Organisatie | Gouda |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels terugvordering, invordering, verhaal en boete Gouda 2024 |
Citeertitel | Beleidsregels terugvordering, invordering, verhaal en boete Gouda 2024 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt de Beleidsregels en uitvoeringsvoorschriften, terugvordering, boete en verhaal Gouda 2013.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-02-2024 | nieuwe regeling | 16-01-2024 |
Het college van de gemeente Gouda, in overweging nemende dat er uitvoeringsregels moeten worden gesteld om tot een uniforme en transparante uitvoering van terugvordering, invordering, verhaal en boete te komen, besluit vast te stellen de navolgende ‘Beleidsregels terugvordering, invordering, verhaal en boete Gouda 2024’ onder intrekking van de ‘Beleidsregels en uitvoeringsvoorschriften, terugvordering, boete en verhaal Gouda 2013’ op grond van:
Belastbaar inkomen: gezamenlijk bedrag van de belastbare winst uit onderneming, het belastbare loon, het belastbare resultaat uit overige werkzaamheden, de belastbare periodieke uitkeringen en verstrekkingen en de belastbare inkomsten uit eigen woning, bedoeld in artikel 3.1, tweede lid, onderdelen a tot en met e, van de Wet inkomstenbelasting 2001;
Artikel 3a Terugvordering geldlening of borgtocht
Het niet nakomen van aflossings- en renteverplichtingen doet zich ook voor als er een verzoek tot het treffen van een schuldenregeling wordt gedaan onder begeleiding van een bevoegd schuldhulpverlener. De terugvordering leidt in dat geval tot de mogelijkheid om medewerking aan de schuldenregeling te geven zoals bepaald in artikel 60c van de Pw.
Artikel 4 Afzien van verdere terugvordering
Voor de beoordeling van de in het eerste lid genoemde totale periode van anderhalf of drie jaren, wordt alleen gekeken naar de periode waarin ook daadwerkelijk een betalingsverplichting was. Uitstel van betaling wordt niet aangemerkt als onderdeel van de periode waarin een afbetalingsverplichting bestond.
Artikel 4a Afzien van verdere terugvordering geldlening
Van verdere terugvordering zoals is bepaald in artikel 3a van deze beleidsregels wordt alleen afgezien wanneer cliënt een schuldenregeling heeft doorlopen waar het college verplicht is tot medewerking, met kwijtschelding na afloop van de schuldenregeling.
§ 2.1.1. Invordering terugvordering-Pw
De omvang van de maandelijkse termijn aan invordering wordt in geval van arbeidshervatting, zoals bedoeld in het vierde lid onder a tot en met c, gehalveerd voor het deel dat uitkomt boven het maandelijks voor beslag vatbare bedrag dat zou moeten worden betaald op basis van enkel bijstandsafhankelijkheid.
Artikel 6 Betaalafspraak en uitstel van betaling
Uitstel van betaling wordt niet verleend als cliënt binnen 6 maanden, na afronding van het laatste onderzoek naar diens betalingsmogelijkheden, opnieuw een verzoek doet tot uitstel van betaling zonder directe opgave van relevante gewijzigde omstandigheden, tenzij sprake is van een verzoek met hulp van een professioneel schuldhulpverlener.
§ 2.2. Terugvordering bij schending inlichtingenplicht-Pw
Artikel 7 Terugvordering inlichtingenplicht
Bijzondere bijstand wordt teruggevorderd wanneer cliënt de ‘inlichtingenplicht uitkering’ heeft geschonden en als gevolg daarvan de doelmatige besteding, de draagkracht, de individuele noodzaak en/of de bijzondere omstandigheden niet langer zijn aangetoond, dan wel dat anderszins de rechthebbendheid niet meer kan worden vastgesteld.
Artikel 8 Afzien van verdere terugvordering
Voor de beoordeling van de totale periode van tien jaar (artikel 58 lid 7 van de Pw) wordt alleen gekeken naar de periode waarin ook daadwerkelijk een betalingsverplichting was. Uitstel van betaling wordt niet aangemerkt als onderdeel van de periode waarin een afbetalingsverplichting bestond, met uitzondering van wat is bepaald in artikel 58 lid 7 onder c en d van de Pw.
§ 2.2.1. Invordering terugvordering inlichtingenplicht-Pw
De omvang van de maandelijkse termijn aan invordering wordt in geval van arbeidshervatting, zoals bedoeld in het vierde lid onder a, tot en met c,, gehalveerd voor het deel dat uitkomt boven het maandelijks voor beslag vatbare bedrag dat zou moeten worden betaald op basis van enkel bijstandsafhankelijkheid.
Artikel 10 Betaalafspraak en uitstel van betaling
Uitstel van betaling wordt niet verleend als cliënt binnen 6 maanden, na afronding van het laatste onderzoek naar diens betalingsmogelijkheden, opnieuw een verzoek tot uitstel van betaling doet zonder directe opgave van relevante gewijzigde omstandigheden, tenzij sprake is van een verzoek met hulp van een professioneel schuldhulpverlener.
§ 3.1. Terugvordering-IOAW/IOAZ
Artikel 12 Afzien van verdere terugvordering
Voor de beoordeling van de in het eerste lid genoemde totale periode van anderhalf of drie jaren, wordt alleen gekeken naar de periode waarin ook daadwerkelijk een betalingsverplichting was. Uitstel van betaling wordt niet aangemerkt als onderdeel van de periode waarin een afbetalingsverplichting bestond.
§ 3.1.1. Invordering terugvordering-IOAW/IOAZ
De omvang van de maandelijkse termijn aan invordering wordt in geval van arbeidshervatting, zoals bedoeld in het vierde lid onder a tot en met c, gehalveerd voor het deel dat uitkomt boven het maandelijks voor beslag vatbare bedrag dat zou moeten worden betaald op basis van enkel bijstandsafhankelijkheid.
Artikel 14 Betaalafspraak en uitstel van betaling
Uitstel van betaling wordt niet verleend als cliënt binnen 6 maanden, na afronding van het laatste onderzoek naar diens betalingsmogelijkheden, opnieuw een dergelijk verzoek doet zonder directe opgave van relevante gewijzigde omstandigheden, tenzij sprake is van een verzoek met hulp van een professioneel schuldhulpverlener.
§ 3.2. Terugvordering inlichtingenplicht-IOAW/IOAZ
Artikel 15 Terugvordering inlichtingenplicht
Bij onvolledige gegevensverstrekking door cliënt gaat het college over tot de volledige terugvordering van de uitkering over de periode waarbinnen de onrechtmatige verstrekking zich heeft voorgedaan, tenzij de omvang van de ten onrechte verstrekte uitkering schattenderwijs kan worden vastgesteld op basis van te verifiëren gegevens van derden of cliënt zelf.
Artikel 16 Afzien van verdere terugvordering
Voor de beoordeling van de totale periode van tien jaar op grond van artikel 25 lid 6 van de IOAW/IOAZ wordt alleen gekeken naar de periode waarin ook daadwerkelijk een betalingsverplichting was. Uitstel van betaling wordt niet aangemerkt als onderdeel van de periode waarin een afbetalingsverplichting bestond, behoudens hetgeen bepaald is in artikel 26 lid 6 onder c en d van de IOAW/IOAZ.
§ 3.2.1. Invordering terugvordering inlichtingenplicht-IOAW/IOAZ
De omvang van de maandelijkse termijn aan invordering wordt in geval van arbeidshervatting, zoals bedoeld in het derde lid onder a. tot en met c., gehalveerd voor het deel dat uitkomt boven het maandelijks voor beslag vatbare bedrag dat zou moeten worden betaald op basis van enkel bijstandsafhankelijkheid.
Artikel 18 Betaalafspraak en uitstel van betaling
Uitstel van betaling wordt niet verleend als cliënt binnen 6 maanden, na afronding van het laatste onderzoek naar diens betalingsmogelijkheden, opnieuw een dergelijk verzoek doet zonder directe opgave van relevante gewijzigde omstandigheden, tenzij sprake is van een verzoek met hulp van een professioneel schuldhulpverlener.
§ 4.1. Terugvorderen geldlening
Artikel 19 Terugvordering geldlening levensonderhoud
Het college maakt gebruik van de bevoegdheid zoals bedoeld in artikel 12 lid 2 onder c van het Bbz 2004 om de geldlening, na de definitieve vaststelling van het jaarinkomen van cliënt, terug te vorderen voor zover de omvang van het jaarinkomen hoger is dan de jaarnorm.
§ 5.1. Verhaal onderhoudsplicht
Artikel 22 Gewijzigde omstandigheden
Het college staakt de inning van de bijdrage die niet door rechterlijke tussenkomst is vastgesteld bij een verzoek zoals omschreven in het eerste lid, indien het onderzoek naar de gewijzigde omstandigheden langer dan een kalendermaand duurt. De inning wordt voor maximaal de duur van het onderzoek gestaakt.
Het college geeft in alle gevallen waarin een schriftelijke waarschuwing kan worden gegeven een schriftelijke waarschuwing in plaats van een boete, zoals bepaald in artikel 2aa van het Boetebesluit socialezekerheidswetten.
Artikel 26 Omvang invordering Boete
De omvang van de maandelijkse termijn aan invordering wordt in geval van arbeidshervatting, zoals bedoeld in het vierde lid onder a tot en met c, gehalveerd voor het deel dat uitkomt boven het maandelijks voor beslag vatbare bedrag dat zou moeten worden betaald op basis van enkel bijstandsafhankelijkheid.
Artikel 27 Betaalafspraak en uitstel van betaling
Uitstel van betaling wordt niet verleend als cliënt binnen 6 maanden, na afronding van het laatste onderzoek naar diens betalingsmogelijkheden, opnieuw een verzoek tot uitstel van betaling doet zonder directe opgave van relevante gewijzigde omstandigheden, tenzij sprake is van een verzoek met hulp van een professioneel schuldhulpverlener.
Voor de leesbaarheid van deze beleidsregels is geprobeerd zo min mogelijk verwijzingen naar de wetsartikelen in de zinsopbouw van de artikelen te gebruiken. Deze worden toegevoegd als slot aan of achter de zin om de verduidelijken waar de grondslag vandaan komt. Enkel als het niet anders kan is het artikel verwerkt in de zin zelf.
Terugvordering is van belang voor het herstel van de rechtmatige verstrekking van uitkeringen. Niet in iedere situatie wordt de last van de terugbetaling hetzelfde gedragen. Hiervoor zijn wettelijke garanties gegeven door middel van de beslagvrije voet en de mogelijkheid tot het geven van medewerking aan een schuldregeling. Door de menselijke maat toe te passen zoeken we daar waar mogelijk naar ruimte en bieden we ondersteuning bij het omgaan met gevolgen van een besluit. Dat doen we samen met de inwoner op basis van de persoonlijke situatie maar wel voor iedereen binnen dezelfde toepassingsregels.
Binnen het kader van de beslagvrije voet zoekt het college uitdrukkelijk ruimte om perspectief te bieden op een einde aan de invordering. Het college kiest ervoor om daar waar de ruimte is een limiet aan de periode van afbetaling aan te houden. Naast genoemde limiet wordt met diegene die werken zonder beroep op uitkering extra rekening gehouden. Werken kost op zichzelf ook geld en bovendien wordt de armoedeval door deze groep ervaren door veranderende toeslagen en afnemende voorzieningen. Met die omstandigheden van werken heeft het college uitdrukkelijk rekening willen houden door de beslagvrije voet niet volledig te nemen maar slechts een beperkter deel ervan. Die beperking op het deel van de beslagvrije voet is bij werken naast de bijstand uitdrukkelijk niet de bedoeling, in die situatie is in veel mindere mate sprake van een armoedeval zoals bij volledige uitstroom het geval is.
Het college kiest ervoor de termijnen van de terugvorderingen die binnen de vrije bevoegdheid vallen in beginsel te stellen op drie jaren en als men werkt, zonder beroep op bijstand, wordt de termijn gesteld op anderhalf jaar. Reden voor de keuze bij deze termijnen is dat het college zowel recht wil doen aan de preferente positie als schuldeiser die het heeft en het rechtsherstel dat met de terugvordering is beoogd, anderzijds wil het college de nog actuele termijn van schuldtrajecten zo min mogelijk overschrijden. Het college is zich bewust van de op handen zijnde inperkingen van deze termijnen maar ziet - gezien de preferente positie als schuldeiser en het rechtsherstel- niet een rechtvaardiging om de termijn daarop vooruitlopend korter vast te stellen. De termijnen gesteld in deze beleidsregels gelden niet in geval van een schuldentraject om te voorkomen dat het doel van rechtsherstel wordt aangetast.
Vermogen is hier gedefinieerd als alle liquiditeit, dit wijkt af van het vermogensbegrip van artikel 34 van de Participatiewet dat spreekt van alle bezittingen. Deze afwijking dient twee doelen, ten eerste de uitvoerbaarheid wordt hiermee vereenvoudigd en ten tweede wordt van cliënt niet gevraagd bezittingen te verkopen om de vordering te betalen. Dit staat cliënt natuurlijk wel vrij.
Anders dan bij de terugvordering waarbij de ‘inlichtingenplicht-uitkering’ is geschonden is geen dringende redenen bepaling opgenomen om van terugvordering geheel of gedeeltelijk af te zien. De terugvordering zonder de schending van die inlichtingenplicht is een kan-bepaling, daarmee hebben we ruimte om een afweging te maken op basis van bijzondere omstandigheden. Als cliënt deze bijzondere omstandigheden aanvoert wordt om die reden ook hier getoetst of dringende redenen zich voordoen.
Het ontbreken van bewijsstukken waardoor bij benadering moet worden bepaald wat ten onrechte is verstrekt is in dit onderdeel nadrukkelijk niet het gevolg van een schending van de inlichtingenplicht uitkering. Het ontbreken van de bewijsstukken is het gevolg van bewijsnood die cliënt niet had kunnen voorzien of voorkomen omdat dit buiten het eigen handelingsperspectief viel. Het aangaan van situaties waarbij vooraf duidelijk is dat dit bewijsnood op zal leveren, zoals bijvoorbeeld werken tegen contante betaling of het aangaan van onderhandse overeenkomsten met derden niet zijnde een officiële instantie of bedrijf waardoor verificatie en validatie niet mogelijk is, valt niet onder bewijsnood die cliënt niet had kunnen voorzien.
Hier is aansluiting gezocht bij de toepassingspraktijk die ook reeds uit jurisprudentie volgt. Dit betekent onder meer dat we niet terugvorderen wanneer bekende gegevens tijdig zijn gemeld door cliënt en tussen volledige melding gegevens en het besluit tot terugvordering meer dan zes maanden zijn verstreken. Als de melding van de gegevens tot nader onderzoek leidt dan geldt de periode van zes maanden uitdrukkelijk pas nadat de laatste gegevens in dit onderzoek die zijn opgevraagd, volledig en correct zijn aangeleverd door cliënt.
Dit onderdeel ziet op de mogelijkheid om bij het primaire besluit tot terugvordering op grond van dringende redenen van terugvordering af te zien. Dit is een andere beoordeling dan die van het afzien van verdere terugvordering als het invorderingsproces al enige tijd loopt. Het gaat dus vooral om het moment van beoordelen, bij het terugvorderingsbesluit op zichzelf. Om te kunnen beoordelen of sprake is van dringende redenen moeten alle feiten kunnen worden achterhaald om tot een volledig beeld te komen.
Dringende redenen doen zich voor op basis van individuele bijzondere omstandigheden die leiden tot onaanvaardbare gevolgen van financiële en/of sociale aard. Er moet een acute noodsituatie ontstaan uit de geconstateerde bijzondere omstandigheden die niet kan worden opgevangen door cliënt, ook niet door middel van ondersteuning. Enkel een schuldensituatie leidt niet tot dringende redenen om van terugvordering af te zien, dit is al eerder in vaste jurisprudentie herhaald. Zie daarvoor bijvoorbeeld:
Meer complexe omstandigheden leiden niet direct tot dringende redenen. Hierbij gaat het om het verband tussen de omstandigheden die zich actueel voordoen als gevolg van de terugvordering geplaatst in de gehele context. Het is aan cliënt om dit alles aannemelijk te maken en uit te leggen. De rechtsbescherming van de beslagvrije voet geldt hierbij als een zwaar instrument om niet van dringende redenen te spreken. Zie daarover bijvoorbeeld:
Bijzondere bijstand wordt teruggevorderd wanneer de verstrekte bijzondere bijstand niet is aangewend voor het doel waar deze voor is verstrekt. Waarbij wordt opgemerkt dat de bijzondere bijstand verstrekt onder het bereik van artikel 12 van de Participatiewet wordt teruggevorderd op basis van dezelfde beoordeling als de algemene bijstand omdat deze ten slotte ziet op het betalen van algemene bestaanskosten in bijzondere omstandigheden. Bijzondere bijstand wordt verstrekt om de kosten van een specifieke, bijzondere noodzaak te voorzien. Besteedt cliënt de bijstand niet aan deze specifieke noodzaak, dan kan met terugwerkende kracht worden gesteld dat de kosten zich niet voordeden. Dan wordt dat recht op bijzondere bijstand herzien en ingetrokken. Ook als cliënt op andere wijze alsnog de noodzaak aanschaft en er op andere wijze in weet te voorzien blijft deze beoordeling van kracht. Met als primaire reden dat cliënt dan op andere wijze heeft kunnen voorzien in de kosten en op grond van artikel 5 van de Participatiewet een voorliggende voorziening is die de rechthebbendheid via artikel 15 van de Participatiewet belet. Dit lid is geen beperking op de bevoegdheid van het college om in andere gevallen waaruit de onrechtmatige verstrekking blijkt de bijstand terug te vorderen, het betreft een verduidelijking van de bestedingsplicht die voortvloeit uit de noodzaakbeoordeling.
‘Terugvordering. Bijzondere bijstand kan worden teruggevorderd, indien niet aan de voorwaarden is voldaan. Duidelijk omschreven voor welke kosten de bijstand is bedoeld.’ |
Artikel 3a Terugvordering geldlening
Situaties waarin het college gebruik maakt van de bevoegdheid tot het verstrekken als geldlening zijn voornamelijk verbonden aan situaties waarbij iemand om welke reden dan ook eigenlijk over middelen had kunnen beschikken op het moment dat de bijstand wordt verleend of er op zeer korte termijn over kan beschikken. De reden dat iemand op het actuele moment dat bijstand wordt gevraagd geen beschikking heeft over de middelen kan zowel aan zaken liggen die door cliënt zijn veroorzaakt (onder meer tekortschietend besef door interen of kwijtraken uitkeringsrechten) of die gewoonweg voortvloeien uit omstandigheden (onder meer eigen woning/afhandeling nalatenschap of boedelverdeling). Ook een samenspel kan aan de orde zijn. De situatie ziet altijd op het feit dat cliënt door zich niet in te spannen of zich later te kunnen inspannen, nu bijstand nodig heeft en daardoor vervangend een lening moet worden gegeven. Dan wordt duidelijk dat de bijstand bij aanvang al niet om niet is verstrekt en cliënt in de wetenschap is dat het volledige bedrag moet worden terugbetaald. Kan iemand de verplichtingen niet nakomen om welke reden dan ook, dan wordt na twee pogingen om verder te innen overgegaan tot terugvordering. Ook in geval van verzoek tot het treffen van een schuldenregeling wordt tot terugvordering overgegaan omdat daaruit het betalingsonvermogen blijkt. Dit geeft aanleiding tot het stellen dat niet aan de verplichtingen kan worden voldaan. Begunstigend gevolg daarvan is dat de medewerking aan de schuldenregeling daardoor wettelijk is geregeld.
Artikel 4 Afzien van verdere terugvordering
Afzien van verdere terugvordering is mogelijk wanneer cliënt drie jaren de betalingsverplichtingen is nagekomen. Onder dit nakomen wordt verstaan dat alle termijnen over een periode van 36 maanden zijn betaald. Onderbrekingen van de betalingen door uitstel van betaling of door het niet voldoen en later wederom hervatten van de betaling tellen voor deze periode expliciet niet mee. Om na afloop van de termijn van anderhalf jaar zijnde 18 maanden in aanmerking te komen voor het afzien van verdere terugvordering mag er in de 18 maanden van betaling geen aanspraak op algemene bijstand zijn geweest door cliënt omdat deze voldoende inkomsten zelf had verworven in die periode. De 18 maanden van betalen hoeven zich niet onafgebroken te hebben voorgedaan, als het totaal van de periode waarin wordt gewerkt zonder beroep op algemene bijstand maar uitkomt op 18 volledige kalendermaanden.
Artikel 4a Afzien van verdere terugvordering geldlening
De verplichtingen tot terugbetaling die uit de geldlening voortvloeit mag niet door de terugvordering worden aangetast. Om die reden gelden hier geen begunstigende voorwaarden voor het afzien van verdere terugvordering. Van afzien van verdere terugvordering kan alleen sprake zijn in geval van een succesvol doorlopen schuldsaneringstraject zoals is bepaald in artikel 60c van de Pw.
Betaling van de volledige vordering op een zo kort mogelijke termijn is het uitgangspunt voor het vaststellen van de betalingsverplichtingen. Daarom is expliciet de mogelijkheid benoemd dat cliënt betaalt op eigen initiatief waaronder ook wordt verstaan de betaling volgend op het eerste terugvorderingsbesluit. Betalingen kunnen in zijn geheel of gedeeltelijk worden gedaan. Betaalt cliënt in de vorm zoals omschreven in het tweede lid wordt geen rekening gehouden met de draagkracht van cliënt. Zonder een verzoek tot het maken van een afspraak over de betalingen komt het college niet aan de beoordeling van de draagkracht toe. De betalingen worden ook niet gezien als een naar de toekomst toe te rekenen nakoming van termijnen.
Cliënten die gedurende de periode van invordering algemene bijstand ontvangen, betalen - bij uitblijven van betaling ineens – op basis van hun draagkracht volgens de regels van de beslagvrije voet. Het vermogen van cliënt moet worden aangewend voor aflossing van de vordering waarbij de draagkracht uit vermogen wordt bepaald volgens het derde lid van dit artikel.
Vermogen kan en moet worden ingezet om vorderingen van het college te voldoen. Is het vermogen kort voor de vaststelling van de draagkracht aan andere, niet preferente schulden of informele schulden betaald dan kan geen gebruik worden gemaakt van de begunstigende voorwaarden voor invordering zoals benoemd in lid 4 en 5 van dit artikel. De draagkracht uit vermogen is bepaald op alle contanten en tegoeden boven het vrij te laten vermogen volgens de Participatiewet. Met deze vrijlating heeft cliënt de ruimte om reserve aan te houden om noodzakelijke uitgaven te kunnen doen. Voor de draagkrachtbeoordeling tellen alle middelen mee. Ook die middelen die op grond van paragraaf 3.4 van de Participatiewet worden vrijgelaten. Het gaat hier immers niet om vrijlatingen in relatie tot het recht op bijstand maar in relatie tot het vermogen om te betalen. Dat betekent bijvoorbeeld dat ook de ontvangen toeslagen uit de Algemene Wet Inkomensafhankelijke Regelingen (AWIR) of eerder ontvangen schadevergoedingen, tegemoetkomingen of giften niet worden vrijgelaten. Alles wat contant of als tegoed kan worden aangewend door opnemen dan wel door afkoop moet worden aangewend.
Binnen de regels van de beslagvrije voet waaraan het college gebonden is via artikel 4:93 van de Awb bestaat de bevoegdheid om, binnen de discretie van titel 4.4 van de Awb, ten gunste van cliënt af te wijken met betrekking tot het vaststellen van de omvang van de maandelijkse termijnen van invordering. Hier wordt expliciet gekozen voor een afwijking in de situatie dat cliënt bij werkaanvaarding voor andere uitgaven komt te staan in combinatie met de wens van het college om perspectief te bieden bij werkaanvaarding en naleven van de regels. Door het meerdere dat kan worden afgelost slechts voor de helft aan te spreken delen we de verantwoordelijkheid met cliënt om recht te doen aan de terugvordering en toch de gelegenheid tot perspectiefverbetering te bieden. Hierbij wordt nogmaals benadrukt dat een betaling aan een niet of nog niet volledig inbare vordering, waaronder ook wordt verstaan het vroegtijdig afbetalen van vorderingen, de begunstigende voorwaarden voor de draagkracht in relatie tot arbeid zoals in lid 4 en 5 beschreven, tenietdoen.
Artikel 6 Betaalafspraak en uitstel van betaling
Alleen bij het volledig verstrekken van inlichtingen kan een aanpassing plaatsvinden van de hoogte van de betalingsverplichting.
In dit lid is bepaald dat in afwijking van lid 1 op verzoek en in overleg met cliënt een betalingsregeling kan worden vastgesteld, zonder dat een onderzoek naar de draagkracht wordt verricht, als de vordering met de overeengekomen betalingsregeling binnen 18 maanden zal zijn voldaan.
Naar aanleiding van een heronderzoek naar de draagkracht van cliënt kan het college de hoogte van de betalingsverplichting wijzigen. Op basis van dit onderzoek kan de betalingsverplichting hoger of lager worden vastgesteld. Bij het bepalen van de betalingsverplichting wordt rekening gehouden met de regels van artikel 5.
De situatie van een voorbereiding op een schuldentraject spreekt voor zich. Een professioneel schuldhulpverlener meldt zich met of in naam van cliënt, gedurende de voorbereiding verlenen we uitstel van betaling. Hierbij wordt wel geverifieerd of de overige schuldeisers ook hun medewerking verlenen. Is daar voor het overgrote deel sprake van dan is er reden om het uitstel te verlenen. In het geval dat de medewerking van meer dan één schuldeiser ontbreekt dan moet het uitstel op basis van de individuele omstandigheden worden beoordeeld waarbij een beperking in tijd van het uitstel tot de opties behoort zoals in lid 6 omschreven.
In dit lid is toegelicht dat de periode van afbetaling niet doorloopt. Hiermee wordt voorkomen dat de vereiste periode en duur van afbetaling om tot afzien van verdere invordering over te gaan, wordt verkleind.
Uitstel van betaling omdat er een gewijzigde situatie is, moet in beginsel laagdrempelig zijn en functioneel. Vraagt een cliënt om uitstel van betaling omdat er een wijziging in de financiële situatie is, dan kiezen we er uitdrukkelijk voor niet het risico te lopen dat cliënt door de duur van een onderzoek dieper in de problemen komt. Daarom is ervoor gekozen altijd te beginnen met een uitstel van 3 maanden zodat er tijd is om een nieuw bedrag vast te stellen op basis van een feitelijk onderzoek. Hiermee voorkomen we dat de onzekere situatie over de aanpassing voor cliënt te zeer belastend is. Om te voorkomen dat de mogelijkheid van de 3 maanden als oplossing wordt ingezet in plaats van als ruimte om onderzoek te kunnen doen is de begrenzing van het zevende lid opgenomen. Binnen 6 maanden opnieuw om uitstel van betaling vragen betekent dat cliënt direct concreet moet maken wat er is gewijzigd of met hulp van een schuldhulpverlener komen. Het onderzoek kan in deze omstandigheden dan ook sneller plaatsvinden waardoor bij een herhaald verzoek niet meteen 3 maanden uitstel hoeft te worden opgenomen.
§2.2. Terugvordering bij schending inlichtingenplicht Pw
Artikel 7 Terugvordering inlichtingenplicht
Dit artikel bevestigt de toepassing van de wettelijke plicht tot terugvorderen bij een schending van de inlichtingenplicht en houdt daarbij rekening met de mede uit jurisprudentie volgende matiging van terugvordering bij een mogelijkheid om bij benadering het resterend recht vast te stellen. Om te komen tot een schattenderwijs vaststelling is noodzakelijk dat de gegevens die wel beschikbaar zijn kunnen worden geverifieerd en gevalideerd. Hiervoor wordt ook verwezen naar de volgende uitspraken die als voorbeeld kunnen dienen over de bewijslastverdeling en mate van aannemelijkheid:
Er bestaat geen verrekeningsbevoegdheid bij een gebonden bevoegdheid tot terugvorderen, dat wil zeggen bij schending inlichtingenplicht. Dit leidt niet tot nadelige effecten voor een cliënt ten opzichte van de verrekening in relatie tot de invordering. Het enige verschil met verrekenen en terugvorderen is de invorderingstitel.
Dit onderdeel ziet op de mogelijkheid om bij het primaire besluit tot terugvordering op grond van dringende redenen van terugvordering af te zien. Dit is een andere beoordeling dan die van het afzien van verdere terugvordering als het invorderingsproces al enige tijd loopt. Het gaat dus vooral om het moment van beoordelen, bij het terugvorderingsbesluit op zichzelf. Om te kunnen beoordelen of sprake is van dringende redenen moeten alle feiten kunnen worden achterhaald om tot een volledig beeld te komen. Om die reden kan de beoordeling niet plaatsvinden als nog steeds sprake is van het voortduren van de schending van de inlichtingenplicht die tot de te beoordelen terugvordering heeft geleid.
Dringende redenen doen zich op basis van individuele bijzondere omstandigheden die leiden tot onaanvaardbare gevolgen van financiële en/of sociale aard. Er moet een acute noodsituatie ontstaan uit de geconstateerde bijzondere omstandigheden die niet kan worden opgevangen door cliënt, ook niet door middel van ondersteuning. Enkel een schuldensituatie leidt niet tot dringende redenen om van terugvordering af te zien, dit is al eerder in vaste jurisprudentie herhaald. Zie daarvoor bijvoorbeeld:
Meer complexe omstandigheden leiden niet direct tot dringende redenen. Hierbij gaat het om het verband tussen de omstandigheden die zich actueel voordoen als gevolg van de terugvordering geplaatst in de gehele context. Het is aan cliënt om dit alles aannemelijk te maken en uit te leggen. De rechtsbescherming van de beslagvrije voet geldt hierbij als een zwaar instrument om niet van dringende redenen te spreken. Zie daarover bijvoorbeeld:
Bijzondere bijstand wordt teruggevorderd in geval van een schending ‘inlichtingenplicht uitkering’. Waarbij wordt opgemerkt dat de bijzondere bijstand verstrekt onder het bereik van artikel 12 van de Participatiewet wordt teruggevorderd, op basis van dezelfde beoordeling als de algemene bijstand omdat deze ten slotte ziet op het betalen van algemene bestaanskosten in bijzondere omstandigheden. Iedere schending die de vaststelling op grond van de Participatiewet, en met name: paragraaf 2.2 van de Participatiewet belet. De vaststelling van de woonplaats of leefsituatie belet dan wel de vaststelling op grond van de vier hoofdvragen bijzondere bijstand, levert grond op voor terugvordering. Bij iedere terugvordering geldt dat altijd moet worden beoordeeld in welke mate het recht op bijstand nog wel was vast te stellen als dat op basis van de wel beschikbare gegevens kan, dus ook in geval van terugvordering bijzondere bijstand.
Artikel 8 Afzien van verdere terugvordering
Om te kunnen beoordelen of sprake is van het al dan niet geheel of gedeeltelijk na kunnen komen van terugbetalingsverplichtingen moet sprake zijn van een volledig en verifieerbaar beeld van de financiële situatie van cliënt. Zonder deze gegevens kan geen vaststelling plaatsvinden. Hierbij wordt aandacht gevraagd voor de uitzonderingen zoals in de wet bepaald. In artikel 58 lid 7 onder c en d van de Participatiewet is opgenomen dat bij betaling van 50% ineens van de restsom of een volledig ontbrekende betaling over een periode van 10 jaar waarbij uit verificatie blijkt dat er ook geen betaling valt te verwachten, van verdere terugvordering wordt afgezien. Dit laatste betekent dat de schuld dan feitelijk wordt kwijtgescholden. Op deze twee bepalingen is de toetsingsvoorwaarde van nakomen van de inlichtingenplicht terugvordering niet toe te passen. Het college hecht grote waarde aan het geven van inlichtingen om te kunnen beoordelen of van verdere terugvordering kan worden afgezien. Verricht cliënt die inspanning niet, dan is niet te toetsen of kan worden afgezien van verdere terugvordering.
De periode van 10 jaar nakomen van de terugbetalingsverplichtingen kan niet worden berekend over de periode dat uitstel van betaling werd verleend omdat logischerwijs in die periode geen verplichting tot betaling was. Daarmee kan het voor komen dat een schuld langer dan 10 jaar openstaat. De nadruk ligt dus op het 10 jaar lang betalen. De omvang van de betaling is enkel relevant in relatie tot de draagkracht waaraan in die periode ook moet zijn voldaan.
Betaling van de volledige vordering op een zo kort mogelijke termijn is het uitgangspunt voor het vaststellen van de betalingsverplichtingen. Daarom is expliciet de mogelijkheid benoemd dat cliënt betaalt op eigen initiatief waaronder ook wordt verstaan de betaling volgend op het eerste terugvorderingsbesluit. Betalingen kunnen in zijn geheel of gedeeltelijk worden gedaan. Betaalt cliënt in de vorm zoals omschreven in het tweed lid dan wordt geen rekening gehouden met de draagkracht van cliënt. Zonder een verzoek tot het maken van een afspraak over de betalingen komt het college niet aan de beoordeling van de draagkracht toe. De betalingen worden ook niet gezien als een naar de toekomst toe te rekenen nakoming van termijnen.
Cliënten die gedurende de periode van invordering algemene bijstand ontvangen, betalen - bij uitblijven van betaling ineens – op basis van hun draagkracht volgens de regels van de beslagvrije voet. Het vermogen van cliënt moet worden aangewend voor aflossing van de vordering waarbij de draagkracht uit vermogen wordt bepaald volgens het derde lid van dit artikel.
Vermogen kan en moet worden ingezet om vorderingen van het college te voldoen. Is vermogen kort voor de vaststelling van de draagkracht aan andere, niet preferente schulden of informele schulden betaald dan kan geen gebruik worden gemaakt van de begunstigende voorwaarden voor invordering zoals benoemd in lid 4 en 5 van dit artikel. De draagkracht uit vermogen is bepaald op alle contanten en tegoeden boven het vrij te laten vermogen volgens de Participatiewet. Met deze vrijlating heeft cliënt de ruimte om reserve aan te houden om noodzakelijke uitgaven te kunnen doen. Voor de draagkrachtbeoordeling tellen alle middelen mee. Ook die middelen die op grond van paragraaf 3.4 van de Participatiewet worden vrijgelaten. Het gaat hier immers niet om vrijlatingen in relatie tot het recht op bijstand maar in relatie tot het vermogen te betalen. Dat betekent bijvoorbeeld dat ook de ontvangen toeslagen uit de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (AWIR) of eerder ontvangen schadevergoedingen, tegemoetkomingen of giften niet worden vrijgelaten. Alles wat contant of als tegoed kan worden aangewend door opnemen dan wel door afkoop moet worden aangewend.
Binnen de regels van de beslagvrije voet waaraan het college gebonden is via artikel 4:93 van de Awb bestaat de bevoegdheid om, binnen de discretie van titel 4.4. van de Awb, ten gunste van cliënt af te wijken met betrekking tot het vaststellen van de omvang van de maandelijkse termijnen van invordering. Hier wordt expliciet gekozen voor een afwijking in de situatie dat cliënt bij werkaanvaarding voor andere uitgaven komt te staan in combinatie met de wens van het college om perspectief te bieden bij werkaanvaarding en naleven van de regels. Door het meerdere dat kan worden afgelost slechts voor de helft aan te spreken delen we de verantwoordelijkheid met cliënt om recht te doen aan de terugvordering en toch de gelegenheid tot perspectiefverbetering te bieden. Hierbij wordt nogmaals benadrukt dat een betaling aan een niet of nog niet volledig inbare vordering, waaronder ook wordt verstaan het vroegtijdig afbetalen van vorderingen, de begunstigende voorwaarden voor de draagkracht in relatie tot arbeid zoals in lid 4 en 5 beschreven, tenietdoen.
Artikel 10 Betaalafspraak en uitstel van betaling
Alleen bij het volledig verstrekken inlichtingen kan een aanpassing plaatsvinden van de hoogte van de betalingsverplichting.
In dit lid is bepaald dat in afwijking van lid 1 op verzoek en in overleg met cliënt een betalingsregeling kan worden vastgesteld, zonder dat een onderzoek naar de draagkracht wordt verricht, als de vordering met de overeengekomen betalingsregeling binnen 18 maanden zal zijn voldaan.
Naar aanleiding van een heronderzoek naar de draagkracht van cliënt kan het college de hoogte van de betalingsverplichting wijzigen. Op basis van dit onderzoek kan de betalingsverplichting hoger of lager worden vastgesteld. Bij het bepalen van de betalingsverplichting wordt rekening gehouden met de regels van artikel 9.
De situatie van een voorbereiding op een schuldentraject spreekt voor zich. Een professioneel schuldhulpverlener meldt zich met of in naam van cliënt, gedurende de voorbereiding verlenen we uitstel van betaling. Hierbij wordt wel geverifieerd of de overige schuldeisers ook hun medewerking verlenen. Is daar voor het overgrote deel sprake van dan is er reden om het uitstel te verlenen. In het geval dat de medewerking van meer dan één schuldeiser ontbreekt dan moet het uitstel op basis van de individuele omstandigheden worden beoordeeld waarbij een beperking in tijd van het uitstel tot de opties behoort zoals in lid 6 omschreven.
In dit lid wordt toegelicht dat de periode van afbetaling niet doorloopt. Hiermee wordt voorkomen dat de vereiste periode en duur van afbetaling om tot afzien van verdere invordering over te gaan, wordt verkleind.
Uitstel van betaling omdat er een gewijzigde situatie is, moet in beginsel laagdrempelig zijn en functioneel. Vraagt een cliënt om uitstel van betaling omdat er een wijziging in de financiële situatie is, dan kiezen we er uitdrukkelijk voor niet het risico te lopen dat cliënt door de duur van een onderzoek dieper in de problemen komt. Daarom is ervoor gekozen altijd te beginnen met een uitstel van 3 maanden zodat er tijd is om een nieuw bedrag vast te stellen op basis van een feitelijk onderzoek. Hiermee voorkomen we dat de onzekere situatie over de aanpassing voor cliënt te zeer belastend is. Om te voorkomen dat de mogelijkheid van de 3 maanden als oplossing wordt ingezet in plaats van als ruimte om onderzoek te kunnen doen is de begrenzing van het zevende lid opgenomen. Binnen 6 maanden opnieuw vragen betekent dat de cliënt meteen concreet moet maken wat er is gewijzigd of met hulp van een schuldhulpverlener komen. Het onderzoek kan in deze omstandigheden dan ook sneller plaatsvinden waardoor bij een herhaald verzoek niet meteen 3 maanden uitstel hoeft te worden opgenomen.
§ 3.1 Terugvordering IOAW/IOAZ
Anders dan bij de terugvordering waarbij de ‘inlichtingenplicht-uitkering’ is geschonden is geen dringende redenen bepaling opgenomen om van terugvordering geheel of gedeeltelijk af te zien. De terugvordering zonder de schending van die inlichtingenplicht is een kan-bepaling, daarmee hebben we ruimte om een afweging te maken op basis van bijzondere omstandigheden. Als cliënt deze bijzondere omstandigheden aanvoert wordt om die reden ook hier getoetst of dringende redenen zich voordoen.
Het ontbreken van bewijsstukken waardoor bij benadering moet worden bepaald wat ten onrechte is verstrekt is in dit onderdeel nadrukkelijk niet het gevolg van een schending van de inlichtingenplicht uitkering. Het ontbreken van de bewijsstukken is het gevolg van bewijsnood die cliënt niet had kunnen voorzien of voorkomen omdat dit buiten het eigen handelingsperspectief viel. Het aangaan van situaties waarbij vooraf duidelijk is dat dit bewijsnood op zal leveren, zoals bijvoorbeeld werken tegen contante betaling of het aangaan van onderhandse overeenkomsten met derden niet zijnde een officiële instantie of bedrijf waardoor verificatie en validatie niet mogelijk is, valt niet onder bewijsnood die cliënt niet had kunnen voorzien.
Hier is aansluiting gezocht bij de toepassingspraktijk die ook reeds uit jurisprudentie volgt. Dit betekent onder meer dat we niet meer terugvorderen als bekende gegevens tijdig zijn gemeld door cliënt en tussen volledige melding gegevens en het besluit tot terugvordering meer dan zes maanden zijn verstreken. Als de melding van de gegevens tot nader onderzoek leidt dan geldt de periode van zes maanden uitdrukkelijk pas nadat de laatste gegevens in dit onderzoek die zijn opgevraagd, volledig en correct zijn aangeleverd door cliënt.
Artikel 12 Afzien van verdere terugvordering
Afzien van verdere terugvordering is mogelijk wanneer cliënt drie jaren de betalingsverplichtingen is nagekomen. Onder dit nakomen wordt verstaan dat alle termijnen over een periode van 36 maanden zijn betaald. Onderbrekingen van de betalingen door uitstel van betaling of door het niet voldoen en later wederom hervatten van de betaling tellen voor deze periode expliciet niet mee. Om na afloop van de termijn van anderhalf jaar zijnde 18 maanden in aanmerking te komen voor het afzien van verdere terugvordering mag er in de 18 maanden van betaling geen aanspraak op uitkering zijn geweest door cliënt omdat deze voldoende inkomsten zelf had verworven in die periode. De 18 maanden van betalen hoeven niet onafgebroken zich te hebben voorgedaan, als het totaal van de periode waarin wordt gewerkt zonder beroep op uitkering maar uitkomt op 18 volledige kalendermaanden.
Betaling van de volledige vordering op een zo kort mogelijke termijn is het uitgangspunt voor het vaststellen van de betalingsverplichtingen. Daarom is expliciet de mogelijkheid benoemd dat cliënt betaalt op eigen initiatief waaronder ook wordt verstaan de betaling volgend op het eerste terugvorderingsbesluit. Betalingen kunnen in zijn geheel of gedeeltelijk worden gedaan. Betaalt cliënt in de vorm zoals omschreven in het tweede lid wordt geen rekening gehouden met de draagkracht van cliënt. Zonder een verzoek tot het maken van een afspraak over de betalingen komt het college niet toe aan de beoordeling van de draagkracht. De betalingen worden ook niet gezien als een naar de toekomst toe te rekenen nakoming van termijnen.
Cliënten die gedurende de periode van invordering een uitkering ontvangen, betalen - bij uitblijven van betaling ineens – op basis van hun draagkracht volgens de regels van de beslagvrije voet. Het vermogen van cliënt moet worden aangewend voor aflossing van de vordering waarbij de draagkracht uit vermogen wordt bepaald volgens het derde lid van dit artikel.
Vermogen kan en moet worden ingezet om vorderingen van het college te voldoen. Wordt vermogen kort voor de vaststelling van de draagkracht uit het vermogen aan andere, niet preferente schulden of informele schulden betaald dan kan geen gebruik worden gemaakt van de begunstigende voorwaarden voor invordering zoals benoemd in lid 4 en 5 van dit artikel. De draagkracht uit vermogen is bepaald op alle contanten en tegoeden boven het vrij te laten vermogen volgens de Participatiewet. Met deze vrijlating heeft cliënt de ruimte om reserve aan te houden om noodzakelijke uitgaven te kunnen doen. Voor de draagkrachtbeoordeling tellen alle middelen mee. Ook die middelen die op grond van paragraaf 3.4 van de Participatiewet worden vrijgelaten. Het gaat hier immers niet om vrijlatingen in relatie tot het recht op bijstand maar in relatie tot het vermogen te betalen. Dat betekent bijvoorbeeld dat ook de ontvangen toeslagen uit de AWIR of eerder ontvangen schadevergoedingen, tegemoetkomingen of giften niet worden vrijgelaten. Alles wat contant of als tegoed kan worden aangewend door opnemen dan wel door afkoop moet worden aangewend.
Binnen de regels van de beslagvrije voet waaraan het college gebonden is via artikel 4:93 van de Awb bestaat de bevoegdheid om, binnen de discretie van titel 4.4. van de Awb, ten gunste van cliënt af te wijken met betrekking tot het vaststellen van de omvang van de maandelijkse termijnen van invordering. Hier wordt expliciet gekozen voor een afwijking die is afgestemd op de situatie dat cliënt bij werkaanvaarding voor andere uitgaven komt te staan in combinatie met de wens van het college om perspectief te bieden bij werkaanvaarding en naleven van de regels. Door het meerdere dat kan worden afgelost slechts voor de helft aan te spreken delen we de verantwoordelijkheid met cliënt om recht te doen aan de terugvordering en toch de gelegenheid tot perspectiefverbetering te bieden. Hierbij is nogmaals benadrukt dat een betaling aan een niet of nog niet volledig inbare vordering, waaronder ook wordt verstaan het vroegtijdig afbetalen van vorderingen, de begunstigende voorwaarden voor de draagkracht in relatie tot arbeid zoals in lid 4 en 5 beschreven, tenietdoen.
Artikel 14 Betaalafspraak en uitstel van betaling
Alleen bij het volledig verstrekken van inlichtingen over de invordering kan een aanpassing plaatsvinden van de hoogte van de betalingsverplichting.
In dit lid is bepaald dat in afwijking van lid 1 op verzoek en in overleg met cliënt een betalingsregeling kan worden vastgesteld, zonder dat een onderzoek naar de draagkracht wordt verricht, als de vordering met de overeengekomen betalingsregeling binnen 18 maanden zal zijn voldaan.
Naar aanleiding van een heronderzoek naar de draagkracht van cliënt kan het college de hoogte van de betalingsverplichting wijzigen. Op basis van dit onderzoek kan de betalingsverplichting hoger of lager worden vastgesteld. Bij het bepalen van de betalingsverplichting wordt rekening gehouden met de regels van artikel 13.
De situatie dat sprake is van een voorbereiding op een schuldentraject spreekt voor zich. Een professioneel schuldhulpverlener meldt zich met of in naam van cliënt, gedurende de voorbereiding verlenen we uitstel van betaling. Hierbij wordt wel geverifieerd of de overige schuldeisers ook hun medewerking verlenen. Is daar voor het overgrote deel sprake van dan is er reden om het uitstel te verlenen. In het geval dat de medewerking van meer dan één schuldeiser ontbreekt dan moet het uitstel op basis van de individuele omstandigheden worden beoordeeld waarbij een beperking in tijd van het uitstel tot de opties behoort zoals in lid 6 omschreven.
In dit lid wordt toegelicht dat de periode van afbetaling niet doorloopt. Hiermee wordt voorkomen dat de vereiste periode en duur van afbetaling om tot afzien van verdere invordering over te gaan, wordt verkleind.
Uitstel van betaling omdat er een gewijzigde situatie is, moet in beginsel laagdrempelig zijn en functioneel. Vraagt een cliënt om uitstel van betaling omdat er een wijziging in de financiële situatie is, dan kiezen we er uitdrukkelijk voor niet het risico te lopen dat cliënt door de duur van een onderzoek dieper in de problemen komt. Daarom is ervoor gekozen altijd te beginnen met een uitstel van 3 maanden zodat er tijd is om een nieuw bedrag vast te stellen op basis van een feitelijk onderzoek. Hiermee voorkomen we dat de onzekere situatie over de aanpassing voor cliënt te zeer belastend is. Om te voorkomen dat de mogelijkheid van de 3 maanden als oplossing wordt ingezet in plaats van als ruimte om onderzoek te kunnen doen is de begrenzing van het zevende lid opgenomen. Binnen 6 maanden opnieuw vragen betekent dat de cliënt meteen concreet moet maken wat er is gewijzigd of met hulp van een schuldhulpverlener komen. Het onderzoek kan in deze omstandigheden dan ook sneller plaatsvinden waardoor bij een herhaald verzoek niet meteen 3 maanden uitstel hoeft te worden opgenomen.
§ 3.2 Terugvordering IOAW/IOAZ bij schending inlichtingenplicht
Artikel 15 Terugvordering inlichtingenplicht
Dit artikel bevestigt de toepassing van de wettelijke plicht tot terugvorderen bij een schending van de inlichtingenplicht. In afwijking van de toepassing bij de algemene bijstand is geen jurisprudentie voorhanden die richting geeft aan wat te doen bij onvolledigheid van gegevens. Naar wat het college aanneemt is een vaststelling van inkomsten zoals mede verwoord in artikel 4:2 van het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten, niet heel anders te duiden. Het schattenderwijs vaststellen van het inkomen uit arbeid of uit onderneming op basis van verifieerbare bronnen gaat voor een volledige intrekking wanneer cliënt de bewijsnood niet kan oplossen.
Er bestaat geen verrekeningsbevoegdheid bij een gebonden bevoegdheid tot terugvorderen, dat wil zeggen bij schending inlichtingenplicht. Dit leidt niet tot nadelige effecten voor een cliënt ten opzichte van de verrekening in relatie tot de invordering. Het enige verschil met verrekenen en terugvorderen is de invorderingstitel.
Dit onderdeel ziet op de mogelijkheid om bij het primaire besluit tot terugvordering op grond van dringende redenen van terugvordering af te zien. Dit is een andere beoordeling dan die van het afzien van verdere terugvordering als het invorderingsproces al enige tijd loopt. Het gaat dus vooral om het moment van beoordelen, bij het terugvorderingsbesluit op zichzelf. Om te kunnen beoordelen of sprake is van dringende redenen moeten alle feiten kunnen worden achterhaald om tot een volledig beeld te komen, om die reden kan de beoordeling niet plaatsvinden als nog steeds sprake is van het voortduren van de schending van de inlichtingenplicht die tot de te beoordelen terugvordering heeft geleid.
Dringende redenen doen zich op basis van individuele bijzondere omstandigheden die leiden tot onaanvaardbare gevolgen van financiële en/of sociale aard. Er moet een acute noodsituatie ontstaan uit de geconstateerde bijzondere omstandigheden die niet kan worden opgevangen door cliënt, ook niet door middel van ondersteuning. Enkel een schuldensituatie leidt niet tot dringende redenen om van terugvordering af te zien.
Artikel 16 Afzien van verdere terugvordering
Om te kunnen beoordelen of sprake is van het al dan niet geheel of gedeeltelijk na kunnen komen van terugbetalingsverplichtingen moet sprake zijn van een volledig en verifieerbaar beeld van de financiële situatie van cliënt. Zonder deze gegevens kan geen vaststelling plaatsvinden. Hierbij wordt aandacht gevraagd voor de uitzonderingen zoals in de wet bepaald. In artikel 25 lid 6 onder c en d van de IOAW/IOAZ is opgenomen dat bij betaling van 50% ineens van de restsom of een volledig ontbrekende betaling over een periode van 10 jaar waarbij uit verificatie blijkt dat er ook geen betaling valt te verwachten, van verdere terugvordering wordt afgezien. Dit laatste betekent dat de schuld dan feitelijk wordt kwijtgescholden. Op deze twee bepalingen is de toetsingsvoorwaarde van nakomen van de inlichtingenplicht terugvordering niet toe te passen. Het college hecht grote waarde aan het geven van inlichtingen om te kunnen beoordelen of van verdere terugvordering kan worden afgezien. Verricht cliënt die inspanning niet dan is niet te toetsen of kan worden afgezien van verdere terugvordering.
De periode van 10 jaar nakomen van de terugbetalingsverplichtingen kan niet worden berekend over de periode dat uitstel van betaling werd verleend omdat logischerwijs in die periode geen verplichting tot betaling was. Daarmee kan het voor komen dat een schuld langer dan 10 jaar openstaat. De nadruk ligt dus op het 10 jaar lang betalen. De omvang van de betaling is enkel relevant in relatie tot de draagkracht waaraan in die periode ook moet zijn voldaan.
Betaling van de volledige vordering op een zo kort mogelijke termijn is het uitgangspunt voor het vaststellen van de betalingsverplichtingen. Daarom is expliciet de mogelijkheid benoemd dat cliënt betaalt op eigen initiatief waaronder ook wordt verstaan de betaling volgend op het eerste terugvorderingsbesluit. Betalingen kunnen in zijn geheel of gedeeltelijk worden gedaan. Betaalt cliënt in de vorm zoals omschreven in het tweede lid wordt geen rekening gehouden met de draagkracht van cliënt. Zonder een verzoek tot het maken van een afspraak over de betalingen komt het college niet aan de beoordeling van de draagkracht toe. De betalingen worden ook niet gezien als een naar de toekomst toe te rekenen nakoming van termijnen.
Cliënten die gedurende de periode van invordering een uitkering ontvangen, betalen - bij uitblijven van betaling ineens – op basis van hun draagkracht volgens de regels van de beslagvrije voet. Het vermogen van cliënt moet worden aangewend voor aflossing van de vordering waarbij de draagkracht uit vermogen wordt bepaald volgens het derde lid van dit artikel.
Vermogen kan en moet worden ingezet om vorderingen van het college te voldoen. Wordt vermogen kort voor de vaststelling van de draagkracht uit het vermogen aan andere, niet preferente schulden of informele schulden betaald dan kan geen gebruik worden gemaakt van de begunstigende voorwaarden voor invordering zoals benoemd in lid 4 en 5 van dit artikel. De draagkracht uit vermogen is bepaald op alle contanten en tegoeden boven het vrij te laten vermogen volgens de Participatiewet. Met deze vrijlating heeft cliënt de ruimte om reserve aan te houden om noodzakelijke uitgaven te kunnen doen. Voor de draagkrachtbeoordeling tellen alle middelen mee. Ook die middelen die op grond van paragraaf 3.4 van de Participatiewet worden vrijgelaten. Het gaat hier immers niet om vrijlatingen in relatie tot het recht op bijstand maar in relatie tot het vermogen te betalen. Dat betekent bijvoorbeeld dat ook de ontvangen toeslagen uit de AWIR of eerder ontvangen schadevergoedingen, tegemoetkomingen of giften niet worden vrijgelaten. Alles wat contant of als tegoed kan worden aangewend door opnemen dan wel door afkoop moet worden aangewend.
Binnen de regels van de beslagvrije voet waaraan het college gebonden is via artikel 4:93 van de Awb bestaat de bevoegdheid om, binnen de discretie van titel 4.4. van de Awb, ten gunste van cliënt af te wijken met betrekking tot het vaststellen van de omvang van de maandelijkse termijnen van invordering. Hier wordt expliciet gekozen voor een afwijking die is afgestemd op de situatie dat cliënt bij werkaanvaarding voor andere uitgaven komt te staan in combinatie met de wens van het college om perspectief te bieden bij werkaanvaarding en naleven van de regels. Door het meerdere dat kan worden afgelost slechts voor de helft aan te spreken delen we de verantwoordelijkheid met cliënt om recht te doen aan de terugvordering en toch de gelegenheid tot perspectiefverbetering te bieden. Hierbij wordt nogmaals benadrukt dat een betaling aan een niet of nog niet volledig inbare vordering, waaronder ook wordt verstaan het vroegtijdig afbetalen van vorderingen, de begunstigende voorwaarden voor de draagkracht in relatie tot arbeid zoals in lid 4 en 5 beschreven, teniet doen.
Artikel 18 Betaalafspraak en uitstel van betaling
Alleen bij het volledig verstrekken inlichtingen kan een aanpassing plaatsvinden van de hoogte van de betalingsverplichting.
In dit lid is bepaald dat in afwijking van lid 1 op verzoek en in overleg met cliënt een betalingsregeling kan worden vastgesteld, zonder dat een onderzoek naar de draagkracht wordt verricht, als de vordering met de overeengekomen betalingsregeling binnen 18 maanden zal zijn voldaan.
Naar aanleiding van een heronderzoek naar de draagkracht van cliënt kan het college de hoogte van de betalingsverplichting wijzigen. Op basis van dit onderzoek kan de betalingsverplichting hoger of lager worden vastgesteld. Bij het bepalen van de betalingsverplichting wordt rekening gehouden met de regels van artikel 17.
De situatie dat sprake is van een voorbereiding op een schuldentraject spreekt voor zich. Een professioneel schuldhulpverlener meldt zich met of in naam van cliënt, gedurende de voorbereiding verlenen we uitstel van betaling. Hierbij wordt wel geverifieerd of de overige schuldeisers ook hun medewerking verlenen. Is daar voor het overgrote deel sprake van dan is er reden om het uitstel te verlenen. In het geval dat de medewerking van meer dan één schuldeiser ontbreekt dan moet het uitstel op basis van de individuele omstandigheden worden beoordeeld waarbij een beperking in tijd van het uitstel tot de opties behoort zoals in lid 6 omschreven.
In dit lid wordt toegelicht dat de periode van afbetaling niet doorloopt. Hiermee wordt voorkomen dat de vereiste periode en duur van afbetaling om tot afzien van verdere invordering over te gaan, wordt verkleind.
Uitstel van betaling omdat er een gewijzigde situatie is, moet in beginsel laagdrempelig zijn en functioneel. Vraagt een cliënt om uitstel van betaling omdat er een wijziging in de financiële situatie is, dan kiezen we er uitdrukkelijk voor niet het risico te lopen dat cliënt door de duur van een onderzoek dieper in de problemen komt. Daarom is ervoor gekozen altijd te beginnen met een uitstel van 3 maanden zodat er tijd is om een nieuw bedrag vast te stellen op basis van een feitelijk onderzoek. Hiermee voorkomen we dat de onzekere situatie over de aanpassing voor cliënt te zeer belastend is. Om te voorkomen dat de mogelijkheid van de 3 maanden als oplossing wordt ingezet in plaats van als ruimte om onderzoek te kunnen doen is de begrenzing van het zevende lid opgenomen. Binnen 6 maanden opnieuw vragen betekent dat de cliënt meteen concreet moet maken wat er is gewijzigd of met hulp van een schuldhulpverlener komen. Het onderzoek kan in deze omstandigheden dan ook sneller plaatsvinden waardoor bij een herhaald verzoek niet meteen 3 maanden uitstel hoeft te worden opgenomen.
Artikel 20 Terugvorderen bij betalingsonmacht
Het uitstel van betaling dat kan worden verleend bedraagt primair een jaar en ten hoogste drie jaren waarvoor per jaar de verlenging moet worden beoordeeld. Dit uitstel hoeft niet een aaneengesloten periode te zijn. Is op basis van de feiten en omstandigheden op voorhand duidelijk dat de betalingsverplichtingen niet kunnen worden nagekomen dan wordt de terugvordering direct gedaan. Om tot de conclusie van duurzaam onvermogen tot betalen te komen kunnen verschillende omstandigheden spelen. Een schuldenregeling is een dergelijk voorbeeld maar ook bijvoorbeeld wanneer duidelijk is dat de voortzetting van het bedrijf en andere arbeid niet te verwachten is en/of daarmee onvoldoende inkomsten kunnen worden gerealiseerd om de verplichtingen na te komen. Het Bbz2004 wordt hierin gevolgd.
Artikel 23 Bijzondere omstandigheden
Bij afzien van verhaal wordt in overleg met cliënt worden beoordeeld of het instellen van een alimentatievordering op eigen initiatief een mogelijkheid is. Het instellen van een vordering met afscherming van de gegevens is in sommige gevallen een optie. Met deze optie kiest cliënt voor een kans om na de bijstand een zelfstandige aanspraak op een inkomensdeel te hebben.