Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Sluis

Beleidsregels Bijzondere bijstand en Minimabeleid Gemeente Sluis 2024

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieSluis
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels Bijzondere bijstand en Minimabeleid Gemeente Sluis 2024
Citeertitel
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp
Externe bijlageArtikelsgewijze toelichting

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 4:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht
  2. artikel 7, eerste lid, van de Participatiewet
  3. artikel 11 van de Wet werk en bijstand
  4. artikel 35 van de Participatiewet
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2024nieuwe regeling

19-12-2023

gmb-2024-37191

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels Bijzondere bijstand en Minimabeleid Gemeente Sluis 2024

Burgemeester en wethouders van Sluis,

 

Overwegende dat het wenselijk is regels vast te stellen waarbinnen bijzondere bijstand en minimabeleid kan worden verleend

 

gelet op:

 

Artikel 4:81 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht en de artikelen 7 lid 1 onder b, 11, 35 van de Participatiewet

 

en het

 

Raadsbesluit d.d. 19 december 2019 “Armoedebeleid gemeente Sluis 2020”

 

besluiten vast te stellen:

 

“Beleidsregels Bijzondere bijstand en Minimabeleid gemeente Sluis 2024”

 

Beleidsregels Bijzondere Bijstand Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Uitgangspunten

Bijzondere bijstand is bedoeld voor inwoners die bepaalde noodzakelijke kosten niet kunnen betalen. Inwoners zijn in de eerste plaats zelf aan zet als er financiële problemen zijn. Als het inwoners niet lukt om zelf onverwachte noodzakelijke kosten te betalen, kan de gemeente hulp bieden in de vorm van bijzondere bijstand. De beleidsregels beschrijven hoe en wanneer deze hulp aangeboden kan worden. Het zijn regels op hoofdlijnen. Per situatie onderzoekt de gemeente wat de beste oplossing is voor het probleem van de inwoner. Dat noemen we maatwerk, rekening houdend met de wettelijke bepalingen.

Artikel 1.2 Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

  • a.

    het college: het college van burgemeester en wethouders van de Gemeente Sluis;

  • b.

    de wet: de Participatiewet (staatsblad 270, 15 juli 2014), hier afgekort tot Pw.;

  • c.

    voorliggende voorziening: een voorziening die naar aard en doel geacht wordt passend te zijn voor een belanghebbende, waardoor geen recht op bijzondere bijstand bestaat, zoals bedoeld in artikel 5 sub e en artikel 15 lid 1 van de Participatiewet.

  • d.

    draagkracht: wat de inwoner zelf kan bijdragen aan de kosten.

  • 2.

    In deze beleidsregels zijn de begrippen van toepassing zoals vermeld in de Participatiewet en de Algemene wet bestuursrecht, tenzij daar expliciet van wordt afgeweken.

Artikel 1.2 Rechthebbenden

  • 1.

    Voor de bepaling van de rechthebbenden wordt aangesloten bij de bepalingen in artikel 11 Participatiewet.

  • 2.

    Daarnaast dient/dienen de rechthebbende(n) ten tijde van de aanvraag woonachtig te zijn in de gemeente Sluis. Hiervoor wordt aansluiting gezocht bij de basisregistratie personen (BRP).

Artikel 1.3 Aard van de bijzondere bijstand

  • 1.

    Voor de bepaling van het recht op individuele bijzondere bijstand moet de aanvraag aan een aantal voorwaarden voldoen, conform artikel 35 lid 1 Pw:

  • a.

    De kosten moeten daadwerkelijk worden gemaakt;

  • b.

    Het moet gaan om noodzakelijke kosten van het bestaan;

  • c.

    Het moet gaan om bijzondere kosten c.q. om kosten die voortkomen uit bijzondere individuele omstandigheden;

  • d.

    De kosten kunnen niet worden voldaan uit het eigen inkomen en vermogen;

  • e.

    De kosten kunnen niet worden voldaan uit een passende en toereikende voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 15 Pw.

Artikel 1.4 Vorm van de bijzondere bijstand

1. Bijzondere bijstand wordt verleend als een uitkering om niet (zonder terugbetalingsverplichting), tenzij de wet of de beleidsregels anders bepalen.

Artikel 1.5 Hoogte van de bijzondere bijstand

  • 1.

    De hoogte van de bijzondere bijstand kan worden vastgesteld op basis van de Nibudprijzengids, tenzij de beleidsregels anders bepalen.

  • 2.

    In gevallen waarin de Nibud-prijzengids niet voorziet, wordt uitgegaan van de feitelijke noodzakelijke kosten, waarbij het uitgangspunt van de goedkoopst adequate voorziening geldt. Daarbij kunnen richtprijzen en tweedehands prijzen worden gehanteerd.

Artikel 1.6 Moment van aanvraag

  • 1.

    Bijzondere bijstand wordt op (schriftelijke) aanvraag verstrekt.

  • 2.

    Bijzondere bijstand wordt niet verstrekt voor kosten die reeds voor de datum van aanvraag zijn opgetreden of gemaakt.

  • 3.

    In afwijking van lid 2 is bijzondere bijstand mogelijk voor kosten die niet langer dan 3 maanden voorafgaand aan de datum van aanvraag zijn opgetreden of gemaakt.

Artikel 1.7 Bewijsstukken

  • 1.

    Naast de specifieke bewijsstukken behorende bij de aanvraag dient/dienen de inwoner(s) met een uitkering op grond van de Participatiewet, IOAW of de IOAZ het meest recente maand bankafschrift te overleggen van alle rekeningen.

  • 2.

    Inwoner(s) zonder een van genoemde uitkeringen dient/dienen, naast de specifieke bewijsstukken behorende bij de aanvraag de bankafschriften van de laatste 3 maanden te overleggen van alle rekeningen.

Hoofdstuk 2 Bepalingen over draagkracht

Artikel 2.1 Algemene bepalingen

  • 1.

    Op grond van artikel 35 lid 1 Pw is het aan het college om de geldende draagkracht van inwoners te bepalen voor het recht op bijzondere bijstand.

  • 2.

    Er wordt geen drempelbedrag gehanteerd als bedoeld in artikel 35 lid 2 Pw.

Artikel 2.2 Draagkracht uit inkomen

  • 1.

    Bijzondere bijstand wordt verleend met inachtneming van de draagkracht uit het inkomen van de inwoner, conform artikel 31 lid 1 Pw.

  • 2.

    Het inkomen (inclusief vakantietoeslag) boven de 120% van de toepasselijke bijstandsnorm (als bedoeld in paragraaf 3.2 Pw) wordt volledig als draagkracht aangemerkt.

  • 3.

    In uitzondering op het tweede lid, wordt bij de bepaling voor het recht op bijzondere bijstand in kader van artikel 3.8 sociaal medische indicaties, geen inkomenstoets toegepast.

  • 4.

    In uitzondering op het tweede lid, wordt bij de bepaling voor het recht op bijzondere bijstand geen inkomenstoets toegepast indien de inwoner in een wettelijk of minnelijk schuldsaneringstraject zit.

  • 5.

    De middelen als bedoeld in artikel 31 lid 2 Pw, de individuele inkomenstoeslag en de individuele studietoeslag zoals bedoeld in de artikelen 36 en 36b Pw, alsook de jonggehandicaptenkorting voor personen jonger dan 27 jaar worden niet tot het inkomen gerekend.

  • 6.

    Bij inwoners verblijvende in een inrichting wordt de eigen bijdrage CAK inzake het verblijf in mindering gebracht op de inkomsten alvorens de draagkracht wordt vastgesteld (zak- en kleedgeldnorm artikel 23 Pw).

Artikel 2.3 Draagkracht uit vermogen

  • 1.

    Bijzondere bijstand wordt verleend met inachtneming van de draagkracht uit het vermogen van de inwoner, conform artikel 34 Pw.

  • 2.

    Voor de vaststelling van de draagkracht uit vermogen zijn de vermogensgrenzen conform artikel 34 lid 3 Pw van toepassing.

  • 3.

    Voor een eigen woning geldt een vrij te laten vermogen zoals genoemd in artikel 34 lid 2.

  • 4.

    In uitzondering op het tweede lid, wordt bij de bepaling voor het recht op bijzondere bijstand in kader van artikel 3.8 sociaal medische indicaties, geen vermogenstoets toegepast.

  • 5.

    In uitzondering op het tweede lid, wordt bij de bepaling voor het recht op bijzondere bijstand geen vermogenstoets toegepast indien de inwoner in een wettelijk of minnelijk schuldsaneringstraject zit.

Artikel 2.4 Draagkrachtperiode

  • 1.

    De draagkracht uit het inkomen en vermogen wordt vastgesteld over een periode van 12 maanden, te rekenen vanaf de eerste dag van de maand waarop de verstrekking van de bijzondere bijstand betrekking heeft.

  • 2.

    De vastgestelde draagkracht wordt in geval van incidentele bijzondere bijstand in één keer in mindering gebracht op de toekenning.

  • 3.

    In het geval van periodieke bijzondere bijstand wordt de draagkracht verspreid over de maanden waarop de bijzondere bijstand wordt verstrekt en naar evenredigheid in mindering gebracht op de in aanmerking komende noodzakelijke kosten.

Hoofdstuk 3 Veelvoorkomende bijzondere individuele kosten

Artikel 3.1 Medische kosten

  • 1.

    Bijzondere bijstand wordt in principe niet verstrekt voor medische kosten. De Zorgverzekeringswet en de WLZ worden als voorliggende, passende en toereikende voorzieningen beschouwd.

  • 2.

    Van lid 1 kan slechts bij schrijnende, zijnde acute of levensbedreigende situaties worden afgeweken. Hierbij dient ten minste:

  • a.

    de inwoner een aanvullende verzekering heeft afgesloten; en

  • b.

    aan de medische kosten een advies van een medisch specialist ten grondslag ligt.

  • 3.

    Bijzondere bijstand wordt niet verstrekt aan de inwoner die zich vanwege een betalingsachterstand niet aanvullend kan verzekeren.

  • 4.

    Bijzondere bijstand wordt niet verstrekt voor de premie van de basiszorgverzekering, de bekostiging van het eigen risico en de eigen bijdrage CAK in het kader van de WMO en WLZ.

Artikel 3.2 Eerste huur, waarborgsom en administratiekosten

  • 1.

    Bijzondere bijstand voor de eerste (kale) huur, waarborgsom en bijbehorende administratiekosten kan worden verstrekt indien de verhuizing niet voorzienbaar, maar wel noodzakelijk is.

  • 2.

    Bijzondere bijstand voor de waarborgsom en administratiekosten wordt in de vorm van een lening verstrekt.

  • 3.

    Bijzondere bijstand voor de eerste (kale) huur wordt in de vorm van een gift verstrekt.

  • 4.

    De noodzaak om te verhuizen staat in ieder geval vast als een statushouder, in het kader van de taakstelling, rechtstreeks vanuit het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) een woning toegewezen krijgt in de gemeente Sluis.

Artikel 3.3 Duurzame gebruiksgoederen (huishoudelijke apparaten, woninginrichting)

  • 1.

    Bijzondere bijstand voor noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen en woninginrichting kan in de vorm van een renteloze lening worden verstrekt.

  • 2.

    De hoogte van de bijzondere bijstand voor noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen en woninginrichting is afgeleid van de NIBUD-richtlijnen en bedraagt maximaal €4000 voor één persoon. Met elke bewoner stijgt dit bedrag met €500.

  • 3.

    De hoogte van de renteloze lening bedraagt maximaal €2500 voor één persoon. Met elke bewoner stijgt dit bedrag met €500.

  • 4.

    Voor statushouders waarbij het huis volledig wordt ingericht zijn afzonderlijke afspraken gemaakt met PIBLW.

Artikel 3.4 Reiskosten van schoolgaande kinderen tot 18 jaar

  • 1.

    Bijzondere bijstand voor reiskosten van schoolgaande kinderen kan worden verstrekt aan een ouder met een ten laste komend kind dat jonger is dan 18 jaar, waarbij is voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a.

    de dichtstbijzijnde school van het gewenste onderwijstype is buiten de gemeente gelegen; en

  • b.

    er is naar het oordeel van het college geen passende en toereikende voorliggende voorziening binnen de gemeente.

  • 2.

    De hoogte van de bijzondere bijstand voor reiskosten wordt gebaseerd op de kosten van de goedkoopste wijze van reizen per openbaar vervoer naar de dichtstbijzijnde school van het gewenste onderwijstype buiten de gemeente c.q. naar de school voor welke de reiskosten het geringst zijn.

  • 3.

    Indien mogelijk moet gebruik worden gemaakt van de Zeeland Voordeelkaart of een gelijksoortig reisproduct.

  • 4.

    Indien de betreffende school niet per openbaar vervoer te bereiken is, dan wordt de vergoeding gesteld op het actuele bedrag voor de onbelaste vergoeding per kilometer, zoals vastgesteld door de Belastingdienst.

Artikel 3.5 Reiskosten voor het afleggen van bezoek

  • 1.

    Bijzondere bijstand kan worden verleend voor het afleggen van een bezoek aan een uit huis geplaatst kind, gedetineerd familielid en een in een ziekenhuis/instelling opgenomen persoon behorende tot de familie (maximaal 4 keer per maand).

  • 2.

    De hoogte van de vergoeding bedraagt de goedkoopste vorm van openbaar vervoer of bij gebruik eigen vervoer het actuele bedrag voor de onbelaste vergoeding per kilometer, zoals vastgesteld door de Belastingdienst.

  • 3.

    Indien gebruik wordt gemaakt van de Westerschelde- of Liefkenshoektunnel worden ook de kosten van de abonnementsprijs via de T-tag of Teletol-badge vergoed (maximaal 4 bezoeken per maand).

Artikel 3.6 Langdurige en tijdelijke opname in een inrichting/ziekenhuis

  • 1.

    De inwoner die wordt opgenomen in een ziekenhuis/inrichting kan in aanmerking komen voor bijzondere bijstand voor de kosten van de vaste lasten van de woning, indien:

  • a.

    de opname in de inrichting tijdelijk van aard is; en

  • b.

    de inwoner voornemens en in staat is na de opname terug te keren naar de betreffende woning.

  • 2.

    Bij een langdurige opname in een inrichting/ziekenhuis, waarvan bij aanvang de duur nog niet duidelijk is, wordt bij bijstandsgerechtigden de norm aangepast de eerste dag van de tweede maand volgend op de opname.

  • a.

    Bij gehuwden/samenwonenden wordt de uitkering dan aangepast naar de norm van een alleenstaande (ouder).

  • b.

    Bij alleenstaanden wordt de norm dan aangepast naar de norm van een alleenstaande in een inrichting.

  • 3.

    Daarna kan er nog maximaal 4 maanden bijzondere bijstand worden verstrekt voor de kosten van de vaste lasten, zijnde de woonkosten en de kosten van vastrecht van nutsvoorzieningen.

  • 4.

    De hoogte van de bijzondere bijstand voor de vaste lasten is maximaal de hoogte van de bijstandsnorm voor de omzetting.

  • 5.

    Bij niet-uitkeringsgerechtigden, waarvan bij aanvang de duur nog niet duidelijk is, kan bij een langdurige opname in een inrichting/ziekenhuis gedurende maximaal 6 maanden bijzondere bijstand vanaf datum opname worden verleend voor de kosten van de woonkosten en de kosten van vastrecht van nutsvoorzieningen.

  • 6.

    Bij een tijdelijke opname in een ziekenhuis of instelling wordt voor de duur van dat verblijf maar voor een maximale periode van zes maanden bijzondere bijstand verstrekt in de woonkosten en de kosten van vastrecht van nutsvoorzieningen.

Artikel 3.7 Kinder- en peuteropvangkosten

  • 1.

    De kinderopvangtoeslag is volledig inkomensafhankelijk. De regeling wordt uitgevoerd door de Belastingdienst. De toeslag van de belastingdienst dekt echter niet (altijd) de volledige kosten van de kinderopvang of peuterspeelzaal, waardoor minima in de problemen kunnen komen. Voor het resterende deel van de totale kosten kan bijzondere bijstand worden verstrekt.

  • 2.

    Bijzondere bijstand voor de resterende kosten van kinder- of peuteropvang kan worden verstrekt indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  • a.

    een, door beide partijen ondertekende, overeenkomst tussen een erkende kinderopvanginstelling en de ouder(s);

  • b.

    de uitbetaling geschiedt maandelijks op basis van een door de erkende kinderopvanginstelling overgelegd bewijsstuk;

  • c.

    de bijdrage wordt maximaal voor één kalenderjaar toegekend.

  • 3.

    Betalingen vinden, zo ver mogelijk, rechtstreeks plaats naar de betreffende organisatie.

  • 4.

    Dit is ook van toepassing op vroeg- en voorschoolse educatie (VVE) doelgroepverklaringen.

Artikel 3.8 Sociaal medische indicaties

  • 1.

    Bijzondere bijstand voor sociaal medische indicaties kan worden verstrekt indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  • a.

    een sociaal-medische indicatie afgegeven door een (medische) deskundige;

  • b.

    een, door beide partijen ondertekende, overeenkomst tussen een erkende kinderopvanginstelling en de ouder(s);

  • c.

    de uitbetaling geschiedt maandelijks op basis van een door de erkende kinderopvanginstelling overgelegd bewijsstuk;

  • d.

    de bijdrage wordt maximaal voor één jaar toegekend. Een eventuele verlenging is afhankelijk van een nieuwe verklaring.

Artikel 3.9 Jongerentoeslag

  • 1.

    Bijzondere bijstand voor algemeen noodzakelijke kosten van zelfstandig wonende jongere(n) van 18 tot 21 jaar kan worden verleend voor zover:

  • a.

    voor de kosten aantoonbaar geen beroep kan worden gedaan op de ouders.

  • b.

    de noodzakelijke kosten van bestaan uitgaan boven de geldende bijstandsnorm en in de hogere bestaanskosten niet kan worden voorzien door het delen van deze kosten met (een) ander(en);

  • 2.

    De hoogte van de bijzondere bijstand van de zelfstandig wonende, alleenstaande of gehuwde jongere(n) (artikel 12 Pw) is gelijk aan het verschil tussen de van toepassing zijnde jongerennorm (artikel 20 Pw) en het bedrag dat een 21-jarige in vergelijkbare omstandigheden zou krijgen, inclusief vakantietoeslag (artikel 21 Pw).

  • 3.

    Hierbij wordt, indien de jongere(n) de woning deelt/delen met andere meerderjarigen de kostendelersnorm gehanteerd als bedoeld in artikel 22a Pw.

  • 4.

    Bijzondere bijstand voor algemeen noodzakelijke bestaanskosten van jongeren van 18 tot 21 jaar die verblijven in een inrichting (artikel 12 PW) kan worden verleend voor zover voor de kosten geen beroep kan worden gedaan op de ouders.

  • 5.

    De hoogte van de bijzondere bijstand voor jongeren zoals bedoeld in lid 4, is afgeleid van de normen algemene bijstand die gelden voor personen van 21 jaar of ouder die in een inrichting verblijven (artikel 23 PW) te weten: 75% van de norm van artikel 23 lid 1 onder a PW.

Artikel 3.10 Rechtshulp

  • 1.

    Voor de eigen bijdrage van rechtsbijstand, de evt. administratiekosten en/of griffiekosten kan bijzondere bijstand worden verstrekt.

  • 2.

    De noodzakelijkheid wordt aangenomen indien de inwoner een toevoeging van een advocaat door de Raad voor Rechtsbijstand heeft. Als het verzoek om toevoeging van een advocaat door de Raad voor de Rechtsbijstand is afgewezen, is de procedure in beginsel niet noodzakelijk is.

  • 3.

    Wanneer aan een inwoner een toevoeging is verleend, is verder van belang of inwoner aanspraak maakt op verlaging van de eigen bijdrage. De eigen bijdrage wordt verlaagd wanneer een inwoner, voordat hij een advocaat raadpleegt, eerst (gratis) rechtshulp vraagt aan het Juridisch Loket. Om voor de verlaging in aanmerking te komen is vereist dat het Juridisch Loket de inwoner in persoon rechtshulp heeft verleend en dit heeft geleid tot een diagnosedocument. Indien er geen diagnosedocument kan worden voorgelegd, dient men zelf in te staan voor de eigen bijdrage. Dit geldt eveneens voor de diagnosedocumenten met een negatief advies.

  • 4.

    De hoogte van de bijzondere bijstand is gelijk aan de werkelijk gemaakte kosten, met dien verstande dat, indien de inwoner niet in aanmerking komt voor de verlaging, het misgelopen bedrag niet voor bijzondere bijstand in aanmerking komt.

Artikel 3.11 Curatele, beschermingsbewind en mentorschap

  • 1.

    Voor de eenmalige en periodieke kosten van curatele, beschermingsbewind en mentorschap is in principe bijzondere bijstand mogelijk. De kantonrechter beoordeelt, op basis van de individuele omstandigheden van inwoner(s) of er sprake is van een noodzaak.

  • 2.

    Volgens de Centrale Raad van Beroep staat de noodzaak vast zodra het curatorschap/ beschermingsbewind/mentorschap door de kantonrechter is ingesteld.

  • 3.

    De curator, bewindvoerder, mentor heeft maximaal aanspraak op een beloning overeenkomstig de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren (artikel 1:447 lid 1 BW). De kantonrechter stelt de hoogte van de vergoeding vast.

  • 4.

    De bijzondere bijstand voor de kosten voor uitkeringsgerechtigden duurt voort zolang inwoner(s) een uitkering heeft (hebben) en onder curatele/bewind/mentorschap staat (staan). De bijzondere bijstand voor de kosten voor niet uitkeringsgerechtigden wordt toegekend voor maximaal één jaar en zolang er sprake is van curatorschap, bewind of mentorschap.

  • 5.

    De ingangsdatum van de bijzondere bijstand is de eerste dag van de maand waarin de kantonrechter de curator/bewindvoerder/mentor heeft aangewezen.

  • 6.

    Er bestaat geen recht op bijzondere bijstand voor:

  • a.

    de kosten van bewindvoering in het kader WSNP;

  • b.

    de kosten van budgetbeheer. De gemeentelijke schuldhulpverlening wordt als een passende en toereikende voorziening voor de kosten van budgetbeheer beschouwd.

Artikel 3.12 Uitvaartkosten

  • 1.

    Bijzondere bijstand kan worden verleend voor uitvaartkosten, indien:

  • a.

    de erflater geen (dekkende) begrafenisverzekering heeft afgesloten of anderszins een voorziening heeft getroffen; en

  • b.

    de uitvaartkosten niet uit de nalatenschap kunnen worden voldaan; en

  • c.

    de aanvrager erfgenaam is of als onderhoudsplichtige op grond van de Wet op de lijkbezorging is aangesproken; en

  • d.

    de aanvrager niet beschikt over middelen om zijn aandeel in de uitvaartkosten te voldoen; en

  • e.

    het noodzakelijke kosten betreffen die voorkomen op de prijslijst van het Nibud.

  • 2.

    De hoogte van de bijzondere bijstand voor uitvaartkosten bedraagt maximaal de richtprijs van het Nibud. Bij meerdere erfgenamen, wordt niet meer bijzondere bijstand verleent dan het aandeel van de inwoner in de nalatenschap.

  • 3.

    Het bedrag van een eventuele voorliggende voorziening en de draagkracht van de aanvrager(s) worden op het maximumbedrag in mindering gebracht.

  • 4.

    Er kan enkel bijzondere bijstand worden verleend voor uitvaartkosten die in Nederland of België worden gemaakt.

Artikel 3.13 Legeskosten verblijfsvergunning

  • 1.

    Bijzondere bijstand kan worden verleend voor de kosten voor een eerste aanvraag of verlenging van een verblijfsdocument.

  • 2.

    De hoogte van de bijzondere bijstand is gelijk aan de werkelijke kosten voor de verblijfsvergunning/-document.

  • 3.

    De kosten die zijn verbonden aan naturalisatie komen niet in aanmerking voor bijzondere bijstand.

Hoofdstuk 4 Categoriale Bijstand

Artikel 4.1 Collectieve zorgverzekering Gemeenten – Gemeentepolis voor minima

  • 1.

    Bijzondere bijstand wordt verleend in de vorm van een door het college afgesloten collectieve zorgverzekering via zorgverzekeraar CZ (Gemeentepolis).

  • 2.

    De Gemeentepolis bestaat uit een wettelijke basisverzekering en een aanvullend pakket (Gemeenten Start, Extra of Uitgebreid).

  • 3.

    Voor de premie van de aanvullende pakketten wordt een gemeentelijke bijdrage verstrekt. De bijdrage, die een verlaging van de premie inhoudt voor de inwoner, wordt rechtstreeks uitbetaald aan de zorgverzekeraar CZ.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 5.1 Hardheidsclausule

1. In bijzondere, uitzonderlijke gevallen (conform artikel 16 PW: “zeer dringende redenen) kan in positieve zin worden afgeweken van de bepalingen in deze beleidsregels, indien onverkorte toepassing zou leiden tot onredelijkheid of onbillijkheid.

Artikel 5.2 Inwerkingtreding

  • 1.

    De “Nota Bijzondere bijstand en Minimabeleid gemeente Sluis 2020” die laatstelijk is vastgesteld op 19 december 2019 worden ingetrokken.

  • 2.

    Deze beleidsregels treden in werking met ingang van 1 januari 2024.

  • 3.

    Aanvragen ingediend tot en met 31 december 2023 worden afgehandeld conform de dan geldende beleidsregels (Nota Bijzondere bijstand en Minimabeleid gemeente Sluis 2020).

Artikel 5.3 Overgangsrecht

  • 1.

    Deze beleidsregels gelden alleen voor nieuwe aanvragen per 1 januari 2024.

  • 2.

    Indien op grond van de Nota Minimabeleid 2020 aanvragen voor bijzondere bijstand zijn toegekend, kan gedurende de looptijd van deze voorziening niet eenzelfde regeling worden verleend op basis van de nieuwe beleidsregels.

Artikel 5.4 Citeertitel

1. Deze beleidsregels worden aangehaald als ‘Beleidsregels Bijzondere bijstand en Minimabeleid gemeente Sluis 2024’.

Minimabeleid Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

  • a.

    het college: het college van burgemeester en wethouders van de Gemeente Sluis;

  • b.

    de wet: de Participatiewet (staatsblad 270, 15 juli 2014), hier afgekort tot Pw.;

  • c.

    draagkracht: wat de inwoner zelf kan bijdragen aan de kosten.

  • 2.

    In deze beleidsregels zijn de begrippen van toepassing zoals vermeld in de Participatiewet en de Algemene wet bestuursrecht, tenzij daar expliciet van wordt afgeweken.

Artikel 1.2 Rechthebbenden

  • 1.

    Voor de bepaling van de rechthebbenden wordt aangesloten bij de bepalingen in artikel 11 Participatiewet.

  • 2.

    Daarnaast dient/dienen de rechthebbende(n) ten tijde van de aanvraag woonachtig te zijn in de gemeente Sluis. Hiervoor wordt aansluiting gezocht bij de basisregistratie personen (BRP).

Artikel 1.3 Inkomensbegrip

  • 1.

    Er wordt voor gekozen één uniform inkomensbegrip te hanteren voor de uitvoering van alle genoemde regelingen, tenzij expliciet anders vermeld.

  • 2.

    Voor de bepaling van het inkomen wordt aangesloten bij het bepaalde in artikel 31 lid 1 Participatiewet.

  • 3.

    De inkomsten bedoeld in artikel 31 lid 2 Participatiewet, de individuele inkomenstoeslag en de individuele studietoeslag worden bij de bepaling van dit inkomen buiten beschouwing gelaten.

  • 4.

    Daarnaast wordt bij belanghebbenden verblijvende in een inrichting (zak- en kleedgeld norm, artikel 23 Participatiewet) de eigen bijdrage CAK inzake het verblijf in mindering gebracht op de inkomsten alvorens de draagkracht wordt vastgesteld.

Artikel 1.4 Vermogensbegrip

  • 1.

    Voor de bepaling van het vermogen wordt aangesloten bij het bepaalde in artikel 34 van de Participatiewet. De vermogensgrenzen conform artikel 34 lid 3 van de Participatiewet zijn van toepassing.

  • 2.

    Voor een eigen woning geldt een vrij te laten vermogen zoals genoemd in artikel 34 lid 2.

Artikel 1.5 Draagkracht uit inkomen en vermogen

  • 1.

    Er wordt geacht geen draagkracht aanwezig te zijn indien:

  • a.

    het inkomen, zoals beschreven in paragraaf 1.3 niet hoger is dan 130% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm als bedoeld in paragraaf 3.2 van de Pw voor de paragrafen 2.1 en 2.2 van deze nota;

  • b.

    het inkomen, zoals beschreven in paragraaf 1.3 niet hoger is dan 120% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm als bedoeld in paragraaf 3.2 van de Pw voor de paragrafen 2.3, 2.4, 2.5 en 2.6 van deze nota;

  • c.

    het inkomen, zoals beschreven in paragraaf 1.3 niet hoger is dan 100% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm als bedoeld in paragraaf 3.2 van de Pw voor de paragrafen 2.7 en 2.8 van deze nota; en

  • d.

    er geen vermogen als bedoeld in paragraaf 1.4 aanwezig is;

  • e.

    inwoner in een wettelijk of minnelijk schuldsaneringstraject zit.

  • 2.

    Indien er draagkracht aanwezig is, bestaat er geen recht op een voorziening zoals genoemd in hoofdstuk 2 van deze nota, tenzij expliciet anders aangegeven.

Artikel 1.6 Draagkrachtperiode minimabeleid

1. De draagkracht uit inkomen en vermogen wordt vastgesteld over de periode van toekenning, maar voor maximaal twaalf maanden, te rekenen vanaf de eerste dag van de maand waarin de gemeente de voorziening toekent.

Artikel 1.7 Moment van aanvraag

  • 1.

    De minimaregelingen worden op (schriftelijke) aanvraag verstrekt.

  • 2.

    Aanvragen voor minimaregelingen kunnen niet worden ingediend voor kosten die reeds zijn opgetreden of gemaakt voor de datum van aanvraag.

  • 3.

    In afwijking van lid 2 is een aanvraag voor een minimaregeling mogelijk voor kosten die niet langer dan 3 maanden voorafgaand aan de datum van aanvraag zijn opgetreden of gemaakt.

  • 4.

    De minimaregelingen worden eenmalig toegekend voor de periode van maximaal één jaar, tenzij anders bepaald.

Artikel 1.8 Vorm van verstrekking

1. Minimaregelingen worden verleend als een uitkering om niet (zonder terugbetalingsverplichting), tenzij de wet of de beleidsregels anders bepalen.

Artikel 1.9 Bewijsstukken

1. Naast de specifieke bewijsstukken behorende bij de aanvraag dient/dienen belanghebbende(n) met een uitkering op grond van de Participatiewet, IOAW of de IOAZ het meest recente maand bankafschrift te overleggen van alle rekeningen. Belanghebbende(n) zonder een van genoemde uitkeringen dient/dienen, naast de specifieke bewijsstukken behorende bij de aanvraag de bankafschriften van de laatste 3 maanden te overleggen van alle rekeningen.

Hoofdstuk 2 Minimaregelingen

Artikel 2.1 Zomerzwemabonnement en kindervakantieweek

Gezinnen met ten laste komende kinderen, conform het bepaalde in de Pw komen in aanmerking voor: een gezinsabonnement voor het openluchtzwembad in Aardenburg en de eigen bijdrage voor de georganiseerde kindervakantieweken binnen de gemeente Sluis.

Artikel 2.2 Identiteitsbewijs of reisdocument

18-jarige inwoners en ten laste komende kinderen (artikel 4 lid 1.e van de Pw) komen 1 keer per 5 jaar in aanmerking voor een tegemoetkoming in de kosten van een identiteitsbewijs of reisdocument ter hoogte van € 40.

Artikel 2.3 Jeugdfonds Sport en Cultuur

  • 1.

    Ten laste komende kinderen tot en met 18 jaar (artikel 4 lid 1.e van de Pw) kunnen jaarlijks in aanmerking komen voor een bijdrage vanuit het Jeugdfonds om deel te nemen aan sport en/of cultuur.

  • 2.

    De bijdrage vanuit het Jeugdfonds is maximaal €225 voor sport en/of maximaal €450 voor cultuur. De bijdrage is een tegemoetkoming in de kosten voor contributie, (sport)kleding en/of materialen.

  • 3.

    Het fonds keert geen geld uit maar betaalt rechtstreeks aan de sport- en cultuurverenigingen.

  • 4.

    Bijdragen voor sportkleding en attributen worden via sportwaardebonnen uitgekeerd.

  • 5.

    De aanvraag bij het fonds wordt door een professional/intermediair of de gemeente ingediend via de website www.allekinderendoenmee.nl

  • 6.

    Het vermogenscriterium van artikel 34 Pw is niet van toepassing op deze regeling.

Artikel 2.4 Volwassenenfonds Sport en Cultuur

  • 1.

    Personen vanaf 19 jaar kunnen jaarlijks in aanmerking komen voor een bijdrage vanuit het Volwassenfonds om deel te nemen aan sport en/of cultuur.

  • 2.

    De bijdrage vanuit het Volwassenfonds is maximaal €300 voor sport en maximaal €450 voor cultuur. De bijdrage is een tegemoetkoming in de kosten voor contributie.

  • 3.

    Het fonds keert geen geld uit maar betaalt rechtstreeks aan de sport- en cultuurverenigingen.

  • 4.

    De aanvraag bij het fonds wordt door een professional/intermediair of de gemeente ingediend via de www.volwassenenfonds.nl.

  • 5.

    Het vermogenscriterium van artikel 34 Pw is niet van toepassing op deze regeling.

Artikel 2.5 Educatief kindpakket

  • 1.

    Gezinnen met kinderen tot 18 jaar komen in aanmerking voor één of meerdere voorzieningen uit het educatieve kindpakket, bestaande uit: een laptop of tablet, een fiets en/of een vergoeding voor school- en lesmiddelen, bijles en de verplichte ouderbijdrage.

  • 2.

    De gemeente verstrekt, via Stichting Leergeld, een maximaal bedrag per kind voor de kosten van het educatieve kindpakket op basis van onderstaande criteria:

  • a.

    voor schoolgaande kinderen in de leeftijd van 4 tot 12 jaar €350 per jaar;

  • b.

    voor schoolgaande kinderen in de leeftijd van 12 tot 18 jaar €500 per jaar.

  • 3.

    Stichting Leergeld Zeeuws Vlaanderen verstrekt de voorzieningen uit het educatieve kindpakket (zo veel als mogelijk) in natura aan het gezin.

  • 4.

    Aanvragen kunnen rechtstreeks worden ingediend bij Stichting Leergeld door de belanghebbende, via de website www.leergeld.nl/zeeuwsvlaanderen.

  • 5.

    De draagkracht uit vermogen wordt niet beoordeeld bij een aanvraag voor deze voorziening.

  • 6.

    Nadere afspraken zijn vastgelegd in de regionale samenwerkingsovereenkomst tussen de gemeenten Hulst, Sluis en Terneuzen en Stichting Leergeld.

Artikel 2.6 Sociaal culturele activiteiten / Maatschappelijke participatie

  • 1.

    De bijdrage voor maatschappelijke participatie is bedoeld voor alle sportieve, sociale, educatieve, en/of culturele activiteiten die inwoners ondernemen om deel te nemen aan de maatschappij. De kosten die voortvloeien uit die activiteiten komen op aanvraag in aanmerking voor vergoeding.

  • 2.

    De vergoeding bedraagt per gezinslid 5% van het bedrag in artikel 31, lid 2j. PW

  • 3.

    Het college heeft het recht om steekproefsgewijs na te gaan of de toegekende vergoeding voor sociaal culturele activiteiten wordt ingezet. Dit mede ter voorkoming van oneigenlijk gebruik van middelen en ter voorkoming van doorkruising van het rijksbeleid inzake inkomenspolitiek.

  • 4.

    De toekenning geschiedt op de eerste dag van de maand, voor de periode van één jaar.

Artikel 2.7 Computerlessen

  • 1.

    Iedere inwoner van 18 jaar of ouder komt in aanmerking voor gratis computerlessen. De cursus bestaat uit 12 computerlessen. De inhoud van de cursus is een basiscursus waarin mensen leren omgaan met een computer.

  • 2.

    Deze voorziening wordt in natura aangeboden.

  • 3.

    Reiskosten worden eveneens vergoed.

Artikel 2.8 Feestdagenvergoeding

  • 1.

    Voor de jaarlijkse feestdagen, kan één tegoedbon per kind met een waarde van €25 in natura worden uitgekeerd aan:

  • a.

    bijstandsgerechtigden met ten laste komende kinderen;

  • b.

    inwoners in een schuldhulpverleningstraject met ten laste komende kinderen.

  • 2.

    Voor de beoordeling en toekenning van de feestdagenvergoeding, geldt als peildatum 1 november van het betreffende jaar.

Artikel 2.9 Voedselbank

  • 1.

    Inwoners die voldoen aan de voorwaarden van de landelijke organisatie Voedselbank Nederland, komen in aanmerking voor voedselpakketten verstrekt door Voedselbank Zeeuws-Vlaanderen.

  • 2.

    Aanvullend op de landelijke voorwaarden, is de regionale samenwerkingsovereenkomst tussen de gemeenten Hulst, Sluis en Terneuzen en de Voedselbank Zeeuws-Vlaanderen van kracht.

  • 3.

    De toekenning en beoordeling vindt plaats via het digitaal systeem van voedselbank.nu.

Artikel 2.10 Hardheidsclausule

1. In bijzondere, uitzonderlijke gevallen (conform artikel 16 PW: “zeer dringende redenen) kan in positieve zin worden afgeweken van de bepalingen in deze beleidsregels, indien onverkorte toepassing zou leiden tot onredelijkheid of onbillijkheid.

Artikel 2.11 Inwerkingtreding

  • 1.

    De “Nota Bijzondere bijstand en Minimabeleid gemeente Sluis 2020” die laatstelijk is vastgesteld op worden ingetrokken.

  • 2.

    De beleidsregels ‘Bijzondere bijstand en Minimabeleid 2024’ treden in werking met ingang van 1 januari 2024.

  • 3.

    Aanvragen ingediend tot en met 31 december 2023 worden afgehandeld conform de dan geldende beleidsregels (Nota Bijzondere bijstand en Minimabeleid gemeente Sluis 2020).

Artikel 2.12 Overgangsrecht

  • 1.

    De beleidsregels ‘Bijzondere bijstand en Minimabeleid’ gelden alleen voor nieuwe aanvragen per 1 januari 2024.

  • 2.

    Indien op grond van de Nota Minimabeleid 2020 aanvragen voor bijzondere bijstand zijn toegekend, kan gedurende de looptijd van deze voorziening niet eenzelfde regeling worden verleend op basis van de nieuwe beleidsregels.

Artikel 2.13 Citeertitel

1. Deze beleidsregels worden aangehaald als ‘Beleidsregels Bijzondere bijstand en Minimabeleid gemeente Sluis 2024’.