Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Terneuzen

Beleidsregels Gemeentelijke taken uitvoering Wet kinderopvang 2024 gemeente Terneuzen

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieTerneuzen
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels Gemeentelijke taken uitvoering Wet kinderopvang 2024 gemeente Terneuzen
CiteertitelBeleidsregels Gemeentelijke taken uitvoering Wet kinderopvang 2024 gemeente Terneuzen
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerponderwijs
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2024Nieuwe beleidsregels 2024

12-12-2023

gmb-2024-38281

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels Gemeentelijke taken uitvoering Wet kinderopvang 2024 gemeente Terneuzen

1. Besluit, toepassing, citeertitel beleidsregels en definities

 

1.1Besluit

Burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen,

 

Gelet op artikel 4:81 Algemene wet bestuursrecht;

Gelet op de artikelen 1.61 lid 1, 1.65 lid 1 en 4, 1.66 en 1.72 lid 1 Wet kinderopvang;

Gelet op de artikelen 1.45, 1.46, 1.47, 148d Wet Kinderopvang

 

Besluiten:

Vast te stellen de Beleidsregels Gemeentelijke taken uitvoering Wet kinderopvang 2024 gemeente Terneuzen.

1.2 Toepassing

 

Deze beleidsregels beschrijven de invulling van de gemeentelijke taken en bevoegdheden bij

  • het houden van toezicht op de kwaliteit van de kinderopvang;

  • het behandelen van aanvragen tot exploitatie en wijzigingsverzoeken voor kinderopvang;

  • het handhaven op het niet naleven van voorschriften van de bij of volgens de Wet kinderopvang gestelde regelgeving;

Deze beleidsregels zijn van toepassing op alle voorzieningen voor kinderopvang in de gemeente Terneuzen.

 

1.3 Citeertitel beleidsregels

Deze beleidsregels worden aangehaald als ‘Beleidsregels Gemeentelijke taken uitvoering Wet kinderopvang 2024 gemeente Terneuzen’.

 

1.4 Definities

In onderstaand overzicht staan de definities van de belangrijkste in dit beleid voorkomende termen. Voor alle (overige) termen sluiten we aan bij de definities in de Wet kinderopvang en onderliggende regelgeving.

 

 

Definities (en afkortingen)

Afwegingsmodel

In het afwegingsmodel zijn per domein de kwaliteitseisen geclusterd weergegeven en voorzien van een hersteltermijn, de hoogte van de bestuurlijke boete en de last onder dwangsom.

Het afwegingsmodel is een bijlage bij deze beleidsregels

Awb

Algemene wet bestuursrecht

Beleidsregels

Beleidsregels Gemeentelijke taken uitvoering Wet kinderopvang 2024 gemeente Terneuzen

College

Het college van burgemeester en wethouders

Gastouderbureau

Een organisatie die gastouderopvang tot stand brengt en begeleidt.

GGD

Gemeenschappelijke Gezondheidsdienst Zeeland (zie toezichthouder)

GIR

Gemeentelijke Inspectie Ruimtes (portaal voor gemeenten en de toezichthouder, staat in verbinding met het LRK).

Herstelaanbod

Het aanbod van de toezichthouder kinderopvang aan de houder om binnen een gestelde termijn een tekortkoming te herstellen.

Uit het inspectierapport blijkt of de houder gebruik heeft gemaakt van het herstelaanbod.

Houder

Degene met een onderneming als bedoeld in de Handelsregisterwet 2007 die een kindercentrum of een gastouderbureau exploiteert.

Illegale kinderopvang

Kinderopvangvoorziening zonder gemeentelijke toestemming tot exploitatie en/of zonder registratie in het LRK.

Kindercentrum

Voorziening waar kinderopvang plaatsvindt, anders dan gastouderopvang.

Kinderopvang

Het bedrijfsmatig of anders dan om niet verzorgen, opvoeden en bijdragen aan de ontwikkeling van kinderen tot de eerste dag van de maand waarop het voortgezet onderwijs voor de kinderen begint.

Kinderopvang

voorziening

Dagopvang en buitenschoolse opvang op een specifiek adres (als er sprake is van een gastouder), een gastouderbureau of een voorziening voor gastouderopvang.

Kwaliteitseisen

De voorschriften genoemd in de Wet kinderopvang en onderliggende regelgeving waar de opvang aan moet voldoen.

LRK

Landelijk Register Kinderopvang

Overtreding

Niet nagekomen verplichting als genoemd in artikel 1.72, eerste lid van de Wet kinderopvang. Zie het tweede lid van dit artikel.

De toezichthouder spreekt in de rapporten altijd van een overtreding.

Tekortkoming

Niet nageleefde regels als genoemd in artikel 1.62, eerste tot en met vierde lid van de Wet kinderopvang. Zie het vijfde lid van dit artikel.

Toezichthouder

De inspecteur van de GGD belast met de controle op de naleving van de voorschriften.

VE

Voorschoolse educatie, moet succesvolle instroom van kinderen in het basisonderwijs mogelijk maken.

Wko

Wet kinderopvang

 

2. Inleiding

 

 

2.1 Waarom beleid

Dit beleidsstuk betreft het beleid dat wij hanteren bij de uitvoering van de gemeentelijke taken die voortvloeien uit de Wet kinderopvang. De Zeeuws-Vlaamse gemeenten kiezen voor een gezamenlijk beleid omdat houders vaak over gemeentegrenzen heen werken.

Het vastleggen van ons beleid draagt bij aan een transparante werkwijze omdat iedere belanghebbende zich kan informeren over het gemeentelijk beleid. Deze beleidsregels zijn voor iedereen van toepassing en verhogen daarmee de rechtsgelijkheid. De beleidsregels moeten ook bijdragen aan het stimuleren van kwalitatief goede kinderopvang.

 

2.2 Wat komt aan de orde

In hoofdstuk 3 beschrijven wij de regionale visie op de handhaving op het gebied van de kinderopvang. In hoofdstuk 4 komt het toezicht aan de orde. Vooral de taakverdeling tussen enerzijds de GGD als toezichthouder en anderzijds het college als bevoegd orgaan.

In hoofdstuk 5 gaan wij nader in op de administratieve processen die voortvloeien uit deze gemeentelijke taak, waaronder het proces dat volgt op nieuwe aanvragen voor het mogen exploiteren van een kindercentrum.

In hoofdstuk 6 leggen wij uit welke overwegingen van belang zijn bij de besluitvorming. In hoofdstuk 7 komen de handhavingsmiddelen aan de orde, in zwaarte variërend van overleg tot het intrekken van de toestemming tot het exploiteren van een kindercentrum.

Aan het eind van het rapport vindt u de bijlagen:

  • 1.

    Het gemeentelijke afwegingsmodel, met onder andere de standaard voorgeschreven bestuurlijke boete en last onder dwangsom;

  • 2.

    De werk- en procesbeschrijvingen.

 

2.3 Landelijke en gemeentelijke ontwikkelingen

De Wet kinderopvang is sinds 2005 van toepassing. In 2018 en 2019 is de wetgeving met de (wijzigings-)Wet innovatie en kwaliteit kinderopvang aangepast. De drie Zeeuws-Vlaamse gemeenten Hulst, Sluis en Terneuzen werken samen met als doel om het toezicht en de handhaving efficiënter uit te oefenen. We maken gezamenlijk beleid, met als basis het model van de Vereniging Nederlandse Gemeenten.

3. Kader, visie, ambitie en speerpunten

 

 

3.1 Kader

De Wet kinderopvang en aanverwante regelingen stellen kwaliteitseisen, die in de inspectierapporten van de toezichthouder (GGD) in domeinen zijn onderverdeeld:

  • registratie, wijzigingen en administratie

  • het pedagogisch klimaat

  • personeel en groepen

  • veiligheid en gezondheid

  • accommodatie

  • ouderrecht

De Wet kinderopvang maakt gemeenten verantwoordelijk voor het handhaven van de kwaliteitseisen in die wet. De GGD is de aangewezen toezichthouder die tijdens inspecties bij de voorzieningen controleert op de naleving van de kwaliteitseisen. Wij hebben de directeur publieke gezondheid van de GGD aangewezen als toezichthouder.

De Inspectie van het Onderwijs is de tweedelijns toezichthouder en controleert jaarlijks of de gemeenten hun wettelijke taken met betrekking tot de registervoering en de uitvoering van het toezicht goed uitvoeren. Het college legt jaarlijks verantwoording af aan de genoemde inspectie en de gemeenteraad.

 

3.2 Visie op handhaving en ambitie

De Zeeuws-Vlaamse gemeenten vinden kwalitatief goede kinderopvang belangrijk. Het uitvoeren van de toezichts- en handhavingstaken zien wij als belangrijke voorwaarde. Dit vraagt om een kinderopvang die voorziet in een veilige en gezonde omgeving voor de kinderen, waar vaste gezichten en vertrouwde personen bijdragen aan de persoonlijke en sociale ontwikkeling. Die medewerkers geven de kinderen normen en waarden mee die in het onderwijs en in de maatschappij van belang zijn. Wij streven naar een goede relatie met de houder van een voorziening en vinden het belangrijk om vanuit vertrouwen te handelen.

Om deze visie te realiseren, houdt de GGD risicogestuurd toezicht op naleving van de kwaliteitseisen: meer toezicht waar nodig, minder waar kan, dit alles is afhankelijk van het risicoprofiel. Dit profiel is een weerslag van eerdere inspectierapporten. Handhaving richt zich niet slechts op eenmalig herstel, maar ook op langdurige verbetering en het voorkomen van herhaling.

De Inspectie van het Onderwijs controleert of wij onze taken naar behoren uitvoeren. Eén van de aspecten waar de inspectie op toetst, is of wij tijdig besluiten nemen op rapporten van de GGD. Het streven is om een besluit te nemen binnen acht weken nadat de GGD een rapport in de GIR (Gemeentelijke Inspectie Ruimtes) heeft geplaatst. In gevallen waarin er geen sprake meer is van een bestaande tekortkoming – de tekortkoming is dan hersteld tijdens het herstelaanbod – is het mogelijk die termijn van acht weken in te korten.

Als we de houder om aanvullende informatie vragen of als de houder extra tijd krijgt voor het indienen van een aanvullende zienswijze, is het mogelijk dat we die termijn van acht weken overschrijden. Bij het versturen van een voornemen heeft de houder altijd de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen. De hiervoor geldende redelijke termijn van twee weken bekort de tijd voor interne besluitvorming.

De termijn van acht weken is ook niet haalbaar bij het opleggen van een last onder dwangsom of een last onder bestuursdwang. Dergelijke besluiten vereisen een directe betrokkenheid van ons college en de bijbehorende processen vragen meer tijd.

3.3 Speerpunten

Wij kunnen bepaalde kwaliteitseisen extra aandacht geven. Dit kan door bijvoorbeeld intensiever toezicht uit te voeren op voorschriften die al onderdeel uitmaken van het onderzoek, maar ook door extra (aanvullende) voorschriften in het onderzoek op te nemen. Zo krijgen wij een beter beeld van de kwaliteit van de kinderopvang en waar nodig kunnen we handhaving inzetten. Zo dragen wij bij aan een hoge kwaliteit van de kinderopvang.

Wij maken met de GGD Zeeland jaarlijks afspraken over het toezicht in het betreffende kalenderjaar. We informeren houders hierover via een mailing.

4. Toezicht

 

 

De toezichthouder inspecteert jaarlijks alle kindercentra en om het jaar de gastouderbureaus en toetst de kwaliteit van de opvang1. De toezichthouder fungeert daarmee als de ogen en oren van een gemeente. De toezichthouder onderzoekt de naleving van de kwaliteitseisen en adviseert ons over deze naleving.

Elke inspectie leidt tot een inspectierapport, waarvan de houder een afschrift ontvangt. Als de toezichthouder constateert dat aan alle eisen is voldaan, dan ontvangt de houder van ons een complimentbrief.

Als een houder na een herstelaanbod alsnog aan alle voorwaarden voldoet, dan blijkt dit uit het inspectierapport van de toezichthouder. De houder ontvangt van ons de brief ‘niet handhaven na herstelaanbod’. In die brief staat welke tekortkoming is vastgesteld, met de bevestiging dat deze na het herstelaanbod is opgeheven. Als de toezichthouder meent dat een tekortkoming niet in aanmerking komt voor een herstelaanbod, geeft de toezichthouder het college het advies om over te gaan tot handhaving conform het handhavingsbeleid.

De toezichthouder kan tijdens de inspectie aan de houder toelichten welke kwaliteitseisen onderdeel uitmaken van een inspectie en waarom.

 

4.1 Onderzoeken

De toezichthouder (GGD) voert de volgende onderzoeken uit:

  • Onderzoek voor registratie

  • Na een aanvraag tot exploitatie van een nieuwe voorziening, om antwoord te krijgen op de vraag of de exploitatie redelijkerwijs zal plaatsvinden volgens de voorschriften van de Wet kinderopvang en onderliggende regelgeving.

  • Onderzoek na registratie

  • Binnen drie maanden na registratie in het LRK (met uitzondering van voorzieningen voor gastouderopvang).

  • Jaarlijks onderzoek

  • Alle kindercentra en gastouderbureaus krijgen jaarlijks een inspectie.

  • Onderzoek voorzieningen voor gastouderopvang

  • 50% van de gastouders krijgt jaarlijks bezoek van de GGD. De GGD kijkt hierbij naar de datum van de laatste inspectie.

  • Nader onderzoek

  • Nadat wij zijn overgegaan tot handhaving, onderzoekt de toezichthouder - zodra de begunstigingstermijn van de schriftelijke aanwijzing is verstreken - op ons verzoek of de tekortkoming is hersteld.

  • Incidenteel onderzoek

  • Een onderzoek naar aanleiding van onder meer een incident, een signaal, een wijzigingsverzoek van een houder of bijvoorbeeld een thema-onderzoek passend bij de gemeentelijke speerpunten.

De toezichthouder verwerkt de bevindingen uit de inspectie in een inspectierapport. Deze inspectierapporten geven een beeld van de kwaliteit van de voorziening. De rapporten van de GGD zijn openbaar (LRK); de brieven van de gemeente plaatsen we in de GIR en zijn alleen zichtbaar voor de toezichthouder en de Inspectie van het Onderwijs.

 

4.2 Risicogestuurd en onaangekondigd toezicht

Om een goed beeld te krijgen van de kwaliteit van een kindercentrum, gastouderbureau of voorziening voor gastouderopvang, vinden de onderzoeken (met uitzondering van het onderzoek voor registratie) in principe onaangekondigd plaats. Het toezicht op kindercentra en gastouderbureaus die daarvoor in aanmerking komen, is risicogestuurd. Dit betekent meer toezicht waar het nodig is, minder waar het kan. Om hier invulling aan te geven, stelt de toezichthouder een risicoprofiel op. Dit risicoprofiel komt bij elk onderzoek aan de orde. Het risicoprofiel bepaalt de intensiviteit van de volgende inspectie.

 

4.3 Herstelaanbod

Een herstelaanbod is mogelijk bij alle voorzieningen, bij een onderzoek na registratie, bij een jaarlijks onderzoek en bij een incidenteel onderzoek. Bij een onderzoek voor registratie en bij een nader onderzoek staat de wet een herstelaanbod niet toe.

De periode tot herstel kan maximaal vier weken bedragen. De toezichthouder vermeldt in het inspectierapport waarvoor een herstelaanbod is verleend en of de houder de tekortkoming binnen de gegeven termijn heeft hersteld. De houder is niet verplicht om van het aanbod gebruik te maken.

In de onderstaande situaties kan de toezichthouder geen herstelaanbod geven:

  • Als een tekortkoming uit een vorige inspectie niet is opgelost of pas na een herstelaanbod. Dan is er sprake van recidive;

  • Als de voorziene termijn voor het herstellen van een tekortkoming langer is dan vier weken;

  • Als de toezichthouder te veel tekortkomingen heeft geconstateerd;

  • Als er een andere overtreding is geconstateerd die dermate ernstig of spoedeisend is, dat hiervoor geen herstelaanbod mogelijk is;

  • Als de voorziening op de datum van de inspectie een rood risicoprofiel had.

Wij wegen de oorspronkelijke tekortkoming en de resultaten van het herstelaanbod mee bij de besluitvorming over het al dan niet handhaven. Wij verwijzen ook naar paragraaf 6.4, Handhaving na herstelaanbod.

 

4.4 Schriftelijk bevel

Als de toezichthouder tijdens een onderzoek een situatie tegenkomt waarin het nemen van maatregelen redelijkerwijs geen uitstel kan lijden, kan de toezichthouder zelf ingrijpen. Dit gebeurt met een schriftelijk bevel2.

Dit schriftelijk bevel heeft een geldigheidsduur van zeven dagen. In het bevel beschrijft de toezichthouder de tekortkoming, welke actie de houder moet ondernemen en binnen welke termijn dit moet gebeuren.

De toezichthouder informeert de gemeente over het opgelegde schriftelijk bevel. Hierdoor is de gemeente tijdig op de hoogte om eventueel vervolgstappen (zoals een verlenging van het schriftelijk bevel) te nemen.

5. Aanvraag tot exploitatie

 

 

In de volgende situaties betreft het een aanvraag tot exploitatie:

  • Er is sprake van een nieuwe voorziening

  • Er is sprake van een wijziging van de houder

  • Er is sprake van een verhuizing

In tegenstelling tot een aanvraag voor een nieuwe voorziening en een verhuizing, is voor een houderwijziging een wijzigingsverzoek vereist.

 

5.1 Nieuwe voorziening

Een (nieuwe of bestaande) houder moet een aanvraag tot exploitatie van een voorziening indienen bij de gemeente waar de beoogd te exploiteren kinderopvangvoorziening zich bevindt. Op de gemeentelijke website staat een link naar het aanvraagformulier. Het is van belang dat de houder een aanvraag tijdig indient en rekening houdt met de gewenste startdatum van de exploitatie.

Wij nemen binnen tien weken een besluit3. Opschorting van het besluit is mogelijk, bijvoorbeeld als de voorziening nog niet aan alle kwaliteitseisen voldoet.

Een nieuwe kinderopvangvoorziening mag pas starten met de exploitatie na schriftelijke toestemming van het college, op de in het besluit genoemde datum. Wij registreren de verleende toestemming in het Landelijk Register Kinderopvang (LRK).

Bij het indienen van een aanvraag voor een nieuwe kinderopvangvoorziening zijn leges verschuldigd conform de gemeentelijke legesverordening.

 

5.1.1 Illegale kinderopvang

De wettelijke definitie van kinderopvang4 is het 'bedrijfsmatig of anders dan om niet verzorgen, opvoeden en bijdragen aan de ontwikkeling van kinderen tot de eerste dag van de maand waarop het voortgezet onderwijs voor de kinderen begint’. Er is sprake van ‘illegale kinderopvang' wanneer niet aan die definitie is voldaan én:

  • bij de gemeente geen aanvraag tot exploitatie is ingediend; of

  • bij de gemeente een aanvraag is ingediend, maar de exploitatie is gestart voordat het onderzoek van de GGD heeft plaats gevonden; of

  • bij de gemeente een aanvraag is ingediend en het onderzoek voor registratie heeft plaatsgevonden, maar de exploitatie is gestart voordat er een besluit op de aanvraag is genomen.

Als wij constateren dat er sprake is van illegale opvang, is dit een reden om handhavend op te treden door het opleggen van een bestuurlijke boete. Illegale opvang kan op grond van de Wet Economische Delicten een reden zijn om aangifte te doen bij het Openbaar Ministerie5. Als wij dit nodig achten, doen wij aangifte.

 

5.1.2 Streng aan de poort

Vanaf de start van de exploitatie moet een kindercentrum of een voorziening voor gastouderopvang verantwoorde en kwalitatief goede opvang bieden. Het gastouderbureau en de gastouders moeten aan de kwaliteitseisen voldoen.

De toezichthouder toetst bij het onderzoek voor registratie of er voldoende vertrouwen is dat er vanaf de start van exploitatie kwalitatief goede opvang of begeleiding zal zijn. Bij dit onderzoek komen (voor zover mogelijk) alle kwaliteitseisen aan de orde. Een gesprek met de houder kan duidelijkheid geven of men ‘redelijkerwijs’ aan de kwaliteitseisen zal voldoen. Op basis hiervan vormt de toezichthouder zich een oordeel over de aanvraag tot exploitatie.

Indien nodig betrekken wij bij de beoordeling van de aanvraag tot exploitatie de kwaliteit en handhavingshistorie van andere kinderopvangvoorzieningen van de houder. Voortdurende, ernstige en/of vele overtredingen op deze voorzieningen vormen een contra-indicatie voor de naleving van de kwaliteitseisen op een nieuwe voorziening. Signalen uit andere bronnen kunnen ook meewegen bij de beoordeling van de aanvraag.

Wij toetsen een nieuwe aanvraag voor het starten van een kindercentrum aan de hand van criteria (voorschriften) in de Wet kinderopvang. Vóór het inrichten van het kindercentrum moet de houder voldoen aan de eisen die andere wetten stellen, zoals bijvoorbeeld de bouwvoorschriften en brandveiligheidsvoorschriften. De houder is verantwoordelijk voor de aanvraag van de benodigde vergunningen.

 

5.1.3 Startdatum exploitatie

Op basis van het onderzoek voor registratie neemt de gemeente een beslissing op de aanvraag. In de beslissing op de aanvraag staat vanaf welke datum de exploitatie mag starten.

 

5.1.4 Onderzoek na registratie

De toezichthouder controleert binnen drie maanden na de registratiedatum of de kinderopvangvoorziening (uitgezonderd gastouderopvang) in de praktijk aan de gestelde kwaliteitseisen voldoet. Dit onderzoek betreft vooral het veiligheids-, gezondheids- en pedagogisch beleid, de inzet van het personeel en de wijze van opvang van de kinderen.

 

5.1.5 Mogelijkheden na afwijzing aanvraag tot exploitatie

Als een aanvraag tot exploitatie is afgewezen, kan de houder een nieuwe aanvraag indienen. Om met succes een nieuwe aanvraag in te dienen, moet er sprake zijn van nieuwe feiten en omstandigheden6.

Als de aanvraag geen nieuwe feiten of omstandigheden bevat, kunnen wij de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar de eerder afgegeven afwijzende beschikking 7.

 

5.2 Houderwijziging

Bij de overname van een actief kindercentrum of gastouderbureau is het voor de continuïteit van belang dat de oude en nieuwe eigenaar samen een overname goed regelen.

Een houderwijziging vindt plaats met een door de rijksoverheid vastgesteld wijzigingsformulier. De formulieren zijn te vinden op www.rijksoverheid.nl en www.landelijkregisterkinderopvang.nl.

De gemeente hanteert de volgende uitgangspuntenbij een overname:

  • Wij behandelen een overname als een nieuwe aanvraag met de bijbehorende toetsing door de toezichthouder. De naleving van de kwaliteitseisen bij andere kinderopvangvoorzieningen en de handhavingshistorie van de nieuwe houder is relevant;

  • Bij een overname brengen wij leges in rekening conform de gemeentelijke legesverordening;

  • Wij houden rekening met de tijd die de nieuwe houder nodig heeft bij het opheffen van eventuele bestaande tekortkomingen.

 

5.3 Verhuizing

5.3.1 Verhuizing van een kindercentrum of voorziening voor gastouderopvang

Als een kindercentrum of voorziening voor gastouderopvang verhuist, nemen wij de verhuizing in behandeling als een nieuwe aanvraag. Hiervoor zijn de volgende documenten vereist:

  • Voor de oude kinderopvangvoorziening: een wijzigingsverzoek tot intrekken toestemming exploitatie (uitschrijving) wegens verhuizing;

  • Voor de nieuwe kinderopvangvoorziening: een aanvraag tot exploitatie (inschrijving).

Voor een verhuizing – die gelijk staat aan een nieuwe aanvraag – brengen wij eveneens leges in rekening, conform de gemeentelijke legesverordening.

 

5.3.2 Verhuizing van een gastouderbureau

Als een gastouderbureau (GOB) verhuist, geldt er een andere procedure. Wettelijk is vastgelegd dat een GOB geen nieuwe aanvraag tot exploitatie moet indienen als het adres wijzigt. Hiervoor moet de houder een verzoek tot wijziging van het vestigingsadres indienen.

Bij een verhuizing naar een andere gemeente, moet het wijzigingsverzoek naar de huidige gemeente van vestiging. Die gemeente stuurt het verzoek (na verwerking in het LRK) door naar de nieuwe gemeente van vestiging, die een besluit neemt op het wijzigingsverzoek.

 

 

 

6. Handhaving

 

 

Wij zijn verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van de kwaliteitseisen en de handhaving conform ons gemeentelijk beleid. Handhaving vindt plaats op basis van de inspectierapporten van de toezichthouder. Als wij – onafhankelijk van de toezichthouder – signaleren dat er mogelijk sprake is van tekortkomingen, vragen wij de toezichthouder een onderzoek in te stellen.

De Wet kinderopvang verplicht gemeenten om na het onherroepelijk worden van een handhavingsbesluit dit besluit te publiceren in het LRK. Een handhavingsbesluit is onherroepelijk nadat de mogelijkheden van rechtsbescherming (bezwaar, beroep) zijn uitgeput door het verstrijken van de termijnen van bezwaar en beroep.

 

6.1 Preventie

De gemeente vindt het van belang om het niet naleven van kwaliteitseisen (zoveel mogelijk) te voorkomen. In dit kader informeren wij houders over ons toezicht en handhavingsbeleid.

Wij zetten de volgende preventieve middelen in:

  • 1.

    Voorgesprek bij aanvraag van nieuwe houders

  • Tijdens het voorgesprek wordt besproken wat de verwachtingen/eisen zijn bij het starten van een kinderopvang. Dit gesprek wordt in principe niet gehouden met nieuwe gastouders en al bekende houders in de regio.

  • 2.

    Delen van informatie

  • De gemeente kan (eventueel samen met GGD) de houders informeren over actualiteiten, ontwikkelingen en aandachtspunten in toezicht en handhaving.

  • 3.

    Service-gesprekken met houders

  • Als de toezichthouder bij opeenvolgende inspecties tekortkomingen signaleert, kan dat een reden zijn de houder uit te nodigen voor een gesprek.

 

6.2 Maatwerk in handhaving

Wij hebben in beginsel een plicht tot handhaven. De wet- en regelgeving is hiervoor de basis. Met deze beleidsregels geven wij invulling aan de gemeentelijke taken en bevoegdheden. Op een juiste en consequente manier handhaven betekent ook oog hebben voor de specifieke situatie en feiten en/of omstandigheden waaronder de tekortkomingen zijn ontstaan.

Individuele omstandigheden – verzwarend of verzachtend – kunnen van invloed zijn op het instrument dat wij kiezen om handhavend op te treden. Niet alle situaties zijn ‘standaard’; handhaven is vaak maatwerk.

 

6.2.1 Herstellend en/of bestraffend handhaven

Wij kunnen herstellend en bestraffend handhaven:

  • Herstellend: de houder bewegen om de tekortkoming te herstellen en hersteld te houden;

  • Bestraffend: gericht op het toevoegen van financieel leed (punitieve sanctie), ter voorkoming van tekortkomingen in de toekomst.

Het is mogelijk herstellend en bestraffend handhaven te combineren.

 

6.2.2 Escalatieladder

In beginsel start een herstellend handhavingstraject met een schriftelijke aanwijzing, inclusief een hersteltermijn waarbinnen de tekortkoming moet zijn hersteld. Gelijktijdig met het geven van de schriftelijke aanwijzing geven wij de toezichthouder de opdracht om kort na het verstrijken van de gegeven termijn een nader onderzoek in te stellen.

Blijkt uit het nader onderzoek van de toezichthouder dat de tekortkoming niet is opgeheven, dan vindt er een afweging plaats over de te nemen vervolgstap in de handhaving. Dit kan zijn het opleggen van een last onder dwangsom.

Leidt ook deze stap niet tot (volledige) naleving, dan vindt wederom een afweging plaats over de te nemen vervolgstap. In dat geval ligt een verhoogde last onder dwangsom of een exploitatieverbod voor de hand. Het uiterste middel binnen een herstellend traject is het intrekken van de toestemming tot exploitatie.

Naast een herstellend traject is het, zoals in 6.2.1. beschreven, ook mogelijk een bestraffend traject te starten. Dit betekent het opleggen van een bestuurlijke boete. De bestuurlijke boete is dan het gevolg van het overtreden van een bepaalde kwaliteitseis.

De aard van de overtreding kan er toe leiden dat wij bij een eerste tekortkoming volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing. Als uit een volgend inspectierapport van de toezichthouder blijkt dat er sprake is van recidive, kan dat aanleiding zijn tot het opleggen van een bestuurlijke boete.

Een bestuurlijke boete is ook mogelijk bij het niet opvolgen van een aanwijzing, bevel of exploitatieverbod. Ook het niet meewerken aan een vordering van de toezichthouder, illegale opvang of het niet tijdig doorgeven van een wijziging kan een bestuurlijke boete opleveren.

 

6.2.3 Handhavingsafwegingen

Bij de besluitvorming over een tekortkoming en de keuze voor een handhavingsmiddel vinden meerdere afwegingen plaats. Dit kan leiden tot gemotiveerd afwijken van de reguliere escalatieladder.

Voor de herstellende handhaving kan bij de besluitvorming het volgende relevant zijn:

  • Heeft de toezichthouder een herstelaanbod gegeven?

  • Wat is de aard en ernst van de tekortkoming?

  • Is er sprake van meerdere tekortkomingen?

  • Is er sprake van recidive?

  • Is er sprake van bijzondere feiten en/of omstandigheden?

  • Is er mogelijk sprake van een economische afweging (neemt men de kans op een bestuurlijke boete voor lief omdat het aanstellen van extra personeel meer kost)?

 

 

6.3 Begunstigingstermijn

Als wij handhavend optreden, verlenen wij de houder een begunstigingstermijn voor het ongedaan maken van de tekortkoming. In de volgende situatie is een begunstigingstermijn niet aan de orde:

  • Als het ongedaan maken van een tekortkoming geen tijd vereist

  • Als de handhaving gericht is op het voorkomen van recidive

  • Als er sprake is van spoedeisend optreden

De begunstigingstermijn moet lang genoeg zijn om de houder in de gelegenheid te stellen de tekortkoming te herstellen. Bij het bepalen van de termijn houden wij rekening met de aard en de ernst van de tekortkoming.

6.4 Handhaving na herstelaanbod

Als de toezichthouder een herstelaanbod heeft gegeven, kan dit van invloed zijn op de handhaving wij inzetten op de geconstateerde tekortkomingen.

Als de houder een aanbod niet heeft aangenomen, is dat op zich geen verzwarende omstandigheid. De houder is niet verplicht gebruik te maken van het aanbod.

Als een herstelaanbod niet mogelijk is, komt dat alleen tot uitdrukking in de keuze voor de handhavingsmaatregel.

6.4.1 Herstelaanbod gedaan met positief resultaat

Als een tekortkoming na herstelaanbod is opgelost, is het niet nodig handhavend op te treden. De houder krijgt hiervan van ons wel een schriftelijke bevestiging, waarin één en ander is vastgelegd.

6.4.2 Herstelaanbod aangeboden maar geen (volledig) herstel

Als de tekortkoming na herstelaanbod niet (volledig) is opgelost, handhaven wij conform het reguliere handhavingsbeleid.

7. Handhavingsmiddelen

 

Wij beschikken over de volgende herstellende en bestraffende handhavingsmiddelen:

Traject

Handhavingsmiddel

Informeel herstellend

Overleg en Overreding – mondeling en/of schriftelijk

 

Schriftelijke Waarschuwing

Formeel herstellend

Schriftelijke aanwijzing – artikel 1.65 Wet kinderopvang

 

Last onder dwangsom – artikel 5:32 Algemene wet bestuursrecht

 

Last onder bestuursdwang – artikel 5:21 Algemene wet bestuursrecht

 

Exploitatieverbod – artikel 1.66, eerste lid Wet kinderopvang

 

Intrekken toestemming tot exploitatie – artikel 1.66 Wet kinderopvang

Formeel bestraffend

Bestuurlijke boete – artikel 5:40 Algemene wet bestuursrecht

 

Niet ieder middel is in iedere situatie geschikt om in te zetten. Wij kiezen altijd het meest passende middel. Onderstaand volgt een toelichting op de diverse middelen die wij kunnen inzetten.

 

7.1 Overleg en overreding

Als blijkt dat de toezichthouder bij een voorziening regelmatig tekortkomingen constateert, kan dat reden zijn de houder uit te nodigen voor een gesprek. Tijdens dit gesprek kunnen wij onze rol in de handhaving van de Wet kinderopvang verduidelijken en ook onze bezorgdheid uitspreken. De ervaring leert dat de (vertegenwoordigers van de) houders dit persoonlijke contact op prijs stellen. Wij maken van dit gesprek een verslag, de houder ontvangt hiervan een afschrift. De houder kan hierop reageren.

 

7.2 Schriftelijke waarschuwing

Een schriftelijke waarschuwing is een herstellende maatregel en is toepasbaar bij relatief kleine overtredingen, bijvoorbeeld bij administratieve tekortkomingen. We kunnen dit middel ook inzetten als de houder in de zienswijze aangeeft dat de nodige actie is ondernomen of toezegt actie te ondernemen.

Een voorwaarde hierbij is dat de actie is beschreven: de houder moet concreet vermelden wat er is gedaan om de tekortkoming op te heffen. In de schriftelijke waarschuwing staat dan dat wij bij een herhaalde overtreding op dit termijn wél tot handhaving overgaan. In de meeste gevallen leidt recidive tot het opleggen van een bestuurlijke boete.

Aan de schriftelijke waarschuwing koppelen we een ‘recidivetermijn’ van twee jaar. Als er binnen twee jaar na de dag van verzending van de schriftelijke waarschuwing sprake is van een overtreding in hetzelfde domein, is er sprake van recidive.

7.3 Schriftelijke aanwijzing

De schriftelijke aanwijzing is vaak de eerste stap in het handhavingstraject bij serieuze tekortkomingen. In een schriftelijke aanwijzing staat welke voorschriften niet of in voldoende mate zijn nageleefd, met daarbij de te nemen maatregelen inclusief een termijn. De termijn is afhankelijk van de aard van de tekortkoming.

De schriftelijke aanwijzing is – in tegenstelling tot de schriftelijke waarschuwing – altijd gekoppeld aan een nader onderzoek. Gelijktijdig met het geven van de aanwijzing geven wij de toezichthouder opdracht een nader onderzoek in te stellen om te beoordelen of de tekortkoming na de gegeven termijn is hersteld.

7.4 Last onder dwangsom

De last onder dwangsom is een herstelmaatregel die normaliter volgt als een schriftelijke aanwijzing niet is opgevolgd of als in het verleden voor eenzelfde tekortkoming een schriftelijke aanwijzing is gegeven. De last onder dwangsom is te vinden in paragraaf 5.3.2. van de Algemene wet bestuursrecht.

Met een last onder dwangsom krijgt een houder wederom de plicht (last) opgelegd om een tekortkoming te herstellen binnen een aangegeven (begunstigings-)termijn en daarna hersteld te houden.

Na het verstrijken van de begunstigingstermijn controleert de toezichthouder of de houder aan de last heeft voldaan. Als de houder de tekortkoming niet tijdig herstelt, verbeurt de houder de opgelegde dwangsom van rechtswege en moet de houder die van rechtswege betalen. De hoogte van de last onder dwangsom volgt uit het afwegingsmodel; de dwangsom is gelijk aan het bedrag dat vermeld is als bestuurlijke boete.

De mogelijkheden tot het opleggen van een dwangsom8:

  • Als bedrag ineens.

  • Na het verstrijken van de begunstigingstermijn beoordelen we of aan de opgelegde last is voldaan en of de dwangsom is verbeurd. Het opleggen van een bedrag ineens past bij het tegengaan van een eenmalige overtreding;

  • Per constatering van een overtreding.

  • Na het verstrijken van de hersteltermijn is de dwangsom verbeurd elke keer dat de houder de last heeft overtreden, tot een hieraan gekoppeld maximumbedrag. Het maximumbedrag is vermeld in de beschikking waarbij de last onder dwangsom is opgelegd. Het maximumbedrag is vermeld in de beschikking waarbij de last onder dwangsom is opgelegd. Bij regelmatige overtreding van de voorschriften ligt het meer voor de hand om de dwangsom per overtreding op te leggen.

  • Per periode dat de last wordt overtreden.

  • Na het verstrijken van de periodiek opgelegde hersteltermijn beoordelen we of aan de last is voldaan en of de dwangsom is verbeurd, tot een hieraan gekoppeld maximumbedrag. Het maximumbedrag is samen met de beoordelingsperiode vermeld in de beschikking waarbij de last onder dwangsom is opgelegd. Deze vorm van de last onder dwangsom heeft de voorkeur bij zogenaamde voortdurende overtredingen. Dat zijn overtredingen die onafgebroken over een langere periode aanhouden.

Het betalen van de dwangsom is te voorkomen door het tijdig herstellen en hersteld houden van de tekortkoming.

De houder aan wie een last onder dwangsom is opgelegd, kan een verzoek indienen tot opheffing van de last onder dwangsom als binnen een jaar nadat de last van kracht is geworden geen dwangsom is verbeurd omdat er geen tekortkoming is geconstateerd9.

 

7.5 Last onder bestuursdwang

Bij een last onder bestuursdwang nemen wij maatregelen om de overtreding van de kwaliteitseis op te heffen. Dit is een herstelsanctie. De last onder bestuursdwang is te vinden in paragraaf 5.3.1. van de Algemene wet bestuursrecht.

De kosten die wij hierbij maken, komen voor rekening van de houder10.

7.6 Dwangsom en bestuursdwang in de praktijk

Als een tekortkoming na het verstrijken van de begunstigingstermijn niet is hersteld, moeten wij het handhavingsbesluit uitvoeren. Het innen van de verbeurde dwangsom(men) of de uitvoering van de bestuursdwang inclusief kostenverhaal is een vast onderdeel van het optreden en geen onderwerp meer van een hernieuwde bestuurlijke afweging.

De standaardoverweging van de rechter voor een last onder dwangsom luidt als volgt:

‘Bij een besluit omtrent invordering van een verbeurde dwangsom dient aan het belang van de invordering een zwaarwegend gewicht te worden toegekend. Een andere opvatting zou afdoen aan het gezag dat behoort uit te gaan van een besluit tot oplegging van een last onder dwangsom. Steun voor dit uitgangspunt kan worden gevonden in de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 5:37, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Hierin staat dat verbeurde dwangsommen worden ingevorderd en slechts in bijzondere omstandigheden geheel of gedeeltelijk van invordering kan worden afgezien’.

Het gaat hier in andere woorden om de zogenoemde ‘beginselplicht tot invordering’.

7.7 Exploitatieverbod

Bij een exploitatieverbod verbieden wij de houder om de voorziening in exploitatie te nemen of in exploitatie te houden. Dit is een zwaar handhavingsmiddel gezien de verstrekkende gevolgen voor de houder, de ouders en de kinderen. Wij kunnen een exploitatieverbod opleggen zolang de houder een bevel of een schriftelijke aanwijzing niet opvolgt (en het opleggen van een last onder bestuursdwang niet mogelijk is)

Bij het exploitatieverbod stellen wij een maximale termijn. Zodra de houder de maatregelen uit het exploitatieverbod of het eventueel daaraan voorafgaande bevel of de aanwijzing heeft opgevolgd, moet die ons daarvan schriftelijk in kennis stellen. De houder geeft in dat bericht een opsomming van de genomen maatregelen waaruit moet blijken dat hij of zij aan de kwaliteitseisen zal gaan voldoen. Hierna kunnen wij de toezichthouder de opdracht geven om naar aanleiding van deze melding op korte termijn te onderzoeken of de voorziening voldoet aan de eisen. Op basis van het inspectierapport van de toezichthouder besluiten wij of het verbod van kracht blijft. De houder ontvangt hierover schriftelijk bericht.

Als bij het verstrijken van de gestelde termijn een houder de kwaliteitseisen niet of niet voldoende naleeft, is de volgende stap het intrekken van de toestemming tot exploitatie. De houder kan ons ook zelf een verzoek indienen om de gegeven toestemming tot exploitatie in te trekken.

7.8 Intrekken toestemming tot exploitatie in vervolg op handhaving

Het intrekken van de toestemming tot exploitatie is onder andere mogelijk als blijkt dat:

  • de houder de kinderopvangvoorziening niet langer exploiteert;

  • de feitelijke exploitatie van de voorziening niet is gestart binnen drie maanden na de inschrijving in het LRK;

  • de houder niet of niet langer zal voldoen aan de bij en volgens hoofdstuk 1, afdeling 3, paragrafen 2 en 3 gegeven voorschriften van de Wet kinderopvang 11.

Het intrekken van de toestemming tot exploitatie is een uiterste handhavingsmiddel. Of wij dit middel inzetten, is mede afhankelijk van de uitkomst van de toets aan het subsidiariteits- en het proportionaliteitsbeginsel.

Het subsidiariteitsbeginsel stelt dat een hoger orgaan niet doet wat een lager orgaan kan doen. Het proportionaliteitsbeginsel (ook: evenredigheidsbeginsel) verplicht bestuursorganen tot het wegen van de individuele belangen tegen het belang van het bestuursorgaan. In dit geval rust op het college een handhavingsplicht, die alleen bij bijzondere omstandigheden ondergeschikt is aan het individuele belang.

Het intrekken van de toestemming tot exploitatie, na het niet of niet langer voldoen aan de wettelijke voorschriften, is aan de orde als eerder ingezette handhavingsmiddelen niet het beoogde effect hebben.

Als de toestemming tot exploitatie is ingetrokken, verwijderen wij de voorziening uit het LRK. Er is dan geen sprake meer van legale kinderopvang in de zin van de wet; opvang of bemiddeling mag niet meer plaatsvinden. Voortzetten van exploitatie leidt tot illegale opvang en tot een boete of vervolging door het Openbaar Ministerie op basis van overtreding van de Wet op de economische delicten. Bij strafrechtelijke vervolging van de houder is het niet mogelijk ook een bestuurlijke boete op te leggen (het ‘ne bis in idem’- beginsel). Dit betekent dat wij en het Openbaar Ministerie met elkaar in overleg treden over de vraag of de overtreding strafrechtelijk of bestuursrechtelijk zal worden afgedaan.

Wij publiceren het intrekken van de toestemming tot exploitatie en de uitschrijving uit het LRK in het Zeeuws-Vlaams Advertentieblad. Dit moet alleen bij kinderdagverblijven, de buitenschoolse opvang en gastouderbureaus.

 

7.9 Bestuurlijke boete

Een bestuurlijke boete bestraft een overtreding die in het verleden is begaan. Wij kunnen een bestuurlijke boete gelijktijdig opleggen met een aanwijzing, een last onder dwangsom of een exploitatieverbod.

Een bestuurlijke boete is, in tegenstelling tot de eerder behandelde maatregelen, een bestraffende sanctie. De bestuurlijke boete verschilt daarin van de dwangsom. Bij de dwangsom kan de houder het verschuldigd zijn van de dwangsom voorkomen door de overtreding tijdig te herstellen en hersteld te houden. Bij de boete is dat niet het geval.

7.9.1 Situaties

Wij kunnen een bestuurlijke boete opleggen in de volgende situaties:

  • Bij recidive: voor een tekortkoming in eenzelfde domein is eerder een schriftelijke waarschuwing geven;

  • Bij het overtreden van de kwaliteitseisen uit de Wet kinderopvang en aanverwante regelgeving;

  • Bij het niet opvolgen van een bevel of aanwijzing;

  • Bij het niet meewerken aan een verzoek van de toezichthouder of het bewust verkeerd informeren van de toezichthouder;

  • Bij het starten met de exploitatie van de voorziening vóór de datum waarvoor toestemming is verleend;

  • Bij het niet tijdig melden van wijzigingen van de in het LRK geregistreerde gegevens;

  • Het overtreden van een exploitatieverbod.

De Wet kinderopvang geeft ons de bevoegdheid om bij tekortkomingen een bestuurlijke boete op te leggen van maximaal€ 45.000,00 12. Voor de hoogte van boetes zijn in het afwegingsoverzicht normbedragen opgesteld.

7.9.2 Grootte organisatie

Bij de keuze voor het handhavingsmiddel is het van belang rekening te houden met de status van de houder. Een element hierbij is het aantal kinderen dat een houder opvangt in de voorzieningen die de houder heeft (ook buiten de gemeentegrenzen).

De grootte van een organisatie is relevant: hoe meer voorzieningen een houder heeft en hoe meer kinderen een houder opvangt, des de hoger de eisen zijn die wij aan de professionaliteit van de houder mogen stellen.

Wij onderscheiden vier soorten organisaties, afhankelijk van het aantal kinderen dat de houder opvangt:

  • 1.

    Grote organisaties: een totale capaciteit van meer dan 150 kindplaatsen / bemiddelde voorzieningen voor gastouderopvang.

  • 2.

    Middelgrote organisaties: een totale capaciteit van 51 tot en met 150 kindplaatsen / bemiddelde voorzieningen voor gastouderopvang.

  • 3.

    Kleine organisaties: een totale capaciteit van minder dan 51 kindplaatsen / bemiddelde voorzieningen voor gastouderopvang.

  • 4.

    Voorzieningen voor gastouderopvang.

Toelichting bij 1.

Voor een grote organisatie geldt het volledige normbedrag zoals opgenomen in het afwegingsmodel handhaving (zie bijlage).

Toelichting bij 2.

Voor een middelgrote organisatie is twee derde van het normbedrag de richtlijn.

Toelichting bij 3.

Voor een kleine organisatie is dat één derde deel van het normbedrag.

Toelichting bij 4.

Voor voorzieningen voor gastouderopvang is dat één vijfde deel van het normbedrag. Dit geldt niet voor die voorwaarden in het afwegingsmodel waar specifiek gastouder staat vermeld. Daar is de hoogte van de som al afgestemd op deze voorziening.

Bij de bepaling van de grootte van de organisatie is de registratie in het LRK op het moment van begaan van de overtreding het uitgangspunt. Zoals eerder aangegeven: hierbij kijken we over de gemeentegrenzen heen.

Na bepaling van de categorie en het bijbehorende normbedrag kan er een verlaging of verhoging van het bedrag van toepassing zijn, afhankelijk van de ernst van het feit, de verwijtbaarheid of de omstandigheden van het geval, de eventuele verzachtende of verzwarende omstandigheden.

7.10 Verzachtende en verzwarende omstandigheden

Bij de keuze voor een handhavingsmiddel houden wij ook rekening met verzachtende en verzwarende omstandigheden. Dit kan ambtshalve, bijvoorbeeld op basis van landelijk bekende informatie, maar ook op basis van informatie die door de houder is verstrekt in de zienswijze of die op andere wijze bij ons bekend is geworden.

7.11 Aangifte

Als een overtreding opzettelijk of roekeloos geschiedt en een direct gevaar voor de gezondheid of de veiligheid van personen tot gevolg heeft, is het niet mogelijk om die overtreding af te doen met een bestuurlijke boete13. Als een dergelijke situatie zich voordoet, is aangifte de volgende stap.

 

8. Slotbepalingen

 

Het college handelt overeenkomstig deze beleidsregels, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen14.

Deze beleidsregels worden aangehaald als ‘Beleidsregels Gemeentelijke taken uitvoering Wet kinderopvang 2024 gemeente Terneuzen’ en treden in werking op 1 januari 2024.

De Beleidsregels Gemeentelijke taken uitvoering Wet kinderopvang 2022 gemeente Terneuzen’, zoals vastgesteld door ons college per 1 januari 2022, worden ingetrokken.

Bijlage: Afwegingsmodel

Diversen m.b.t. naleving, registratie en wijzigingen

Wettelijke bepaling / kwaliteitseis

Maximale hersteltermijn

Maximale bestuurlijke boete

Last onder dwangsom per constatering15

Niet voldoen aan de definitie van kinderopvang, gastouderopvang, gastouder of gastouderbureau.

N.v.t., intrekken toestemming tot exploitatie is aan de orde.

n.v.t.

n.v.t.

Start exploitatie voor ontvangst toestemming college16 of voor de datum waarop college bepaald heeft dat exploitatie mag aanvangen.

n.v.t.

Gelijk aan bedrag boete 4e categorie17 (2022: € 22.500)

€ 20.75018

 

Houder geeft wijziging van in het LRK opgenomen gegevens later door / niet door terwijl dit zou moeten gebeuren zodra de houder bekend is met deze wijziging.

 

2 maanden

€ 2.000

€ 2.000

 

Niet nakomen van een vordering tot medewerking van de toezichthouder.

n.v.t.

Gelijk aan bedrag boete 2e categorie4

(2022: € 4.500)

Gelijk aan bedrag boete 2e categorie

Niet opvolgen van een aanwijzing / bevel.

2 weken

€ 4.000

n.v.t.

Niet opvolgen van exploitatieverbod gegeven opgelegd op grond van art. 1.66 Wko.

n.v.t.

€ 20.750

n.v.t.

Niet nakomen van een afspraak zoals genoemd in 1.67 Wet op het primair onderwijs.

n.v.t.

€ 4.000

n.v.t

 

Praktijk / uitvoering

 

 

 

Wettelijke bepaling / kwaliteitseis

Maximale hersteltermijn

Bestuurlijke boete

Last onder dwangsom per constatering

De houder biedt geen verantwoorde opvang.

 

2 weken

€ 8.000

GO: € 2.000

€ 8.000

GO: € 2.000

Het gastouderbureau voldoet niet aan zijn zorgplicht

2 weken

€ 4.000

 

€ 4.000

De houder voldoet niet aan zijn informatieplicht.

2 maanden

€ 1.000

€ 1.000

De houder zorgt er niet voor dat conform het beleid gehandeld wordt

2 weken

€ 2.000

€ 2.000

De houder voldoet niet aan de eisen gesteld aan veilige en gezonde kinderopvang19.

2 weken

€ 3.000

GO: € 500

€ 3.000

GO: € 500

De houder voldoet niet aan de eisen mbt formatie en/of kwalificatie.

2 weken

€ 5.000

GO: € 200

€ 5.000

GO: € 200

De houder voldoet niet aan de eisen mbt stabiliteit

(GO: groepsgrootte).

2 weken

€ 3.000

GO: € 300

€ 3.000

GO: € 300

De houder voldoet niet aan de eisen mbt de VOG’s en het personenregister kinderopvang.

2 weken

€ 3.000

GO: € 500

€ 3.000

GO: € 500

De houder voldoet niet aan de eis mbt de voertaal, taaleis VE en de taaleis BSO.

2 weken

€ 3.000 (voertaal)

€ 1.500 (overige)

GO: € 200

€ 2.000

GO: € 200

De binnen- en buitenspeelruimtes voldoen niet aan de eisen.

De VGO voldoet niet aan de eisen.

2 weken

€ 2.000

GO: € 200

€ 2.000

GO: € 200

De houder voldoet niet aan het ouderadviesrecht / klachtrecht.

2 maanden (OC)

6 maanden (klachtrecht)

€ 1.000

€ 1.000

De houder van het gastouderbureau voert aantoonbaar de kassiersfunctie en de verplicht gestelde gesprekken niet uit.

2 weken

€ 3.000

€ 3.000

De houder voldoet niet aan de uren norm voor VE

2 weken

€ 2.000

€ 2.000

 

Documenten

 

 

 

Wettelijke bepaling / kwaliteitseis

Maximale hersteltermijn

Bestuurlijke boete

Last onder dwangsom

De houder heeft actuele beleidsdocumenten die onvolledig zijn en/of niet alle verplicht te beschrijven onderwerpen bevatten.

 

2 maanden

€ 3.000 voor het ontbreken van het document

 

€ 750 voor iedere (sub)eis waaraan niet is voldaan

 

 

€ 3.000 het ontbreken van het document

 

€ 750 voor iedere (sub)eis waaraan niet is voldaan

 

 

De administratie van de houder bevat niet alle verplicht op te nemen documenten en is op verzoek van de toezichthouder onverwijld te raadplegen.

2 maanden

€ 3.000

per ontbrekend document

€ 3.000

per ontbrekend document

De houder gebruikt geen VE-programma dat voldoet aan de eisen

2 maanden

€ 1.000

€ 1.000

 

 

 

 

 

 

 


1

artikel 1.62, tweede en derde lid Wet kinderopvang

2

artikel 1.65, derde lid van de Wet kinderopvang

3

artikel 1.46, eerste lid van de Wet kinderopvang

4

artikel 1.1 van de Wet kinderopvang

5

het exploiteren van een kinderopvangvoorziening zonder toestemming van het college is strafbaar gesteld. Dit is een economisch delict (artikel 1, tweede lid Wet op de economische delicten).

6

artikel 4:6, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht

7

artikel 4:6, tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht

8

artikel 5:32b van de Algemene wet bestuursrecht

9

artikel 5:34, tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht

10

artikel 5:25 van de Algemene wet bestuursrecht

11

artikelen 1.48d tot en met 1.60 van de Wet kinderopvang

12

artikel 1.72, eerste lid van de Wet kinderopvang

13

artikel 1.72, tweede lid Wet kinderopvang

14

artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht

15

Voor alle op te leggen lasten onder dwangsom geldt dat we de uiteindelijk hoogte van het bedrag berekenen conform het handhavingsbeleid.

16

Overtreding van de artikelen 1.45 en 1.66 van de Wet kinderopvang is een economisch delict op grond van artikel 1, tweede lid van de Wet op de economische delicten. Het college doet eerst aangifte bij het Openbaar Ministerie (OM). Als het OM besluit geen vervolging in te stellen en de bestraffing aan het college over te laten, leggen we een bestuurlijke boete op dit maximaal gelijk is aan de bestuurlijke boete als genoemd in de Wet op de economische delicten.

17

Bij het vaststellen van de maximale bestuurlijke boete sluiten wij aan bij artikel 23, vierde lid van het Wetboek van Strafrecht.

18

Betreft een preventieve last onder dwangsom.

19

Met uitzondering van het niet handelen conform beleid, dat valt onder “houder zorgt er niet voor dat conform het beleid gehandeld wordt”.