Organisatie | Rotterdam |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels schuldhulpverlening Rotterdam 2024 |
Citeertitel | Beleidsregels schuldhulpverlening Rotterdam 2024 |
Vastgesteld door | gemandateerde functionaris |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt de Beleidsregels schulddienstverlening Rotterdam 2016.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
30-01-2024 | nieuwe regeling | 18-01-2024 | 2024, nummer 4 |
De directeur Maatschappelijke Ondersteuning van het cluster Maatschappelijke Ontwikkeling,
gelet op artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht, de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening en artikel 60c Participatiewet;
overwegende dat gezien de wijziging van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening met ingang van 1 januari 2021, het wenselijk is de Beleidsregels schulddienstverlening Rotterdam 2016 te vervangen en vast te stellen welke voorwaarden en verplichtingen het college verbindt aan schuldhulpverlening;
Artikel 2 Doelgroep gemeentelijke schuldhulpverlening
De volgende personen kunnen zich tot het college wenden voor schuldhulpverlening als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van de wet:
De medewerking, bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de wet kan betrekking hebben op:
het gevraagd en ongevraagd verstrekken van juiste en volledige informatie en bewijsstukken die redelijkerwijs van belang kunnen zijn voor de schuldhulpverlening, voor zover gegevens over deze feiten en omstandigheden niet door het college kunnen worden verkregen, waaronder in ieder geval wordt verstaan wijzigingen in gezinssamenstelling, burgerlijke staat of woonsituatie en wijzigingen in inkomsten, uitgaven, bezittingen en schulden;
Na succesvolle afronding van de schuldhulpverlening of een traject in het kader van de Faillissementswet, kan het college besluiten gedurende een periode van drie jaar geen schuldregeling aan cliënt aan te bieden wanneer hij binnen deze termijn opnieuw in een problematische schuldsituatie terecht is gekomen.
In geval van fraude als bedoeld in artikel 3, derde lid, van de wet, waarbij sprake is geweest van opzet of van grove schuld als bedoeld in de Beleidsregels bestuurlijke boete Participatiewet, IOAW en IOAZ Rotterdam 2017, kan het college besluiten gedurende twee jaar geen schuldhulpverlening aan cliënt te bieden, behoudens de eventuele verstrekking van informatie en advies.
Aldus vastgesteld op 18 januari 2024.
Namens het college van burgemeester en wethouders,
R.C. van As
Directeur Maatschappelijke Ondersteuning van het cluster Maatschappelijke Ontwikkeling
Schuldhulpverlening is een wettelijke taak van de gemeente op grond van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (hierna: Wgs). In artikel 2 van deze wet is aangegeven dat de gemeenteraad een plan dient vast te stellen dat richting geeft aan de integrale schuldhulpverlening aan inwoners van zijn gemeente. Daarnaast kent de Wgs bestuursbevoegdheden aan het college toe waarover het college algemene regels kan vaststellen omtrent de afweging van belangen, de vaststelling van feiten en de uitleg van wettelijke voorschriften. Deze beleidsregels bevatten deze algemene regels.
Inherente afwijkingsbevoegdheid college
Het college heeft op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de mogelijkheid om af te wijken van het bepaalde in deze beleidsregels, de zogenaamde ‘inherente afwijkingsbevoegdheid’.
Afwijken moet volgens dit artikel als het uitvoeren van de beleidsregels onevenredige nadelige (of voordelige) gevolgen zou hebben voor de aanvrager (of andere belanghebbenden). Het gaat om onevenredige gevolgen in verhouding tot het doel van de beleidsregels.
In artikel 1, eerste lid worden enkele begrippen gedefinieerd die worden gebruikt in de beleidsregels, voor zover de begrippen niet zijn gedefinieerd in de wet.
Artikel 2 Doelgroep gemeentelijke schuldhulpverlening
Onderdeel b heeft betrekking op de schuldhulpverlening aan personen zonder adres. Hierbij wordt aangesloten bij artikel 40, eerste lid, van de Participatiewet, op grond waarvan de gemeente Rotterdam (als centrumgemeente) aangewezen is om de bijstandsverlening aan een aantal daklozen zonder adres te verzorgen. Voor deze groep is het college dus ook verantwoordelijk voor het verlenen van schuldhulpverlening.
Artikel 3 Criteria schuldhulpverlening
Nadat cliënt een hulpvraag om schuldhulpverlening heeft gedaan of sprake is van de wens tot ondersteuning naar aanleiding van vroegsignalering, vindt een gesprek plaats tussen de gemeente en cliënt. Hierbij wordt de schuldenproblematiek van cliënt in kaart gebracht.
In het tweede lid worden enkele factoren opgesomd (niet limitatief) die kunnen worden gebruikt bij het bepalen van de noodzakelijkheid en de aard van het eventuele aanbod. Leidend daarbij zijn de redzaamheid en de medewerking van cliënt en de aard, zwaarte, omvang van de schulden en de oorzaak van het ontstaan van de schuldenlast. Vormen van schuldhulpverlening kunnen ook worden gecombineerd.
De in dit artikel vermelde vormen van medewerking (geen limitatieve opsomming) hebben tot doel de kans op succes van de schuldhulpverlening zo groot mogelijk te maken. Zo wordt bijvoorbeeld van cliënt gevraagd om toestemming te verlenen voor het inwinnen bij en verstrekken van informatie aan ketenpartners en voor het gevraagd en ongevraagd verstrekken van informatie die van belang is voor het schuldhulpverleningstraject. Ketenpartners zijn de personen of instanties die een belangrijke rol spelen in het traject van de schuldhulpverlening. Te denken valt hierbij aan sociale raadslieden, maatschappelijk werkers en schuldeisers.
Bij de in dit artikel genoemde niet noodzakelijke bezittingen die verkocht dienen te worden om de opbrengst in te zetten ten behoeve van vermindering van de schuldenlast aan te wenden kan bijvoorbeeld worden gedacht aan kunst, antiek, verzamelingen, voer- en vaartuigen, onroerend goed, etc. (niet limitatief).
In dit artikel is voorts de verplichting opgenomen dat cliënt zich, naar algemeen aanvaarde maatschappelijke normen gemeten, correct dient te gedragen ten opzichte van medewerkers van de gemeente of van een andere organisatie die tevens is betrokken bij de schuldhulpverlening. In het kader van deze beleidsregels wordt ervan uitgegaan dat correct gedrag in elk geval niet aan de orde is als sprake is van zeer ernstige misdragingen. In het geval van een zeer ernstige misdraging, zoals bijvoorbeeld het uiten van dreigingen naar medewerkers, kan het college een verzoek om schuldhulpverlening afwijzen of beëindigen. Het college kan in een dergelijk geval cliënt uitsluiten van schuldhulpverlening voor een periode van 2 jaar.
Artikel 5 Afwijzing- en beëindigingsgronden schuldhulpverlening
In dit artikel is aangegeven dat het college kan besluiten om een verzoek om schuldhulpverlening af te wijzen of een traject te beëindigen als niet of niet in voldoende mate aan verplichtingen uit het artikel wordt voldaan. Zo kan het college bijvoorbeeld besluiten om niet te beëindigen of niet af te wijzen, als het niet nakomen van de verplichtingen de verzoeker redelijkerwijs niet verweten kan worden.
Dit artikel geeft het college de mogelijkheid om gedurende een bepaalde periode uit te sluiten van schuldhulpverlening, na een beëindiging of afwijzing. Dit kan bijvoorbeeld in het geval dat de verzoeker herhaaldelijk afspraken of verplichtingen niet nakomt of nieuwe schulden is aangegaan. Hierbij worden de aard van de schending en de concrete omstandigheden van het geval in aanmerking genomen. Bijvoorbeeld in het geval de nieuw ontstane problematische schuldsituatie naar het oordeel van het college redelijkerwijs niet te wijten is aan cliënt.
Uit artikel 60c Participatiewet vloeit voort dat gemeenten (als schuldeiser) als gevolg van de fraudewet geen medewerking mogen verlenen aan een schuldregeling als sprake is van boetes of vorderingen als gevolg van het overtreden van de inlichtingenplicht. Het gaat hierbij om een schuldregeling met als resultaat finale kwijting van het openstaande bedrag. Het college is immers verplicht om deze kosten terug te vorderen. Gemeenten hebben wel de mogelijkheid om de vordering tijdens de schuldregeling op te schorten of mee te laten lopen, waarbij het resterende bedrag na afloop van de schuldregeling alsnog wordt betaald. In beide situaties gaat het niet om een wettelijke verplichting en hoeft uitsluiting niet nodig te zijn.
De uitsluiting op grond van fraude is een bevoegdheid en geen verplichting, waarbij het college bovendien altijd een individuele afweging dient te maken.
De reikwijdte van het begrip ‘fraude’ is in deze beleidsregel gekoppeld aan het begrip ‘opzet’ en ‘grove schuld’, zoals bedoeld in de Beleidsregels bestuurlijke boete Participatiewet, IOAW en IOAZ Rotterdam 2017. Van opzet is volgens deze Beleidsregels sprake indien de inlichtingenplicht willens en wetens is geschonden met de bedoeling een hogere uitkering te verkrijgen of te behouden dan waar recht op bestaat. Dat willens en wetens gehandeld is, is aan de orde bijvoorbeeld indien de feiten en omstandigheden anders zijn voorgedaan dan ze in werkelijkheid zijn.
Van grove schuld is sprake indien bepaalde feiten en omstandigheden zijn nagelaten tijdig, juist en op de voorgeschreven wijze te melden. Tevens staat vast dat de cliënt:
Dit gemeenteblad ligt ook ter inzage bij het Concern Informatiecentrum Rotterdam (CIC): 010-267 2514 of bir@rotterdam.nl