Organisatie | Soest |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Uitvoerings- en handhavingsstrategie fysieke leefomgeving 2024 |
Citeertitel | Uitvoerings- en handhavingsstrategie fysieke leefomgeving 2024 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | openbare orde en veiligheid |
Eigen onderwerp | |
Externe bijlagen | Duidelijke tabellen bijlage 4b1 Duidelijke tabellen bijlage 4b2 Duidelijke tabellen bijlage 4b3 Duidelijke tabellen bijlage 4b4 Duidelijke tabellen bijlage 4b |
Deze regeling vervangt het Handhavingsbeleid gemeente Soest 2020-2023 en het Vergunningenbeleid gemeente Soest 2018-2021.
Deze regeling bevat de vroegst mogelijke datum van inwerkingtreding.
artikel 13.5, eerste lid, van het Omgevingsbesluit
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
27-01-2024 | nieuwe regeling | 11-01-2024 | 694666 |
Burgemeester en wethouders van Soest hebben op 11 januari 2024 de Uitvoerings- en handhavingsstrategie fysieke leefomgeving 2024 vastgesteld. Dit beleid treedt in werking met terugwerkende kracht op 1 januari 2024.
De Uitvoerings- en handhavingsstrategie fysieke leefomgeving 2024 regelt de wijze waarop omgevingsvergunningen worden behandeld en de wijze waarop overtredingen in het fysiek domein worden opgepakt. Dit beleid is een vervolg op het Vergunningenbeleid gemeente Soest 2018-2021 en het Handhavingsbeleid gemeente Soest 2020-2023. Deze beleidsdocumenten zijn aangepast vanwege de invoering van de Omgevingswet. Voor vergunningen wijzigt onder andere het vergunningenstelsel en bij handhaving is onder andere de prioritering aangepast. Een van de prioriteitswijzigingen is dat handhavingsverzoeken gericht op een overtreding met geringe gevolgen voor de omgeving niet altijd meer leiden tot een hogere prioriteit.
De uitvoerings- en handhavingsstrategie treedt met terugwerkende kracht in werking op 1 januari 2024.
Dit beleid ligt vanaf vandaag ter inzage in de hal van het gemeentehuis, Raadhuisplein 1 te Soest, geopend op maandag tot en met donderdag van 8.30 tot 17.00 uur en op vrijdag van 8.30 tot 12.30 uur. U kunt deze beleidsregels ook raadplegen via www.overheid.nl.
Heeft u vragen over dit beleid? Neem dan contact op met dhr. mr. P.S. Dijkstra of dhr. mr. B.W.B.M. van den Bosch via www.soest.nl/contact of tel. 035-6093411.
Beleidsdoelstellingen uitvoerings- en handhavingsstrategie
Met dit document stellen wij, conform artikel 13.5, eerste lid, van het Omgevingsbesluit (hierna: Ob) een uitvoerings- en handhavingsstrategie (hierna: U&H-strategie) vast. Hierin staat gemotiveerd welke doelen wij stellen voor de uitvoering behandeling vergunningsaanvragen (uitvoering) en handhaving en welke werkzaamheden wij met het oog op die doelen zullen verrichten.
Het Ob treedt tegelijkertijd in werking met de Omgevingswet (hierna: Ow) en de Wet kwaliteitsborging (hierna: Wkb).
Dit document is een vervolg op het Vergunningenbeleid gemeente Soest 2018-2021 en het Handhavingsbeleid gemeente Soest 2020-2023.
Het bereiken van de beleidsdoelstellingen
Conform artikel 13.6 van het Ob geven wij met de U&H-strategie inzicht in:
Op grond van de artikelen 13.8 en 13.11 van het Ob stellen wij jaarlijks een uitvoeringsprogramma en een evaluatieprogramma op. In het uitvoeringsprogramma staat welke werkzaamheden wij het komende jaar zullen verrichten met inachtneming van de doelen uit de U&H-strategie. In het evaluatieprogramma staat in welke mate uitvoering van het uitvoeringsprogramma heeft plaatsgevonden en de mate waarin deze uitvoering heeft bijgedragen aan het bereiken van de doelen uit de U&H-strategie.
Deze U&H-strategie geldt voor de taken die voortvloeien uit de:
Zoals wij al in de introductie vermeldden zijn wij na inwerkingtreding van de Ow verplicht om een U&H-strategie vast te stellen. Het wettelijk verplichte gedeelte hebben wij opgenomen in hoofdstuk 2.
Voor de Apv bestaat geen wettelijke plicht om een U&H-strategie vast te stellen. Wij hebben ervoor gekozen om dat wel te doen. Op deze manier zijn alle U&H-taken die een relatie hebben met de fysieke leefomgeving verenigd in één beleidsdocument. Dit onderdeel hebben wij opgenomen in hoofdstuk 4.
Ook andere taken (onder andere Alcoholwet, Afvalstoffenverordening, Wet goed verhuurderschap en ondermijning) zijn in de praktijk nauw verweven met de uitvoering en handhaving van de fysieke leefomgeving. Deze onderwerpen hebben wij opgenomen in hoofdstuk 4.
1.3a Wettelijke kaders uitvoering (behandelen vergunningsaanvragen)
Belangrijkste beoordelingskaders
Hieronder staan de belangrijkste beoordelingskaders van de Ow voor het behandelen van vergunningsaanvragen. Het betreft de volgende Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB’s):
Het Bbl bevat samen met het Bal, de algemene regels waaraan burgers en bedrijven zich moeten houden als ze bepaalde activiteiten uitvoeren in de fysieke leefomgeving. Het Bkl is meer gericht op de regels waar de overheid zich aan dient te houden om een veilige en gezonde leefomgeving te kunnen garanderen.
Het Ob bevat regels voor alle partijen die actief zijn in de fysieke leefomgeving, zoals burgers, bedrijven en overheid. Het gaat om regels over het bevoegd gezag voor vergunningen, over procedures, handhaving en uitvoering. Het Ob bevat dus geen beoordelingscriteria voor vergunningverlening.
Met de Ow krijgen we te maken met de omgevingsplanactiviteit (hierna: opa). In artikel 5.1, tweede lid, onderdeel a, van de Ow is bepaald dat het verboden is om zonder omgevingsvergunning een bouwactiviteit te verrichten voor zover het gaat om een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen geval. Daarmee bedoelt de wetgever de artikelen 2.25 en 2.26 van de Ow. Dit betekent dat onder de Ow bouwen straks vergunningsvrij is, tenzij in de hiervoor genoemde artikelen staat dat voor de specifieke activiteit een vergunning nodig is.
De omgevingsvergunning voor het bouwen op grond van het omgevingsplan betreft een toets aan de planologische aspecten. In artikel 5.21 van de Ow is bepaald dat de vergunning voor een opa moet worden verleend als dat volgt uit de beoordelingsregels van het omgevingsplan.
Onder de Ow kunnen twee omgevingsvergunningen nodig zijn: een omgevingsvergunning voor de (technische) bouwactiviteit en een omgevingsvergunning voor de opa. Dat levert twee activiteiten op: de technische bouwactiviteit en de opa voor een bouwwerk. Deze scheiding wordt ook wel ‘de knip’ genoemd.
In artikel 5.1, eerste lid, onderdeel b van de Ow staat dat het zonder omgevingsvergunning verboden is om een omgevingsplanactiviteit (hierna: opa) te verrichten, tenzij het gaat om een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen geval (technische bouwactiviteit). In artikel 2.15d van het Bbl staat in welke gevallen een bouwactiviteit vergunningplichtig is.
1.3b Wettelijke kaders handhaving
De hoofdlijnen die betrekking hebben op handhaving zijn in het volgende schema opgenomen:
Hoewel bestuursorganen in beginsel bevoegd, maar niet verplicht zijn om handhavend op te treden tegen geconstateerde overtredingen, is deze beleidsvrijheid in de jurisprudentie aanzienlijk genuanceerd en ingeperkt door de ontwikkeling van de zogenoemde ‘beginselplicht tot handhaving’. Uitgangspunt is dat het bevoegde orgaan in de regel moet optreden bij constatering van een overtreding. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het afzien van handhaving, bijvoorbeeld indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. In het geval van een handhavingsverzoek wordt deze plicht letterlijk afgedwongen, nu een handhavingsverzoek een formele aanvraag is als bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht en waarop in de regel een besluit volgt.
In relatie tot handhavingsbeleid volgt uit vaste jurisprudentie dat als het bestuursorgaan een redelijk te achten beleid voert, bijvoorbeeld inhoudende dat het bestuursorgaan de overtreder in bepaalde gevallen eerst waarschuwt en gelegenheid biedt tot herstel voordat het een handhavingsbesluit voorbereidt, het zich in beginsel aan dit beleid dient te houden. In de praktijk betekent dit dat het bevoegde bestuursorgaan na constatering niet meteen handhavend hoeft op te treden, maar dat eerst het ‘stappenplan’ wordt gevolgd zoals dat in het beleid is vastgelegd. Dit laat onverlet dat tegen spoedeisende gevallen (al dan niet preventief) wel direct opgetreden dient te worden.
Regelgeving die strafrechtelijk wordt gehandhaafd (bijvoorbeeld door middel van de bestuurlijke strafbeschikking), vallen buiten beginselplicht tot handhaving. Dit betreffen met name APV-feiten en verkeersovertredingen.
Om ervoor te zorgen dat de kwaliteit van de uitvoering van de U&H-taken procesmatig geborgd is, maken wij in deze strategie gebruik van de beleidscyclus Ow (zie figuur hierna). Door toepassing van deze beleidscyclus verbinden wij beleid en uitvoering met elkaar. Daarnaast zorgt het evaluatieonderdeel van deze cyclus ervoor dat het beleid steeds blijft aansluiten op de uitvoeringspraktijk.
Het blauwe kwart van de cyclus staat voor de 'visievorming'. De omgevingsvisie is een samenhangende visie met strategische hoofdkeuzes van beleid voor de fysieke leefomgeving voor de lange termijn. In het groene kwart, de beleidsdoorwerking, kunnen de gewenste kwaliteiten van de fysieke leefomgeving of onderdelen daarvan concreter worden gemaakt door die ook juridisch vast te leggen. In het paarse kwart van de cyclus staan de initiatiefnemers van activiteiten en projecten centraal. Inwoners, bedrijven of de gemeente zelf die iets willen ontwikkelen. Als daarbij toestemming van de gemeente nodig is, verloopt die toestemming in principe via een omgevingsvergunning. Het oranje kwart staat voor de 'terugkoppeling'. De activiteiten in de fysieke leefomgeving leiden tot ontwikkelingen in de feitelijke toestand. Door toezicht en handhaving ziet de overheid toe op de naleving van de algemene regels en vergunningvoorschriften. Via monitoring wordt bepaald of aan omgevingswaarden wordt voldaan en wat de staat of kwaliteit van de fysieke leefomgeving is. Dat leidt in een cyclisch proces tot nieuwe visievorming en, waar nodig, nieuwe maatregelen of algemene regels.
Een belangrijk voordeel van de beleidscyclus van de Ow is dat deze gericht is op het actief realiseren van specifieke doelen voor de fysieke leefomgeving. De wetgever heeft bij het ontwikkelen van de wet ook nadrukkelijk overwogen dat een gemeente in samenspraak met de lokale samenleving (participatie) doelen kan formuleren, uitvoert en vervolgens monitort of de doelen worden gehaald.
De RUD voert voor de gemeente Soest de basistaken milieu uit, zoals bijvoorbeeld voor bodem, asbest, geluid en risicovolle inrichtingen. De samenwerkingsafspraken tussen de RUD en de gemeente Soest liggen vast in een dienstverleningsovereenkomst (hierna: Dvo). De RUD rapporteert over de voortgang van de uitvoering van haar taken voor de gemeente. Ook stelt de RUD jaarlijks een uitvoeringsplan op.
De VRU adviseert de gemeente Soest in het kader van de vergunningverlening op het gebied van brandveilig gebruik. Ook voert de VRU op het gebied van brandveiligheid het toezicht uit. De samenwerkingsafspraken tussen de VRU en de gemeente Soest liggen vast in een Dvo. De VRU rapporteert jaarlijks over de uitgevoerde werkzaamheden en stelt jaarlijks in overleg met de gemeente Soest een jaarplan op.
De provincie Utrecht heeft de (wettelijke) taak gekregen om de samenwerking tussen bestuursorganen op het gebied van de VTH-taken te coördineren
De gemeente Soest heeft een convenant met de gemeente Amersfoort afgesloten over de inzet van de constructeur van de gemeente Amersfoort. Deze adviseert over de constructieve veiligheid van bouwplannen en beoordeelt de binnengekomen constructiegegevens. Verder is er met de gemeente Amersfoort een overeenkomst afgesloten over de inzet van de archeoloog van de gemeente Amersfoort. Deze adviseert in het voortraject bij vergunningverlening en zorgt voor de archeologische begeleiding bij opgravingen etc.
De samenwerking tussen het waterschap Vallei en Veluwe en de gemeente Soest heeft betrekking op het toezicht en handhaving van zaken die grondwater of oppervlaktewater gerelateerd zijn, zoals waterkwaliteit en -kwantiteit, het bouwen rondom watergangen, medegebruik van openbaar water en nautisch toezicht op vaarbewegingen.
Voor 2020 zijn afspraken gemaakt om bij bouwaanvragen, waarbij er wordt gebouwd rond water, watergangen of waterkeringen, direct contact op te nemen met het waterschap Vallei en Veluwe. Samen kan dan worden afgestemd of er bezwaren zijn vanuit het Waterschap en/of er een watervergunning zou zijn vereist. Het waterschap verwijst inwoners er op zijn beurt weer op dat ze wellicht een omgevingsvergunning nodig hebben voor vergunningplichtige activiteiten.
Hiernaast stuurt het waterschap een afschrift van zijn besluit naar de gemeente Soest wanneer er binnen de Soester gemeentegrenzen werkzaamheden plaatsvinden.
1.6 Inleiding beleidsevaluatie
Voor de beleidsevaluatie maken wij gebruik van drie typen beleidsevaluatie.
Door jaarlijks een verslag te maken, voeren wij een beleidsevaluatie uit als bedoeld in 1.
Bij de voorbereiding van dit beleid hebben gesprekken plaatsgevonden met uitvoerders van het beleid en de bestuurders. Op deze wijze hebben wij uitvoering gegeven van beleidsevaluatie als bedoeld onder 2.
Bij de totstandkoming van het beleid hebben wij jurisprudentie uit de afgelopen periode meegenomen en de ontwikkelingen in de regelgeving bij de totstandkoming betrokken.
In het Vergunningenbeleid gemeente Soest 2018-2021 hebben wij doelen opgenomen.
In paragraaf 5.1 van het Handhavingsbeleid 2020-2023 hebben wij doelstellingen opgenomen voor het taakveld bouwen, onder 5.2 voor het taakveld Ruimtelijke Ordening en overig.
Wij hebben geprobeerd om op basis van deze doelen een evaluatie uit te voeren die leidt tot concrete cijfers en maatregelen. Uit onze evaluatie blijkt echter dat onze beleidsdoelstellingen onvoldoende meetbaar zijn. Wij besluiten hierop onze beleidsdoelstellingen aan te passen. Nieuwe doelstellingen staan in hoofdstuk 2.
Omdat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een gedoogverklaring niet langer beschouwt als een besluit, zien wij aanleiding om ons beleid te herzien. Zie paragraaf 4.6b.
Begunstigingstermijnen en hoogte dwangsom
In de afgelopen jaren heeft de rechter duidelijk gemaakt dat het verlengen van begunstigingstermijnen vanwege de invoering van een eenmalige dwangsom niet past binnen het wettelijke stelsel. Dit omdat volgens de wet een begunstigingstermijn niet langer mag duren dan de tijd die nodig is om een overtreding ongedaan te maken.
In het vorige beleid hadden we een lijst opgenomen met begunstigingstermijnen en hoogtes van dwangsommen gekoppeld aan typen overtredingen. Inmiddels is er een landelijke “Leidraad handhavingsacties en begunstigingstermijnen”. Deze leidraad is uitgegeven door het Informatiepunt Leefomgeving (IPLO).
Uitgangspunt is dat we een eenmalige dwangsom opleggen en dus niet meerdere termijnen geven.
Handhavingsverzoek en prioritering
In het vorige handhavingsbeleid stond dat handhavingsverzoeken altijd leidden tot een hoge prioriteit. Uit jurisprudentie blijkt dat het toekennen van een lage prioriteit aan een bepaalde overtreding een bijzondere omstandigheid kan vormen om van handhaving af te zien (ECLI:NL:RVS:2014:1982). Dit betekent dat het bestuursorgaan na een verzoek om handhaving een afweging zal moeten maken in het individuele geval, waarbij de belangen van de verzoeker worden betrokken. Bij deze afweging moet het bestuursorgaan bezien of het ondanks de lage prioritering in dat concrete geval toch moet optreden (Vgl. ECLI:NL:RVS:2021:1961, ECLI:NL:RVS:2021:2614, ECLI:NL:RVS:2022:1438).
Het resultaat van die afweging kan zijn dat van handhaving wordt afgezien. Factoren die daarbij een rol kunnen spelen, zijn bijvoorbeeld het karakter van het overtreden voorschrift, het daarbij betrokken algemene belang en de concrete belangen van de verzoeker en de overtreder in het betreffende geval. Handhavingsbeleid mag er echter niet toe strekken dat tegen overtredingen die een lagere prioriteit hebben, nooit wordt opgetreden.
In de prioritering zijn een aantal onderwerpen gewijzigd. Zo is de hoge prioritering van het buitengebied bestuurlijk niet langer gewenst. De enkele omstandigheid dat een overtreding zich in het buitengebied of binnen de bebouwde kom bevindt is voor ons onvoldoende onderscheidend om daaruit een verschil in handhavingsprioriteit toe te kennen. Overtredingen in het binnen- en buitengebied zullen met ingang van dit beleid gelijkwaardig worden behandeld.
Overtredingen die betrekking hebben op monumenten (erfgoed) verdient wat ons betreft een hogere prioriteit. Wij hebben bijvoorbeeld ervaren dat eigenaren van monumenten niet in alle gevallen deze goed hebben onderhouden en dat delen daarvan dreigden te worden beschadigd. Omdat herstel van beschadigde of verwijderde monumenten lastig of niet mogelijk is, vinden wij dat dit voor type overtredingen een hogere handhavingsprioriteit gerechtvaardigd is.
Ten tijde van de totstandkoming van deze U&H-strategie komt in onze bestemmingsplannen vaak voor dat gronden zijn aangewezen met de bestemming `Wonen’ en in de regels is vastgelegd dat daar wonen is toegestaan, zonder dat daarin wonen is gedefinieerd. Volgens vaste rechtspraak verdragen, naast zelfstandige bewoning door een gezin, ook minder traditionele woonvormen zich met een woonbestemming in een dergelijke situatie. We zien voornamelijk in het plangebied Klaarwater, Smitsveen en Bosstraat dat daar woningsplitsing plaatsvindt. Als de raad verkamering en/of woningsplitsing in het omgevingsplan illegaal maakt, dan verhoogt dit de handhavingsprioriteit voor illegale bewoning.
Wij hebben er voor gekozen om bescherming van bomen lager te prioriteren. Wij zien dat andere overtredingen over het algemeen meer impact hebben voor de omgeving. In sommige situaties ligt dit gevoeliger als moedwillig bomen worden gekapt of monumentale bomen worden gekapt. Binnen dit beleid bestaat ruimte om in uitzonderlijke situaties bijvoorbeeld bij excessen of bij uitvoering van een activiteit waarvoor een vergunning is geweigerd een hogere handhavingsprioriteit toe te kennen.
Wij kennen aan handhavingsverzoeken met ingang van dit beleid niet altijd meer een hoge handhavingsprioriteit toe. In de afgelopen beleidsperiode kenden wij aan handhavingsverzoeken nog wel een hoge prioriteit toe, omdat de wet dat volgens ons vroeg. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, de hoogste rechter die daarover gaat, heeft een uitspraak gedaan waaruit blijkt dat dit niet nodig is. Deze uitspraak komt kortgezegd op het volgende neer: Het bestuursorgaan moet na een verzoek om handhaving een afweging maken in het individuele geval en zal daarbij de belangen van de verzoeker moeten betrekken. Bij deze afweging moet het bestuursorgaan bezien of het ondanks de lage prioritering in dat concrete geval toch moet optreden.
Landelijke handhavingsstrategie
Het vorige handhavingsbeleid kende een eigen handhavingsstrategie voor ruimtelijke ordening en bouwen. Nu sluiten wij grotendeels aan bij de landelijke handhavingsstrategie (hierna: LHS). De LHS hebben wij overgenomen in BIJLAGE 5 Sanctie- (interventie-)strategie. De LHS passen wij toe met uitzondering van de waarschuwing. Wij zijn van mening dat de aangeschrevene door een voornemen handhavingsbesluit wordt gewaarschuwd voor de gevolgen van de overtreding en naar aanleiding daarvan voorstellen kan doen om de overtreding(en) op te heffen. Een andere vorm van waarschuwing achten wij niet nodig. Een ander punt is dat wij overtredingen met een lage prioriteit wraken als er onvoldoende capaciteit is om op deze overtreding te handhaven.
In dit hoofdstuk beschrijven wij de doelstellingen voor uitvoering en handhaving. Voor wat betreft dit beleid sluiten wij aan bij het vergunningenbeleid 2018-2021 en het Handhavingsbeleid fysieke leefomgeving 2020-2023.
3. Uitvoeringsprogramma en evaluatieprogramma
De U&H-strategie werken wij jaarlijks uit in een uitvoeringsprogramma voor zowel vergunningverlening, als toezicht en handhaving. In het uitvoeringsprogramma programmeren we de activiteiten om de doelen en de activiteiten op operationeel niveau te bereiken. Daarbij geven wij ook aan hoe we de (financiële en personele) middelen in het betreffende jaar inzetten om de doelen te bereiken. Gedurende het jaar monitoren we de voortgang van de activiteiten en de daaraan gekoppelde doelen en indien nodig sturen we bij. Het uitvoeringsprogramma sturen wij ter kennisname naar de raad en de provincie (het Interbestuurlijk Toezicht).
4. Het bereiken van de beleidsdoelstellingen
Prioriteitenstelling voor vergunningswerkzaamheden
Voor toetsing aan het Bbl hebben wij toetsmatrixen (Zie BIJLAGE 2a, 2b en 2c) opgesteld. Aan de hand daarvan:
Prioriteitenstelling voor handhaving
De prioriteitstelling is richtinggevend voor de te verrichten handhavingsinspanningen. De achterliggende gedachte daarbij is dat de schaarse middelen door bewuste keuzes op zo’n efficiënt mogelijke wijze worden ingezet. Hoe hoger een thema is geprioriteerd, hoe frequenter of intensiever de handhavingsinspanningen zijn ten aanzien van dat thema, of des te meer het accent daarop ligt in de dagelijkse uitvoering van de taken.
In BIJLAGE 2, 2a, 2b en 2c staat op welke wijze wij deze in de praktijk uitvoeren.
De bestrijding van ondermijning is een onderwerp dat de laatste jaren niet meer weg te denken is uit onze maatschappij. Een belangrijke component van ondermijning is dat de illegale onderwereld zich vermengt met de legale bovenwereld. De aanpak van ondermijning prioriteren als geheel ‘hoog’ geprioriteerd en direct opgepakt.
De gemeenteraad heeft het Integrale Veiligheidsplan (IVP) vastgesteld. Hierin staan een aantal onderwerpen waarop de bestrijding van ondermijning wordt gefocust binnen de BES-gemeenten1 . Binnen het team VTH is zowel bij de boa’s als bij de handhavingsjuristen in de prioritering ruimte om projecten op het gebied van bestrijding van ondermijning op te pakken. Als dit ten koste gaat van andere zaken, dan rapporteren wij hierover in het jaarverslag.
4.2 De methode die wordt gebruikt om te bepalen of de doelen uit de uitvoerings- en handhavingsstrategie worden bereikt
In hoofdstuk 2 hebben wij de doelen uit de U&H-strategie opgenomen. Om de doelstellingen genoemd onder 1, 2 en 3 te beoordelen vragen wij de medewerkers die uitvoering geven aan de uitvoering van deze doelstellingen wat hun resultaten zijn.
Bij beoordeling van doelstellingen 4 vragen wij de applicatiebeheerder om de specifieke cijfers aan de hand waarvan wij kunnen vaststellen of het doel is bereikt.
4.3 De criteria die wij gebruiken bij het beoordelen van en beslissen op aanvragen om omgevingsvergunningen en meldingen
De indieningsvereisten voor een bouwmelding, gereedmelding, gebruiksmelding en sloopmelding beoordelen wij aan de regels die staan in het Bbl.
In de Ow is geregeld op welke wijze een aanvraag dient te worden beoordeeld. Deze toetsingskaders kunnen zijn vastgelegd in een algemene maatregel van bestuur of in de Ow.
Een aanvraag omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit moeten wij weigeren wanneer de aanvraag in strijd is met het Bbl of het omgevingsplan.
Beoordelingsregels voor een aanvraag omgevingsvergunning bouwactiviteit zijn opgenomen in het Bbl.
Lokale verordeningen en beleidsregels
Bij het beoordelen van aanvragen en meldingen, kunnen lokale verordeningen en beleidsregels van belang zijn (zie BIJLAGE 3).
4.4 De werkwijze die wij gebruiken bij het verlenen van en beslissen op aanvragen om omgevingsvergunningen en meldingen
De werkwijzen van vergunningverlening en afhandeling van meldingen en toezicht en handhaving zijn vertaald in specifieke procesbeschrijvingen. Dit geldt eveneens voor medewerkers van toezicht en handhaving. Deze procesbeschrijvingen worden bekend gemaakt bij alle betrokken medewerkers en zijn geborgd binnen de organisatie.
4.5 Afspraken door bestuursorganen onderling en met de instanties die zijn belast met de strafrechtelijke handhaving
Samenloop van bestuursrechtelijke handhaving
Het komt sporadisch voor dat wij en andere bestuursorganen tegelijkertijd belast zijn met bestuursrechtelijke handhaving ten aanzien van hetzelfde feit. Dat kan zich bijvoorbeeld voordoen als wij vanwege aanlegvergunningsvoorschriften in een omgevingsplan bevoegd zijn om te handhaven tegen het vellen van een houtopstand en gedeputeerde staten ook bevoegd zijn tot handhaving van Natura 2000-activiteiten op grond van de Ow. Een dergelijke samenloop vindt dermate sporadisch plaats waardoor wij er in het verleden voor hebben gekozen om in dergelijke situaties ad hoc afspraken te maken. Met inwerkingtreding van deze handhavingsstrategie wijzigt deze werkwijze niet.
Samenloop bij bestuursrechtelijke en strafrechtelijke handhaving
Het komt sporadisch voor dat wij bestuursrechtelijke handhaving toepassen ten aanzien van een feit waarop ook strafrechtelijke handhaving plaatsvindt. Een dergelijke samenloop vindt dermate sporadisch plaats waardoor wij er in het verleden voor hebben gekozen om in dergelijke situaties ad hoc afspraken te maken. Met inwerkingtreding van deze handhavingsstrategie wijzigt deze werkwijze niet.
Samenloop bij strafrechtelijke handhaving
Het komt sporadisch voor dat wij en andere bestuursorganen tegelijkertijd belast zijn met strafrechtelijke handhaving ten aanzien van hetzelfde feit. Een dergelijke samenloop vindt dermate sporadisch plaats waardoor wij er in het verleden voor hebben gekozen om in dergelijke situaties ad hoc afspraken te maken. Met inwerkingtreding van deze handhavingsstrategie wijzigt deze werkwijze niet.
Handhaving door instemmend orgaan
Bij het Ob kunnen ook gevallen worden aangewezen waarbij instemming is vereist van het bestuursorgaan dat advies heeft verstrekt. Instemming kan bijvoorbeeld wenselijk zijn vanwege de specifieke taak of bijzondere deskundigheid van het bestuursorgaan.
Het instemmingsorgaan is bevoegd om een handhavingsbesluit op te leggen op grond van het Ob.
Wij hebben nog geen ervaring met handhaving door een instemmend orgaan en weten ook niet tot in hoeverre in de toekomst handhaving door een instemmend orgaan zal gaan plaatsvinden. Om die reden hebben wij ervoor gekozen om nog geen beleidsregels voor dit onderwerp op te nemen.
De toezichtstrategie legt vast welke vormen van toezicht de gemeente Soest hanteert. Zie BIJLAGE 4a voor de onderdelen ruimtelijke ordening en bouwen, BIJLAGE 4c voor de onderdelen openbare ruimte en veiligheid en BIJLAGE 4d voor de Alcoholwet.
In BIJLAGE 4b is een toezichtmatrix opgenomen voor onderdelen die voorheen in het Bouwbesluit 2012 waren geregeld. Wij gaan beleidsneutraal over ten aanzien van deze onderdelen. Deze bijlage is gelijk aan die van het voorgaande beleid over dit onderwerp. Om de tabel te kunnen blijven gebruiken hebben wij een transponeringstabel in BIJLAGE 7 opgenomen.
Met de inwerkingtreding van de Wkb veranderen het bouwproces en onze rol en taken. Wij hebben ten gevolge van de Wkb een informatieachterstand. Gegevens komen onder het nieuwe stelsel niet vooraf maar achteraf beschikbaar. Dit betekent dat wij, volgens het stelsel van de wet, niet meer voortijdig kunnen bijsturen. Als achteraf moet worden hersteld, kost dat extra tijd, inzet en geld. Na inwerkingtreding van de Wkb vervalt voor bouwwerken die onder gevolgklasse 1 vallen, voor ons de preventieve toetsing aan de bouwtechnische voorschriften. Voor die bouwwerken vervallen, of vervalt een deel, van de leges en verandert onze rol. Deze rol beperkt zich na inwerkingtreding van de Wkb tot het toetsen van de bouwmelding en de gereedmelding. De overige bouwwerken vallen voorlopig niet onder de Wkb. In het Besluit kwaliteitsborging voor het bouwen staat welke bouwwerken onder welk type categorie vallen.
Wij doen de volledigheidstoets van de bouwmelding aan de hand van de indieningsvereisten. Daarnaast gaan wij na of de risico’s voldoende zijn geborgd. Steekproefsgewijs kunnen wij zelf waarnemen, beoordelen en interveniëren, om informatie- en controlemomenten op te leggen. Daarbij wordt o.a. gekeken of gebruik wordt gemaakt van een toegelaten bouwwijze die geschikt is voor het type bouwwerk en op welke wijze de kwaliteitsborger deze beoordeelt.
Bij de gereedmelding kijken wij of voldaan is aan de regels die aan de gereedmelding en de daarbij te verstrekken gegevens en bescheiden zijn gesteld. Overigens mag een onvolledige gereedmelding niet gekwalificeerd worden als gereedmelding. De markt is primair verantwoordelijk voor de bouwkwaliteit. Het uitgangspunt daarbij is dat afwijkingen door marktpartijen moeten worden opgelost. Wij zouden volgens de theorie een vangnetfunctie hebben om tekortkomingen van het private stelsel af te vangen. Uit proefprojecten bij verschillende gemeenten in onze regio bleek dat bij ongeveer 70% van deze projecten geen (volledige) gereedmelding werd gedaan. Dit zou tot gevolg kunnen hebben dat onze rol in de praktijk toch omvangrijker is dan door de wetgever beoogd. Hoe omvangrijk dat is, kunnen wij in dit beleid niet vastleggen.
Handhaving op bouwwerken die vallen onder de Wkb blijft een gemeentelijke taak. Dat vertaalt zich in een aantal nieuwe (contact) momenten met het bevoegd gezag, en ook een andere manier van toezicht houden en het inrichten van handhavingsbeleid.
Onze bevoegdheid om te handhaven is bepaald in artikel 18.2 van de Ow, gelezen in samenhang met artikel 4.3, eerste lid, sub a, van de Ow en artikel 4.9 van de Ow. Als wij kiezen om handhavend op te treden, zullen wij in het algemeen gebruik maken van een last onder dwangsom (artikel 5:31d e.v. Awb) of een last onder bestuursdwang (artikel 5:21 e.v. Awb).
Toetsen van veiligheidsplannen ligt bij de gemeente. Ook toezicht en handhaving op het vlak van omgevingsveiligheid (bouw- en sloopveiligheid) is en blijft een taak/bevoegdheid van de gemeente. Dit onderdeel valt niet onder de kwaliteitsborger.
Zoals wij hiervoor al schreven biedt de Wkb een vorm van toezicht door de markt op die na invoering van deze wet volledig nieuw is. Na invoering van de Wkb zullen wij voorlopig steekproefsgewijs controles blijven uitoefenen. Hoe lang en met welke frequentie steekproefsgewijze controles plaatsvinden, kunnen wij nu nog niet hard maken. Bovendien is de Wkb een wetgeving die in tranches in werking treedt. Op welke termijn volgende tranches in werking treden en met welke gevolgen dat gepaard gaat kunnen wij in dit beleid niet vastleggen.
Als het bestuursorgaan niet handhaaft tegen een overtreding dan is sprake van gedogen van een onrechtmatige situatie. Op grote schaal gedogen van onrechtmatige situaties of handelingen is niet wenselijk. Toch zijn er situaties waar gedogen aanvaardbaar wordt geacht. Dit is alleen in uitzonderlijke gevallen mogelijk en zal vooral gaan om situaties waarbij overgangs- of overmachtssituaties spelen. Het zal in dat geval gaan om tijdelijk gedogen van de onrechtmatige situatie.
Gedogen kan zowel stilzwijgend als uitdrukkelijk (mondeling of schriftelijk) plaatsvinden. Een schriftelijke gedoogbeslissing wordt sinds een uitspraak2 uit 2019 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State niet meer aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3, tweede lid, Awb. Daartegen staat daarom geen bezwaar en beroep open. Ook tegen de weigering om te gedogen kunnen geen rechtsmiddelen worden aangewend. Ten opzichte van het voorgaande beleid leidt dit tot een essentiële wijziging van het beleid. Bij de totstandkoming van het voorgaande beleid was het vaste rechtspraak dat een gedoogbeslissing (destijds gedoogbesluit) waarborgen bood voor de overtreder. Met de hiervoor aangehaalde uitspraak valt deze zekerheid weg voor de overtreder en heeft het afgeven van een gedoogbeslissing geen waarborg.
Het komt voor dat wij overtredingen met een lage prioriteit vaststellen. Als er onvoldoende capaciteit is om deze op te pakken wraken wij deze overtredingen. Wraken houdt in dat wij aan de overtreder een brief sturen waarin wij deze er op wijzen dat er sprake is van een overtreding en ons het recht voorbehouden om daarop te handhaven.
In een controlerapport geven toezichthouders een terugkoppeling van hun bevindingen naar aanleiding van een toezichtactie.
Een controlerapport moet in ieder geval de volgende onderdelen bevatten:
Het is wenselijk dat bij het controlerapport foto’s (met datum) worden bijgevoegd en dat blijkt op welk deel van een perceel de foto’s zijn gemaakt.
De controlerapporten worden door handhavingsjuristen gebruikt om te beoordelen of er al dan geen overtreding heeft plaatsgevonden en er mogelijkheden zijn om te legaliseren. Controlerapporten kunnen ook dienen om te beoordelen of overtredingen (tijdig) ongedaan zijn gemaakt.
4.8 Wijze waarop bestuurlijke sancties en termijnen worden gehanteerd en de strafrechtelijke handhaving onderling wordt afgestemd
Nadat een toezichthouder een overtreding heeft vastgesteld, wordt onderzocht hoe hoog de overtreding is geprioriteerd. Als er sprake is van een lage prioriteit, wordt de overtreding in beginsel gewraakt.
In andere gevallen wordt onderzocht of legalisering mogelijk is. Als legalisering mogelijk is, wordt de overtreder in de gelegenheid gesteld om een legaliseringsverzoek in te dienen. Als legalisering niet mogelijk of gelukt is vindt in beginsel handhaving door het opleggen van een herstelsanctie3 (last onder bestuursdwang of dwangsom) plaats. In beginsel leggen wij een eenmalige dwangsom op. Voordat wij een handhavingsbesluit opleggen, sturen wij in de regel een voornemen toe.
Bij spoed, gevaarzetting of mogelijk onomkeerbare gevolgen kunnen wij hiervan afwijken.
Wanneer de overtreder uit eigen beweging de overtreding beëindigt, kunnen wij hiervan ook afwijken.
Twee-sporenaanpak thema ‘extra beschermde bomen’
In het geval van illegale bomenkap van extra beschermde bomen volgt een twee-sporenaanpak. Naast de bestuursrechtelijke handhaving (lastgeving onder dwangsom, inhoudende een herplantplicht, overeenkomstig de basisstrategie) wordt een strafrechtelijk traject gevolg, gericht op ‘leedtoevoeging’. Uit oogpunt van efficiëntie wordt dit traject alleen ingezet indien de bewijslast duidelijk is. Door een boa wordt alsdan proces verbaal opgemaakt. Het Openbaar Ministerie besluit vervolgens of al dan niet tot vervolging wordt overgegaan.
Handhavingsverzoeken: minder flexibiliteit
De beslistermijn bij handhavingsverzoeken bedraagt acht weken. Deze termijn mag eenmaal worden verdaagd. Bij handhavingsverzoeken wordt in principe de basisstrategie gevolgd, maar door de wettelijke termijn is er minder flexibiliteit en minder ruimte voor maatwerk.
In de stappenschema’s is rekening gehouden met de wettelijke waarborgen die zijn neergelegd in de Algemene wet bestuursrecht. Een voorbeeld daarvan is de plicht om overtreders de gelegenheid te bieden om zienswijzen in te dienen. Los daarvan geldt dat deze strategieën richtlijnen zijn - en dat sanctionering een middel is - en geen doel op zich. Dit betekent dat binnen de juridische kaders maatwerk wordt verricht als de achterliggende belangen van de regelgeving daarmee worden gediend, of als daarmee langdurige juridische procedures worden voorkomen. Gedacht kan worden aan verruiming van termijnen in verband met legalisatietrajecten of nader onderzoek.
Keuze bestuursdwang / dwangsom
In beginsel wordt als herstelsanctie een eenmalige last onder dwangsom opgelegd. Dit middel is het minst ingrijpend voor de overtreder en is tevens het minst belastend voor de handhavende organisatie. Een richtlijn voor de hoogte van dwangsommen is opgenomen in de leidraad handhavingsacties en begunstigingstermijnen. Voor de lastgeving onder bestuursdwang wordt alleen in de volgende situaties gekozen:
Het indienen van een bezwaar- of beroepschrift is in principe geen reden om een begunstigingstermijn op te schorten. Uitzonderingen hierop kunnen alleen aan de orde zijn als er geen derde belanghebbenden in de procedure zijn betrokken, als er geen spoed, gevaarzetting, ernstige hinder of precedentwerking is.
4.9 Handhaving op overtreding overheidsorgaan
Overtredingen door de gemeentelijke organisatie
Het kan voorkomen dat de gemeente Soest als vergunninghouder of anderszins zelf wet- en regelgeving overtreedt. De reguliere sanctiestrategie is dan niet altijd passend. Het is immers niet logisch dat de gemeente zichzelf een last onder dwangsom oplegt en die vervolgens bij zichzelf moet gaan innen. Een aangepaste sanctiestrategie is dan ook wenselijk.
Na constatering wordt dit vastgelegd en een controlebrief of afsprakenbrief met een beschrijving van de geconsta¬teerde overtredingen, eventuele legaliseringsmogelijkheden en afgesproken herstelmaatregelen/-termijnen.
Deze wordt gericht aan de verantwoordelijke teamleider met een cc aan het afdelingshoofd. Hierop volgend vindt een hercontrole plaats. Voor zover nodig wordt een tweede afsprakenbrief aan de betreffende teamleider met cc aan het afdelingshoofd gericht. Hierbij wordt de mogelijkheid gegeven om zienswijzen in te dienen. Met inachtneming van een eventuele zienswijze wordt een definitieve afsprakenbrief gericht aan de teamleider met cc aan het afdelingshoofd. De gemaakte afspraken worden gecontroleerd.
Overtredingen door externe bestuursorganen
Als een extern bestuursorgaan (bijvoorbeeld een buurgemeente, de provincie of het rijk) een overtreding begaat binnen de gemeente Soest, dan zal in eerste instantie bestuurlijk overleg voeren. Voor zover legalisering niet mogelijk is, zullen wij beoordelen of het opleggen van een herstelsanctie(besluit) mogelijk is.
4.10 Capaciteit en kennis personeel
De beschikbare capaciteit bij het team VTH voor de uitvoering van de VTH-taken over is als volgt opgebouwd:
Het team VTH maakt deel uit van aandachtsgebied Fysieke Leefomgeving. De voor deze afdeling in de begroting geraamde salarislast is € 1.785.000,00.
Binnen onze gemeente is bij de vaste vergunningverleners voldoende kennis en kunde aanwezig om de doelen in hoofdstuk 2 te behalen. Mochten er ontwikkelingen aankomen waarvan de kennis niet aanwezig is dan zal dit hiaat via een opleiding worden ingevuld of op een andere wijze ingevuld worden (bijvoorbeeld inhuur of externe advisering).
In het kader van de implementatie van de Ow hebben alle medewerkers verschillende trainingen gevolgd.
De functie van vergunningverleners als handhavingsjuristen worden voornamelijk ingevuld door universitair geschoolde juristen.
Capaciteit en Middelen Samenwerkingsafspraken
De advisering van een aantal taken binnen het VTH-domein zijn belegd bij de Omgevingsdienst en de Veiligheidsregio. Wij continueren de samenwerkingsafspraken.
De financiële borging voor de inzet van de beschikbare capaciteit en de nodige middelen ligt vast in de gemeentelijke jaarlijkse begroting.
Bij het bereiken van de te doelen gaan wij uit van de daarvoor benodigde capaciteit.
5. Aangehaakte beleidsterreinen handhaving en toezicht
De afgelopen beleidsperiode is ondermijning een steeds groter onderdeel gaan uitmaken in de gemeentelijke handhaving. Binnen de gemeente Soest wordt ondermijning als volgt gedefinieerd: “Ondermijning betekent dat door middel van het gebruik van kennis, toegang, positie, vertrouwen, geweld, dreiging of intimidatie wordt getracht om geldelijk gewin te verkrijgen. Dit gebeurt op zodanige wijze dat legale samenlevingssystemen worden aangetast en hun beoogde werking niet kan worden gegarandeerd.”. Een belangrijke component van ondermijning is dat de illegale onderwereld zich vermengt met de legale bovenwereld. Om ondermijning tegen te gaan vindt bij vergunningverlening voor onder meer horeca een Bibob-toets plaats.
Artikel 22.8 van de Ow komt er op neer dat als een vergunning of ontheffing in een gemeentelijke verordening is vereist voor een geval waarin regels over de fysieke leefomgeving op grond van artikel 2.7, eerste lid, van de Ow alleen in het omgevingsplan mogen worden opgenomen (bijvoorbeeld de kap- of uitwegvergunning uit de Apv), geldt een zodanige bepaling als een verbod om zonder omgevingsvergunning een activiteit te verrichten als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a van de Ow (zie Kamerstukken II, 2017-2018, 34 986, nr. 3, p. 330).
De meest gebruikelijke en bekende bestuursrechtelijke sanctiemiddelen die de gemeente kan opleggen zijn de last onder dwangsom en de last onder bestuursdwang. Beide zijn zogenoemde herstelsancties. Herstelsancties hebben tot doel strijdige situaties te beëindigen. Hoewel een overtreder dit vaak anders ervaart zijn herstelsancties –in tegenstelling tot bestraffende sancties zoals een boete- niet gericht op leedtoevoeging.
De last onder bestuursdwang is het meest geschikte middel bij gevaarzettende situaties of spoedgevallen. De last onder dwangsom vergt minder personele inzet en is minder ingrijpend voor de overtreder. In een gering aantal gevallen kan ook het schorsen of intrekken van een vergunning worden ingezet als herstelsanctie. In het kader van de Alcoholwet staat de gemeente een breed scala aan specifieke sanctioneringsmiddelen ter beschikking, waaronder de bestuurlijke boete. In BIJLAGE 4c is de sanctiestrategie uit Preventie- en handhavingsplan Alcoholwet gemeente Soest periode 2014-2018 weergegeven. Daarin zijn de specifieke instrumenten nader toegelicht.
Ten aanzien van tal van APV-feiten (de zogenoemde kleine ergernissen in de openbare ruimte) en verkeersovertredingen (Wet Mulder-feiten) kunnen gemeentelijke boa’s een soort boete opleggen, namelijk de bestuurlijke strafbeschikking (hierna: Bsb). De Bsb is voor dit soort overtredingen uitermate geschikt vanwege het lik-op-stuk-effect. Sommige overtredingen zijn weliswaar strafbaar gesteld, maar kunnen niet met een Bsb worden afgedaan. In een dergelijk geval maken boa’s een proces-verbaal op. Het Openbaar Ministerie beslist vervolgens om al dan niet tot vervolging over te gaan. Dit traject speelt met name bij illegale kap.
De Ow kent meer mogelijkheden toe om bestuurlijke boetes op te leggen dan de Wabo. In sommige situaties zou voor dit middel gekozen kunnen worden. Voorbeelden hiervan zijn situaties waarin herstel onmogelijk is. Of en in welke gevallen wij bestuurlijke boetes gaan inzetten is ten tijde van het vaststellen van dit beleid nog niet duidelijk.
5.2.2 Sanctiestrategie openbare ruimte en veiligheid
De handhavingsthema’s binnen dit beleidsveld zijn van uiteenlopende aard. Daarmee is ook de gewenste reactie van de gemeente op een geconstateerde overtreding niet eenduidig weer te geven. Bovendien zijn er verschillende sanctie-instrumenten en kunnen deze instrumenten niet op alle overtredingen worden ingezet. Zoals in paragraaf 4.3 is weergegeven is de Bsb vanwege het lik-op-stuk-effect een geschikt middel ten aanzien van tal van APV-feiten en verkeersovertredingen. Voor andere situaties ligt toepassing van een herstelsanctie (bestuursdwang of dwangsom) meer voor de hand.
De sanctiestrategie voor Openbare ruimte en veiligheid is opgenomen in BIJLAGE 5a. Daarbij geldt dat niet elke overtreding wordt beboet. Er zijn ook situaties waarbij het gepast of gewenst is om een overtreder alleen aan te spreken op zijn of haar gedrag of om een waarschuwing te geven. Dit is afhankelijk van een combinatie van factoren en de specifieke omstandigheden van het geval. De basisstrategie (BIJLAGE 5a) is de richtlijn, maar uiteindelijk moet de boa gebruikmaken van de eigen beoordelingsruimte. Daarbij betrekt de boa de volgende vragen.
De gemeente Soest heeft het vertrouwen in haar boa’s dat zij een goede afweging maken. Van hen wordt verwacht dat zij situaties in de collegiaal overleg bespreken en werkafspraken daaromtrent volgen. Een uniforme werkwijze is daarmee voldoende geborgd. Zoals reeds aangestipt kan ten aanzien van een aantal onderwerpen geen Bsb worden opgelegd. Indien het nodig wordt in plaats daarvan een herstelsanctie opgelegd.
Voor Alcoholwetovertredingen en andere horeca gerelateerde onderwerpen is een sanctiestrategie opgenomen in BIJLAGE 5b. Met betrekking tot gevaarlijke honden is een sanctiestrategie opgenomen in BIJLAGE 5c.
5.2.3 Verbijzondering geprioriteerde thema’s
Verbijzondering thema Jeugdgroepen
Het toezicht op jeugdgroepen vindt plaats in rondes. Daarbij worden hotspots bezocht op tijdstippen dat de groepen actief zijn. De locaties wisselen alsook de samenstelling van de groepen, zodat ook de inzet per periode zal verschillen. Het gemeentelijk beleid is gericht op een integrale groepsaanpak, waarbij jongerenwerk een prominente rol speelt. De andere handhavingspartners zijn politie, jeugdzorg en onderwijs. De boa’s vormen dus één van de schakels in de keten. Hun rol is gelegen in het tijdens de rondes aanspreken van jongeren op hun gedrag en het doorgeven van signalen aan de ketenpartners.
Verbijzondering thema Risicovolle evenementen
De risicovolle evenementen (inclusief zwaar belastende evenementen) zijn als hoog geprioriteerd. Dit betekent dat op elk evenement toezichtcapaciteit wordt ingepland (100% toezicht, dus niet steekproefsgewijs, zie verder hst 5. Handhavingsdoelstellingen). Van groot belang bij deze evenementen is integraal toezicht. Alle toezichtactiviteiten van de relevante handhavingspartners (dit zijn in elke geval de actoren die bij het vergunningstraject hebben geadviseerd) worden op elkaar afgestemd. De toezichtactiviteiten zien in elk geval op de risicovolle elementen van het evenement. Voorbeelden daarvan zijn:
Ketenpartners bij de uitvoering van integraal toezicht zijn in elk geval: bouwtoezicht (constructies en asbest), VRU (brandveilig gebruik, brandveiligheid installaties), politie (openbare orde) en RUD (geluid). Bij de jaarlijkse evaluatie van het onderhavige meerjarenbeleid zal worden getoetst of en hoe het nieuw op te stellen evenementenbeleid aanleiding geeft tot actualisatie / bijstelling.
Verbijzondering thema ‘Alcoholwet’
Het toezicht op de Alcoholwet is inrichtingsgebonden. Het toezicht vindt dan ook ‘periodiek’ plaats. Onderscheid wordt gemaakt tussen de reguliere horeca (vergunningplichtig), de paracommerciële horeca (vergunningplichtig), de slijterijen (vergunningplichtig), de artikel 18-bedrijven zoals supermarkten (vergunningvrij), evenementenontheffingen en ontheffing van de schenktijden. In het ‘Preventie- en handhavingsplan Alcoholwet gemeente Soest’ is het handhavingsbeleid opgenomen ten aanzien van dit thema. Wat betreft het toezicht ligt het accent op de basiscontroles (algehele controle van al dan niet vergunningplichtige verkooppunten) en de leeftijdsgrenzencontroles (controle op de verstrekking van drank aan jongeren onder de 18 jaar). Het beleid maakt wat betreft de gewenste controlefrequentie onderscheid tussen hoge risico- en lage risicoverkooppunten. De toezichtstrategie Alcoholwet uit voornoemd beleidsplan is opgenomen in BIJLAGE 5b. De scope van de basiscontroles is breder dan de Alcoholwet; de betreffende toezichthouder betrekt bij een basiscontrole alle horeca gerelateerde thema’s die op de betreffende inrichting van toepassing zijn bij de controle, zoals de exploitatievergunning (APV), de aanwezigheidsvergunning en de terrasvergunning. Zo nodig wordt de controle uitgevoerd met een ketenpartner, bijvoorbeeld met VRU (brandveilig gebruik) of een bouwtoezichthouder (in het geval een nieuwe Alcoholwetvergunning is verleend).
Een Alcoholvergunning is vereist voor ieder bedrijf dat, of andere organisatie die, alcoholhoudende dranken schenkt en/of verkoopt. Deze vergunning wordt verleend op grond van de Alcoholwet, maar ook de Apv bevat bepalingen rondom horecagelegenheden en paracommerciële inrichtingen, zoals buurthuizen en sportkantines.
Naast een vergunning kent de Alcoholwet ook een ontheffing (artikel 35 Alcoholwet). Het betreft een tijdelijke ontheffing voor de verstrekking van zwakalcoholische dranken tijdens evenementen.
De Wet Bevordering Integriteitsbeoordelingen door het Openbaar Bestuur (verder: wet Bibob) is in het leven geroepen om te voorkomen dat de gemeente onbedoeld criminele activiteiten faciliteert. De gemeente zal de wet Bibob gebruiken als het (ernstige) vermoeden bestaat dat met de (aangevraagde) vergunning
strafbare feiten worden gepleegd of dat uit gepleegde strafbare feiten verkregen op geld waardeerbare voordelen worden genut (‘zwart’ geld witwassen). Op grond van de wet Bibob is het daarnaast mogelijk een reeds verstrekte vergunning in te trekken. Mits het vermoeden bestaat dat de gemeente door het verstrekken van een vergunning onbedoeld criminele activiteiten faciliteert. Soest maakt gebruik van de mogelijkheden die wet Bibob biedt en heeft daarvoor de ‘Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Soest houdende regels omtrent de toepassing van de Wet Bevordering Integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Bibobbeleid 2021 gemeente Soest)’ opgesteld. Deze beleidsregel heeft o.a. betrekking op de
Alcoholvergunning, evenementenvergunning voor zover betrekking hebbend op een vechtsportwedstrijd of –gala en de exploitatievergunning. Voor hier volstaat een verwijzing naar de Beleidsregel waarin de volledige reikwijdte van de Beleidsregel toegelicht wordt.
Bijlage 2 Prioriteitstelling handhaving
> Omgevingsrecht: basisprincipes prioriteitstelling
Basisprincipe hoge prioriteit: actieve handhaving
Op elk object of op elke activiteit wordt toezicht gehouden. Dit geschiedt met een hoge controlefrequentie of –intensiteit. De handhavingsinspanning wordt zo snel mogelijk geleverd, dus met prioriteit opgepakt.
Basisprincipe gemiddelde prioriteit: gedeeltelijke of planmatige handhaving
De handhavingsinspanningen zijn minder frequent of minder intensief bij laag of middelhoog geprioriteerde onderwerpen dan bij de hoog geprioriteerde onderwerpen of vindt steekproefsgewijs plaats. Thema’s met een gemiddelde prioriteit kunnen planmatig en projectmatig worden opgepakt als daar capaciteit voor is.
Basisprincipe lage prioriteit: passieve handhaving
Op thema’s met een lage prioriteit vindt uitsluitend passieve handhaving plaats, bijvoorbeeld naar aanleiding van een handhavingsverzoek of de signalering van een excessieve situatie of het willens en wetens veroorzaken van een overtreding (bijv. na weigering van een vergunning). Hoewel er geen ambtshalve of planmatige handhaving plaats vindt, betekent een lage prioriteit dus niet dat er helemaal geen handhaving plaatsvindt op deze thema’s.
> Openbare ruimte en veiligheid: basisprincipes prioriteitstelling
Basisprincipe hoge prioriteit: actieve handhaving met accent of met voorrang
Aan thema’s met een hoge prioriteit wordt op structurele basis aandacht besteed èn op deze thema’s ligt bij de uitvoering van de taken altijd het accent. Hotspots worden intensief bezocht en meldingen worden direct opgepakt. Vergunningcontroles vinden frequent plaats en worden bij voorrang ingepland.
Basisprincipe gemiddelde prioriteit: actieve handhaving
Aan thema’s met een gemiddelde prioriteit wordt op structurele basis aandacht besteed, met name in dagelijkse rondes of planmatig. Maar steeds voor zover de inzet op hoog geprioriteerde onderwerpen dat toelaat.
Vergunningcontroles vinden –ten opzichte van hoog geprioriteerde thema’s- minder frequent of steekproefsgewijs plaats.
Basisprincipe lage prioriteit: passieve handhaving
Op thema’s met een lage prioriteit vindt uitsluitend passieve handhaving plaats, bijvoorbeeld na signalering van een exces. Van een excessieve situatie is bijvoorbeeld sprake als de gemeente tientallen klachten ontvangt over een situatie of als de veiligheid of andere risicofactoren in een bepaalde situatie zwaarder wegen, waardoor de handhavingsprioriteit toeneemt.
Het handhavingsthema met betrekking tot bestaande bouw (thema brandveiligheid: hoogbouw vluchtroutes) is als gemiddeld geprioriteerd. Dit onderwerp behoeft maatwerk in de aanpak en wordt daarom projectmatig opgepakt. De eigenaren worden gevraagd om een deskundigenonderzoek te laten uitvoeren en zo nodig een plan van aanpak op te stellen. Een en ander wordt uitgewerkt in het uitvoeringsprogramma van het jaar waarin deze projecten worden ingepland. Een ander project dat wordt uitgevoerd, betreft de aanpak illegale bewoning recreatieparken.
Bijlage 2b Risicomatrix taakvelden Ruimtelijke Ordening en overig (erfgoed, bomen, uitwegen, flora & fauna)
Bijlage 3 Lokale verordeningen en beleidsregels
Naast de beoordelingscriteria vanuit de Ow zijn er ook lokale verordeningen en beleidsregels, waarin beoordelingscriteria kunnen zijn opgenomen voor de aanvraag Omgevingsvergunning. Ook zijn er beleidsregels waarin regels zijn opgenomen over handhaving.
Belangrijke beleidsstukken en verordeningen zijn onder andere:
Als deze beleidsstukken en verordeningen worden ingetrokken, toetsen wij aan de opvolgers daarvan.
Bijlage 4a Toezichtstrategie bouwen en ruimtelijke ordening
Toezicht op tijdelijke activiteiten + incidenteel
| ||
Toezicht op tijdelijke activiteiten + incidenteel
| ||
Alle als gemiddeld geprioriteerde RO-thema's (taakveld RO):
| ||
Ad 1Handhavingsverzoeken, alle taakvelden
> Toezichtvorm: incidenteel toezicht
Eén van de minimumtaken van het bevoegde bestuursorgaan is het behandelen van handhavingsverzoeken. Op een handhavingsverzoek moet altijd een besluit volgen. Dit volgt onder andere uit de zogenoemde ‘beginselplicht tot handhaving’. Het toezicht vindt ‘incidenteel’ plaats’, nu de aanleiding is gelegen in de ontvangst van een handhavingsverzoek. Gelet op de wettelijke beslistermijn van acht weken (met de mogelijkheid om deze termijn eenmaal te verdagen), wordt zo snel als mogelijk na de ontvangst van het verzoek een controle uitgevoerd door een toezichthouder. Een besluit op een handhavingsverzoek kan ook een negatief besluit zijn. Als de overtreding laag geprioriteerd is, dan kan dat ook aanleiding geven tot het afwijzen van het handhavingsverzoek.
Ad 2Omgevingsvergunning bouwen, alle thema’s (taakveld Bouwen)
Toezichtvorm: toezicht op tijdelijke activiteiten
Deze strategie is van toepassing op alle thema’s ‘omgevingsvergunning bouwen’ zoals weergegeven in Bijlage 2a Risicomatrix Omgevingsrecht, taakveld Bouwen. Het toezicht vindt plaats tijdens de uitvoeringsfase van de omgevingsvergunning. De toezichtvorm betreft daarom ‘toezicht op tijdelijke activiteiten’. Wanneer de uitvoering is afgerond, is ook het toezichtproces afgedaan. De vergunning wordt gereed gemeld en verdwijnt daarmee uit de werkvoorraad van de toezichthouder. Dit taakveld vergt veruit de meeste toezichtcapaciteit binnen het beleidsveld omgevingsrecht. De gemeentelijke handhavingsorganisatie kan dit aanbod niet beïnvloeden.
Ten aanzien van een aantal bouwwerkcategorieën wordt op structurele basis integraal toezicht gehouden. Tijdens de bouwfase waar bijvoorbeeld brandveiligheidsvoorschriften kunnen worden gecontroleerd, worden integrale controles uitgevoerd door een gemeentelijke bouwtoezichthouder en een toezichthouder van VRU.
Incidenteel toezicht op vergunningsvrij bouwen en bestaande bouw
Op vergunningsvrije bouwwerken wordt uitsluitend toezicht gehouden op de bouwtechnische voorschriften, als klachten of handhavingsverzoeken daartoe aanleiding geven. Dit toezicht vindt dan plaats conform de toezichtmatrix. Ten aanzien van bestaande bouw geldt hetzelfde, met uitzondering van de specifiek geprioriteerde handhavingsthema’s ‘bestaande bouw’. Deze worden projectmatig aangepakt (zie hieronder ad. 4)
Ad 3Brandveilig gebruik, alle thema’s (taakveld Bouwen)
Toezichtvorm: periodiek toezicht
De vorm van toezicht is ‘cyclisch toezicht’, omdat het thema doorlopende vergunningen brandveilig gebruik of meldingen brandveilig gebruik betreffen. Richtinggevend voor de controlefrequentie is de prioriteitstelling zoals weergegeven in Bijlage 2a Risicomatrix Omgevingsrecht, taakveld Bouwen. Zo vindt het toezicht op gebouwen waar minder zelfredzame personen verblijven (kinderopvang, verzorgingstehuizen) en logiesfuncties (hotels) met een hogere frequentie plaats dan het toezicht op bijvoorbeeld kamerverhuur (prioriteit gemiddeld). Toezichtfrequenties zijn nader uitgewerkt in hoofdstuk 2.
Ad 4Bestaande bouw, alle thema’s (taakveld Bouwen)
> Toezicht vorm: projectmatig toezicht
Het handhavingsthema met betrekking tot bestaande bouw (thema brandveiligheid: hoogbouw vluchtroutes) is als gemiddeld geprioriteerd. Dit onderwerp behoeft maatwerk in de aanpak en wordt daarom projectmatig opgepakt. De eigenaren worden gevraagd om een deskundigenonderzoek te laten uitvoeren en zo nodig een plan van aanpak op te stellen.
Ad 5Slopen en sloopveiligheid, alle thema’s (taakveld Bouwen)
>Toezicht vorm: toezicht op tijdelijke activiteiten + incidenteel toezicht
Deze strategie is van toepassing op alle thema’s betreffende slopen en sloopveiligheid (taakveld Bouwen. Het toezicht vindt plaats tijdens de uitvoeringsfase van de (gedeeltelijke) sloop van een bouwwerk of de sloop van onderdelen van een bouwwerk (toezicht op tijdelijke activiteiten). Wanneer de uitvoering is afgerond, is ook het toezichtproces afgedaan. De melding wordt gereed gemeld en verdwijnt daarmee uit de werkvoorraad van de toezichthouder.
De sloopmeldingen worden steekproefsgewijs gecontroleerd. Het controlepercentage is afhankelijk van de aan de overtreding toegekende prioriteit in Bijlage 2.
Ad 6Alle RO-thema’s met gemiddelde prioriteit (taakveld Ruimtelijke Ordening)
> Toezicht vorm: projectmatig toezicht
Binnen het taakveld ruimtelijke ordening is een zestal thema’s als gemiddeld geprioriteerd. Deze thema’s betreffen illegale woonsituaties (bedrijventerreinen, kom en buitengebied), illegale bedrijfsactiviteiten buitengebied, illegale erfactiviteiten op agrarische gronden en permanente bewoning van recreatiewoningen. Voor deze thema’s is een fors aantal (vermeende) strijdige situaties in beeld. Deze thema’s vergen daarom een projectmatige en planmatige aanpak. In het uitvoeringsprogramma wordt ingepland welk thema of welke thema’s voor het daar opvolgende jaar wordt / worden aangepakt. Ook de wijze van aanpak wordt verder uitgewerkt in het uitvoeringsprogramma. Deze strategie sluit aan op de wens van het gemeentebestuur om op RO-vlak meer thematisch en projectmatig te handhaven.
Ad 7Als laag geprioriteerde RO-thema’s en Overige thema’s (taakvelden Ruimtelijke Ordening & Overig)
> Toezicht vorm: Incidenteel toezicht
Op laag geprioriteerde thema’s (waaronder vergunningsvrij bouwen) wordt uitsluitend toezicht gehouden naar aanleiding van handhavingsverzoeken of meldingen over excessieve situaties (piepsysteem). Het komt vooral aan op de eigen verantwoordelijkheid van inwoners en bedrijven om regelgeving na te leven. Dit past binnen het algemene beleidsuitgangspunt dat handhaving een gedeelde verantwoordelijkheid is van de gemeente en haar normadressanten. Er vindt geen ambtshalve of planmatig toezicht plaats op deze thema’s.
Bijlage 4b Toezichtstrategie bouwkwaliteit
In de Toetsmatrix is vastgelegd met welke intensiteit een bouwplan getoetst wordt aan wet- en regelgeving. Hierdoor wordt weloverwogen en herleidbaar aangegeven welke toets-aspecten aandacht verdienen en hoeveel aandacht de verschillende toets-aspecten krijgen.
Om het risico van een bouwwerk/gebouw te bepalen worden drie bouwwerkcategorieën onderscheiden, te weten A tot en met C. Waarbij bouwwerkcategorie A de meest complexe en meest risicovolle is en bouwwerkcategorie C de minste.
Bouwwerkcategorie A: Verzorgings-, verpleeg- en ziekenhuis, kinderdagverblijf/peuterspeelzaal, school, hotel, theater/bioscoop, discotheek, winkelcentrum, galerijflat, kantoor- of sportcomplex.
Bouwwerkcategorie B: Seriematige woningbouw, recreatiewoningen, woonwagen, winkel, restaurant/café, strandpaviljoen, parkeergarage, sportschool, verenigingsgebouw/clubhuis.
Bouwwerkcategorie C: uitbouw/aanbouw, dakkapel, nokverhoging, garage, balkon-/galerijafscheiding, erfafscheiding, geluidswand, reclame-uitingen.
Hieronder volgt een definitie van de verschillende toetsniveaus. De diepgang van de toets kan variëren van geen toets tot volledig toetsen. Elk volgend toetsniveau is een aanvulling op het vorige.
Niveau 0: Niet beoordelen of aan een voorschrift wordt voldaan
Niveau 0 is het niet beoordelen of aan de voorschriften van het Bbl wordt voldaan. Voor wat betreft de toets beperkt de controle zich tot de aangeleverde stukken.
Niveau 1: Globale uitgangspuntentoets (betrouwbaarheidstoets)
Bij toetsniveau 1 wordt gecontroleerd of de globale uitgangspunten op de stukken, die zijn aangeleverd om het desbetreffende aspect te kunnen toetsen, in voldoende mate en in samenhang zijn weergeven. De toetser beoordeelt deze globaal.
Niveau 2: Visueel toetsen (hoofdlijnentoets)
Bij toetsniveau 2 worden van de aspecten de uitgangspunten gecontroleerd en bekeken wordt of de uitkomsten realistisch zijn voor het gekozen ontwerp. De tekeningen worden opengeslagen en globaal wordt gekeken of het ontwerp voldoet aan de gestelde uitgangspunten. Is een uitkomst niet aannemelijk, dan zal de berekening altijd nagerekend moeten worden of moet verzocht worden om aanvullende gegevens.
Niveau 3: Representatief toetsen
Bij niveau 3 vindt een toetsing plaats overeenkomstig niveau 2. Aanvullend worden nu de belangrijkste berekeningen gecontroleerd dan wel nagerekend. Vanuit deze toets wordt vanuit vakmanschap in combinatie met de visuele toets bepaald welk onderdeel representatief is voor het gehele aspect en dit onderdeel wordt inhoudelijk getoetst. Voorschriften met betrekking tot veiligheid en gezondheid worden getoetst als het gaat om kwetsbare groepen, zoals niet zelfredzame mensen en kinderen jonger dan 4 jaar.
Niveau 4: Integraal toetsen (volledige toets)
Dit is een totale toets. Alle berekeningen worden nagerekend en van alle gegevens wordt gecontroleerd of er voldaan wordt aan de eisen.
De Toets- en Toezichtmatrix Gemeente Soest
Het toezicht op bouwactiviteiten naar aanleiding van de verleende omgevingsvergunningen vindt plaats aan de hand van de toezichtmatrix, zoals opgenomen de ‘toets- en toezichtmatrix bouwen, gemeente Soest 2024. In de matrix is voor verschillende bouwwerkcategorieën het toezichtniveau (frequentie en diepgang) vastgesteld.
Wat betreft de bouwwerkcategorieën is in matrix aangesloten bij de categorisering van het inmiddels vervallen Bouwbesluit 2012. In verband daarmee hebben wij in een transponeringstabel in dit beleid opgenomen. In Bouwbesluit 2012 wordt uitgegaan van 19 ‘functies’. In de prioriteitstelling zijn deze functies kortheidshalve samengevoegd tot drie categorieën, te weten ‘publiek toegankelijke gebouwen’, ‘niet publiek toegankelijke gebouwen’ en de restcategorie ‘overige / kleine bouwwerken en verbouwingen’. Onder publiek toegankelijke gebouwen worden verstaan onder andere de bijeenkomstfuncties (zoals kinderopvang), onderwijsfuncties en gestapelde woningen. Onder niet-publiek toegankelijk gebouwen worden bijvoorbeeld verstaan de grondgebonden woonfuncties.
Voor de verschillende bouwwerkcategorieën is per onderdeel van het bouwbesluit het toezichtniveau vastgesteld. Hieronder is weergegeven welke niveaus worden onderscheiden en met welke prioriteit deze grofweg corresponderen.
Uit de matrix volgt bijvoorbeeld een hoge prioriteit voor toezicht op de naleving van veiligheids¬voor¬schriften (constructieve veiligheid, brandveiligheid) ten aanzien van publiek toegankelijke bouw¬werken, zoals kinderdagverblijven, winkels en verpleeghuizen. Op bouwwerken waar veel personen komen, wordt uitgebreider toezicht gehouden dan bij objecten waar niet of nauwelijks mensen komen. Dit onder¬scheid ziet met name op de (fysieke) veiligheid. Daar waar nauwelijks mensen komen is de kans op ongelukken of fysiek letsel op grote schaal immers veel kleiner.
Afstemming toets (vooraf) en toezicht (achteraf)
De prioriteitstelling bij de bouwplantoetsing en de prioriteitstelling bij het bouwtoezicht zijn integraal tot stand gekomen. Op die onderdelen waaraan een bouwplan intensiever wordt getoetst, wordt ook intensiever toezicht gehouden. In vervolg daarop is ook een integrale matrix opgesteld. Deze biedt in één oogopslag duidelijkheid over het gewenste toets- én toezichtniveau per categorie bouwwerk en per onderdeel van het Bbl. Op deze wijze vormt de matrix een eenduidige leidraad voor zowel de toetsing van bouwplannen (preventief) als het toezicht op diezelfde bouwplannen (repressief).
Bijlage 4c Toezichtstrategieën Openbare ruimte en veiligheid
In bijlage 2c is de Risicomatrix opgenomen voor het beleidsveld Openbare ruimte en veiligheid. In deze matrix is aan de hand van het risico een prioriteit toegekend. In zijn algemeenheid geldt dat hoe hoger de prioriteit is des te groter de inzet op toezicht plaatsvindt. Op genoemde onderwerpen in de matrix wordt in beginsel toezicht uitgevoerd door de boa’s. Ook voeren de boa’s incidenteel toezicht uit in het kader van de Ow. Op aanvraag van Burgerzaken voeren zij adrescontroles uit in het kader van onderzoek Wet BRP. Toezichthouders van de team Realisatie (van aandachtsgebied Ruimte) voeren toezicht uit op de gebieden illegale kap en overhangend groen.
Basisstrategie toezicht Openbare ruimte en veiligheid
Het toezicht in de openbare ruimte gaat vooral over thema’s die niet inrichtingsgebonden zijn. De primaire toezichtstrategie voor het beleidsveld Openbare ruimte en veiligheid is dan ook dat het toezicht plaats vindt door middel van ‘rondes’ (surveillance). Het houden van rondes is de primaire daginvulling van de boa. Te meer omdat rondes zorgen voor blauw op straat. Daar gaat een belangrijke preventieve werking vanuit. De rondes vinden wijkgericht of themagericht plaats.
Zoals al eerder genoemd is het basisprincipe van de prioriteitstelling dat hoe hoger een thema is geprioriteerd, hoe frequenter of intensiever de handhavingsinspanningen zijn voor dat thema. Hieraan wordt invulling gegeven door tijdens de (wijkgerichte) rondes het accent op hoog geprioriteerde thema’s te leggen of door het houden van themagerichte rondes, zoals een ronde die specifiek gericht is op verkeersveiligheid rond basisscholen, of een ronde op vrijdagavond die specifiek gericht is op de hotspots jeugdoverlast.
Het accent van de dagelijkse rondes ligt dus op hoog geprioriteerde thema’s. Daarnaast worden de actualiteiten meegenomen:
Andere toezichtvormen naar gelang de aard van het thema:
Naast rondes worden andere toezichtvormen toegepast, afhankelijk van de aard van het handhavingsthema.
> Incidenteel toezicht op laaggeprioriteerde thema’s (al dan niet gecombineerd in ronde) Daarnaast zijn er laag geprioriteerde thema’s. Hierop vindt alleen passieve handhaving plaats. Excessieve situaties worden vanwege de mogelijke hinder of gevaarzetting bij voorrang opgepakt.
Verbijzondering geprioriteerde thema’s
Verbijzondering thema ‘Jeugdgroepen’
Het toezicht op jeugdgroepen vindt plaats in rondes. Daarbij worden hotspots bezocht op tijdstippen dat de groepen actief zijn. De locaties wisselen alsook de samenstelling van de groepen, zodat ook de inzet per periode zal verschillen. Het gemeentelijk beleid is gericht op een integrale groepsaanpak, waarbij jongerenwerk een prominente rol speelt. De andere handhavingspartners zijn politie, jeugdzorg en onderwijs. De boa’s vormen dus één van de schakels in de keten. Hun rol is gelegen in het tijdens de rondes aanspreken van jongeren op hun gedrag en het doorgeven van signalen aan de ketenpartners.
Verbijzondering thema ‘A-evenementen’ : integraal toezicht
De risicovolle evenementen (inclusief zwaar belastende evenementen) zijn hoog geprioriteerd. Dit betekent dat op elk evenement toezichtcapaciteit wordt ingepland (ieder evenement wordt bezocht). Van groot belang bij deze evenementen is integraal toezicht. Alle toezichtactiviteiten van de relevante handhavingspartners worden op elkaar afgestemd.
Ketenpartners bij de uitvoering van integraal toezicht zijn in elk geval: bouwtoezicht (constructies en asbest), VRU (brandveilig gebruik, brandveiligheid installaties), politie (openbare orde) en RUD (geluid).
Bijlage 4d Toezichtstrategie Alcoholwet
Het toezicht op de Alcoholwet is inrichtingsgebonden. Het toezicht vindt dan ook ‘periodiek’ plaats. Onderscheid wordt gemaakt tussen de reguliere horeca (vergunningplichtig), de paracommerciële horeca (vergunningplichtig), de slijterijen (vergunningplichtig), bedrijven zoals bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de Alcoholwet (bijvoorbeeld supermarkten), evenementenontheffingen en ontheffing van de schenktijden. In het ‘Preventie- en handhavingsplan Alcoholwet gemeente Soest’ is het handhavingsbeleid opgenomen ten aanzien van dit thema. Wat betreft het toezicht ligt het accent op de basiscontroles (algehele controle van al dan niet vergunningplichtige verkooppunten) en de leeftijdsgrenzencontroles (controle op de verstrekking van drank aan jongeren onder de 18 jaar). Het beleid maakt wat betreft de gewenste controlefrequentie onderscheid tussen hoge risico- en lage risicoverkooppunten. De toezichtstrategie Alcoholwet uit voornoemd beleidsplan is opgenomen in bijlage 8. De scope van de basiscontroles is breder dan de Alcoholwet; de betreffende toezichthouder betrekt bij een basiscontrole alle horeca gerelateerde thema’s die op de betreffende inrichting van toepassing zijn bij de controle, zoals de exploitatievergunning (APV), de aanwezigheidsvergunning en de terrasvergunning. Zo nodig wordt de controle uitgevoerd met een ketenpartner, bijvoorbeeld met VRU (brandveilig gebruik) of een bouwtoezichthouder (in het geval een nieuwe Alcoholwetvergunning is verleend).
Met een passende interventie wordt een ingreep beoogd die gericht is op het herstel van de rechtmatige toestand en het voorkomen van herhaling van overtredingen. Deze ingreep vindt plaats op basis van verzamelde feiten en op een beoordeling van de aard en ernst van de overtreding. De omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd kan daarbij een rol spelen. De ingreep dient zo goed en zo snel als mogelijk te zijn om te leiden tot een spoedig herstel van de rechtmatige toestand.
Om in het omgevingsrecht tot een passende interventie te komen, zijn de volgende twee hoofdvragen leidend:
Centrale doelstelling van het omgevingsrecht is het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit. Dit betekent dat bij de handhaving van het omgevingsrecht herstel van de rechtmatige toestand altijd het eerste doel moet zijn, indien herstel uiteraard mogelijk is. Herstel wordt hier ruim opgevat: het beëindigen van de overtreding, het wegnemen of beperken van de gevolgen van de overtreding en/of het voorkomen van herhaling van de overtreding. Het aansturen op herstel ligt primair op de weg van het bevoegd gezag, dat zo nodig namelijk een herstelsanctie (last onder bestuursdwang of last onder dwangsom) kan opleggen en effectueren. Dit volgt ook uit de beginselplicht tot handhaving. Welke bestuurlijke interventie het meest passend is, hangt af van de omstandigheden van het geval, zoals de aard en ernst van de overtreding, kenmerken van de overtreder en de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd of ontstaan. De keuze vindt plaats aan de hand van het stappenplan en de interventiematrix
Ad 2a en 2b inzake bestraffing
In het kader van integrale handhaving moet steeds worden beoordeeld of er aanleiding is om de overtreder te bestraffen. Redenen voor bestraffing worden ontleend aan de feiten en omstandigheden rond de overtreding, de overtreder of een combinatie daarvan. Het kan bijvoorbeeld zijn dat de overtreder al eerder in de fout is gegaan (recidive) of dat de overtreder de overtreding calculerend of welbewust heeft gepleegd.
Ook de ernst van de overtreding, het genoten economisch voordeel, het belang van ontmoediging etc. kunnen dergelijke redenen vormen.
Stap 1: positionering van de bevindingen in de basisinterventiematrix
De handhaver (iedere toezichthouder, opsporingsambtenaar, handhavingsjurist) bepaalt in welk segment van de in figuur 1 opgenomen matrix (de basisinterventiematrix) hij zijn bevindingen positioneert door (1) het beoordelen van de gevolgen van de overtreding voor de fysieke leefomgeving, zoals milieu, erfgoed, natuur, water, ruimtelijke ordening, veiligheid, gezondheid e.d., en (2) het typeren van de (vermeende) overtreder.
Ad 1 Typering van de gevolgen voor de fysieke leefomgeving
De handhaver beoordeelt de gevolgen van de geconstateerde overtreding voor de fysieke leefomgeving als:
Onder gevolgen worden ook dreigende gevolgen verstaan, dat wil zeggen als de overtreding (mogelijk) leidt tot (bij categorie 3 en 4: aanmerkelijke) nadelige gevolgen van belang (of het risico daarop) voor de fysieke leefomgeving, zoals hinder, schade aan beschermde waarden (zoals milieu, natuur of erfgoed), verontreiniging, zieken, gewonden of doden (mens, plant en dier). Ook kunnen daaronder de gevolgen van een overtreding worden verstaan die de mogelijkheden van controle beperken of onmogelijk maken, en de gevolgen of verstorende effecten die de overtreding heeft of kan hebben voor het gezag van de overheid of voor het systeem van ordening- of normering van de betrokken bedrijfstak als zodanig. Bij gevolgen is sprake van een glijdende schaal en het verschilt per (type) overtreding wat de gevolgen kunnen zijn en hoe ernstig die kunnen zijn. In zijn algemeenheid gaat het bij categorie 1 en 2 om lichte overtredingen. Het onderscheid tussen gevolgen van belang (categorie 3) en aanzienlijke gevolgen (categorie 4) zit vooral in de ernst en omvang van de (dreigende) schade. Schade van enige omvang die onomkeerbaar is, wordt in beginsel ingedeeld in categorie 4.
De handhaver baseert zijn kwalificatie van de gevolgen op de bevindingen van het toezicht. Als duidelijk is dat de overtreding nadelige gevolgen voor de fysieke leefomgeving heeft of kan hebben maar de precieze omgeving daarvan nog niet kan worden vastgesteld, hanteert hij als uitgangspunt dat er gevolgen van belang zijn.
Ad 2 Typering van (het gedrag van) de overtreder De handhaver typeert de overtreder aan de hand van zijn gedrag als:
Calculerend/opportunistisch (indien de overtreder wist of moest weten wat de gevolgen van de bevinding zouden zijn en die op de koop toe neemt, alleen tot normconform gedrag overgaat indien de toezichthouder daar uitdrukkelijk op wijst (of daarvoor een sanctie laat opleggen of oplegt), bewust risico(’s) op overtreding neemt); of
Van professionele marktpartijen en ervaren personen of bedrijven mag worden verwacht dat zij de regels kennen en streven naar de naleving daarvan. En voor de overheid als overtreder geldt hier dat voor de kennis over en de naleving van regels gelet op haar voorbeeldfunctie strenge maatstaven gelden.
De handhaver baseert de typering op de bevinding van het toezicht en neemt daarbij het gedrag van de overtreder en de toezicht- en handhavingshistorie mee in de beschouwing. De typering van de overtreder moet objectief en controleerbaar zijn en mag niet zijn gebaseerd op ‘onderbuikgevoelens’.
Als de handhaver niet in staat is om de overtreder te typeren, dan is typering A het uitgangspunt bij overtredingen waarvan de gevolgen vrijwel nihil zijn (categorie 1) en typering B het uitgangspunt bij overtredingen met beperkte gevolgen, gevolgen van belang of aanzienlijke/onomkeerbare gevolgen (categorie 2, 3 en 4).
Stap 2: bepalen van de verzwarende aspecten die aanleiding kunnen geven voor een ingrijpender herstelsanctie of voor strafrechtelijk onderzoek of bestraffing
De handhaver bepaalt of er verzwarende aspecten zijn die aanleiding geven voor een meer ingrijpende op herstel gerichte interventie of voor bestraffing. Bij de op herstel gerichte interventie hangen de verzwarende aspecten samen met de mate waarin er op feiten en omstandigheden gebaseerd vertrouwen is dat de overtreder terugkeer naar normconformiteit nastreeft en herstel. Dat vertrouwen is bijvoorbeeld geschonden wanneer er sprake is van recidive. (hoofdvragen 1a en 1b)
De handhaver bepaalt of er aspecten zijn die aanleiding geven voor bestraffing (hoofdvraag 2a), hetzij, - indien wettelijk mogelijk - met een bestuursrechtelijke bestraffing (bestuurlijke boete), hetzij met een strafrechtelijke bestraffing (strafbeschikking of strafvervolging). Hieronder valt ook de beslissing dat (nader) strafrechtelijk onderzoek aangewezen lijkt. De uitkomst van beantwoording van de hiervoor beschreven twee hoofdvragen (herstel of bestraffing) kan in veel gevallen zijn dat met herstel kan worden volstaan. Bij sommige aspecten is sowieso strafrechtelijke handhaving geïndiceerd.
In zijn algemeenheid geldt dat de keuze voor de soort bestraffing afhankelijk is van de wens van de wetgever in het betrokken domein. De wens van de wetgever over de keuze tussen strafrechtelijke en bestuursrechtelijke bestraffing loopt per domein of zelfs per (soort) overtreding uiteen. Zoals hiervoor is toegelicht, zal de doeltreffendheid bij de bestuursrechtelijke handhaving met bestraffende sancties meer gewicht hebben, en afschrikwekkendheid meer bij de strafrechtelijke handhaving.
De scherpte van de sancties in het strafrecht en de kracht van de strafprocesrechtelijke bevoegdheden en methoden voor waarheidsvinding onderscheiden zich van bestuursrechtelijke handhaving. Dit zijn factoren die bij de keuze tussen bestuursrechtelijke en strafrechtelijke bestraffing en bij de daarover te maken afspraken in zijn algemeenheid een rol zullen (moeten) spelen.
De volgende aspecten worden in elk geval meegewogen bij de keuze voor strafrechtelijke bestraffing:
Onomkeerbare gevolgen/geen herstelsanctie mogelijk:
de overtreding heeft nadelige gevolgen voor de fysieke leefomgeving die niet (meer) kunnen worden weggenomen, zoals onherstelbare milieuschade, of de normadressaat heeft het anderszins niet (meer) in zijn macht om de rechtmatige toestand te herstellen. Hoe groter en/of ernstiger de schade, hoe eerder strafrechtelijke handhaving is geïndiceerd. Een overtreding met onomkeerbare gevolgen zal overigens veelal al meteen bij het indelen in de basisinterventiematrix (stap 1) in de zwaardere interventiecategorie vallen.
Recidive: de normadressaat was al eerder in de fout gegaan en eerdere herstelsancties en/of een bestuurlijke boete hadden een onvoldoende preventief effect. Omdat het hier een beleidsmatige afweging betreft, zijn (algemene of domeinspecifieke) afspraken mogelijk over wat onder recidive wordt verstaan: herhaling van dezelfde overtreding, van eenzelfde type overtreding (en wat dat dan is) of van een overtreding in het betrokken domein – en alles daartussen.
Bij het bepalen van recidive worden ook overtredingen meegenomen uit andere regio’s, ook overtredingen uit aangrenzende landen of het verdere buitenland kunnen worden meegenomen.
Verkregen financieel voordeel (winst of besparing): de normadressaat heeft door zijn handelen of nalaten financieel voordeel behaald en/of het behalen van financieel voordeel was het doel. Als het voordeel (substantieel) hoger is dan de maximale bestuurlijke boete die voor het betrokken feit kan worden opgelegd of als er helemaal geen bestuurlijke boete kan worden opgelegd, is strafrechtelijke handhaving aangewezen.
Combinatie met andere relevante strafbare feiten: de normadressaat heeft andere strafbare feiten gepleegd om de in het omgevingsrecht geconstateerde overtreding te verhullen, zoals valsheid in geschrifte of omkoping, of de geconstateerde overtreding is gepleegd in het kader van andere strafbare feiten, zoals witwassen. Een zeer belangrijke indicator is ook het vermoeden van het bestaan van een criminele organisatie.
Medewerking van malafide deskundigen (“facilitators”): De normadressaat is bij zijn handelen ondersteund door malafide deskundigen, zoals malafide vergunningverlenende of certificerende instellingen, keuringsinstanties en brancheorganisaties. Het gaat hier om de inschakeling van ‘facilitators’, dat wil zeggen sleutelfiguren in een branche die niet-naleving bewust faciliteren. Het ligt voor de hand dat het strafrecht zich in het bijzonder juist op deze facilitators zal richten. Loyale samenwerking tussen het OM en het bestuur is hier van groot belang alleen al gelet op de taken en bevoegdheden van het bestuur bij het verlenen en intrekken van vergunningen, certificaten en dergelijke.
Waarheidsvinding: soms is strafrechtelijke handhaving aangewezen vanwege de mogelijkheid van het toepassen van opsporingsbevoegdheden waarover de bestuurlijke organisaties niet beschikken. Strikt genomen gaat het hier niet om een verzwarende omstandigheid maar om de inzet van onderzoeksbevoegdheden die alleen in het strafrecht voorhanden zijn. Die bevoegdheden kunnen veelal alleen worden ingezet bij zwaardere feiten.
Stap 3: optreden aan de hand van de algemene of domeinspecifieke interventiematrix
De LHSO heeft als uitgangspunt om de meest effectieve interventie in te zetten. Dat betekent in veel gevallen dat kan worden volstaan met een lichte interventie. In andere gevallen brengt de situatie mee dat zo’n lichte interventie geen recht doet, en moet een zwaardere, meer ingrijpende interventie worden gekozen. Per situatie wordt deze ‘interventieladder’ beoordeeld met de vraag wat de meest effectieve interventie is in het concrete geval. Daarbij speelt ook het maatschappelijk draagvlak voor handhaving een belangrijke rol. Zo zal bij een goedwillende overtreder die een lichte overtreding zonder nadelige gevolgen heeft gepleegd (positionering in segment A1) in eerste instantie kunnen worden volstaan met aanspreken, informeren of waarschuwen. Moet die overtreder (beperkte) maatregelen treffen om de overtreding op te heffen en laat hij dat na of gaat hij anderszins weer in de fout, dan wordt opgeschaald naar bijvoorbeeld het opleggen van een herstelsanctie of een bestuurlijke boete.
De handhaver gebruikt bij stap 4 de algemene of, indien beschikbaar en van toepassing, de domeinspecifieke interventiematrix. Dit werkt als volgt:
In algemene zin geldt voor het stellen van termijnen het volgende:
In alle andere gevallen, waaronder ook situaties waarin voor het treffen van herstelmaatregelen (al dan niet aanzienlijke) investeringen moeten worden gedaan, geldt: hoe urgenter de situatie des te korter de termijn. De termijn moet altijd worden afgestemd op de tijd die redelijkerwijs nodig is om de benodigde herstelmaatregelen te treffen, dus rekening houdend met de technische en organisatorische uitvoerbaarheid.
Stap 4: bepalen of afstemmingsoverleg nodig is Indien er aan de hand van stap 1 en stap 2 wordt vastgesteld dat er aanleiding is voor bestraffing, beziet de handhaver bij stap 3 of er overleg met andere handhavende instanties is afgesproken of om andere redenen nodig is. Indien er is afgesproken dat de bestraffende interventie een strafrechtelijke is, dan wordt die weg ingezet. Indien er sprake is van opzettelijk of zeer nalatig veroorzaken van gevaar aan personen en/of milieu wordt steeds overleg met het OM gevoerd. Afhankelijk van de afspraken vindt er nadere afstemming plaats of niet. De gemaakte afspraken en de afstemming kunnen betekenen dat er een gezamenlijke interventie plaatsvindt.
Deze stap beoogt het faciliteren van goede afstemming en weloverwogen inzet van het handhavingsinstrumentarium. Het betreft daarom tweerichtingsverkeer: bestuursrechtelijke handhavers zoeken indien nodig en volgens de (algemene of domeinspecifieke) gemaakte afspraken het overleg op met politie en OM en omgekeerd. Samen met tijdige informatie-uitwisseling is dit tweerichtingsverkeer een uitwerking van het beginsel van loyale samenwerking.
Aan overleg is meer behoefte als voor de betrokken situatie geen standaard afspraken over de afstemming tussen bestuursrechtelijke en strafrechtelijke handhaving gelden.
De standaardafspraken voor de betrokken situatie kunnen voorzien in overleg of overleg wordt gezocht als de handhaver in de bevindingen van het concrete geval aanleiding ziet om van de standaard afspraken af te wijken. Uit een oogpunt van doelmatige handhaving wordt zoveel mogelijk gehandhaafd op basis van algemene afspraken tussen bestuur, politie en justitie over afstemming en keuzes voor afdoening.
Als de handhaver in een concreet geval concludeert dat overleg over de afstemming en inzet van bestuurs- en/ of strafrecht nodig is, wordt gehandeld op basis van vooraf tussen bestuursrechtelijke handhavingsinstanties, bijzondere opsporingsdiensten, politie en OM gemaakte algemene afspraken over hun inzet en samenspel (afstemming). Alleen zo kan in voorkomende gevallen accuraat en effectief optreden worden gewaarborgd, vooral als sprake is van spoed en/of heterdaad. Situaties waarin de vooraf gemaakte afspraken niet voorzien, zullen apart door de betrokken instanties worden beoordeeld, in een regulier overleg of in ad hoc overleg als snelheid is vereist. Uit het overleg volgt hoe de betreffende overtreding verder wordt opgepakt.
Ten slotte wordt, ongeacht de positionering van overtreding en overtreder, standaard aangifte bij het OM gedaan als toezichthouders de volgende ernstige bevindingen doen:
Bij deze vormen van niet-medewerking aan het toezicht wordt tevens bestuursrechtelijk opgetreden met het opleggen van een last onder dwangsom of een last onder bestuursdwang (artikel 5:20, derde lid, en 5:32 Awb).
Stap 5: vastlegging stappen en beslissingen
De doorlopen stappen en genomen beslissingen worden systematisch, verifieerbaar en transparant vastgelegd, zodanig dat hieruit kan worden afgeleid dat is voldaan aan het motiveringsbeginsel, het zorgvuldigheidsbeginsel, het verbod van willekeur en het verbod van misbruik van bevoegdheid. De handhaver neemt hierbij in aanmerking dat handhavingsbeleid, waartoe naar vaste rechtspraak ook een handhavingsstrategie en/of interventieladder behoort, in de regel moet worden gevolgd en dat handelen in afwijking van het beleid zorgvuldig moet worden afgewogen en deugdelijk moet worden gemotiveerd. Ook wordt zo inzichtelijk op welke wijze verzwarende en verzachtende omstandigheden een rol hebben gespeeld bij de keuze, wat bijdraagt aan een consistent overheidshandelen.
Bijlage 5a Sanctiestrategie openbare ruimte en veiligheid
Taakveld Verkeer en veiligheid openbare wegen
Bijlage 5b Sanctiestrategie Alcoholwet
Wat betreft de sanctionering van overtredingen van Alcoholwet-bepalingen zijn verschillende instrumenten beschikbaar. Naast de algemene, op grond van de Gemeentewet gegeven herstelsancties 'last onder bestuursdwang' en 'last onder dwangsom' geldt dat voor een groot aantal bepalingen de 'bestuurlijke boete' kan worden gegeven. Daarnaast voorziet de Alcoholwet in een aantal bijzondere sancties, te weten het tijdelijk schorsen van de Alcoholwet-vergunning, het definitief intrekken van de Alcoholwet-vergunning en tot slot het verkoopverbod 'three-strikes-out' voor de niet vergunningplichtige verkooppunten. Tegen deze sanctiebesluiten staat bezwaar en beroep open. Hieronder volgt een korte toelichting.
Waarschuwen is geen formele sanctie, maar wordt wel bij bepaalde overtredingen als instrument ingezet. Immers, voorlichting en bewustwording bevorderen de naleving van regelgeving.
Voor een groot aantal overtredingen van de Alcoholwet kan een bestuurlijke boete kan worden opgelegd. Ook is wettelijk bepaald welk boetebedrag bij welke overtreding wordt opgelegd. De bestuurlijke boete is een bestraffende sanctie. Dit in tegenstelling tot de herstelsancties 'dwangsom' en 'bestuursdwang'. Voordeel van de bestuurlijke boete is dat de boete relatief snel kan worden opgelegd, hetgeen het effect van lik-op-stuk vergroot, Bovendien hoeft geen beroep te worden gedaan op politie of OM. Sommige overtredingen zijn evenwel niet geschikt om te beboeten, bijvoorbeeld omdat het opleggen van een boete de strijdige situatie niet oplost. In dat geval kan de herstelsanctie last onder dwangsom of bestuursdwang worden toegepast, of kan voor één van de specifieke Alcoholwet-sancties worden ingezet (zoals het intrekken of schorsen van de vergunning).
Intrekking Alcoholwet-vergunning
Bij bepaalde overtredingen kan worden overgegaan tot het intrekken van de Alcoholwet-vergunning. Deze zware sanctie wordt met name ingezet als zich in de inrichting feiten voordoen die gevaar opleveren voor de openbare orde.
Schorsen Alcoholwet-vergunning
Een minder drastische sanctie dan het intrekken van de vergunning is het tijdelijk schorsen van de vergunning voor de duur van maximaal 12 weken.
Verkoopverbod (three-strikes-out)
Vergelijkbaar met het schorsen van de Alcoholwet-vergunning is het opleggen van een tijdelijk verkoopverbod aan niet vergunningplichtige verkooppunten zoals supermarkten en winkels. Dit verkoopverbod kan alleen worden opgelegd bij overtreding van de leeftijdsgrenzenbepalingen en kan bovendien alleen worden opgelegd als voor de derde maal in een jaar deze overtreding is begaan.
Intrekking exploitatievergunning
Hoewel de intrekking van de exploitatievergunning geen sanctie uit de Alcoholwet is maar opgelegd wordt op grond van de APV, kan deze sanctie wel worden ingezet om verkooppunten zoals snackbars -die niet Alcoholwet-vergunningplichtig zijn maar wel moeten beschikken over een exploitatievergunning- aan te pakken. Er moet dan wel sprake is van nadelige beïnvloeding van de woon- en leefomgeving of van (vrees voor) verstoring van de openbare orde.
Last onder dwangsom en last onder bestuursdwang
Het toepassen van de herstelsanctie last onder dwangsom of bestuursdwang is met name geschikt in het geval een strijdige situatie voortduurt en duurzaam moet worden beëindigd, of om te voorkomen dat een potentiële overtreding daadwerkelijk zal optreden. Bij het toepassen van bestuursdwang gaat het om feitelijk handelen of beletten, zodat dit instrument met name in spoedsituaties wordt ingezet.
Strafbaarstelling alcoholbezit jongeren openbare ruimte: BSB
De strafbaarstelling van jongeren onder de 18 jaar voor het in bezit hebben van alcohol op 'voor het publiek toegankelijke plaatsen', zoals deze geregeld is in artikel 45 Alcoholwet, kan als enige Alcoholwet-bepaling door middel van een bestuurlijke strafbeschikking (BSB) worden afgedaan, gelijk aan een groot aantal bepalingen uit de APV.
Bij het opstellen en toepassen van de sanctiestrategie zijn de volgende uitgangspunten van belang.
Omdat voorlichting en bewustwording belangrijke elementen zijn bij het bevorderen van de naleving van regelgeving, is ervoor gekozen om bij bepaalde lichtere overtredingen eerst een waarschuwing te geven. Bij herhaalde overtreding volgt dan alsnog een sanctie.
Primaire sanctie: bestuurlijke boete
In verband met het 'lik-op-stuk-effect' wordt bij sanctionering in principe het instrument 'bestuurlijke boete' ingezet. Sommige overtredingen zijn echter ongeschikt om te sanctioneren met een bestuurlijke boete. Alsdan wordt een alternatieve sanctie voorgesteld (bijvoorbeeld het opleggen van een last onder dwangsom).
Bij herhaalde overtreding: zwaardere sanctionering
Bij herhaalde overtredingen wordt (evt. na een tweede bestuurlijke boete) een zwaardere sanctie toegepast, zoals het schorsen van de vergunning of het opleggen van een tijdelijk verkoopverbod (three-strikes-out).
Bij ernstige overtreding: direct zwaardere sanctionering
Sommige overtredingen zijn zodanig ernstig dat direct tot het opleggen van een zwaardere sanctie wordt overgegaan, bijvoorbeeld in het geval van (vrees voor) verstoring van de openbare orde.
Afwijking van sanctiestrategie
Er kunnen feiten of omstandigheden zijn die het toepassen van de hieronder neergelegde sanctiestrategie onredelijk maken. In dat geval moet er maatwerk worden geleverd, bijvoorbeeld door het geven van een langere hersteltermijn. Ook kan er aanleiding zijn om juist zwaarder te sanctioneren. Dit is de inherente afwijkingsbevoegdheid van de burgemeester. Bij een dergelijk besluit wordt expliciet gemotiveerd waarom in dat geval van de vastgelegde sanctiestrategie wordt afgeweken.
Hieronder volgt voor de verschillende onderwerpen die de Alcoholwet regelt, de sanctiestrategie. Daarbij worden de volgende afkortingen gebruikt: BB = bestuurlijke boete, DS = dwangsom en BD = bestuursdwang.
Verstoring openbare orde of andere spoedsituaties
Maatwerk, direct schorsen of intrekking Alcoholwet-vergunning of direct toepassen BD.
Maatwerk, sanctie overeenkomstig de geest van deze sanctiestrategie.
Intrekking exploitatievergunning is mogelijk bij (vrees voor) verstoring openbare orde of nadelige beïnvloeding woon- en leefomgeving. Indien de exploitatie voortduurt na intrekking, kan een last onder bestuursdwang worden opgelegd om de feitelijke exploitatie verder te beletten.
Bijlage 5c Sanctiestrategie gevaarlijke honden
Deze sanctiestrategie was in het voorgaande beleid opgenomen als beleidsregels gevaarlijke honden.
Gelet op artikel 2:59 Algemene plaatselijke verordening Soest, artikel 172 Gemeentewet en artikel 2.10 Wet dieren juncto de artikelen 1.9 en 1.10 Besluit houders van dieren; besluiten burgemeester en wethouders van Soest onderstaande beleidsregels vast te stellen:
Artikel 1. Weging ernst bijtincidenten
Artikel 2. Melding en waarschuwing bij ernstig bijtincident
Burgemeester en wethouders versturen op grond van de bestuurlijke rapportage een brief naar de eigenaar/houder van de hond die het bijtincident heeft veroorzaakt. In deze brief wordt de eigenaar/houder van de hond gewezen op de regels over loslopende honden (indien van toepassing). Daarnaast wordt de eigenaar/houder van de hond erop gewezen dat wanneer de hond een tweede bijtincident veroorzaakt, de hond als gevaarlijke hond wordt aangemerkt en een aanlijn- dan wel een aanlijn- en muilkorfgebod wordt opgelegd.
Artikel 3. Optreden tegen ernstige bijtincidenten
De burgemeester geeft op basis van artikel 172 Gemeentewet bevel tot het onvrijwillig in beslag nemen van de hond indien de eigenaar niet vrijwillig afstand doet van de hond en de burgemeester vreest dat de kans op bijtrecidive aanwezig is, of als de hond al eerder een bijtincident heeft veroorzaakt.
Artikel 4. Optreden tegen lichte bijtincidenten en bij vrees voor ernstige bijtincidenten
Als de houder van een hond die als gevaarlijke hond is aangewezen in strijd met artikel 2:59 APV de hond houdt en de hond een nieuw bijtincident veroorzaakt dan gaat het college na of naast de bestuursrechtelijke maatregel een strafrechtelijke sanctie op zijn plaats is wegens overtreding van de APV,
Artikel 5 Uitzonderingssituaties
Bijlage 5d Richtlijn hoogte dwangsommen en begunstigingstermijnen
Bijlage 6a Probleem- en risicoanalyse beleidsveld omgevingsrecht
De omvang van de gemeentelijke toezicht- en handhandhavingsactiviteiten wordt voor een groot deel bepaald door het aantal verleende vergunningen. In dat kader is relevant te noemen dat jaarlijks ongeveer 300 omgevingsvergunningen worden afgehandeld. Een omgevingsvergunning ziet op één of meerdere activiteiten die de fysieke leefomgeving beïnvloeden. Deze activiteiten betreffen onder andere bouwen, afwijken bestemmingsplan, brandveilig gebruik, wijzigen monument, milieu, bomenkap en uitwegen. In bepaalde gevallen kunnen deze activiteiten vergunningvrij worden uitgevoerd.
Daarnaast worden de gemeentelijke toezicht- en handhavingsactiviteiten voor een groot deel bepaald door het aantal ingediende handhavingsverzoeken. Op een handhavings¬verzoek moet een besluit volgen.
Het aantal handhavingsverzoeken schommelt jaarlijks rond de 30. De afgelopen beleidsperiodes laten zien dat handhavingsverzoeken met name gaan over vermeend strijdig gebruik -zoals bedrijvigheid aan huis of nabij woningen, illegale bewoning,- of over vergunningvrij bouwen; schuurtjes en uitbouwen en dergelijke. In de gevallen dat er daadwerkelijk een overtreding is begaan kan de situatie soms worden gelegaliseerd. Als een handhavingsverzoek, en de lage prioriteit ons geen aanleiding geeft om (tijdelijk) af te zien van handhaving, en geen legalisatie mogelijk is volgt in beginsel een traject gericht op het beëindigen van de overtreding onder dwang van een herstelsanctie.
Een dergelijk traject vraagt veel capaciteit van de organisatie. Immers, de situatie moet ter plaatse worden gecontroleerd, deze moet worden getoetst aan de relevante regelgeving en bij strijd moeten de legalisatiemogelijkheden worden onderzocht. Tot slot volgt besluitvorming en mogelijk een bezwaar-, beroep- en hoger beroepsprocedure.
Het taakveld 'Bouwen' moet ruim worden opgevat. Het betreft de technische voorschriften op het gebied van bouwen, slopen en brandveilig gebruik kennen hun grondslag in met name de Woningwet en het Besluit omgevingsrecht. De concrete voorschriften zijn grotendeels uitgewerkt in het landelijk geldende Bbl. Dit taakveld betreft het traditionele bouw- en woningtoezicht.
Het Bbl bevat onder meer voorschriften op gebied van constructieve- en brandveiligheid, gezondheid, bruikbaarheid en energiezuinigheid. Daarbij gelden voor nieuwbouw vaak strengere eisen dan voor bestaande bouw. Toezicht op de naleving van voorschriften voor nieuwbouw vindt met name plaats naar aanleiding van verleende omgevingsvergunningen voor de activiteit bouwen. Jaarlijks worden ongeveer 230 omgevingsvergunningen met 'activiteit bouwen' aangevraagd. Dit bepaald dus in grote mate de werkvoorraad van het gemeentelijk toezicht. Vanaf 2024 vindt deels toezicht door de markt plaats op grond van de Wkb. Hoe groot de omvang van toezicht door de markt zal zijn is nu niet na te gaan. Dit temeer er naar verwachting in de loop van de tijd over meerdere categorieën privaatrechtelijk toezicht zal worden uitgevoerd. De gevolgen voor handhaving zijn evenmin te voorspellen.
Specifieke problemen die zich ten aanzien van bestaande bouw voordoen worden vaak door de rijksoverheid gesignaleerd. Het onderwerp dat nadere aandacht vraagt zijn de brandveiligheidseisen die gelden ten aanzien van de wat oudere portiekflats met meer dan 1500m2 gebruiksoppervlak per trappenhuis.
De risico's van het niet naleven van de regels van het Bbl betreffen met name de fysieke veiligheid (constructieve veiligheid, brandveiligheid) en, op langere termijn, de gezondheid (zoals voorschriften over ventilatie en daglicht). Afhankelijk van het bouwwerktype (zoals ziekenhuis of tuinhuisje) zijn de risico's groter of juist geringer. In de risicomatrix wordt daarom onderscheid gemaakt tussen deze bouwwerktypes.
Activiteit brandveilig gebruik
Voor sommige gebouwen is voor brandveilig gebruik een omgevingsvergunning nodig, bijvoorbeeld voor een kinderdagverblijf, verpleeghuis of hotel. Voor sommige andere gebouwen is alleen een melding nodig, bijvoorbeeld voor gebouwen waar meer dan 50 personen tegelijk aanwezig kunnen zijn, zoals een bibliotheek. Op sommige andere gebouwen gelden alleen algemene regels voor brandveilig gebruik, zoals een kleine winkel. De risico's van het niet naleven van de regels omtrent brandveilig gebruik betreffen de fysieke veiligheid van personen (korte termijn). De grootste risico's liggen bij gebouwen met logiesfuncties of gebouwen waar niet of minder zelfredzame personen verblijven, zoals kinderen of gehandicapten. Het toezicht op de naleving van vergunningen, meldingen en algemene regels omtrent brandveilig gebruik van gebouwen in de gemeente Soest is belegd met VRU.
3.Taakveld Ruimtelijke Ordening (RO)
Een belangrijk instrument van de gemeente om het ruimtelijk beleid vorm te geven is het vaststellen van een omgevingsplan. In een omgevingsplan zijn onder andere bouw- en gebruiksregels opgenomen voor een bepaald gebied, zodat gewenste ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt en ongewenste ontwikkelingen tegengehouden worden. Daarnaast kan in een omgevingsplan een omgevingsvergunningplicht zijn opgenomen om extra bescherming te bieden aan specifieke waarden (zoals op gebied van ecologie, archeologie, landschap). Bijvoorbeeld voor het aanleggen van verhardingen, voor het uitvoeren van grondbewerkingen of voor bepaalde sloopwerkzaamheden. Uit de Ow volgt dat het verboden is om zonder een omgevingsvergunning in strijd te handelen met de regels van een Omgevingsplan. Uitgezonderd hiervan zijn vergunningsvrije situaties.
De vergunningsvrije regeling volgt uit het Invoeringsbesluit Omgevingswet, het Bkl en het Bbl. Door het ontbreken van een vergunningplicht voor veel bouw- en gebruiksactiviteiten heeft de gemeente maar beperkt inzicht in (het aantal en de types) overtredingen op het gebied van ruimtelijke ordening. Enig inzicht wordt wel verkregen naar aanleiding van Bag-controles, de voorbereiding van nieuwe bestemmingsplannen, ingediende klachten, handhavingsverzoeken en meldingen van eigen toezichthouders en keten partners.
Hieronder worden de opvallende of veelvoorkomende knelpunten uiteengezet. Zo concreet mogelijk wordt inzicht gegeven in de omvang en de negatieve effecten, zodat de risicomatrix zo nauwkeurig mogelijk kan worden ingevuld. Onderscheid wordt gemaakt tussen de bebouwde kom en het buitengebied.
Kom: illegale bedrijfsactiviteiten
Overtredingen met dit thema komen geregeld aan het licht door handhavingsverzoeken van omwonenden. Het betreffen situaties waarin de grenzen van beroep of bedrijf aan huis worden overschreden of waarbij een bedrijf activiteiten verricht die qua milieucategorie zwaarder zijn dan de bestemming toelaat.
Kom: detailhandel in strijd met (bedrijfs)bestemming
Vestiging van winkels buiten de daarvoor aangewezen gebieden, zoals op een bedrijventerrein, kan leiden tot oneerlijke concurrentie en leegstand in de winkelcentra. Dit kan de stedenbouwkundige kwaliteit en economische structuur negatief beïnvloeden. De afgelopen beleidsperiode is alleen op verzoek opgetreden tegen illegale detailhandel. Het is duidelijk geworden dat er met name veel autohandel plaatsvindt op bedrijventerreinen. Deze vorm van detailhandel is in het bestemmingsplan niet toegestaan. Gezien het grote aantal autohandelbedrijven dat op de bedrijventerreinen (met name op de Soestdijkse Grachten), wordt de handhaving projectmatig aangepakt.
Buitengebied: illegale bedrijfsactiviteiten
Het omgevingsplan voor het gedeelte in het buitengebied geeft rechtstreeks dan wel via een afwijkingsbevoegdheid ruime mogelijkheden voor agrarische en niet-agrarische nevenfuncties en voor niet-agrarische vervolgfuncties bij voormalige agrarische bedrijven. De toelaatbaarheid daarvan wordt bepaald door de effecten die deze functies kunnen hebben op hun omgeving. Er zijn evenwel ook functies die niet thuishoren in het landelijk gebied, maar die toch worden ontplooid. Het risico van het uitblijven van handhaving is dat een activiteit in aanvang kleinschalig en onopvallend is, maar langzaamaan groeit.
In het verleden is duidelijk geworden dat er met name veel horeca-activiteiten in het buitengebied plaatsvonden. Deze waren (op een enkele uitzondering na) niet toegestaan volgens het omgevingsplan. In de vorige beleidsperiode heeft de raad op 10 oktober 2019 het Horecabeleid buitengebied, na het doorlopen van een zienswijzeproces, vastgesteld. Dit heeft geleid tot een afname van het aantal overtredingen.
Buitengebied: permanente bewoning recreatiewoningen
Een apart thema betreft het fenomeen permanente bewoning van recreatiewoningen. De gemeente Soest kent 8 recreatieparken. Het karakter van deze parken is zeer uiteenlopend, maar voor zover bekend vindt op alle parken in meer of in mindere mate permanente bewoning plaats. Ten tijde van de vorige beleidsperiode. In de vorige beleidsperiode is een aanvang gemaakt met het handhaven van de onrechtmatige bewoning van vakantieparken. Gebleken is dat dit zeer weerbarstige procedures zijn, die veel tijd en capaciteit vergen. Bovendien blijkt dat op vrijwel alle parken deze vorm van bewoning plaatsvindt. Hierdoor is het handhavingstraject verlengd en wordt ermee doorgegaan in de onderhavige beleidsperiode.
4.Taakveld Overig: erfgoed, bomen en uitwegen
De gemeente Soest kent ongeveer 150 panden die zijn aangewezen als (gemeentelijke dan wel rijks-) monument. Daarnaast zijn acht gebieden aangewezen als beschermde dorpsgezicht, waarvan één het rijksbeschermde dorpsgezicht Kerkebuurt. De status van monument of beschermd gezicht betekent dat bij veranderingen, verbouwingen of sloopwerkzaamheden naast een eventuele omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen, ook een vergunningplicht geldt voor de activiteit 'wijzigen monument' of 'slopen van/bij beschermd dorpsgezicht'. Jaarlijks worden ongeveer vijf van dergelijke vergunningen aangevraagd.
Veel voorkomende knelpunten op het gebied van toezicht en handhaving doen zich niet voor. In de afgelopen beleidsperiode bleek wel dat het gebrek aan onderhoud van erfgoed wel aanleiding geeft tot extra waakzaamheid voor verval van monumenten.
De omgevingsvergunningplicht voor bomenkap is geregeld in de APV, in samenhang met de nota 'Bescherming en kap van bomen' (2012). Er zijn vijf boomcategorieën die voor de activiteit kappen of vellen onder de omgevingsvergunningplicht vallen, grofweg te verdelen in extra beschermde bomen (bomenstructuren, monumentale bomen en waardevolle bomen) en overige bomen. Uitgangspunt is dat hoe waardevoller de boom is, hoe strenger het toetsingskader is. Jaarlijks worden ongeveer tussen de 250 en 300 omgevingsvergunningen activiteit bomenkap verleend. Ongeveer 10 maal per jaar komen er meldingen of klachten binnen van illegale kap in uitvoering. Bij particulieren is de situatie vaak legaliseerbaar, omdat het meestal geen waardevolle bomen betreffen. Bij projectontwikkelaars daarentegen komt het relatief vaak voor dat meer bomen worden gekapt dan zijn vergund, waarbij het dikwijls waardevolle bomen betreffen. Probleem van handhaving van met name monumentale bomen is het onomkeerbare effect; na kap komt een boom niet terug, niet met een herstelsanctie in de vorm van een herplantplicht noch met een bestraffende sanctie in de vorm van een boete. Dit kan een grote impact hebben op de stedenbouwkundige kwaliteit van een omgeving.
De omgevingsvergunningplicht voor het realiseren van een uitweg is geregeld in de APV. Jaarlijks worden rond de 20 vergunningen verleend. In verband met de rol van de gemeente als eigenaar en beheerder van de openbare weg wordt de uitvoering van de vergunning vrijwel altijd gerealiseerd in nauw overleg met de gemeentelijke opzichter. Structurele of opvallende knelpunten zijn er dan ook niet.
Bijlage 6b Vergunningenstrategie opa’s
Bijlage 7 Transponeringstabel Bouwbesluit 2012