijzen en hebben tot enkele aanpassingen in de beleidsnotitie geleid.

 

3.3. In werking treden beleidsnotitie

De notitie treedt in werking na vaststelling en bekendmaking.

 

3.4. Bestemmingsplanprocedure

Het bestemmingsplan voor het buitengebied zal via een herziening worden aangepast voor zover deze beleidsregels daartoe aanleiding geven. Er zal eerst een ontwerpbestemmingsplan worden opgesteld. Dat ontwerpbestemmingsplan zal 6 weken ter inzage liggen met de mogelijkheid voor iedereen om zienswijzen in te dienen. Vervolgens zal het bestemmingsplan door de gemeenteraad worden vastgesteld waarna er beroep openstaat. Hierbij geldt als kanttekening dat per 1 januari 2024 de Omgevingswet in werking treedt. Mocht het niet lukken om vóór 1 januari 2024 een ontwerpbestemmingsplan ter inzage te leggen, dan zullen de beleidsregels na 1 januari 2024 worden verwerkt in een wijziging van het omgevingsplan.

 

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad, gehouden op 13 november 2023

 

De griffier,

Mr. S.G. Meijer

 

De burgemeester,

Mr. P.J. van Hartskamp-de Jong

 

 

Bijlage 1 Bedrijfstypen

Hieronder wordt een korte beschrijving van de bedrijfstypen in de paardenhouderij gegeven. Combinaties van verschillende bedrijfstypen komen veelvuldig voor. Let wel: daar waar paard staat, kan ook en/of pony gelezen worden.

 

Africhtingsstal

Een bedrijf kan als africhtingsstal worden beschouwd indien de omzet uitsluitend of in hoofdzaak wordt behaald uit het africhten van paarden. Hieronder wordt verstaan het zadelmak maken, het betuigen, het keuring-klaar maken enzovoort.

 

Fokkerij

Een bedrijf kan als fokkerij worden beschouwd, indien de omzet uitsluitend of in hoofdzaak wordt behaald uit de inzet van meerdere merries voor de fokkerij.

 

Handelsstal

Een bedrijf kan als handelsstal worden beschouwd indien de omzet uitsluitend of in hoofdzaak wordt behaald uit de in- en verkoop van paarden. In tegenstelling tot de handel in vee en andere veesoorten worden paarden vaak langer aangehouden en niet direct doorverkocht of naar de slacht gebracht. Een handelsstal, met name een sportpaardenhandelsstal, doet veelal eerst aan waardevermeerdering voordat een paard weer doorverkocht wordt.

 

Hengstenhouderij

Een bedrijf kan als hengstenhouderij worden beschouwd indien de omzet uitsluitend of in hoofdzaak wordt behaald uit de inzet van een of meerdere hengsten voor de fokkerij door natuurlijke dekking of kunstmatige inseminatie. Door de steeds hogere eisen die worden gesteld aan dekhengsten hebben de meeste merriehouders geen eigen hengst, maar maken ze gebruik van hengsten van gespecialiseerde hengstenhouders.

 

Hobbymatige paardenhouderij

Het kleinschalig houden van paarden waarbij tot een maximum van 5 paarden (hieronder veulens en pony's inbegrepen) wordt aangehouden voor eigen gebruik en vrijetijdsbesteding, zonder winstoogmerk. Wanneer sprake is van een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer (dit kan al het geval zijn bij 5 paarden) is geen sprake van een hobbymatige paardenhouderij.

 

Manege

Een recreatief bedrijf dat hoofdzakelijk op eigen terrein binnen of buiten een gebouw gelegenheid geeft tot het beoefenen van de paardensport waarbij de activiteiten uitsluitend of in hoofdzaak bestaan uit het geven van instructie in één of meerdere disciplines aan derden met gebruik van paarden en/of pony’s in eigendom van het bedrijf of aan derden met eigen paarden en/ of pony’s en het bieden van huisvesting aan die paarden en/of pony’s, het organiseren van wedstrijden en evenementen en waarbij ondergeschikt hieraan horeca is toegestaan.

 

Opfokbedrijf

Een bedrijf kan als opfokbedrijf worden beschouwd indien de omzet uitsluitend of in hoofdzaak wordt behaald uit de huisvesting van jonge paarden, al dan niet in eigendom, in de leeftijd van 4 maanden tot en met het 4e levensjaar. Veelal worden de groepen jonge paarden gedurende de zomerperiode volledige weidegang geboden en worden in de winterperiode deze groepen in groepshuisvesting gestald.

 

Paardenmelkerij

Een bedrijf kan als paardenmelkerij worden beschouwd indien de omzet uitsluitend of in hoofdzaak wordt behaald uit verkoop van melk en/of melkproducten geproduceerd uit melk afkomstig van merries aanwezig op het bedrijf. Een paardenmelkerij kan worden vergeleken met een bedrijf met melkkoeien of melkgeiten. De omvang van de meeste paardenmelkerijen is kleiner dan een bedrijf met koeien of geiten, aangezien paardenmelk per liter veel meer opbrengt dan koeien- en geitenmelk. Om deze reden kan met minder productie worden volstaan.

 

Pensionstal

Een bedrijf kan als pensionstal worden beschouwd indien de activiteiten uitsluitend of in hoofdzaak bestaan uit het houden van paarden van derden. Hieronder wordt verstaan de verhuur van stalling met accommodatie en/of weiland en het verzorgen van de paarden.

 

Spermawinstation

Een bedrijf kan als spermawinstation worden beschouwd indien de omzet uitsluitend of in hoofdzaak wordt behaald uit het winnen, bewerken en afzetten van sperma van hengsten ten behoeve van de fokkerij. Op een spermawinstation worden niet per definitie paarden gehouden. Het kan een laboratorium zijn waar een fantoom is opgesteld en waar een laboratorium is ingericht.

 

Sportstal

Een bedrijf kan als sportstal worden beschouwd indien de omzet uitsluitend of in hoofdzaak wordt behaald uit een combinatie van training van paarden al dan niet in eigendom, het uitbrengen van paarden in de sport en het geven van instructie aan derden op paarden die niet in eigendom zijn van het bedrijf. Als de klanten naar het bedrijf komen met hun paard kan de instructie plaatsvinden op het bedrijf.

 

Stalhouderij

Een bedrijf kan als stalhouderij worden beschouwd indien de omzet uitsluitend of in hoofdzaak wordt behaald uit verhuur van aanspanningen voor bijvoorbeeld huwelijken, begrafenissen, tochten of shows. Sommige stalhouderijen ontvangen nauwelijks klanten, omdat ze alleen de paarden op het bedrijf verhuren voor bijvoorbeeld huwelijken. In andere gevallen worden er vooral tochten gemaakt vanuit het bedrijf en komen de klanten naar het bedrijf toe.

 

Stoeterij

Een bedrijf kan als stoeterij worden beschouwd indien op het bedrijf een combinatie is te vinden van een fokkerij met een opfokbedrijf en/of africhtingsstal en/of hengstenhouderij.

 

Verenigingsaccommodatie

Een paardensportaccommodatie die uitsluitend in gebruik is voor een vereniging van natuurlijke personen, die de paardensport als vrijetijdsbesteding met eigen paarden beoefenen in een of meerdere disciplines en waar in beginsel geen paarden structureel worden gestald.

 

 

Bijlage 2 Overige definities

 

Gebruiksgerichte paardenhouderij

Een paardenhouderij waar het rijden c.q. mennen met paarden, pony’s en of veulens primair gericht is op de ruiter/amazone/menner.

 

Longeercirkel

Ruimte (eventueel overdekt) in de vorm van een cirkel, waarin een paard onder begeleiding specifieke training gegeven kan worden.

 

Paardenbak

Een niet overdekte piste voorzien van een bewerkte/aangepaste bodem waar naast training en africhting van het paard eveneens toetsing van prestaties van de combinatie paard en ruiter in diverse disciplines kan plaatsvinden.

 

Paardenhouderij

Een agrarisch (grondgebonden) bedrijf wat zich richt op het productiegericht en/of gebruiksgericht houden van paarden, pony’s en/of veulens, niet zijnde een manege.

 

Paddock

Een ruimte voorzien van een bewerkte/aangepaste (zand)bodem waar een of meerdere paarden ter ontspanning en naar eigen inzicht vrij kunnen bewegen.

 

Productiegerichte paardenhouderij

Een paardenhouderij waar uitsluitend of in hoofdzaak handelingen aan en/of met paarden worden verricht die primair gericht zijn op het voortbrengen, africhten, trainen en/of verhandelen van paarden, pony’s en/of veulens; zoals fok- en opfokbedrijven, de hengstenhouderijen, paardenmelkerijen, africhtingsstallen, trainingsstallen, sportstallen, handelsstallen, stalhouderijen en spermawinstations.

 

Stapmolen

Ruimte (eventueel overdekt) in de vorm van een cirkel, waar meerdere paarden tegelijk kunnen stappen door middel van aansturing via een computergestuurde bedieningskast. Aanbeveling doorsnede stapmolen: circa 12 m (afhankelijk van het aantal paarden).

 

Trainingsmolen

Ruimte (eventueel overdekt) in de vorm van een cirkel, waar meerdere paarden tegelijk kunnen stappen, draven of galopperen door middel van aansturing via een computergestuurde bedieningskast. Aanbeveling doorsnede trainingsmolen: circa 20 m (afhankelijk van het aantal paarden).

 

Volwaardige paardenhouderij

Een paardenhouderij in de omvang van tenminste één arbeidskracht met een daarbij passende bedrijfsomvang en waarbij zicht is op continuïteit, bijvoorbeeld door bedrijfsopvolging, gedurende minimaal de komende tien jaar.