Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Sluis

Verordening Participatiewet en Minimabeleid Sluis

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieSluis
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening Participatiewet en Minimabeleid Sluis
Citeertitel
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp
Externe bijlageToelichting verordening

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 8 van de Participatiewet
  2. artikel 8a van de Participatiewet
  3. artikel 10b van de Participatiewet
  4. artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers
  5. artikel 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers
  6. artikel 4:93 van de Algemene wet bestuursrecht
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-07-2023nieuwe regeling

14-12-2023

gmb-2024-39644

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening Participatiewet en Minimabeleid Sluis

De Raad van de gemeente Sluis;

 

gelezen het voorstel van burgermeester en wethouders van 7 november 2023;

 

gelet op de artikelen 8 en 8a lid 1 aanhef en onder a, c, d en e en lid 2 en 10b lid 5 en 7 Pw, artikelen 35 en 36 IOAW/IOAZ en artikel 4:93 Awb;

 

gezien het advies van 6 december 2023;

 

besluit vast te stellen de

 

Verordening Participatiewet en Minimabeleid gemeente Sluis

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

 

In deze verordening staan regels over werken, participeren, inkomen, uitkeringen en Minimabeleid. Er staat wat belanghebbenden van de gemeente kunnen verwachten. Maar ook wat de gemeente van belanghebbenden verwacht. Dit hoofdstuk bevat algemene bepalingen, waaronder onze uitgangspunten en doelen.

Artikel 1.1. Begrippen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    Awb: Algemene wet bestuursrecht;

  • b.

    basisbaan: een basisbaan is een dienstverband dat het arbeidsintegratiebedrijf in opdracht van de gemeente kan aangaan met een bijstandsgerechtigde;

  • c.

    benadelingsbedrag: zoals vermeld in artikel 18a lid 2 Pw;

  • d.

    bijstandsnorm:

  • i.

    1° toepasselijke bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5, onderdeel c, Pw (gaat het om een jongere van 18 tot 21 jaar, dan wordt met bijstandsnorm bedoeld: de bijstandsnorm plus de aanvullende bijzondere bijstand op grond van artikel 12 Pw); of

  • ii.

    2° grondslag van de uitkering als bedoeld in artikel 5 IOAW of artikel 5 IOAZ voor zover sprake is van een uitkering op grond van de IOAW of IOAZ;

  • e.

    detacheringsbaan: het arbeidsintegratiebedrijf kan in opdracht van de gemeente een detacheringsbaan aangaan met een bijstandsgerechtigde. De bijstandsgerechtigde wordt door het arbeidsintegratiebedrijf uitgeleend aan andere werkgevers;

  • f.

    doelgroep: personen als bedoeld in artikel 7 lid 1 onderdeel a Pw;

  • g.

    IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

  • h.

    IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

  • i.

    jobcoaching: door een erkende deskundige geboden methodische ondersteuning aan personen met een arbeidsbeperking en aan werkgevers, gericht op het vinden en behouden van werk;

  • j.

    mantelzorg: alle hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep;

  • k.

    overige voorzieningen: voorzieningen als bedoeld in artikel 8a lid 2 onderdeel f Pw;

  • l.

    persoonlijke situatie: alle omstandigheden, mogelijkheden en persoonskenmerken van de belanghebbende die van belang zijn, inclusief de behoefte van de belanghebbende en de godsdienstige en levensbeschouwelijke overtuiging;

  • m.

    plan van aanpak: een plan zoals bedoeld in artikel 9 en 44a PW inclusief de in te zetten voorzieningen;

  • n.

    Pw: Participatiewet;

  • o.

    uitkering: algemene bijstand op grond van de Pw (gaat het om een jongere van 18 tot 21 jaar, dan wordt bedoeld: de algemene bijstand plus de eventuele aanvullende bijzondere bijstand op grond van artikel 12 Pw) of een uitkering op grond van de IOAW/IOAZ;

  • p.

    vermogen: het vermogen als bedoeld in artikel 34 Pw;

  • q.

    voorziening: door het college noodzakelijk geachte voorziening, gericht op arbeidsinschakeling waaronder mede wordt begrepen persoonlijke ondersteuning bij het verrichten van opgedragen taken;

  • r.

    werkgever: degene die op basis van een arbeidsovereenkomst de bevoegdheid heeft om de arbeid van een werknemer gedurende een overeengekomen periode aan te wenden in zijn organisatie;

  • s.

    werknemer: persoon die op basis van een arbeidsovereenkomst arbeid verricht bij de werkgever, daaronder begrepen een persoon als bedoeld in artikel 10d lid 1 of lid 2 Pw met wie de werkgever een dienstbetrekking is aangegaan, dan wel dit van plan is;

Hoofdstuk 2. Participatie en inkomen

 

Dit hoofdstuk gaat over participatie, tegenprestatie en aanvullende inkomensondersteuning. De gemeente vindt het belangrijk belanghebbenden die geen werk hebben te helpen bij het vinden van werk. In dit hoofdstuk is opgenomen voor wie dit geldt, hoe het college hierbij kan helpen en wat het college van belanghebbenden verwacht als zij een uitkering ontvangen.

Artikel 2.1. Participatie – voor wie Pw, IOAW, IOAZ

  • 1.

    Personen uit de doelgroep zijn in de eerste plaats zelf verantwoordelijk om werk te vinden.

  • 2.

    Het college biedt de doelgroep ondersteuning bij de re-integratie naar de arbeidsmarkt voor zover het college deze ondersteuning noodzakelijk vindt.

Artikel 2.2. Voorzieningen – werk Pw, IOAW, IOAZ

  • 1.

    Het college onderzoekt de individuele wensen, acties gericht op vergroting van zelfstandigheid, mogelijkheden en capaciteiten van belanghebbende om de ondersteuning zo doelmatig en duurzaam mogelijk te realiseren. Waar mogelijk wordt rekening gehouden met individuele wensen.

  • 2.

    Het college houdt bij het aanbieden van de in deze verordening opgenomen voorzieningen rekening met de omstandigheden en functionele beperkingen van belanghebbende. De omstandigheden hebben in ieder geval betrekking op zorgtaken van die belanghebbende en de mogelijkheid dat belanghebbende behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie of gebruik maakt van de voorziening beschut werk.

  • 3.

    Onder zorgtaken wordt in ieder geval verstaan:

  • a.

    De opvang van ten laste komende kinderen tot 5 jaar; en

  • b.

    De noodzakelijkheid van het verrichten van mantelzorg.

  • 4.

    Het college kan beleidsregels vaststellen ter uitwerking van dit artikel.

Artikel 2.2.1. Participatieplaats Pw, IOAW, IOAZ

  • 1.

    Het college kan een belanghebbende zoals bedoeld in artikel 7 lid 1 onderdeel a Pw die 27 jaar of ouder is overeenkomstig artikel 10a Pw onbeloonde additionele werkzaamheden laten verrichten voor een periode van maximaal 2 jaar. Een dergelijke participatieplaats is mogelijk als de kans op werk klein is.

  • 2.

    Het doel is de kans op betaald werk te vergroten en werkervaring op te doen. Het moet gaan om passende werkzaamheden.

  • 3.

    Een voorwaarde is dat het werk, naar het oordeel van het college, niet leidt tot verdringing van andere werknemers bij dezelfde werkgever en ook niet leidt tot oneerlijke concurrentie met andere organisaties.

  • 4.

    Het college zorgt ervoor dat de te verrichten additionele werkzaamheden worden vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst die wordt ondertekend door het college, de werkgever en de persoon die de additionele werkzaamheden gaat verrichten.

  • 5.

    De premie, bedoeld in artikel 10a lid 6 Pw, bedraagt per 6 maanden 25% van het bedrag zoals opgenomen in artikel 31 lid 2 onderdeel j Pw op basis van een fulltime dienstverband of bij een parttime dienstverband naar rato van het aantal gewerkte uren.

  • 6.

    Voor toepassing van lid 5 is het bedrag van 1 januari van dat kalenderjaar van toepassing.

  • 7.

    De procentuele berekening wordt telkens naar boven afgerond op hele euro’s.

Artikel 2.2.2. Beschut werk Pw, IOAW, IOAZ

  • 1.

    Het college biedt de voorziening beschut werk aan aan een persoon van wie is vastgesteld dat deze alleen in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en deze persoon:

  • a.

    behoort tot de doelgroep; of

  • b.

    een persoon is die een uitkering ontvangt op grond van de Werkloosheidswet, de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen, de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Ziektewet, of de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen, of recht heeft op arbeidsondersteuning als bedoeld in artikel 2:15 van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in lid 1 krijgt een persoon van wie is vastgesteld dat deze alleen in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en die nog niet in aanmerking is gekomen voor een beschut werkplek, voorrang op personen van wie later is vastgesteld dat zij alleen in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben.

  • 3.

    Het college verstrekt om de in artikel 10 lid 1 Pw bedoelde werkzaamheden mogelijk te maken, de volgende voorzieningen:

  • a.

    fysieke aanpassingen van de werkplek of de werkomgeving;

  • b.

    uitsplitsing van taken; of

  • c.

    aanpassingen in de wijze van werkbegeleiding, werktempo of arbeidsduur.

  • 4.

    Het college kan aan personen van wie is vastgesteld dat zij uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben, tot het moment van aanvang van de dienstbetrekking, bedoeld in artikel 10b lid 1 Pw, daarnaast de volgende voorzieningen aanbieden:

  • a.

    arbeidsmatige dagbesteding;

  • b.

    vrijwilligerswerk;

  • c.

    andere vormen van maatschappelijke participatie of werk;

  • d.

    schuldhulpverlening.

  • 5.

    Voor alle personen die in aanmerking komen voor beschut werk realiseert het college een werkplek.

Artikel 2.2.3. Proefplaatsing Pw, IOAW, IOAZ

  • 1.

    Het college kan, als dit door hem noodzakelijk wordt geacht, een persoon uit de doelgroep die algemene bijstand ontvangt, toestemming verlenen om op een proefplaatsing bij een werkgever voor de duur van 2 maanden onbeloonde werkzaamheden te verrichten met behoud van uitkering.

  • 2.

    Voor een proefplaatsing wordt uitsluitend toestemming verleend als:

  • a.

    de persoon, gelet op zijn vaardigheden en capaciteiten, tot de werkzaamheden in staat is;

  • b.

    het college verwacht dat de plaatsing bijdraagt aan het vergroten van de kans op arbeidsinschakeling;

  • c.

    als hierdoor de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en geen verdringing op de arbeidsmarkt plaatsvindt;

  • d.

    de werkzaamheden van de persoon niet al eerder onbeloond door hem bij die werkgever, of diens rechtsvoorganger, zijn verricht; en

  • e.

    de werkgever bij aanvang van de proefplaatsing schriftelijk de intentie heeft uitgesproken dat hij de persoon, bij gebleken geschiktheid, direct aansluitend aan zijn proefplaatsing, voor minimaal 6 maanden, zonder proeftijd, in dienst zal nemen.

  • 3.

    In een schriftelijke overeenkomst wordt in ieder geval vastgelegd:

  • a.

    het doel van de voorziening proefplaatsing; en

  • b.

    de wijze waarop de begeleiding plaatsvindt.

  • 4.

    De termijn in lid 1 kan verlengd worden met maximaal 4 maanden, dus tot maximaal 6 maanden.

  • 5.

    Het doel van een proefplaatsing is te onderzoeken of de baan en belanghebbende bij elkaar passen en belanghebbende geschikt is voor de functie. Belanghebbende doet tegelijkertijd werkervaring op en werkt een periode op proef met behoud van uitkering.

  • 6.

    De plaatsing duurt 2 maanden, maar stopt als eerder duidelijk is dat belanghebbende niet geschikt is voor de functie.

Artikel 2.2.4. Werkervaringsplaats/stage Pw, IOAW, IOAZ

  • 1.

    Het college kan een persoon met behoud van uitkering een voorziening werkervaring gericht op arbeidsinschakeling aanbieden als deze behoort tot de doelgroep.

  • 2.

    Het doel van een werkervaringsplaats/stage is het opdoen van werkervaring en/of het leren functioneren in een arbeidsrelatie.

  • 3.

    In een schriftelijke overeenkomst wordt in ieder geval vastgelegd:

  • 4.

    het doel van de voorziening werkervaring; en

  • 5.

    de wijze waarop de begeleiding plaatsvindt.

  • 6.

    De plaatsing duurt 3 maanden, maar stopt als eerder duidelijk is dat belanghebbende niet geschikt is voor de functie.

  • 7.

    Het college kan de plaatsing na 3 maanden verlengen, maar met verlenging duurt de plaatsing maximaal 6 maanden.

  • 8.

    De werkervaringsplaats/stage mag verder niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt. Ook mag het niet leiden tot oneerlijke concurrentie met andere organisaties

Artikel 2.2.5. Basisbaan Pw, IOAW, IOAZ

  • 1.

    Het college kan een basisbaan aanbieden als:

  • a.

    belanghebbende een bijstandsuitkering ontvangt;

  • b.

    ouder is dan 27 jaar;

  • c.

    niet in aanmerking komt voor een indicatie banenafspraak en/of niet in aanmerking komt voor het doelgroepenregister;

  • d.

    nog niet in staat is reguliere arbeid te verrichten.

  • 2.

    Het college kan een basisbaan aanbieden als na afloop van een werkervaringsplaats en/of participatieplaats blijkt dat er geen werk is voor belanghebbende, terwijl de vastgelegde doelen wel zijn behaald.

  • 3.

    Het doel van de basisbaan is belanghebbende helpen naar betaald werk zodat belanghebbende niet meer afhankelijk is van een uitkering.

  • 4.

    Bij de invulling van de basisbaan wordt uitgegaan van maatwerk voor belanghebbende.

  • 5.

    Belanghebbende ontvangt bij inzet van deze voorziening het wettelijk minimumloon.

Artikel 2.2.6. Sociale activering Pw, IOAW, IOAZ

  • 1.

    Het college kan een persoon die behoort tot de doelgroep activiteiten aanbieden in het kader van sociale activering voor zover de mogelijkheid bestaat dat hij op enig moment algemeen geaccepteerde arbeid kan verkrijgen waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening.

  • 2.

    Het doel is om personen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt terug te leiden naar de arbeidsmarkt met eventueel als tussendoel dat personen zelfstandig kunnen deelnemen aan het maatschappelijk leven.

  • 3.

    Het college stemt de duur van de in lid 1 bedoelde activiteiten af op de mogelijkheden en capaciteiten van die persoon.

  • 4.

    Het college biedt de activiteiten uitsluitend aan als hierdoor de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en er geen verdringing op de arbeidsmarkt plaatsvindt.

Artikel 2.2.7. Loonkostensubsidie buiten de wettelijke doelgroep Pw, IOAW, IOAZ

  • 1.

    Het college kan een loonkostensubsidie verstrekken aan personen die buiten de wettelijke doelgroep vallen. Dit zijn personen die geen recht hebben op loonkostensubsidie zoals bedoeld in artikel 10c en 10d Pw. Het college kan deze loonkostensubsidie verstrekken als het college dit noodzakelijk vindt.

  • 2.

    Het doel van de subsidie is om werkgevers te stimuleren personen in dienst te nemen en de extra kosten voor begeleiding te vergoeden.

  • 3.

    De loonkostensubsidie wordt alleen verstrekt als de werkgever bij aanvang schriftelijk de intentie heeft uitgesproken dat hij de persoon, bij gebleken geschiktheid, direct aansluitend aan de subsidie, bedoeld in lid 1, voor minimaal 12 maanden, zonder proeftijd, in dienst houdt.

  • 4.

    De loonkostensubsidie, bedoeld in lid 1, bedraagt ten hoogste 50 procent van de loonkosten gedurende maximaal 12 maanden met de mogelijkheid van verlenging tot maximaal 24 maanden.

  • 5.

    De loonkostensubsidie wordt niet verstrekt als de werkgever op grond van een andere regeling aanspraak maakt op financiële tegemoetkomingen in verband met de indiensttreding van de werknemer of als redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de persoon ook zonder loonkostensubsidie kan worden aangenomen voor dat werk.

  • 6.

    De loonkostensubsidie wordt uitsluitend verstrekt als hierdoor de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en geen verdringing op de arbeidsmarkt plaatsvindt.

  • 7.

    Niet-uitkeringsgerechtigden hebben geen recht op de loonkostensubsidie buiten de wettelijke doelgroep.

Artikel 2.2.8. Scholing, cursussen, trainingen Pw, IOAW, IOAZ

  • 1.

    Het college kan een persoon die behoort tot de doelgroep scholing, een cursus of een training aanbieden.

  • 2.

    De scholing is bedoeld om werk te kunnen vinden en/of te kunnen behouden.

  • 3.

    De scholing, cursus of training kan worden aangeboden in de vorm van subsidie of verstrekking in natura.

  • 4.

    Een scholingstraject, cursus of training voldoet in ieder geval aan de volgende eisen:

  • a.

    het sluit aan bij de capaciteiten van de te scholen persoon; en

  • b.

    het vergroot de kansen op de arbeidsmarkt; of

  • c.

    het leidt tot duurzaam werk.

Artikel 2.2.9. Kinderopvang Pw, IOAW, IOAZ

  • 1.

    Het college kan ervoor zorgen dat er passende kinderopvang beschikbaar is voor kinderen tot 12 jaar als dit noodzakelijk is voor personen uit de doelgroep om:

  • a.

    mee te doen aan een activiteit; of

  • b.

    in te burgeren; of

  • c.

    aan het werk te gaan; of

  • d.

    om werkervaring op te doen, en

  • e.

    kinderopvang niet kan worden betaald vanuit eigen middelen.

  • 2.

    Het college kan de kosten van kinderopvang, die voor rekening van belanghebbende blijven, vergoeden.

Artikel 2.2.10. Voorzieningen en vergoedingen, maatwerk Pw, IOAW, IOAZ

  • 1.

    Het college kan andere voorzieningen inzetten als dat nodig is om de kans op werk te vergroten voor personen uit de doelgroep.

  • 2.

    Het college kan kosten vergoeden die personen uit de doelgroep moeten maken om mee te kunnen doen aan een voorziening of om te kunnen werken.

  • 3.

    Het college biedt personen uit de doelgroep de mogelijkheid om zelf een plan in te dienen om de kans op werk te vergroten.

Artikel 2.2.11. Tegenprestatie Pw, IOAW, IOAZ

  • 1.

    Een belanghebbende zoals bedoeld in artikel 9 lid 1 Pw kan door het college worden opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden te verrichten naast of in aanvulling op reguliere arbeid.

  • 2.

    Het college kan een belanghebbende als bedoeld in artikel 9 lid 1 Pw opdragen om een tegenprestatie te verrichten, voor zover hiermee de zelfredzaamheid en/of de kansen op werk worden vergroot.

  • 3.

    Bij het opleggen van een tegenprestatie houdt het college rekening met persoonlijke omstandigheden.

  • 4.

    Het college legt geen tegenprestatie op als belanghebbende zoals bedoeld in artikel 9 lid 1 Pw, tenminste 20 uur per week vrijwilligerswerk of mantelzorg verricht.

  • 5.

    De tegenprestatie duurt zolang er nog geen re-integratietraject wordt gevolgd of betaald werk is gevonden.

  • 6.

    De tegenprestatie mag het vinden van werk niet in de weg zitten.

  • 7.

    Het college draagt alleen op om een tegenprestatie te verrichten als hierdoor de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en er geen verdringing op de arbeidsmarkt plaatsvindt.

  • 8.

    Een belanghebbende zoals bedoeld in artikel 9 lid 1 Pw mag een voorstel doen hoe hij de tegenprestatie wil invullen. Als dit nodig is, kan het college meedenken en ondersteuning bieden. Het college beoordeelt het voorstel.

  • 9.

    Een belanghebbende zoals bedoeld in artikel 9 lid 1Pw kan de tegenprestatie invullen door:

  • a.

    het doen van vrijwilligerswerk;

  • b.

    het leveren van mantelzorg;

  • c.

    overige maatschappelijke nuttige werkzaamheden;

  • d.

    door te werken aan persoonlijke problemen zodat hij later in staat is aan één van de hiervoor genoemde vormen van tegenprestatie te voldoen.

  • 10.

    Het kan zijn dat een belanghebbende zoals bedoeld in artikel 9 lid 1 Pw al maatschappelijk actief is. Als hierbij al een of meerdere van de hierboven genoemde activiteiten wordt/worden verricht, kan het college deze activiteit(en) aanmerken als tegenprestatie.

  • 11.

    Een tegenprestatie duurt maximaal 320 uur per jaar. Hierbij hoeft er niet meer dan 20 uur per week en 40 weken per jaar een tegenprestatie te worden verricht.

Hoofdstuk 2A Specifieke bepalingen

Paragraaf 2A.1 Administratief proces loonkostensubsidie

Artikel 2.3. Administratief proces loonkostensubsidie Pw, IOAW, IOAZ

  • 1.

    Het college verstrekt overeenkomstig artikel 10d Pw, ambtshalve of op aanvraag, loonkostensubsidie aan de werkgever. In geval van een aanvraag zijn het tweede tot en met het vijfde lid van dit artikel van toepassing.

  • 2.

    Bij een beschikking op aanvraag stuurt het college de beschikking naar de aanvrager (werkgever of de persoon) en de medebelanghebbende (werkgever of persoon die niet de aanvraag heeft ingediend).

  • 3.

    Een aanvraag voor loonkostensubsidie wordt, als het een persoon betreft die nog niet behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie, ook beschouwd als een aanvraag om vast te stellen of de persoon behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie, bedoeld in artikel 10c lid 1, onder a Pw.

  • 4.

    Het college stelt binnen 6 weken na ontvangst van de aanvraag de loonwaarde vast, tenzij in overleg met de werkgever toepassing wordt gegeven aan artikel 10d lid 5 Pw.

  • 5.

    Het college neemt bij het verstrekken van de loonkostensubsidie het preferente proces loonkostensubsidie in acht.

Paragraaf 2A.2 Procedure persoonlijke ondersteuning bij werk en overige voorzieningen

Artikel 2.4.1. Voorwaarden toekenning persoonlijke ondersteuning bij werk en overige voorzieningen Pw, IOAW, IOAZ

  • 1.

    Het college kan persoonlijke ondersteuning bij werk en overige voorzieningen verstrekken ten behoeve van een persoon met een arbeidsbeperking.

  • 2.

    Bij de toekenning van persoonlijke ondersteuning bij werk en overige voorzieningen gelden de volgende voorwaarden:

  • a.

    de persoon behoort tot de doelgroep en is minimaal 18 jaar oud. Wanneer iemand VSO/PRO-onderwijs heeft genoten geldt de minimale leeftijd van 18 jaar niet;

  • b.

    de persoon kan zonder deze vorm van ondersteuning niet aan het arbeidsproces deelnemen;

  • c.

    de werkgever biedt een dienstbetrekking aan van minimaal 6 maanden, met een minimale arbeidsduur van 12 uur per week;

  • d.

    het betreft geen Arbo-taak waarvoor de werkgever verantwoordelijk is;

  • e.

    het betreft geen meeneembare voorziening die tot de standaarduitrusting van de werkgever behoort of algemeen gebruikelijk is in een organisatie;

  • f.

    er is naar het oordeel van het college geen sprake van een werkplekaanpassing die in zijn algemeenheid van de werkgever kan worden verlangd; en

  • g.

    de kosten van de voorziening(en) zijn naar het oordeel van het college proportioneel, dat wil zeggen dat de investering in de voorziening moet opwegen tegen de maatschappelijke opbrengsten van uitstroom naar werk.

Artikel 2.4.2. Aanvraagprocedure persoonlijke ondersteuning bij werk en overige voorzieningen Pw, IOAW, IOAZ

  • 1.

    Een aanvraag om persoonlijke ondersteuning bij werk en overige voorzieningen kan bij het college worden ingediend door de persoon of zijn werkgever. Het college kan hiervoor een aanvraagformulier vaststellen.

  • 2.

    Het college bepaalt na overleg met de persoon, en indien van toepassing met de werkgever, welke ondersteuning of voorziening(en) het beste kunnen bijdragen aan de arbeidsinschakeling.

  • 3.

    Het college onderzoekt, zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen 6 weken na de aanvraag de mogelijkheden en ondersteuningsbehoefte van de persoon. Het college onderzoekt of integrale samenwerking nodig is. Zo ja, dan zal worden samengewerkt met andere partijen, zoals bijvoorbeeld instanties op het gebied van gezondheidszorg, jeugdhulp, maatschappelijke ondersteuning, onderwijs, schuldhulpverlening, welzijn of wonen. Dit om te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde integrale dienstverlening met het oog op de arbeidsinschakeling, bedoeld in artikel 8a lid 2 onderdeel g onder 1, of de wijze van voortgezette persoonlijke ondersteuning, bedoeld in artikel 8a lid 2 onderdeel g onder 2 Pw

  • 4.

    Het college maakt na afronding van het onderzoek, een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek dat wordt neergelegd in een onderzoeksverslag.

  • 5.

    Op basis van het onderzoeksverslag neemt het college een besluit en zendt dit aan de persoon of zijn gemachtigde en, indien van toepassing, aan de werkgever.

Artikel 2.4.3. Inhoud beschikking persoonlijke ondersteuning bij werk en overige voorzieningen Pw, IOAW, IOAZ

  • 1.

    Het college geeft in een beschikking tot toekenning van persoonlijke ondersteuning of een overige voorziening in ieder geval aan:

  • a.

    welke persoonlijke ondersteuning of overige voorziening wordt verstrekt;

  • b.

    als subsidie wordt verstrekt, wat de omvang is van het subsidiebedrag;

  • c.

    de duur en intensiteit van de ondersteuning;

  • d.

    de ingangsdatum van de ondersteuning of overige voorziening;

  • e.

    als de verstrekking afwijkt van wat is aangevraagd, wat de reden is van afwijking; en

  • f.

    voor zover van toepassing, welke andere ondersteuning of voorziening relevant is, of kan zijn, waaronder de wijze waarop de persoon integraal kan worden ondersteund.

  • 2.

    Als de aanvraag wordt afgewezen moet het college de reden van de afwijzing goed gemotiveerd in de beschikking vermelden.

Paragraaf 2A.3 Specifieke bepalingen persoonlijke ondersteuning bij werk

Artikel 2.4.4. Persoonlijke ondersteuning bij werk Pw, IOAW, IOAZ

  • 1.

    Het college kan persoonlijke ondersteuning bij werk in de vorm van jobcoaching in natura verstrekken door middel van een jobcoach die werkzaam is in een dienstverband bij of in opdracht van de gemeente of een derde, waarbij de gemeente de uitvoering van de jobcoaching heeft ingekocht.

  • 2.

    Het college kan persoonlijke ondersteuning bij werk in de vorm van een subsidie toekennen aan de werkgever voor:

  • a.

    jobcoaching door een interne of externe jobcoach; of

  • b.

    interne werkbegeleiding door een interne werkbegeleider.

  • 3.

    De in lid 1 en 2 genoemde ondersteuning kan ook worden aangeboden met het oog op het verrichten van werkzaamheden, anders dan in dienstverband, zoals bij een proefplaats of een leer-werktraject.

Artikel 2.4.5. Specifieke voorwaarden toekenning persoonlijke ondersteuning bij werk Pw, IOAW, IOAZ

  • 1.

    De aanvraag voor persoonlijke ondersteuning bij werk moet binnen 8 weken na de ingangsdatum van de dienstbetrekking zijn ontvangen.

  • 2.

    Lid 1 geldt niet als voorafgaand aan of op het moment van aanvang van het dienstverband de noodzaak voor die ondersteuning redelijkerwijs nog niet bekend kon zijn.

  • 3.

    Het college besluit op basis van individueel maatwerk, waarbij de aard, omvang, duur en intensiteit van de persoonlijke ondersteuning wordt gewogen.

Artikel 2.4.6. Interne werkbegeleiding Pw, IOAW, IOAZ

  • 1.

    Als een persoon uit de doelgroep voor het kunnen verrichten van werk is aangewezen op begeleiding die de gebruikelijke begeleiding door de werkgever en andere werknemers aanzienlijk te boven gaat, kan het college een subsidie verlenen aan de werkgever voor de aangetoonde meerkosten die verbonden zijn aan het organiseren van de interne werkbegeleiding.

  • 2.

    Het college kan aan de werkgever ambtshalve of op aanvraag een training aanbieden voor een of meer medewerkers om hen in staat te stellen aan personen behorend tot de doelgroep interne werkbegeleiding te bieden.

Artikel 2.4.7. Jobcoaching PW, IOAW, IOAZ

  • 1.

    Een jobcoach die de persoonlijke ondersteuning bij werk verzorgt moet voldoen aan de volgende kwaliteitseisen:

  • a.

    de jobcoach beschikt over minimaal Hbo werk- en denkniveau;

  • b.

    de jobcoach heeft een jobcoach opleiding gevolgd;

  • c.

    de jobcoach heeft een registratie in het Register Loopbaancoach (voormalig Noloc Jobcoach) of het NVS-Beroepenregister voor jobcoaches en/of is werkzaam bij een organisatie die een Blik op werk of Oval Keurmerk heeft of een jobcoach erkenning heeft van het UWV.

  • d.

    de jobcoach heeft ervaring op het gebied van jobcoaching;

  • e.

    de jobcoach heeft kennis van de specifieke doelgroep met een arbeidsbeperking, regionale arbeidsmarkt (ontwikkelingen) en de regionale sociale kaart;

  • f.

    de jobcoach zorgt ervoor dat zijn kennis en vaardigheden actueel blijven en investeert in na- en bijscholing.

  • 2.

    Een uitzondering op de gestelde voorwaarden van lid 1 geldt voor situaties waarin een werknemer met baan en bijbehorende jobcoach binnenkomt bij de gemeente, bijvoorbeeld als gevolg van verhuizing of een stageplek vanuit het VSO/PRO onderwijs. De jobcoach moet binnen 1 jaar alsnog aan de in lid 1 gestelde eisen voldoen.

  • 3.

    De in te zetten omvang (duur en tarief) van interne werkbegeleiding en jobcoaching wordt bepaald op basis van een onderzoek door het college. De hoogte van het tarief is vastgelegd in beleidsregels.

  • 4.

    Het college kan van het bepaalde in lid 3 afwijken voor zover toepassing daarvan, gelet op het belang dat beoogt te worden beschermd, leidt tot onbillijkheid van overwegende aard.

  • 5.

    Als de gemeente een of meer jobcoaches zelf in dienst of gecontracteerd heeft, kan het college deze bij voorrang aanbieden.

  • 6.

    Voordat het college de jobcoaching beëindigt verricht het college onderzoek. Als de beëindiging plaatsvindt met instemming van de werkgever en de werknemer kan het college van dit onderzoek afzien.

Artikel 2.4.8. Jobcoaching in natura Pw, IOAW, IOAZ

  • 1.

    Het college kan ambtshalve, of op aanvraag, jobcoaching in natura aanbieden.

  • 2.

    Bij aanvragen om jobcoaching in natura en de voorbereiding van een beschikking op de aanvraag is het bepaalde in artikel 2.4.1. tot en met 2.4.5. en artikel 2.4.7. van deze verordening van overeenkomstige toepassing.

Artikel 2.4.9. Subsidie voor het organiseren van jobcoaching Pw, IOAW, IOAZ

  • 1.

    Het college kan op aanvraag subsidie voor het organiseren van jobcoaching verlenen aan de werkgever.

  • 2.

    Subsidie voor het organiseren van jobcoaching kan, met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 2.4.1. tot en met 2.4.5. en artikel 2.4.7, worden verleend als:

  • a.

    de jobcoaching bestaande uit een individueel trainings- of inwerkprogramma en een systematische begeleiding van de persoon behorend tot de doelgroep, gericht op het kunnen uitvoeren van de aan hem opgedragen taken, wordt geborgd door middel van een coachingsplan;

  • b.

    de omvang en de kwaliteit van de georganiseerde jobcoaching passend is;

  • c.

    de continuïteit van de jobcoaching geborgd is; en

  • d.

    de persoon voor wie de subsidie wordt gevraagd daarvan op de hoogte is en schriftelijk instemt met het organiseren van jobcoaching door de werkgever.

  • 3.

    Het college kan voor jobcoaching een maximumtarief per uur hanteren dat toereikend is voor de organisatie van jobcoaching, waarbij het college zorgdraagt voor de kenbaarheid van de voor het betreffende jaar van toepassing zijnde tarieven.

  • 4.

    Met instemming van de werkgever en de werknemer voor wie de subsidie wordt verleend, kan de jobcoach mede:

    • i.

      ondersteuning geven gericht op het vinden van werk; of

    • ii.

      integrale ondersteuning geven bij de overgang van werk naar werk en van werk naar onderwijs.

Artikel 2.4.10. Specifieke voorwaarden toekenning vervoersvoorziening Pw, IOAW, IOAZ

  • 1.

    Het college kan een vervoersvoorziening toekennen aan een persoon die tot de doelgroep behoort. De vervoersvoorziening moet noodzakelijk zijn om naar zijn werkplek, proefplaats of opleidingslocatie te reizen. Deze vervoersvoorziening kan zowel in natura als in de vorm van een vergoeding in geld worden verstrekt.

  • 2.

    Het college biedt een vervoersvoorziening aan als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a.

    de persoon kan door zijn beperking niet zelfstandig reizen of gebruik maken van het openbaar vervoer; en

  • b.

    het vervoer is beperkt tot woon-werkverkeer.

  • 3.

    De hoogte van de vergoeding in geld hangt af van het aantal dagen dat moet worden gewerkt en bedraagt het in de markt reguliere tarief voor een taxi of een andere vorm van vervoer.

  • 4.

    Het college brengt een eventueel bedrag voor een vervoersvoorziening van de werkgever aan de werknemer in mindering op de te verstrekken vervoersvoorziening.

Artikel 2.4.11. Specifieke voorwaarden noodzakelijke intermediaire activiteit bij visuele of motorische handicap Pw, IOAW, IOAZ

Het college kan een voorziening in de vorm van een intermediaire activiteit toekennen die gericht is op de vervanging of ondersteuning van een door ziekte of gebrek geheel of gedeeltelijk ontbrekende visuele of motorische lichaamsfunctie.

Artikel 2.4.12. Specifieke voorwaarden meeneembare voorzieningen Pw, IOAW, IOAZ

  • 1.

    Het college kan een meeneembare voorziening toekennen, als dit nodig is voor de persoon om te kunnen werken.

  • 2.

    De meeneembare voorziening wordt in beginsel in bruikleen beschikbaar gesteld. In bijzondere gevallen kan het college besluiten de voorziening in eigendom te verstrekken.

Artikel 2.4.13. Specifieke voorwaarden werkplekaanpassingen Pw, IOAW, IOAZ

Het college kan een aanpassing van de werkplek toekennen aan een persoon, als dit noodzakelijk is om zijn werk uit te voeren.

Hoofdstuk 2B Beëindiging en uitstroom

Artikel 2.5. Beëindiging voorziening

  • 1.

    Het college kan het recht op een voorziening als bedoeld in artikel 2.4 tot en met 2.4.13 van deze verordening intrekken als:

  • a.

    de voorziening niet langer passend of nodig is;

  • b.

    belanghebbende zich niet houdt aan de voorwaarden en verplichtingen die aan de voorziening zijn verbonden;

  • c.

    de voorziening is verstrekt op grond van verkeerde of onvolledige gegevens verstrekt door belanghebbende;

  • d.

    belanghebbende onvoldoende meewerkt aan een onderzoek naar het recht op de voortzetting voorziening;

  • e.

    de voorziening voor een ander doel gebruikt wordt dan waarvoor hij is verstrekt;

  • f.

    belanghebbende binnen 3 maanden geen gebruik maakt van de voorziening, tenzij hiervoor geen verwijt kan worden gemaakt.

  • 2.

    Het college kan het recht op de voorziening met terugwerkende kracht intrekken.

Artikel 2.6. Uitstroompremie PW, IOAW, IOAZ

  • 1.

    Het college kan eenmalig een uitstroompremie toekennen aan een langdurig werkloze die duurzaam uitstroomt naar algemeen geaccepteerde arbeid en daardoor niet langer recht heeft op een uitkering van het college.

  • 2.

    De premie is ter hoogte van 50% van het bedrag zoals genoemd in artikel 31, lid 2 sub j Pw en wordt in 2 termijnen uitbetaalt.

  • 3.

    Als in hetzelfde kalenderjaar al een participatieplaatspremie is toegekend, zoals bedoeld in artikel 10a lid 6 Pw, wordt deze reeds toegekende participatieplaatspremie in mindering gebracht op de uitstroompremie.

  • 4.

    Onder een langdurig werkloze wordt verstaan: een persoon die gedurende een aaneengesloten periode van 12 maanden of langer op een uitkering van het college aangewezen is geweest.

  • 5.

    Onder duurzame uitstroom wordt naar het oordeel van het college verstaan: een periode van uitkeringsonafhankelijkheid van tenminste 6 maanden.

  • 6.

    De premie kan worden aangevraagd vanaf 7de maand na de indiensttreding en moet binnen 18 maanden na de indiensttreding zijn aangevraagd.

  • 7.

    Het college blijft verantwoordelijk voor betaling van de uitstroompremie als belanghebbende binnen de termijn van lid 5 verhuist naar een andere gemeente.

Hoofdstuk 3. Individuele inkomenstoeslag en Minimabeleid

Artikel 3.1 Individuele inkomenstoeslag Pw

  • 1.

    Een verzoek om individuele inkomenstoeslag als bedoeld in artikel 36 lid 1 Pw wordt ingediend via een door het college vastgesteld formulier.

  • 2.

    Om in aanmerking te komen voor de individuele inkomenstoeslag moet sprake zijn van een langdurig laag inkomen. Hiervan is sprake als:

  • a.

    het inkomen in de 36 maanden voor de aanvraagdatum niet hoger was van 120% van de toepasselijke bijstandsnorm;

  • b.

    het vermogen op datum aanvraag is niet hoger dan de toepasselijke vermogensgrens zoals genoemd in artikel 34 Pw.

  • 3.

    De individuele inkomenstoeslag wordt één keer per 12 maanden toegekend.

Artikel 3.2. Hoogte individuele inkomenstoeslag Pw

  • 1.

    Een individuele inkomenstoeslag bedraagt per jaar:

  • a.

    Voor een alleenstaande: 27% van de gehuwdennorm;

  • b.

    Voor een alleenstaande ouder: 35% van de gehuwdennorm;

  • c.

    Voor gehuwden: 39% van de gehuwdennorm.

  • 2.

    Als één van de gehuwden is uitgesloten van het recht op individuele inkomenstoeslag onder de artikelen 11 of 13 lid 1 Pw, komt de rechthebbende echtgenoot in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.

  • 3.

    Voor toepassing van lid 1 en 2 is de situatie op de peildatum bepalend.

  • 4.

    De hoogte van de individuele inkomenstoeslag wordt per 1 januari van het desbetreffende kalenderjaar vastgesteld op basis van de dan geldende gehuwdennorm. De bedragen worden naar boven afgerond op hele euro’s.

Artikel 3.3. Algemene bevoegdheid minimabeleid Gemeentewet

  • 1.

    De raad geeft het college de bevoegdheid om beleidsregels vast te stellen over minimabeleid.

  • 2.

    Het maximale inkomen om in aanmerking te komen voor het Minimabeleid bedraagt 130% van het sociaal minimum.

  • 3.

    Het college stelt in ieder geval een regeling op waarbij inwoners een bijdrage ontvangen om mee te doen aan sociale- en culturele activiteiten (SCA).

  • 4.

    Op alle regelingen zijn de vermogensvrijstellingen op grond van de Pw van toepassing zoals genoemd in artikel 34 Pw.

Artikel 3.4. Kindpakket (educatie, sport en cultuur) Gemeentewet

Het college stelt in overleg met Sportzeeland, Zeeuws Jeugdfonds en Stichting Leergeld beleidsregels op voor educatie, sport en cultuur.

Artikel 3.5. Volwassensportfonds Gemeentewet

Het college stelt in overleg met Sportzeeland beleidsregels op over een volwassensportfonds.

Hoofdstuk 4. Inburgering

Artikel 4.1. Verrekening Wet Inburgering

Het college is bevoegd een boete op grond van de Wet inburgering 2021 te verrekenen met bijstand op grond van de Pw.

Hoofdstuk 5. Afspraken tussen belanghebbende en gemeenten

 

Dit hoofdstuk gaat in op de afspraken en verplichtingen tussen de belanghebbenden en de gemeente. In dit hoofdstuk staat wat de gevolgen zijn van het schenden van verplichtingen.

Artikel 5.1. Afstemming op houding en gedrag Pw, IOAW, IOAZ

  • 1.

    De gemeente kan de uitkering verlagen als belanghebbende zich niet houdt aan de afspraken en verplichtingen.

  • 2.

    Bijzondere bijstand kan worden verlaagd als:

  • a.

    aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 Pw, of;

  • b.

    de verwijtbare gedraging van belanghebbende in relatie met zijn recht op bijzondere bijstand daartoe aanleiding geeft.

  • 3.

    Bij verlaging van de uitkering wordt belanghebbende op de hoogte gesteld:

  • a.

    waarom de uitkering wordt verlaagd;

  • b.

    hoe lang de uitkering wordt verlaagd;

  • c.

    met hoeveel procent of welk bedrag de uitkering wordt verlaagd;

  • d.

    eventueel waarom van bovenstaande wordt afgeweken.

  • 4.

    Bij het verlagen van de uitkering wordt rekening gehouden met:

  • a.

    de ernst van het gedrag;

  • b.

    verwijtbaarheid van het gedrag;

  • c.

    de persoonlijke situatie van belanghebbende.

  • 5.

    Voordat een verlaging wordt opgelegd krijgt belanghebbende de mogelijkheid om een reactie te geven.

  • 6.

    Van lid 5 kan worden afgeweken als:

  • a.

    belanghebbende al eerder reactie heeft kunnen geven de feiten en omstandigheden sindsdien niet veranderd zijn;

  • b.

    de reactie niet nodig is om te oordelen of het gedrag verwijtbaar is;

  • c.

    belanghebbende hier geen gebruik van wil maken;

  • d.

    spoed zich hiertegen verzet.

Artikel 5.2. Afzien van verlaging Pw, IOAW, IOAZ

Het college ziet af van verlaging als elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt of sprake is van een dringende reden zoals bedoeld in artikel 18 lid 10 Participatiewet.

Artikel 5.3. Ingangsdatum en periode van verlaging Pw, IOAW, IOAZ

  • 1.

    Een verlaging op de uitkering of bijzondere bijstand vindt plaats over de kalendermaand volgend op de maand nadat dit gedrag heeft plaatsgevonden.

  • 2.

    Als verlaging over de maand als bedoeld in lid 1 niet mogelijk is, wordt de verlaging toegepast over de kalendermaand na de maand waarop het besluit tot oplegging van de verlaging is bekend gemaakt. Hierbij wordt rekening gehouden met de op dat tijdstip geldende bijstandsnorm.

  • 3.

    Een verlaging kan met terugwerkende kracht worden toegepast op de uitkering over de periode waarop het gedrag betrekking heeft gehad of heeft plaatsgevonden. Dit kan als verlaging als bedoeld in lid 1 niet toepasbaar is, omdat de uitkering al is beëindigd of ingetrokken en zolang de uitkering nog niet is uitbetaald.

  • 4.

    Een verlaging kan in afwijking van lid 1 wordt toegepast met ingang van de ingangsdatum van de uitkering. Dit kan op het moment dat het gedrag plaatsvond in de periode tussen de meldingsdatum en het besluit op die aanvraag.

Artikel 5.4. Berekening verlaging Pw, IOAW, IOAZ

  • 1.

    De verlaging is een percentage van de toepasselijke bijstandsnorm.

  • 2.

    De periodieke bijzondere bijstand kan maandelijks met een percentage worden verlaagd.

Artikel 5.5. Niet nakomen arbeidsverplichtingen Pw Pw

  • 1.

    Bij het niet tijdig laten registeren of verlengen van de registratie als werkzoekende bij het UWV wordt de uitkering verlaagd met 10% van de bijstandsnorm gedurende 1 maand.

  • 2.

    De uitkering wordt verlaagd met 20% van de bijstandsnorm gedurende 1 maand als:

  • a.

    belanghebbende onvoldoende meewerkt aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak;

  • b.

    de ontheffing van de arbeidsplicht voor alleenstaande ouder als bedoeld in artikel 9a lid 1 Pw wordt ingetrokken als door houding en gedrag blijkt dat geen gebruik wil worden gemaakt van een voorziening die het kans op werk vergroot;

  • c.

    belanghebbende niet of onvoldoende meewerkt aan een opgelegde tegenprestatie;

  • d.

    belanghebbende niet of onvoldoende meewerkt aan de taaltoets als bedoeld in artikel 18b lid 2 Pw;

  • e.

    belanghebbende onvoldoende meewerkt aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van het persoonlijk Plan Inburgering en Participatie (PIP).

  • 3.

    De uitkering wordt verlaagd met 100% van de bijstandsnorm gedurende 1 maand als niet naar als de geüniformeerde verplichtingen uit artikel 18 lid 4 Pw niet worden nagekomen.

  • 4.

    In geval van bijzondere omstandigheden wordt de verlaging als bedoeld in lid 2 en 3 gelijk verdeeld over 2 maanden. De 2 maanden zijn de maanden waarover de verlaging oorspronkelijk is opgelegd.

Artikel 5.6. Niet nakomen arbeidsverplichtingen IOAW/IOAZ IOAW, IOAZ

  • 1.

    De IOAW- of IOAZ-uitkering wordt verlaagd met 20% van de bijstandsnorm gedurende 1 maand als:

  • a.

    belanghebbende onvoldoende meewerkt aan een onderzoek naar de mogelijkheden om aan het werk te komen;

  • b.

    belanghebbende niet of onvoldoende gebruik maakt van arbeidsinschakeling (artikel 36 IOAW/IOAZ) en verplichtingen (artikel 37 IOAW/IOAZ). Tenzij dit heeft geleid tot het niet starten of (voortijdig) stoppen van de voorziening;

  • c.

    de ontheffing van de arbeidsplicht voor alleenstaande ouder als bedoeld in artikel 37 IOAW/IOAZ wordt ingetrokken als door houding en gedrag blijkt dat geen gebruik wil worden gemaakt van een voorziening die het kans op werk vergroot;

  • d.

    belanghebbende onvoldoende meewerkt aan een opgelegd tegenprestatie.

  • 2.

    De IOAW- of IOAZ-uitkering wordt verlaagd met 100% van de bijstandsnorm gedurende 1 maand als:

  • a.

    niet naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid wordt verkregen of behouden;

  • b.

    belanghebbende onvoldoende gebruik maakt van hulp van de gemeente waardoor sneller werk gevonden had kunnen worden (artikel 36 en 37 IOAW/IOAZ). Tenzij dit heeft geleid tot het niet starten of (voortijdig) stoppen van de voorziening.

  • 3.

    De IOAW/IOAZ-uitkering wordt niet verlaagd als de uitkering blijvend of tijdelijk kan worden geweigerd op grond van artikel 20 IOAW/IOAZ en artikel 5.1.7. van deze verordening.

Artikel 5.7. Blijvend en tijdelijk weigeren IOAW- of IOAZ-uitkering IOAW, IOAZ

  • 1.

    Het college kan de uitkering:

  • a.

    Tijdelijk gedurende 1 maand weigeren als aan de beëindiging van de dienstbetrekking van belanghebbende een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 678 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en belanghebbende ter zake een verwijt kan worden gemaakt; of

  • b.

    tijdelijk gedurende 1 maand weigeren als de dienstbetrekking is beëindigd door of op verzoek van belanghebbende zonder dat aan de voortzetting ervan zodanige bezwaren waren verbonden, dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van hem zou kunnen worden gevergd; of

  • c.

    tijdelijk gedurende 1 maand weigeren als belanghebbende nalaat algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden; of

  • d.

    tijdelijk gedurende 1 maand weigeren weigeren als belanghebbende door eigen toedoen geen algemeen geaccepteerde arbeid verkrijgt.

  • 2.

    De verlaging is gelijk aan de mate waarin de belanghebbende inkomen als bedoeld in of op grond van artikel 8 IOAW/IOAZ had kunnen verwerven, doch niet hoger dan de verstrekte uitkering per maand.

  • 3.

    Het college kan afzien van de tijdelijke of blijvende weigering als het college daarvoor dringende redenen aanwezig acht.

Artikel 5.8. Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid Pw

  • 1.

    Bij tekortschietend besef van verantwoordelijkheid wordt de uitkering verlaagd op grond van artikel 18 lid 2 Pw. De verlaging wordt afgestemd op het benadelingsbedrag.

  • 2.

    De verlaging van de uitkering is:

  • a.

    10% van de bijstandsnorm voor de duur van 1 maand bij een benadelingsbedrag tot € 1.000,-;

  • b.

    20% van de bijstandsnorm voor de duur van 1 maand bij een benadelingsbedrag vanaf € 1.000,- tot € 2.000,-;

  • c.

    50% van de bijstandsnorm voor de duur van 1 maand bij een benadelingsbedrag vanaf € 2.000,- tot € 4.000,-;

  • d.

    100% van de bijstandsnorm voor de duur van 1 maand bij een benadelingsbedrag vanaf € 4.000,- tot € 8.000,-;

  • e.

    100% van de bijstandsnorm voor de duur van 2 maanden bij een benadelingsbedrag vanaf € 8000,- tot € 12.000,-;

  • f.

    100% van de bijstandsnorm voor de duur van 3 maanden bij een benadelingsbedrag vanaf € 12.000,- tot € 16.000,-;

  • g.

    100% van de bijstandsnorm voor de duur van 4 maanden bij een benadelingsbedrag vanaf € 16.000,- tot € 20.000,-;

  • h.

    100% van de bijstandsnorm voor de duur van 5 maanden bij een benadelingsbedrag vanaf € 20.000,-. Iedere overschrijding van dit bedrag met € 4.000,- leidt tot een verlenging van de duur met 1 maand.

  • 3.

    De uitkering wordt verlaagd met 100% van de bijstandsnorm gedurende 1 maand als de uitkeringsaanvraag komt door het door eigen toedoen niet behouden van betaalde arbeid.

  • 4.

    Kan het exacte benadelingsbedrag niet of niet schattenderwijs worden vastgesteld, dan bedraagt de verlaging 20% van de bijstandsnorm gedurende 1 maand.

Artikel 5.9. Zeer ernstige misdragingen Pw, IOAW, IOAZ

De uitkering wordt verlaagd 100% van de bijstandsnorm voor de duur van 1 maand als een belanghebbende zich op een onacceptabele manier gedraagt tegenover medewerkers van de gemeente en/of instanties die de Pw, IOAW of IOAZ uitvoeren tijdens het verrichten van hun werkzaamheden. Denk aan: fysiek geweld tegen medewerkers of spullen en/of mondelinge of schriftelijke bedreiging.

Artikel 5.10. Niet nakomen andere verplichtingen Pw Pw

  • 1.

    Gedragingen van een belanghebbende waardoor een verplichting op grond van de artikelen 9, 9a, 17 lid 2, 55 en 56a Pw niet of onvoldoende wordt nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

  • a.

    Eerste categorie:

  • i.

    het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of het niet tijdig laten verlengen van de registratie;

  • ii.

    het niet nakomen van de in artikel 56a lid 2 Pw neergelegde ontzorgplicht. Dit is de verplichting om gedurende een periode van 6 maanden, gerekend vanaf de dag waarop het recht op bijstand ontstaat, mee te werken aan het door het college in naam van de belanghebbende verrichten van betalingen uit de toegekende bijstand van huur, gas, water en stroom en de verplichte zorgverzekering;

  • b.

    Tweede categorie:

  • i.

    het niet of onvoldoende meewerken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a Pw;

  • ii.

    het onvoldoende nakomen van verplichtingen als bedoeld in de artikelen 9 lid 1 of 55 Pw, voor zover het gaat om een belanghebbende jonger dan 27 jaar, gedurende 4 weken na een melding als bedoeld in artikel 43 lid 4 en 5 Pw, voor zover deze verplichtingen niet worden genoemd in artikel 18 lid 4 Pw;

  • iii.

    het niet of onvoldoende nakomen van de medewerkingsplicht als bedoeld in artikel 17 lid 2 Pw;

  • iv.

    het niet of onvoldoende nakomen van de identificatieplicht als bedoeld in artikel 17 lid 4 Pw.

  • c.

    Derde categorie: het niet naar vermogen proberen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen in de gemeente van inwoning voor zover dit niet voortvloeit uit een gedraging als bedoeld in artikel 18 lid 4 Pw

  • 2.

    De verlaging bij gedragingen uit lid 1, wordt vastgesteld op:

  • a.

    50% van de bijstandsnorm gedurende 1 maand bij gedragingen van de eerste categorie;

  • b.

    50% van de bijstandsnorm gedurende 1 maand bij gedragingen van de tweede categorie;

  • c.

    100% van de bijstandsnorm gedurende 1 maand bij gedragingen van de derde categorie.

Artikel 5.11. Niet nakomen andere verplichtingen IOAW/IOAZ IOAW, IOAZ

  • 1.

    Gedragingen van een belanghebbende waardoor een verplichting op grond van de artikelen 13 en 37 IOAW/IOAZ niet of onvoldoende wordt nagekomen, worden onderscheiden in de volgende:

  • a.

    het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of het niet tijdig laten verlengen van de registratie;

  • b.

    het niet of onvoldoende verrichten van een door het college opgedragen tegenprestatie naar vermogen als bedoeld in artikel 37 lid 1 onderdeel f IOAW/IOAZ;

  • c.

    het niet of onvoldoende nalaten van dat wat inschakeling in de arbeid belemmert als bedoeld in artikel 37 lid 1 onderdeel d IOAW/IOAZ

  • d.

    het niet of onvoldoende nakomen van de medewerkingsplicht als bedoeld in artikel 13 lid 2 IOAZ/IOAZ;

  • e.

    het niet of onvoldoende nakomen van de identificatieplicht als bedoeld in artikel 13 lid 4 IOAW.

  • 2.

    De verlaging bij gedragingen uit lid 1, wordt vastgesteld op: 50% van de bijstandsnorm gedurende 1 maand.

Artikel 5.12. Samenloop van gedragingen Pw, IOAW, IOAZ

  • 1.

    Als sprake is van één gedraging die schending oplevert van meerdere in deze verordening, artikel 18 lid 4 Pw of artikel 18b Pw genoemde verplichtingen, wordt één verlaging opgelegd. Voor het bepalen van de hoogte en duur van de verlaging wordt uitgegaan van de gedraging waarop de hoogste verlaging is gesteld.

  • 2.

    Als sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van één of meerdere in deze verordening of artikel 18 lid 4 Pw, of artikel 18b Pw genoemde verplichtingen, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke verlaging opgelegd. Deze verlagingen worden gelijktijdig opgelegd, tenzij dit gelet op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende niet verantwoord is.

  • 3.

    Als sprake is van één gedraging die schending oplevert van zowel een in deze verordening of artikel 18 lid 4 Pw, of artikel 18b Pw genoemde verplichting als een in artikel 17 lid 1 Pw of artikel 13 lid 1 IOAW/IOAZ, genoemde verplichting, wordt geen verlaging opgelegd. Er wordt voor die schending een bestuurlijke boete opgelegd.

  • 4.

    Als sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van zowel een in deze verordening of artikel 18 lid 4 Pw, of artikel 18b Pw genoemde verplichting als een in artikel 17 lid 1 Pw of artikel 13 lid 1 IOAW/IOAZ genoemde verplichting, waarvoor een bestuurlijke boete kan worden opgelegd, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke verlaging opgelegd, tenzij dit gelet op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende niet verantwoord is.

  • 5.

    Als het college voor dezelfde gedraging de bijstand op grond van artikel 18 of 18b Pw kan verlagen en een boete op grond van de Wet inburgering 2021 op kan leggen, dan wordt de bijstand verlaagd en geen boete op te leggen.

Artikel 5.13. Recidive Pw, IOAW, IOAZ

  • 1.

    De hoogte van de verlaging wordt verdubbeld als belanghebbende zich binnen 12 maanden na datum van het besluit tot verlaging, zich opnieuw schuldig maakt aan gedrag zoals bedoeld in de artikelen 5.5 tot en met 5.11 van deze verordening.

  • 2.

    De duur verlaging wordt verdubbeld als belanghebbende zich binnen 12 maanden na datum van het besluit tot verlaging opnieuw schuldig maakt aan dezelfde gedraging en er een verlaging van 100% was opgelegd.

  • 3.

    De uitkering wordt met 100% van de bijstandsnorm verlaagd voor de duur van 2 maanden als belanghebbende binnen 12 maanden na de datum van het besluit tot verlaging zich opnieuw schuldig maakt aan gedrag zoals bedoeld in artikel 18 lid 4 Pw.

  • 4.

    De uitkering wordt met 100% van de bijstandsnorm verlaagd voor de duur van 2 maanden als binnen 12 maanden na de datum van het besluit tot verlaging:

  • a.

    belanghebbende zich opnieuw schuldig maakt aan een gedraging; én

  • b.

    lid 1, 2 of 3 van dit artikel is toegepast.

Hoofdstuk 6. Slotbepalingen

Artikel 6.1. Hardheidsclausule

Het college kan in een bijzonder geval afwijken van de bepalingen in deze verordening voor zover toepassing ervan leidt tot een onbillijkheid van zwaarwegende aard.

Artikel 6.2. Intrekken oude verordening en overgangsrecht

  • 1.

    De Verordening Participatie, Inkomen en Inburgering Sluis wordt ingetrokken.

  • 2.

    Een persoon die gebruik maakt van een toegekende voorziening op grond van de Verordening Participatie, Inkomen en Inburgering Sluis, die moet worden beëindigd op grond van deze verordening, behoudt deze voorziening voor zover wordt voldaan aan de voorwaarden uit de Verordening Participatie, Inkomen en Inburgering Sluis voor de duur:

  • a.

    van 12 maanden, gerekend vanaf de datum van publicatie van deze verordening in het Gemeenteblad; of

  • b.

    dat deze is verstrekt, als dat korter is dan de periode, bedoeld in onderdeel a.

  • 3.

    Het college kan na afloop van de in lid 2, onderdeel a, bedoelde periode, besluiten of een voorziening in verband met een bijzondere individuele situatie wordt voortgezet.

  • 4.

    De Verordening Participatie, Inkomen en Inburgering Sluis blijft van toepassing ten aanzien van een voortgezette voorziening als bedoeld in het lid 2 en 3.

Artikel 6.3. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt met terugwerkende kracht in werking per 1 juli 2023.

  • 2.

    Hoofdstuk 3 van deze verordening treedt in werking per 1 januari 2024.

  • 3.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening Participatiewet en Minimabeleid gemeente Sluis2023.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 14 december 2023.

De griffier, De voorzitter,

mr. P.T.G. Claeijs mr. M.M.D. Vermue