Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Albrandswaard

Bodemkwaliteitskaart landbodem gemeente Albrandswaard Actualisatie 2023

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieAlbrandswaard
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBodemkwaliteitskaart landbodem gemeente Albrandswaard Actualisatie 2023
CiteertitelBodemkwaliteitskaart landbodem gemeente Albrandswaard Actualisatie 2023
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmilieu
Eigen onderwerp
Externe bijlagenBijlage 1 Bijlage 2 Bijlage 3 Bijlage 4 Bijlage 5 Bijlage 6 Bijlage 8A Bijlage 8B Bijlage 8C Bijlage 8D Bijlage 8E Bijlage 8F Bijlage 8G Bijlage 8H Bijlage 9A Bijlage 9B Bijlage 10A Bijlage 10B Bijlage 11 Bijlage 12A Bijlage 12B Bijlage 13 Bijlage 14 Bijlage 15A Bijlage 15B Bijlage 16 Bijlage 17

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

20-01-2024nieuwe regeling

19-12-2023

gmb-2024-33791

799406

Tekst van de regeling

Intitulé

Bodemkwaliteitskaart landbodem gemeente Albrandswaard Actualisatie 2023

 

1 INLEIDING

1.1 Aanleiding en doel

Op 15 januari 2019 heeft het college van b&w een bodemkwaliteitskaart van de landbodem van de gemeente Albrandswaard vastgesteld (lit. 1). Deze bodemkwaliteitskaart was opgesteld met als doel om - grondverzet binnen de gemeente te vergemakkelijken. In 2020 is een afzonderlijke bodemkwaliteitskaart gemaakt en vastgesteld voor de stofgroep PFAS (lit. 2).

 

In een bodemkwaliteitskaart wordt een bodembeheergebied ingedeeld in één of meer zones met een vergelijkbare milieuhygiënische bodemkwaliteit. Het gaat hierbij om de ‘gemiddelde’ kwaliteit van deze gebieden, afgezien van lokale verontreinigingen veroorzaakt door puntbronnen.

 

Met een bodemkwaliteitskaart is bij grondverzet minder onderzoek nodig en hoeft men minder vaak partijen grond te keuren. In plaats daarvan kan de bodemkwaliteitskaart worden gebruikt als bewijsmiddel (milieu-hygiënische verklaring) voor de kwaliteit van de grond.

 

Voor u ligt de in 2023 geactualiseerde bodemkwaliteitskaart van de landbodem van de gemeente Albrandswaard. Daarbij is tevens de bodemkwaliteitskaart voor PFAS geïntegreerd in voorliggend rapport.

 

Tezamen met de bodemfunctiekaart bepaalt de bodemkwaliteitskaart welke normen volgens algemene, landelijke regels gelden voor het toepassen van grond en baggerspecie op de landbodem. Verder volgt daaruit binnen en tussen welke zones – onder voorwaarden – vrij grondverzet mogelijk is.

 

In de afgelopen jaren heeft de gemeente Albrandswaard het landelijke, generieke beleidskader gevolgd en geen lokaal beleid vastgesteld voor het toepassen van grond en baggerspecie. Wel is voor PFAS in de bodemkwalititeitskaart uit 2020 vastgelegd welke toepassingsnormen in verschillende situaties gelden, omdat dit voor PFAS nog niet in landelijke regelgeving is vastgelegd. Daarbij is de gemeente Albrands-waard destijds gelijk opgetrokken met de gemeenten Barendrecht en Ridderkerk.

 

1.2 Wettelijk kader

Besluit bodemkwaliteit en Regeling bodemkwaliteit

 

Het Besluit bodemkwaliteit (lit. 3) en de bijbehorende Regeling bodemkwaliteit (lit. 4) zijn in 2008 in werking getreden. Deze vormen (tot het in werking treden van de Omgevingswet) het wettelijke kader voor hergebruik van bouwstoffen, grond en baggerspecie.

 

In het Besluit bodemkwaliteit zijn generieke regels opgenomen, waarbij de normen voor het toepassen van grond en bagger afhankelijk zijn van zowel de kwaliteit als de functie van de ontvangende bodem. De normering en klasse-indeling volgens het Besluit bodemkwaliteit worden toegelicht in hoofdstuk 2.

 

Het Besluit bodemkwaliteit bevat de mogelijkheid om op grond van de lokale situatie gebiedsspecifiek beleid vast te stellen. Ook dit wordt verder toegelicht in hoofdstuk 2.

 

Voorliggende bodemkwaliteitskaart is opgesteld en vastgesteld onder het recht van het Besluit bodemkwaliteit en de Regeling bodemkwaliteit uit 2008 (net als de voorgaande bodemkwaliteitskaart uit 2018). Op grond van overgangsrecht blijft de bodemkwaliteitskaart geldig bij het in werking treden van de Omgevingswet.

 

Richtlijn bodemkwaliteitskaarten

 

Bodemkwaliteitskaarten dienen te worden opgesteld conform de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten (lit. 5) en bijlage M van de Regeling bodemkwaliteit uit 2008.

 

Bijlage M van de Regeling bodemkwaliteit vormt vooral een samenvatting van hetgeen uitgebreider is beschreven in de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten. Bijlage M bevat voor het opstellen van de kaart geen aanvullende voorschriften die niet zijn opgenomen in de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten.

 

De Richtlijn bodemkwaliteitskaarten beschrijft het opstellen van een bodemkwaliteitskaart aan de hand van acht procesmatige stappen:

  • 1.

    definitiefase, programma van eisen

  • 2.

    identificatie van onderscheidende kenmerken

  • 3.

    voorbewerken beschikbare informatie

  • 4.

    indelen beheergebied in deelgebieden

  • 5.

    evaluatie gebiedsindeling op basis van beschikbare informatie

  • 6.

    verzamelen van aanvullende informatie

  • 7.

    karakteriseren van de bodemkwaliteit per bodemkwaliteitszone

  • 8.

    resultaten weergeven in (water)bodemkwaliteitskaart

Over de status van deze acht stappen schrijft de Richtlijn, dat het in de praktijk niet noodzakelijk is om het stappenplan één op één te volgen maar dat het wel noodzakelijk is dat de elementen hiervan terugkomen in de eigen werkwijze.

 

In de Regeling bodemkwaliteit uit 2008 is vastgelegd, dat in een bodemkwaliteitskaart tenminste de stoffen worden opgenomen uit het standaardpakket uit de NEN5740 (lit. 6).

 

De algemene werkwijze bij het opstellen van een bodemkwaliteitskaart komt op het volgende neer:

 

In een bodemkwaliteitskaart wordt een gebied ingedeeld in één of meer zones met een milieu-hygiënisch vergelijkbare algemene bodemkwaliteit. Gebieden met eenzelfde historie hebben in het algemeen een vergelijkbare diffuse bodemkwaliteit. Dit betekent dat de indeling in zones gebeurt op basis van algemene historische gegevens (onderscheidende kenmerken) zoals bodemopbouw, (voormalig) landgebruik en ouderdom van woonwijken en bedrijfsterreinen.

 

Allereerst worden de belangrijkste historische gegevens zoals ouderdom van woonwijken en de eventuele aanwezigheid van ophooglagen in kaart gebracht.

 

Vervolgens worden de analyseresultaten van binnen de zones uitgevoerde bodemonderzoeken geanalyseerd. Per zone worden verschillende statistische kengetallen berekend voor verschillende stoffen. Op basis van deze berekeningen en het ruimtelijke patroon van de waarnemingen wordt de zone-indeling getoetst en zo nodig bijgesteld. Er wordt gekeken welke analyseresultaten niet representatief zijn voor de algemene zonekwaliteit, zodat deze gegevens als uitbijters buiten de dataset van de zoneringsberekeningen worden gelaten. De uiteindelijke indeling in zones is dus een combinatie van historische informatie en statistische bewerkingen.

 

Volgens de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten worden de zones geclassificeerd op basis van het rekenkundig gemiddelde.

 

1.3 Relatie met Omgevingswet

Het omgevingsrecht in Nederland wordt ingrijpend herzien. Diverse sectorale wet- en regelgeving over de leefomgeving wordt samengebracht in de Omgevingswet met vier bijbehorende AmvB’s en één Ministeriële regeling. De huidige Wet bodembescherming verdwijnt en wordt in beknoptere vorm opgenomen in de Omgevingswet.

 

Onder de Omgevingswet wordt alle gemeentelijke regelgeving voor de fysieke leefomgeving samengevoegd in één omgevingsplan. Er bestaan op termijn – na een overgangsperiode – dus geen afzonderlijke bestemmingsplannen, nota’s bodembeheer e.d. meer.

 

Het in werking treden van de Omgevingswet is enkele malen uitgesteld. Na instemming van de Eerste en Tweede Kamer is maart 2023 het Koninkljik Besluit (KB) ondertekend dat de Omgevingswet op 1 januari 2024 in werking treedt.

 

Aanvullingsspoor bodem

 

De onderwerpen bodem, natuur, geluid en grondeigendom waren nog niet meegenomen in het oorspronkelijke wetsvoorstel van de Omgevingswet dat door het parlement is aangenomen op 1 juli 2015 (Tweede Kamer) respectievelijk 22 maart 2016 (Eerste Kamer). Deze vier onderwerpen zijn opgenomen in vier Aanvullingswetten die vervolgens ook zijn aangenomen door de Tweede en Eerste Kamer. Onder deze Aanvullingswetten hangen Aanvullingsbesluiten en Aanvullingsregelingen, waaronder het Aanvullingsbesluit bodem en de Aanvullingsregeling bodem.

 

Het Aanvullingsbesluit bodem is op 25 februari 2021 bekendgemaakt in het Staatsblad (lit. 7).

 

Onder de Omgevingswet wordt de Regeling bodemkwaliteit vervangen door de nieuwe Regeling bodemkwaliteit 2022 (Rbk 2022) die op 19 januari 2023 bekendgemaakt is in de Staatscourant (lit. 8).

Tenzij anders vermeld wordt in dit rapport met ‘Regeling bodemkwaliteit’ steeds gedoeld op de Regeling bodemkwaliteit die in 2007 bekendgemaakt is en in 2008 in werking getreden is.

 

Vrijwel alles wat nu volgens het Besluit bodemkwaliteit als gebiedsspecifiek beleid kan worden vastgesteld, is straks onder de Omgevingswet ook mogelijk in de vorm van maatwerkregels in het omgevingsplan.

 

In de Regeling bodemkwaliteit 2022 zijn geen vereisten meer opgenomen over hoe een bodem-kwaliteitskaart wordt opgesteld en wordt dus niet meer verwezen naar de Richtlijn bodemkwaliteits-kaarten. Dit vanuit de filosofie van de Omgevingswet dat decentrale overheden goed in staat zijn om aan hun verantwoordelijk-heden de juiste vorm en inhoud te geven. Gedetailleerde instructies hoe andere overheden taken of bevoegdheden moeten uitoefenen zijn daarom in de nieuwe Regeling bodemkwaliteit geschrapt.

 

Actualisatie: onder het ‘oude’ recht (en valt daarna onder overgangsrecht)

 

Voorliggende actualisatie van de bodemkwaliteitskaart vindt nog plaats onder het ‘oude’ recht van het Besluit bodemkwaliteit.

 

Bij het in werking treden van de Omgevingswet vallen de bodemfunctiekaart, de verschillende bodemkwaliteitskaarten en gebiedsspecifiek beleid uit een nota bodembeheer onder het overgangsrecht. De bodemfunctiekaart en eventueel gebiedsspecifiek beleid worden daarmee automatisch onderdeel van het tijdelijk deel van het omgevingsplan. Gemeenten hebben tot 1 januari 2032 de tijd om alles uit het tijdelijk deel van het omgevingsplan over te zetten naar het nieuwe deel van het omgevingsplan.

 

In dit rapport is aangesloten op de toekomstige terminologie onder de Omgevingswet:

  • -

    bodemkwaliteitsklasse Landbouw/natuur (in plaats van Achtergrondwaarde)

  • -

    bodemfunctieklasse Landbouw/natuur (het huidige Besluit bodemkwaliteit benoemt strikt genomen alleen de bodemfunctieklassen Wonen en Industrie)

1.4 Bestuurlijke vaststelling en geldigheid

Het vaststellen van een bodemkwaliteitskaart met regels voor grondverzet volgens het generieke beleid is een bevoegdheid van het College van Burgemeester en Wethouders.

 

Het vaststellen van gebiedsspecifiek beleid is een bevoegdheid van de gemeenteraad, waarvoor een openbare voorbereidingsprocedure conform afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht wordt gevolgd. Hetzelfde geldt onder de Omgevingswet voor het vastleggen van maatwerkregels in het omgevingsplan.

 

Zoals hiervoor al vermeld vallen bij het in werking treden van de Omgevingswet de verschillende bodemkwaliteitskaarten, de bodemfunctiekaart en eventueel gebiedsspecifiek beleid uit een nota bodembeheer onder het overgangsrecht.

 

Per 1 januari 2016 is de Regeling bodemkwaliteit gewijzigd. Bij deze wijziging is expliciet in de Regeling bodemkwaliteit opgenomen, dat een bodemkwaliteitskaart een geldigheidsduur heeft van maximaal 5 jaar. De geldigheidsduur kan worden verlengd.

Onder de Omgevingswet is in de Regeling bodemkwaliteit 2022 geen geldigheidstermijn voor bodem-kwaliteitskaarten meer opgenomen.

 

Begrenzing bodembeheergebied

 

Deze bodemkwaliteitskaart heeft alleen betrekking op de landbodem waarvoor de gemeente Albrandswaard het bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit.

 

Op grond van artikel 3 van het (oude) Besluit bodemkwaliteit is voor toepassingen van grond en bagger in oppervlaktewaterlichamen de beheerder het bevoegd gezag. De Waterregeling (lit. 9) bevat kaarten met de begrenzing van de gebieden waar Rijkswaterstaat vergunningverlener is in het kader van de Waterwet en in het verlengde daarvan het bevoegd gezag is voor het Besluit bodemkwaliteit. Onder de Omgevingswet is deze begrenzing opgenomen in de Omgevingsregeling.

 

Bijlage 1 bevat de begrenzing van het bodembeheergebied waarvoor de gemeente Albrandswaard het bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit, gebaseerd op de kaartbijlagen van de Waterregeling.

 

Concreet betekent dit dat de buitendijkse gebieden langs de Oude Maas volgens de Waterregeling niet onder het bevoegd gezag van de gemeente vallen. De opgehoogde gebieden langs de Oude Maas vallen gedeeltelijk wel onder het bevoegd gezag van de gemeente. De opgehoogde Johannapolder valt formeel volgens de Waterregeling onder het bevoegd gezag van Rijkswaterstaat, maar de beschikbare gegevens van de Johannapolder zijn wel opgenomen in voorliggende bodemkwaliteitskaart.

 

Voor de waterbodems op IJsselmonde heeft Waterschap Hollandse Delta een waterbodemkwaliteitskaart op laten stellen (lit. 10).

2 NORMERING EN KLASSE-INDELING VOLGENS BESLUIT BODEMKWALITEIT

2.1 Introductie

Het Besluit bodemkwaliteit kent afzonderlijke normen voor toepassingen van grond en bagger op de landbodem en toepassingen in oppervlaktewater. De verschillende normen per stof zijn opgenomen in Bijlage B van de Regeling bodemkwaliteit. Voor deze bodemkwaliteitskaart zijn alleen de normen voor het toepassen van grond op de landbodem van belang. Deze worden toegelicht in paragraaf 2.2.

 

Het Besluit bodemkwaliteit maakt voor het hergebruiksbeleid onderscheid tussen:

  • -

    Generiek beleid;

  • -

    Gebiedsspecifiek beleid

Dit onderscheid wordt toegelicht in paragraaf 2.3.

 

2.2 Normen voor het toepassen van grond op de landbodem

In de Regeling bodemkwaliteit zijn de landelijke Achtergrondwaarden vastgelegd. Deze gelden als toetsingskader om te bepalen of grond “schoon” is. Wettelijk gezien mogen geen strengere normen worden gesteld dan de Achtergrondwaarden.

 

Het Besluit bodemkwaliteit relateert het beleid voor het toepassen van grond en bagger aan zowel de functie als de kwaliteit van de ontvangende bodem. Daartoe zijn de bodemfunctieklassen ‘Wonen’ en ‘Industrie’ geïntroduceerd. Daarnaast zijn er bodemkwaliteitsklassen ‘Wonen’ en ‘Industrie’ met bijbehorende maximale waarden.

 

In de terminologie van de Omgevingswet worden grond en bagger die aan de Achtergrondwaarden voldoen ingedeeld in de bodemkwaliteitsklasse Landbouw/natuur. Vooruitlopend hierop wordt in dit rapport ook de term bodemkwaliteitsklasse Landbouw/natuur gehanteerd.

 

Indeling in bodemkwaliteitsklassen

 

 

Voor toepassingen op de landbodem gelden derhalve de volgende normen:

  • -

    Achtergrondwaarde (AW)

  • -

    Maximale waarden voor wonen (MaxWONEN)

  • -

    Maximale waarden voor industrie (MaxINDUSTRIE)

Deze normen zijn voor de verschillende stoffen vastgelegd in Bijlage B van de Regeling bodemkwaliteit.

 

Onder de Omgevingswet worden deze normen in de Regeling bodemkwaliteit 2022 (Rbk 2022) als volgt aangeduid:

  • -

    kwaliteitseis voor kwaliteitsklasse ‘landbouw/natuur’

  • -

    kwaliteitseis voor kwaliteitsklasse ‘wonen’

  • -

    kwaliteitseis voor kwaliteitsklasse ‘industrie’

Getalsmatig bevat bijlage B van de Rbk 2022 geen wijzigingen die relevant zijn voor de bodemkwaliteits-kaart van de landbodem.

 

Voor de meeste stoffen is MaxINDUSTRIE gelijk aan de interventiewaarde. Met name voor veel organische verbindingen waaronder minerale olie, PCB’s en diverse bestrijdingsmiddelen is MaxINDUSTRIE lager dan de interventiewaarde.

 

Conform de Regeling bodemkwaliteit zijn de rekenkundig gemiddeldes van de verschillende zones in deze bodemkwaliteitskaart getoetst aan de Achtergrondwaarde, MaxWONEN en MaxINDUSTRIE. Op basis van deze toetsing zijn de zones ingedeeld in de kwaliteitsklasse ‘landbouw/natuur’, ‘wonen’ of ‘industrie’. Voor het samenvoegen van verschillende deelgebieden tot dezelfde zone is deze klasse-indeling ook bepalend.

 

Toetsingsregels

 

In de Regeling bodemkwaliteit zijn voor de Achtergrondwaarden en de ‘Maximale waarden voor wonen’ (MaxWONEN) toetsingsregels opgenomen, waarbij een beperkt aantal stoffen in geringe mate de norm mag overschrijden. Deze toetsingsregels zijn afhankelijk gesteld van het aantal geanalyseerde stoffen. Voor de ‘Maximale waarde voor industrie’ (MaxINDUSTRIE) geldt geen toetsingsregel.

 

De toetsingsregel voor de Achtergrondwaarde geldt zowel voor de ontvangende bodem als voor de toe te passen grond.

 

Toetsingsregel voor de Achtergrondwaarde (bij 7 t/m 15 parameters) 1 :

Maximaal 2 parameters mogen hoger zijn dan de Achtergrondwaarde, mits niet hoger dan 2 x Achtergrondwaarde en niet hoger dan MaxWONEN

 

Grond voldoet aan de Achtergrondwaarde wanneer de grond voldoet aan voornoemde toetsingsregel.

 

De toetsingsregel voor MaxWONEN geldt alleen voor de beoordeling van de ontvangende bodem en mag niet worden toegepast om de kwaliteit van een partij hergebruiksgrond te bepalen.

Toetsingsregel voor MaxWONEN (bij 7 t/m 15 parameters):

Maximaal 2 parameters mogen hoger zijn dan MaxWONEN, mits niet hoger dan MaxWONEN + Achtergrondwaarde en niet hoger dan MaxINDUSTRIE

 

De toetsingsregels gelden ook bij de classificatie van zones in een bodemkwaliteitskaart.

 

2.3 Generiek en gebiedsspecifiek beleid uit Besluit bodemkwaliteit

Het Besluit bodemkwaliteit maakt voor het hergebruiksbeleid onderscheid tussen:

  • -

    Generiek beleid

  • -

    Gebiedsspecifiek beleid

Generiek beleid

 

In het Besluit bodemkwaliteit is het beleid voor het toepassen van grond en bagger afhankelijk gesteld van zowel de bodemkwaliteitsklasse als de bodemfunctieklasse van de ontvangende bodem. De strengste is daarbij (in het generieke beleid) maatgevend:

 

 

* Het Besluit bodemkwaliteit kent strikt genomen alleen de bodemfunctieklassen Wonen en Industrie. De terminologie onder de Omgevingswet bevat tevens de bodemfunctieklasse Landbouw/natuur.

 

Voorbeeld 1:

Wanneer de bodemkwaliteit van een industrieterrein voldoet aan kwaliteitsklasse Landbouw/natuur, dan geldt als toepassingseis dat de toe te passen grond aan de Achtergrondwaarde dient te voldoen.

 

Voorbeeld 2:

Wanneer de bodemkwaliteit van een oud stadscentrum niet voldoet aan MaxWONEN, (maar bijv. wel aan MaxINDUSTRIE), dan geldt als toepassingseis MaxWONEN.

 

Bodemfunctiekaart en generieke toepassingskaart

 

De bodemfunctieklassen zijn vastgelegd in de bodemfunctiekaart2 . Deze is opgenomen in bijlage 14 van voorliggend rapport en vervangt de bodemfunctieklassenkaart zoals die was opgenomen in bijlage 12 van de bodemkwaliteitskaart uit 2018.

 

Ten opzichte van de kaart uit 2018 zijn de volgende aanpassingen doorgevoerd:

  • -

    terrein manege aan de Rijsdijk: industrie → wonen

  • -

    ontwikkellocatie Poortugaal West (Schutskooiwijk): landbouw/natuur → wonen

  • -

    uitbreiding aan de oostkant van kliniek Antes: landbouw/natuur → wonen

De toepassingskaart volgens generiek beleid, gebaseerd op de combinatie van de bodemkwaliteitskaart en de bodemfunctiekaart, is opgenomen in bijlage 15A (bovengrond, 0-0,5 m-mv) en 15B (ondergrond, 0,5-2,0 m-mv).

 

In de bodemkwaliteitskaart PFAS uit 2020 (lit. 2) is vastgelegd dat de toepassingsnormen voor PFAS gekoppeld zijn aan de bodemfunctiekaart. Bijlage 16 bevat een nieuwe kaart met toepassingsnormen voor PFAS, waarin bovenstaande aanpassingen van de bodemfunctiekaart zijn verwerkt.

 

Gebiedsspecifiek beleid

 

Binnen bepaalde grenzen en randvoorwaarden mogen gemeenten besluiten om af te wijken van het ‘generieke beleid’ en voor een deel van hun grondgebied een strenger of juist minder streng beleid voeren. De gemeenteraad stelt dan ‘Lokale Maximale Waarden’ (LMW) vast. In dat geval spreekt het Besluit bodemkwaliteit van ‘gebiedsspecifiek beleid’.

 

Onder de Omgevingswet wordt de terminologie als volgt:

Lokale maximale waarden → Lokale waarden

Gebiedsspecifiek beleid → Maatwerkregels

 

2.4 Handelingskader voor PFAS

Op 8 juli 2019 heeft de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat een Kamerbrief verstuurd met het ‘Tijdelijk handelingskader voor hergebruik van PFAS-houdende grond en baggerspecie’, gevolgd door geactualiseerde versies d.d. 29 november 2019 en 2 juli 2020.

 

Op 13 december 2021 heeft de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat een nieuwe versie van het Handelingskader PFAS3 aan de Tweede Kamer toegezonden (lit. 11).

 

Volgens het tijdelijk handelingskader moeten initiatiefnemers, tot duidelijk is of er onbelaste gebieden in Nederland zijn, in het kader van de zorgplicht het gehalte aan PFAS meten in te verzetten grond en baggerspecie, die uit land- en waterbodem wordt ontgraven.

 

Eind juni 2020 heeft het RIVM het onderzoek naar de landelijke achtergrondwaarden van PFAS in de Nederlandse bodem afgerond (lit. 12). Deze zijn als definitieve achtergrondwaarden opgenomen in een nieuwe versie van het tijdelijk handelingskader PFAS (lit. 13), dat op 3 juli 2020 door de Staatssecretaris voor Infrastructuur en Waterstaat is toegezonden aan de Tweede Kamer.

 

Deze definitieve landelijke achtergrondwaarden zijn als volgt:

  • -

    PFOA (som lineair + vertakt): 1,9 μg/kgds

  • -

    PFOS (som lineair + vertakt): 1,4 μg/kgds

De overige PFAS zijn in het onderzoek van het RIVM zelden boven de detectiegrens aangetoond. In het tijdelijk handelingskader is opgenomen dat voornoemde achtergrondwaarde van PFOS (1,4 μg/kgds) ook als toepassingswaarde kan gelden voor de overige PFAS.

 

Voor de bodemkwaliteits- en bodemfunctieklassen wonen en industrie vermeldt het tijdelijk handelingskader de volgende toepassingswaarden (ook wel aangeduid als de 3/7/3/3 waarden):

  • -

    voor alle individuele PFAS: 3 μg/kgds. met uitzondering van PFOA

  • -

    voor PFOA: 7 μg/kgds

Verder bevat het tijdelijk handelingskader voorlopige toepassingswaarden voor een aantal andere situaties.

 

Aanvankelijk was in het tijdelijk handelingskader4 opgenomen, dat deze 3/7/3/3 waarden gelden voor toepassingen op de landbodem boven grondwaterniveau (tot ten hoogste 1 meter onder het maaiveld bij gebieden met een hoge grondwaterstand).

In versie december 2021 van het handelingskader is het onderscheid boven en onder grondwaterniveau niet meer opgenomen. Voor het overige bevat het handelingskader van december 2021 – ten opzichte van de voorgaande versie d.d. 2 juli 2020 - geen inhoudelijke wijzigingen die relevant zijn voor toepassingen op de landbodem.

 

Het handelingskader voor PFAS en de hierin opgenomen toepassingswaarden waaronder de achtergrondwaarden hebben echter nog niet de formele status van regelgeving. Dit is pas het geval na opname van deze achtergrondwaarden en overige toetsingswaarden in bijlage B van de Regeling bodemkwaliteit en bekendmaking hiervan in de Staatscourant.

 

Volgens de begeleidende Kamerbrief wordt op basis van de versie uit december 2021 van het Handelingkader voor PFAS het traject van deze wettelijk verankering gestart

3 WERKWIJZE

3.1 Bodemkwaliteitskaart uit 2018 als basis

De bodemkwaliteitskaart is opgesteld conform de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten (lit. 5).

 

In afwijking van deze Richtlijn is bij een aantal zones sprake van niet aaneengesloten deelgebieden met minder dan 3 waarnemingen. Verder wordt in enkele situaties niet voldaan aan het minimum van 20 waarnemingen per zone. Bij de toelichting op de zonering in paragraaf 6.2 wordt dit nader gemotiveerd.

 

In een bodemkwaliteitskaart wordt een gebied ingedeeld in één of meer zones met een milieu-hygiënisch vergelijkbare algemene bodemkwaliteit. Gebieden met eenzelfde historie hebben in het algemeen een vergelijkbare diffuse bodemkwaliteit. De indeling in zones is dus gebaseerd op de interpretatie van meetgegevens (analyseresultaten uit bodemonderzoeken) in combinatie met algemene historische gegevens (onderscheidende kenmerken) van het gebied. De zones zijn geclassificeerd door per stof een aantal statistische kengetallen te berekenen.

 

Voorliggende bodemkwaliteitskaart bouwt voort op de voorgaande bodemkwaliteitskaart uit 2018 (lit. 1).

Verder is de afzonderlijke bodemkwaliteitskaart voor PFAS uit 2020 (lit. 2) geïntegreerd in voorliggend rapport.

 

Hoofdstuk 4 over de (mogelijk) onderscheidende kenmerken en de bijbehorende kaartbijlagen zijn in het algemeen ongewijzigd overgenomen uit de bodemkwaliteitskaart uit 2018. Destijds was voor dat hoofdstuk deels gebruik gemaakt van informatie uit een oudere bodemkwaliteitskaart uit 2006 (lit. 14). Voor de kaart in bijlage 2 (bodemopbouw volgens Stiboka-kaart) is in voorliggende actualisatie gebruik gemaakt van de vlakken zoals deze zijn opgenomen in de BRO (basisregistratie ondergrond). Dit heeft voor deze kaart geleid tot een iets aangepaste legenda-indeling.

 

De bodemkwaliteitskaart is gebaseerd op gegevens afkomstig uit het bodeminformatiesysteem van de gemeente Albrandswaard (ondergebracht bij de DCMR). Bij de actualisatie in 2023 is gekeken welke gegevens nieuw zijn ingevoerd in het bodeminformatiesysteem sinds het opstellen van de bodemkwaliteitskaart uit 2018. Net als bij de vorige bodemkwaliteitskaart uit 2018 heeft de gemeente ook in 2023 een inhaalslag uitgevoerd om de gegevens in het bodeminformatiesysteem te actualiseren en aan te vullen.

 

Deze nieuwe gegevens zijn eerst afzonderlijk bekeken: in hoeverre bevestigen deze de bestaande indeling en classificatie van de zones? Waar dit niet direct het geval was, is nader ingezoomd. Vervolgens zijn de nieuwe gegevens samengevoegd met de oude dataset. De geactualiseerde bodemkwaliteitskaart is gebaseerd op deze totale dataset.

 

De verantwoording van de dataset (herkomst van de gegevens en selectie van representatieve gegevens) is opgenomen in hoofdstuk 5.

 

De zone-indeling in de bodemkwaliteitskaart is toegelicht in hoofdstuk 6.

 

Om tot die zone-indeling te komen zijn verschillende deelgebieden met een bepaalde historie eerst afzonderlijk bekeken. Afhankelijk van de beschikbare informatie zijn de deelgebieden vervolgens samengevoegd tot een beperkt aantal zones. Leidend is hierbij de toetsing van de beschikbare informatie aan de bodemkwaliteitsklassen uit het Besluit bodemkwaliteit (klasse Landbouw/natuur, klasse Wonen, klasse Industrie).

 

Bepalend voor de zone-indeling zijn de bebouwingsgeschiedenis en aanwezige ophooglagen.

 

Voor de bebouwingsgeschiedenis is een indeling gemaakt op basis van de volgende bebouwings-periodes (met onderscheid tussen woonwijken en bedrijfsterreinen):

  • -

    < 1945

  • -

    1945 – 1970

  • -

    1970 – 1990

  • -

    1990 – heden

Verder is per opgehoogd gebied is bekeken in hoeverre het mogelijk is het deelgebied te zoneren. Uiteindelijk is een deel van de opgehoogde gebieden niet gezoneerd.

 

Lokale verontreinigingen

 

De Richtlijn bodemkwaliteitskaarten stelt expliciet, dat in de bodemkwaliteitskaart een kaartlaag moet worden opgenomen van bekende en verwachte lokale verontreinigingen. Hiervoor mag worden volstaan met een lijst gebaseerd op het landsdekkend beeld bodemkwaliteit (LDB).

 

De informatie over verdachte en verontreinigde locaties wordt bijgehouden in het bodem-informatiesysteem van de gemeente, ondergebracht bij de DCMR. Om deze reden is geen aparte lijst of kaart met deze locaties opgenomen in de rapportage van de bodemkwaliteitskaart. In plaats daarvan wordt verwezen naar het gemeentelijk bodeminformatiesysteem voor de meest actuele gegevens. De bodeminformatie is via internet raadpleegbaar op de website van de DCMR: http://dcmr.gisinternet.nl.

 

3.2 Stoffenpakket

In de Regeling bodemkwaliteit is vastgelegd, dat in een bodemkwaliteitskaart tenminste de stoffen worden opgenomen uit het standaardpakket uit de NEN5740 (lit. 6). Het huidige stoffenpakket bestaat uit: barium, cadmium, kobalt, koper, kwik, lood, molybdeen, nikkel, zink, som-PAK, minerale olie, som-PCB’s, lutum en organische stof. Onder de Omgevingswet is dit stoffenpakket opgenomen in bijlage J van de Regeling bodemkwaliteit 2022 als ‘standaardonderzoekspakket, variant A’.

 

De stoffen arseen en chroom zijn sinds 1 juli 2008 niet meer opgenomen in het standaard stoffenpakket voor verkennend bodemonderzoek. Formeel hoeven deze stoffen niet meer te worden opgenomen in de bodemkwaliteitskaart. Voor deze stoffen zijn wel veel gegevens beschikbaar. Volledigheidshalve zijn ook arseen en chroom opgenomen in de bodemkwaliteitskaart.

 

Voor PFAS is in 2020 een afzonderlijke bodemkwaliteitskaart van de gemeente Albrandswaard opgesteld (lit. 2). Er zijn sindsdien weinig nieuwe gegevens voor PFAS bij gekomen. De bodemkwaliteitskaart PFAS is geïntegreerd in voorliggend rapport (zie paragraaf 6.3) met toevoeging van de nieuwe gegevens.

 

3.3 Berekening van statistische kengetallen

Op basis van de beschikbare analyseresultaten is voor elke zone een aantal statistische kengetallen berekend (diverse percentielwaarden, gemiddelde, lognormaal gemiddelde). Deze statistische kengetallen zijn opgenomen in bijlage 8 (NEN5740-parameters) en 10 (PFAS).

 

Een percentielwaarde is een statistische maat hoeveel procent van de waarnemingen onder een bepaalde waarde liggen. Zo is de 50-percentielwaarde oftewel de mediaan het getal waarbij de helft van de waarnemingen lager is en de helft van de waarnemingen hoger.

De 95-percentielwaarde voor een stof in een bepaalde zone is het getal waarbij in 95% van de representatieve monsters een lagere concentratie van die stof is gemeten. 5% van de representatieve monsters heeft in die zone een hogere concentratie dan de 95-percentielwaarde.

 

Voor het berekenen van percentielwaarden bestaan in de literatuur verschillende formules. In de Regeling bodemkwaliteit uit 2008 is voor de 95-percentielwaarde voorgeschreven op welke wijze deze dient te worden berekend. Deze berekeningswijze is gehanteerd voor alle percentielwaarden.

 

De kengetallen zijn apart berekend voor de bovengrond (0-0,5 m-mv) en voor de ondergrond (0,5-2,0 m-mv). Voor het berekenen van het gemiddelde en het lognormaal gemiddelde zijn meetwaarden lager dan de detectiegrens vervangen door 0,7 x detectiegrens.

 

Voor het onderscheid tussen boven- en ondergrond is uitgegaan van het volgende:

  • -

    - bovengrond = dieptetraject 0,0-0,5 m-mv; D1+D2 > 0 en D1+D2 <=1,0

  • -

    - ondergrond = dieptetraject 0,5-2,0 m-mv; D1+D2 >1,0 en D1+D2 <=4,0

D1 = bovenkant monster

D2 = onderkant monster

 

Deze dieptetrajecten sluiten aan bij de dieptetrajecten die meestal worden gehanteerd in verkennend bodemonderzoek. De ondergrondmonsters in de dataset bestaan voor de NEN5740-parameters voor een belangrijk deel uit mengmonsters van het dieptetraject van circa 0,5 – 2,0 m-mv.

 

De Achtergrondwaarden en de maximale waarden voor wonen en industrie zijn voor veel stoffen afhankelijk van het bodemtype (percentages lutum en organische stof). Om de getallen gemakkelijk met elkaar te kunnen vergelijken, zijn alle statistische kengetallen in bijlage 8 omgerekend naar standaardbodem (lutum=25%, humus=10%). Vermenigvuldiging van het kengetal met de waarde uit de kolom bodemtypecorrectie geeft het oorspronkelijke kengetal. Voor PFAS is geen bodemtypecorrectie toegepast.

 

Minimum aantal waarnemingen per deelgebied / zone

 

Verschillende deelgebieden met dezelfde kwaliteitsklasse zijn samengevoegd tot een beperkter aantal zones.

 

De Richtlijn bodemkwaliteitskaarten schrijft voor, dat minimaal 3 waarnemingen beschikbaar dienen te zijn per niet-aaneengesloten deelgebied.

 

In een aantal deelgebieden bleken in 2018 weinig of geen onderzoeksgegevens beschikbaar. Vervolgens is in een deel van deze deelgebieden in de zomer van 2018 aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd. Voor andere deelgebieden is er in 2018 voor gekozen om deze deelgebieden toch (zonder aanvullend onderzoek) te zoneren en te motiveren in hoeverre de bodemkwaliteitskaart niettemin kan dienen als bewijsmiddel voor de algemene bodemkwaliteit in deze deelgebieden.

 

In 2023 zijn voor een beperkter aantal niet-aaneengesloten deelgebieden minder dan 3 waarnemingen beschikbaar.

Voor deze deelgebieden is specifiek nagegaan of bruikbare analyseresultaten beschikbaar zijn in rapporten waarvan alleen administratieve gegevens ingevoerd zijn in het bodeminformatiesysteem, maar wel een pdf-bestand van het rapport beschikbaar is via de website http://dcmr.gisinternet.nl. Vervolgens zijn in oktober 2023 analyseresultaten uit enkele bodemrapporten handmatig toegevoegd aan de dataset van de bodemkwaliteitskaart.

 

Verder schrijft de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten een minimum van 20 waarnemingen per zone voor.

Voor de stoffen barium, kobalt, molybdeen en PCB’s geldt een afwijkende regeling. Tot 1 juli 2008 werd bij bodemonderzoek niet standaard op deze stoffen geanalyseerd.

 

Bij minder dan 20 waarnemingen kobalt, molybdeen of PCB5 in een zone mag men zich volgens de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten baseren op de totale dataset van het bodembeheergebied, mits voor het totale bodembeheergebied minimaal 30 waarnemingen beschikbaar zijn.

 

Voor de vier zones met de grootste oppervlakte zijn ook voor de ‘nieuwe’ stoffen minimaal 20 waarnemingen beschikbaar bij zowel de boven- als ondergrond. In de overige vier zones is dit niet het geval. Voor deze zones is in paragraaf 6.4 gemotiveerd, dat de ‘nieuwe’ stoffen niet klassebepalend zijn en extra waarnemingen niet tot een wijziging van de zoneclassificatie leiden.

 

Betrouwbaarheidsintervallen van het gemiddelde

 

In de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten staat, dat in een bodemkwaliteitskaart naast het gemiddelde tevens de betrouwbaarheidsintervallen van het gemiddelde dienen te worden vermeld. Deze betrouwbaarheidsintervallen worden bepaald op basis van het gemiddelde en de standaarddeviatie.

 

Ter voldoening hieraan waren in de voorgaande bodemkwaliteitskaart uit 2018 de bovenzijde van het het 80%-, 90%- en 95%-betrouwbaarheidsinterval opgenomen (bijlage 8 van de vorige bodemkwaliteits-kaart). Beleidsmatig hebben deze echter verder geen functie en ook de statistische betekenis van deze betrouwbaarheidsintervallen is beperkt. In de statistiek geldt als voorwaarde om gebruik te mogen maken van gemiddelde en standaardafwijking, dat de gegevens een normale verdeling moeten hebben. Meestal wordt hieraan niet voldaan.

 

De percentielwaarden vormen een betere indicatie van de bandbreedte aan voorkomende concentraties dan de betrouwbaarheidsintervallen van het gemiddelde. In voorliggende actualisatie zijn geen betrouwbaarheidsintervallen meer berekend.

4 ONDERSCHEIDENDE KENMERKEN

4.1 Mogelijk relevante onderscheidende kenmerken

Voor de indeling in zones zijn verschillende historische thema’s (mogelijk) van belang. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de volgende thema’s:

  • -

    natuurlijke bodemopbouw (paragraaf 4.2)

  • -

    bebouwingsgeschiedenis: ouderdom van woonwijken en bedrijfsterreinen (paragraaf 4.3)

  • -

    ophooglagen (paragraaf 4.4)

  • -

    de leidingenstraat (paragraaf 4.5)

Kassen en boomgaarden hebben in Albrandswaard een plaatselijk karakter en worden als uitzonderings-locatie beschouwd. Met name ter plaatse van kassen en boomgaarden uit de jaren 50 en 60 van de vorige eeuw kunnen verhoogde gehalten in de bodem voorkomen. In boomgaarden uit die periode worden in het algemeen verhoogde gehalten DDT gemeten. Bij oude kassen gaat het bijvoorbeeld om kwik, zink of drins.

 

4.2 Geologie en bodemopbouw

Als achtergrondinformatie wordt in deze paragraaf de geologische ontwikkeling van West Nederland tijdens het Holoceen samengevat. Voor de specifieke situatie in Albrandswaard is het GeoTop-model van TNO geraadpleegd.

 

Het GeoTOP-model is een 3-dimensionaal model waarin op termijn de ondergrond van heel Nederland wordt opgenomen tot een diepte van 30 à 50 meter (lit. 15 en 16). In het GeoTOP-model wordt de ondergrond gemodelleerd in blokken (‘voxels’) van 100 meter x 100 meter x 50 cm. Het model kan worden geraadpleegd via het DINO-loket (www.dinoloket.nl) in de vorm van kaarten en doorsneden.

 

Geologische ontwikkeling van West Nederland in het Holoceen

 

Aan het eind van de laatste IJstijd (ca. 10.000 jaar geleden) begon het jongste geologische tijdperk, het Holoceen. De kustlijn lag toen westelijker dan tegenwoordig en West Nederland was een koude toendra. Gedurende het Holoceen steeg de temperatuur op aarde en steeg de zeespiegel als gevolg van het afsmelten van de ijskappen. In het begin van het Holoceen ontstond langs de toenmalige kust een kwelzone, waar zich veen ging vormen.

 

Deze veenlaag, het Basisveen, werd door het verder stijgende zeespiegelniveau overstroomd. Vervolgens werden in West Nederland zand en klei afgezet. In het verleden werden de afzettingen die in die periode door de zee werden afgezet aangeduid als de Afzettingen van Calais (een nog oudere term is ‘oude zeeklei’). Tegenwoordig vallen deze onder het Laagpakket van Wormer (lit. 17). In Albrandswaard werd in deze periode eerst een laag rivierafzettingen gevormd die tegenwoordig wordt aangeduid als de Formatie van Echteld (oudere termen zijn Betuweformatie en ‘oude rivierklei’). Vervolgens werden door verdere zeespiegelstijging in Albrandswaard mariene afzettingen neergelegd uit het Laagpakket van Wormer.

 

Vanaf circa 5000 jaar geleden ontstonden langs de Nederlandse kust strandwallen, die tegenwoordig tot het Laagpakket van Schoorl worden gerekend. Achter de strandwallen ontstond een slecht ontwaterd, moerassig gebied. In dit moerassige gebied werd een veenlaag gevormd, het zogenaamde Hollandveen. Deze veenlaag is in een groot deel van de gemeente één tot enkele meters onder het maaiveld terug te vinden. Door insnijding van geulen loopt de exacte dikte uiteen en is de veenlaag plaatselijk afwezig,

 

Langs de kust raakte het veengebied achter de strandwallen weer overstroomd door de zee. De bovengrond bestaat overal in de gemeente uit afzettingen die in de afgelopen 2000 jaar door de zee zijn afgezet (Laagpakket van Walcheren; oudere benamingen zijn Afzettingen van Duinkerke of nog ouder ‘jonge zeeklei’).

 

Bodemopbouw

 

Bijlage 2 bevat de gegeneraliseerde bodemopbouw van de bovenste 120 cm in de gemeente Albrandswaard op basis van de Stiboka-bodemkaart (lit. 18). De vlakken in de kaart zijn overgenomen uit de basisregistratie ondergrond (BRO). De bovengrond in de gemeente bestaat in het algemeen uit zavel of klei.

 

Het grondgebied van Albrandswaard is in de loop der eeuwen polder voor polder ingepolderd. De polder Het Land van Poortugaal behoort tot de oudste bedijkingen van IJsselmonde (voor 1288) (lit. 18).

 

De bedijkingsgeschiedenis komt goed tot uiting in de bodemkaart. Bij een nieuwe bedijking was in het gebied het dichtst bij de oude dijk zwaardere klei afgezet terwijl de bovengrond het verst van de oude dijk af uit lichtere zavel bestond.

 

Archeologische waarden

 

De gemeente Albrandswaard heeft in 2009 een archeologiebeleid vastgesteld (lit. 19). Ter informatie is de archeologische waardenkaart uit voornoemd beleid opgenomen in bijlage 3.

 

4.3 Ouderdom van de bebouwing

Een belangrijk onderscheidend kenmerk voor de zone-indeling vormt de ouderdom van woonwijken en bedrijfsterreinen. Naarmate wijken ouder zijn, is er een grotere kans op diffuse verontreiniging als gevolg van menselijk handelen. Oude dorpskernen en stadscentra zijn in het algemeen diffuus verontreinigd met koper, lood, zink en PAK. Bij sloop en nieuwbouw in het kader van stadsontwikkeling is de eerste (oudste) bebouwing maatgevend.

 

In bijlage 4 is de bebouwingsgeschiedenis ingedeeld in de volgende periodes:

  • -

    < 1945

  • -

    1945 – 1970

  • -

    1970 – 1990

  • -

    1990 – heden

In bijlage 4 is dezelfde indeling in periodes aangehouden als in de bodemkwaliteitskaart uit 2006 (lit. 14). De kaart is in 2018 op een aantal punten verbeterd ten opzichte van de versie uit 2006, met name voor wat de begrenzing van de vooroorlogse bebouwing betreft. Daarnaast zijn sindsdien nieuw aangelegde wijken aan de kaart toegevoegd.

Voor deze verbetering is gebruik gemaakt van oude topografische kaarten (raadpleegbaar op www.topotijdreis.nl) en de BAG. In de Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG) is per bouwwerk een bouwjaar opgenomen. De BAG is als GIS-bestand openbaar beschikbaar via internet.

 

De vooroorlogse bebouwing is in 2018 geheel opnieuw ingetekend. Een deelgebied is vooroorlogs als er sprake is van oude bebouwing volgens de BAG en/of oude topografische kaarten uit 1922 / 1940:

  • -

    inclusief gesloopte lintbebouwing die de leidingenstraat kruist

  • -

    inclusief oude lintbebouwing die verdwenen is ter plaatse van Distripark Eemhaven.

Oudere kaarten dan de kaarten uit 1922 en 1940 geven geen extra informatie om stukken als vooroorlogs in te tekenen.

 

De grenzen zijn zoveel mogelijk gelijk getrokken aan perceelsgrenzen. Bij wegen die een grens vormen ligt de grens ‘ergens’ op de weg. In de praktijk kunnen zonegrenzen niet haarscherp worden getrokken, maar moet men bij ver inzoomen rekening houden met een marge van een aantal meter. Volgens de BAG hebben de huizen langs de Schroeder van der Kolklaan in Poortugaal als bouwjaar 1967 en de huizen in de Van Leeuwenhoekstraat als bouwjaar 1970 en 1971. Deze zijn in de kaart in hetzelfde vlak opgenomen omdat het feitelijk om dezelfde bouwperiode gaat.

 

Voor het overige zijn (sport)parken aan de rand van de kernen buiten de kaart met bebouwings-geschiedenis gelaten (bijvoorbeeld de tennisbanen en korfbalvelden aan het eind van de Landweg in Poortugaal).

 

Het Deltaziekenhuis zuidelijk van de Albrandswaardsedijk bestaat van oudsher uit een park met verschillende paviljoens. Het oudste deel is voor het eerst zichtbaar op de topografische kaart uit 1922 (als psychiatrische inrichting Maasmond). Voor de begrenzing van het gedeelte uit de periode 1945-1970 is uitgegaan van wat als parkachtig terrein is aangegeven op de topografische kaart uit 1958, met een oostelijke punt op basis van de BAG en de topografische kaart uit 1968.

 

Bij de bedrijfsterreinen is rekening gehouden met de begrenzingen uit de bodemfunctiekaart.

 

Verder komt verspreide lintbebouwing met variabele ouderdom voor langs de Rijsdijk / Achterdijk, de Koedood / Essendijk en de Havendam van Rhoonse Veer. Deze zijn in bijlage 4 als aparte legenda-eenheid in de kaart opgenomen.

 

4.4 Ophooglagen

Op een aantal plaatsen is de bodem in de vorige eeuw opgehoogd. Deze ophooglagen zijn weergegeven in bijlage 5 (inclusief 2 stortplaatsen). De vlakken zijn in principe overgenomen uit de oude bodem-kwaliteitskaart uit 2006 (lit. 14), aangevuld met de nummers 2, 3, 11 en 12. De meeste ophooglagen betreffen ophogingen met baggerspecie langs de Oude Maas6 .

 

De nummers tussen vierkante haken verwijzen naar de nummers in de kaart in bijlage 5.

 

Een belangrijke informatiebron over deze baggerspecieloswallen vormt het bijzonder inventariserend onderzoek (BIO) dat de DCMR in 1987 heeft uitgevoerd (lit. 20). Daarnaast zijn voor deze paragraaf oude topografische kaarten geraadpleegd en is informatie overgenomen uit een binnen de BAR-organisatie opgestelde notitie (lit. 21).

 

[1] Distripark Eemhaven (noord)

 

In de topografische kaart uit 1940 zijn verschillende ophooglagen zichtbaar in het gebied waar thans tussen Heijplaat en Pernis de Eemhaven ligt. Eén van deze ophooglagen ligt ten noorden van de vroegere Groenedijk, deels in de huidige gemeente Albrandswaard en deels binnen de huidige grenzen van de gemeente Rotterdam.

 

In het BIO uit 1987 zijn de overige Rijnmondgemeenten en de gemeente Rotterdam afzonderlijk gerapporteerd. Bij het Rotterdamse deel staat over deze ophooglaag het volgende:

In de periode 1949-1955 is onderhoudsbaggerspecie opgespoten. Hierna zijn in de periode 1956-1965 havens gegraven door de loswal, waarbij vrijgekomen onderhoudsbagger en nieuw werk verspoten zijn op de pieren tussen de havenbekkens.

 

Op grond van het voorgaande bestaat de ophooglaag deels uit materiaal dat vrijkwam bij het graven van de uitbreiding van de Waalhaven en de aanleg van de Eemhavens en deels uit onderhouds-baggerspecie.

 

Op de topografische kaart uit 1974 zijn nieuwe vergravingen in dit gebied zichtbaar, waarbij de oostelijke helft hoger ligt dan de westelijke helft. De scheiding tussen beide helften ligt in het verlengde van de Molendijk. Op de volgende topografische kaart uit 1981 staat de ophoging weer uit één geheel, waarbij in de meest oostelijke punt waterpartijen zijn gegraven.

 

In de jaren 90 is hier het Distripark Eemhaven aangelegd. De vroegere Groenedijk is uit het landschap verdwenen en in het terrein is de oorspronkelijke ophooglaag niet meer te onderscheiden.

 

Nummering van deze ophooglaag in BIO 1987: 4 respectievelijk 198.

 

[2] Distripark Eemhaven (zuid)

 

Bij de aanleg van het Distripark is ook het zuidelijke deel van het Distripark opgehoogd. In het terrein is dit enigszins zichtbaar door een hoogteverschil aan weerszijden van de watergang die langs de zuidkant van het Distripark loopt.

 

[3] Distripark Eemhaven (grondwallen)

 

Langs de zuidrand van Distripark Eemhaven liggen vier grondwallen van enkele meters hoog. Deze zijn voor het eerst zichtbaar in de topografische kaart uit 1995 en zijn aangelegd gelijktijdig met de ontwikkeling van het bedrijfsterrein begin jaren 90.

 

[4] Kooipolder

 

Het Delta Ziekenhuis en de TBS-kliniek Kijvelanden liggen in een gebied dat in een aantal fasen is opgehoogd. De begrenzing in bijlage 5 komt overeen met de begrenzing uit BIO 1987.

 

Het oudste deel is al als ophooglaag zichtbaar op de topografische kaart uit 1922 (begrenzing gelijk aan de vooroorlogse bebouwing uit bijlage 4).

 

In de topografische kaart uit 1940 is het hele westelijke deel (waar zich nu de TBS-kliniek bevindt) opgehoogd. In de verschillende topografische kaarten staan maaiveldhoogten van NAP +4,1 meter en NAP +4,6 meter. Ook richting de Albrandswaardsedijk is een deel opgehoogd. Mogelijk is in de oostelijke helft van het gebied dan ook al sprake van een ophooglaag, maar dat valt minder goed uit de topografische kaart op te maken. In de topografische kaart uit 1958 is wel te zien dat de oostelijke helft inmiddels ook is opgehoogd. Daarbij lijkt de ophooglaag verder naar het oosten door te lopen dan is vermeld in het BIO uit 1987. Volgens het BIO uit 1987 werd het meest oostelijke deel echter nooit opgehoogd. Kaarten uit de jaren 90 suggereren vergraving van dit meest oostelijke deel. Tegenwoordig is dit meest oostelijke deel een laagte in het terrein.

 

Er is in het BIO uit 1987 geen historische informatie beschikbaar over de aard en herkomst van het ophoogmateriaal.

 

Nummering van deze ophooglaag in BIO 1987: 6

 

[5] Johannapolder

 

Deze ophooglaag betreft een baggerspecieloswal, opgespoten tussen 1958 en 1964 (lit. 20). Als herkomst van de baggerspecie vermeldt het BIO uit 1987: stadhavens Rotterdam, waaronder St. Laurenshaven,1e en 3e Petroleumhaven en stadhavens Schiedam. Het BIO uit 1987 vermeldt over deze baggerspecieloswal verder:

De hoogste spuitvakken, die het eerst in gebruik genomen werden, liggen langs de Albrandswaardsedijk. Later werden ook langs de rivier de lager gelegen spuitvakken gerealiseerd. Midden op de loswal ligt een heuvel grond ten behoeve van uitzichtspunt.

 

De baggerspecie is voorzien van een deklaag. De dikte van de deklaag varieert van circa 0,3 tot 2,5 meter en heeft een gemiddelde dikte van ruim 1 meter. De baggerspecie heeft een dikte variërend tussen de 0,7 en meer dan 3,0 meter. De gemiddelde laagdikte bedraagt circa 2 meter. (lit. 21)

Uit oude topografische kaarten blijkt het oostelijke deel als eerste te zijn opgespoten (ter plaatse van zwembad). Het westelijke deel (golfbaan) lijkt pas in de jaren 70 te zijn opgehoogd.

 

Nummering van deze ophooglaag in BIO 1987: 1

 

[6] Stortplaats Havendam

 

Volgens de oude bodemkwaliteitskaart uit 2006 liggen in de gemeente Albrandswaard twee stortplaatsen, respectievelijk met huishoudelijk afval en puin/chemisch afval, afgedekt met 0,5 meter baggerspecie. De website van de DCMR vermeldt voor deze locatie een stortplaats huishoudelijk afval op land uit de periode 1958-1966.

 

[7] Stortplaats de Rhoonse stort

 

Op deze stortplaats werd in de periode tussen 1963 en 1968 puin en chemisch afval gestort (lit. 20 en 21).

 

Volgens het BIO uit 1987 is de voormalige stortplaats afgedekt met voormalige baggerspecie uit de Johannapolder (±0,5 m) en waarschijnlijk merendeels nieuw werk uit de Eemhaven (±0,5 m), Waaruit de toplaag bestaat is niet bekend.

 

Op 18 augustus 2016 heeft Gedeputeerde Staten ingestemd met een saneringsplan van de provincie Zuid-Holland, waarbij de grond wordt gesaneerd door het aanbrengen van een leeflaag. (lit. 21)

 

Nummering van deze ophooglaag in BIO 1987: 7

 

[8] Klein Profijt

 

Over deze ophooglaag vermeldt het BIO 1987 alleen het volgende:

Het vermoeden bestaat dat deze loswal werd opgespoten door Rijkswaterstaat met onderhouds-baggerspecie uit de Oude Maas en de omgeving.

 

Als periode is vermeld: 1950-1970.

 

Op de topografische kaart uit 1998 is deze ophooglaag voor het laatst weergegeven. Op de topografische kaart uit 2008 is de ophooglaag verdwenen en inmiddels staat deze locatie onder water, in directe verbinding met de Oude Maas.

 

Nummering van deze ophooglaag in BIO 1987: 5

 

[9] Nieuwe Polder

 

Op de topografische kaart uit 1968 is deze ophooglaag voor het eerst zichtbaar. Het BIO uit 1987 vermeldt voor deze ophoging als tijdvak: 1954-1972. Later heeft in het gebied vergraving plaatsgevonden bij de aanleg van de golfbaan.

 

Het BIO uit 1987 vermeldt verder het volgende:

Gezien het feit dat op luchtfoto's slechts één groot spuitvak waarneembaar is bestaat het vermoeden dat alleen zand werd opgespoten.

 

Nummering van deze ophooglaag in BIO 1987: 2

 

[10] Hogeveld

 

Volgens het BIO uit 1987 is dit gebied in de periode 1948-1960 opgespoten door Rijkswaterstaat met materiaal afkomstig uit de Oude Maas. Aanvullend wordt in het BIO het volgende vermeld:

Conform de opspuitvergunning bestaat de laatste opgespoten laag uit relatief zandige specie.

 

Nummering van deze ophooglaag in BIO 1987: 3

 

[11] Portlandse zeedijk ( Carnisse Grienden)

 

Deze ophooglaag bevindt zich op de grens met de gemeente Barendrecht. Volgens een oude topografische kaart was in het Barendrechtse deel een gedeelte voor de tweede wereldoorlog al opgehoogd. In het Rhoonse deel is op de topografische kaart uit 1963 voor het eerst een ophoging zichtbaar.

 

Het BIO uit 1987 vermeldt voor deze locatie ophoging door Rijkswaterstaat in de periode 1960-1970 met materiaal dat uit de rivier afkomstig is. Verder vermeldt het BIO:

Waarschijnlijk grotendeels weer ontgraven in zestiger jaren (…) Ter plaatse bevond zich een kleine loswal, die fungeerde als "overloop" (of bezinkbassin?) voor de Jan Gerritsepolder-west. Het westelijke deel zou nooit opgespoten zijn wel werd hier een jachthaventje aangelegd. In circa 1973 werd de loswal ontgraven en het haventje uitgebaggerd.

 

Nummering van deze ophooglaag in BIO 1987: 17

 

[12] Woningbouwlocatie Hof van Spui

 

De vroegere spuikom bij Rhoonse Veer is in de vorige eeuw opgehoogd voordat de busmaatschappij Ringelberg zich hier tot het jaar 2000 vestigde. Deze locatie tussen de Essendijk, Dorpsdijk en Havendam is inmiddels gesaneerd en recent voorzien van een nieuwe ophooglaag van zand.

 

4.5 De leidingenstraat

In de jaren 70 van de vorige eeuw werd besloten om een leidingenstraat aan te leggen tussen het havengebied van Rotterdam en het industriegebied van Moerdijk. De ligging hiervan binnen de gemeente Albrandswaard is weergegeven in bijlage 5. De informatie in deze paragraaf is gebaseerd op lit. 22 en telefonisch contact met de beheerder van de leidingenstraat (LSNed) op 13 december 2017.

 

De leidingenstraat is een strook die wordt gereserveerd voor de gebundelde aanleg van (nieuwe) ondergrondse buisleidingen. De strook heeft in het algemeen een breedte van 100 meter. Nieuwe leidingen worden van buiten naar binnen in deze strook aangelegd. Aanvankelijk werden weinig leidingen aangelegd, doordat de economische ontwikkeling in de jaren 70 en 80 stagneerde. In het middelste deel van de strook hebben in het algemeen nog geen graafwerkzaamheden plaatsgevonden.

 

Waar leidingen zijn aangelegd kan het voorkomen dat laagtes in het verleden zijn aangevuld met grond van elders.

5 VERANTWOORDING DATASET BODEMANALYSES

5.1 Herkomst gegevens

NEN5740-parameters

 

De bodemkwaliteitskaart is gebaseerd op gegevens afkomstig uit het bodeminformatiesysteem van de gemeente Albrandswaard (Squit-iBis, ondergebracht bij de DCMR). Bij de actualisatie in 2023 is gekeken welke gegevens nieuw zijn ingevoerd in het bodeminformatiesysteem sinds het opstellen van de bodemkwaliteitskaart uit 2018. Deze nieuwe gegevens zijn toegevoegd aan de dataset van de voorgaande bodemkwaliteitskaart. Net als bij de vorige bodemkwaliteitskaart uit 2018 heeft de gemeente ook in 2023 eerst een inhaalslag uitgevoerd om de gegevens in het bodeminformatiesysteem te actualiseren en aan te vullen.

 

Bij de export van gegevens uit het bodeminformatiesysteem is als criterium gehanteerd: rapportcode beginnend met AA0613 (0613 is de gemeentecode van Albrandswaard).

 

Op 27 juli 2023 zijn nieuwe exports gemaakt uit het bodeminformatiesysteem (invoer t/m rapportcode AA061301726). De bodemkwaliteitskaart uit 2018 was gebaseerd op de invoer t/m rapportcode AA061301229 (export uit het bodeminformatiesysteem d.d. 15 mei 2018).

 

Een aantal bodemonderzoeken in de gemeente Albrandswaard blijkt te zijn ingevoerd met rapportcodes beginnend met AA0489 (0489 is de gemeentecode van Barendrecht). Deze zijn van de dataset van Barendrecht overgeheveld naar de dataset voor de bodemkwaliteitskaart van Albrandswaard. De bodem-kwaliteitskaart van de gemeente Barendrecht is eveneens in 2023 geactualiseerd.

 

In het bodeminformatiesysteem is verder een aantal rapportcontouren binnen de gemeente Albrands-waard ingetekend met een rapportcode die met AA0599 begint. Deze zijn specifiek nagelopen op bruikbare analyseresultaten. Op basis daarvan zijn circa 30 grondmonsters uit 6 bodemrapporten met een AA0599-rapportcode meegerekend in deze bodemkwaliteitskaart (met name bij het Distripark Eemhaven).

 

Voor een aantal rapporten zijn de analyseresultaten handmatig toegevoegd aan de dataset op basis van de pdf-bestanden van deze bodemrapporten, met name in deelgebieden waarvoor vrijwel geen gegevens beschikbaar waren.

 

PFAS

 

Voor PFAS is deze bodemkwaliteitskaart gebaseerd op de volgende gegevens:

  • -

    een in de eerste maanden van 2020 uitgevoerd bodemonderzoek waarbij verspreid over de gemeenten Barendrecht, Albrandswaard en Ridderkerk meetgegevens van PFAS verzameld zijn (lit. 23);

  • -

    PFAS-gegevens uit overige in het bodeminformatiesysteem (Squit-iBis) ingevoerde bodemonderzoeken.

Bodemonderzoek PFAS ten behoeve van de bodemkwaliteitskaart (lit. 23)

 

In dit bodemonderzoek zijn in de gemeente Albrandswaard 30 locaties onderzocht. De boorlocaties zijn verspreid over de gemeente gekozen op gemeentegrond waar de grond zo min mogelijk is geroerd of belast door lokale bronnen.

 

Van elke locatie zijn de bovengrond (0-0,5 m-mv) en de ondergrond (0,5-2,0 m-mv) onderzocht op de 30 PFAS uit de advieslijst van Bodem+ van 12 juli 2019.

 

Overige bodemonderzoeken uit het bodeminformatiesysteem

 

In aanvulling op voornoemd bodemonderzoek bevatten de exports uit het bodeminformatiesysteem d.d. 27 juli 2023 analyseresultaten van PFAS uit 6 bodemonderzoeken in de gemeente Albrandswaard (waarvan 2 nieuwe bodemonderzoeken ten opzichte van de dataset uit juli 2020).

 

Deze gegevens zijn gecontroleerd op vreemde, afwijkende invoerwaarden voor PFAS.

 

Bij de invoer in het bodeminformatiesysteem is er bij een aantal rapporten voor gekozen om alleen somwaarden voor PFOA en PFOS (lineair + vertakt) in te voeren, omdat de overige PFAS zelden of nooit boven de detectiegrens worden gemeten. De overige PFAS zijn grotendeels aangevuld in de dataset op basis van de analysecertificaten uit de pdf-bestanden van de onderzoeksrapporten.

 

Bij een aantal monsters zijn de boven- en ondergrond met elkaar gemengd (bijvoorbeeld monstername over het dieptetraject 0-2,0 m-mv). Deze zijn meegerekend bij de ondergrond. De 4 monsters met bemonsteringsdiepte 0-1,0 m-mv zijn meegerekend met de ondergrond.

 

Somparameters PAK en PCB

 

PAK en PCB zijn somparameters. Deels bevat de dataset alleen de 10 individuele PAK, respectievelijk de 7 individuele PCB. Deels bevat de dataset alleen een somparameter. Verder zijn voor een deel zowel de individuele waarden als een somparameter beschikbaar.

 

In eerste instantie zijn de somparameters voor PAK en PCB bepaald op basis van de individuele componenten. Indien de dataset alleen de somparameter bevat dan is daarvan uitgegaan.

 

x- en y-coördinaten

 

Aan de geanalyseerde grond(meng)monsters zijn op de volgende wijze x- en y-coördinaten toegekend:

  • -

    indien de boorpunten van de geanalyseerde (meng)monsters zijn ingetekend: het gemiddelde van de x- en y-coördinaten van de deelmonsters uit desbetreffend mengmonster. Daarbij is een controle gedaan op evident verkeerd ingetekende boorpunten (ver buiten de onderzoekslocatie). In de gemeente Albrandswaard zijn bij een klein deel van de rapporten de boorpunten ingetekend;

  • -

    wanneer geen boorpunten zijn ingetekend: het middelpunt van de rapportcontour. Voor het merendeel van de geanalyseerde grond(meng)monsters is de ligging gebaseerd op het middelpunt van de rapportcontour. In het algemeen is dit voldoende nauwkeurig, omdat in het algemeen het hele bodemonderzoek in dezelfde zone ligt;

  • -

    wanneer geen boorpunten en geen rapportcontour beschikbaar zijn: het middelpunt van de locatiecontour;

  • -

    in enkele gevallen ontbreken zowel de rapport- als locatiecontour. Aan deze analysegegevens konden soms x- en y-coördinaten worden toegekend op basis van het adres (straatnaam + huisnummer).

 

5.2 Representatieve gegevens voor de bodemkwaliteitskaart

Controle op vreemde invoerwaarden

 

Op de dataset is een aantal controles uitgevoerd. Een aantal vreemde of ontbrekende invoerwaarden is gecontroleerd op basis van het desbetreffende bodemrapport. Op basis daarvan is een aantal gegevens in de dataset gecorrigeerd of aangevuld.

 

De recentere bodemonderzoeken zijn als pdf-bestand op te vragen op de website ‘Omgeving in kaart’ van de DCMR. Een aantal oudere bodemrapporten kon niet worden teruggevonden in het archief. Enkele monsters uit die oudere rapporten zijn niet meegerekend, omdat zeer waarschijnlijk sprake is van een invoerfout (bijvoorbeeld wanneer dezelfde waarden zijn ingevoerd voor zowel kwik als lood).

 

Monsters die alleen zijn geanalyseerd op minerale olie

 

De dataset bevat een aantal monsters die alleen op minerale olie en niet op andere stoffen geanalyseerd zijn. Regelmatig betreft dit analyses van lokale olieverontreinigingen. In ieder geval betreft dit nagenoeg altijd analyses van monsters die zijn genomen op plaatsen die verdacht zijn voor verontreiniging met minerale olie. Om deze reden is er op voorhand voor gekozen om geen van deze monsters mee te nemen, ongeacht of het een mengmonster of separaat monster betreft en ongeacht de gemeten concentratie.

 

Onderzoekstype

 

De beschikbare analyseresultaten uit het bodeminformatiesysteem zijn voor het overgrote deel afkomstig uit verkennende bodemonderzoeken (ca. 80% van de data). Nog eens ca. 10% van de data is afkomstig uit indicatief onderzoek, oriënterend onderzoek en nul- of eindsituatieonderzoek.

 

Bij nader onderzoeken zijn meestal geen analyseresultaten ingevoerd. De dataset van de bodemkwaliteitskaart bevat bruikbare analysegegevens van 4 nader onderzoeken.

 

Er zijn in het bodeminformatiesysteem van de gemeente Albrandswaard geen analyseresultaten ingevoerd van saneringsonderzoeken, saneringsplannen of saneringsevaluaties.

 

Vanwege deze selectieve invoer is bij het opstellen van de bodemkwaliteitskaart geen onderscheid meer gemaakt op basis van onderzoekstype.

 

Voormalig adviesbureaus Bodemstaete en Elementair Putten

 

In 2009 kwam aan het licht dat het voormalige adviesbureau Bodemstaete uit Vught gedurende een aantal jaar bodemrapporten heeft vervalst. De dataset bevat geen onderzoeken die zijn uitgevoerd door Bodemstaete.

 

Verder heeft de VROM-inspectie in 2009 op verdenking van fraude alle erkenningen ingetrokken van het adviesbureau Elementair Putten. De dataset bevat vier bodemonderzoeken die zijn uitgevoerd door Elementair Putten. Bij deze onderzoeken zijn echter geen analyseresultaten ingevoerd (of alleen analyses op minerale olie).

 

Onderscheid in boven- en ondergrond

 

De statistische berekeningen zijn uitgevoerd voor twee dieptetrajecten.

 

Voor het onderscheid tussen boven- en ondergrond is uitgegaan van het volgende:

  • -

    bovengrond = dieptetraject 0,0-0,5 m-mv; D1+D2 > 0 en D1+D2 <=1,0

  • -

    ondergrond = dieptetraject 0,5-2,0 m-mv; D1+D2 >1,0 en D1+D2 <=4,0

D1 = bovenkant monster

D2 = onderkant monster

 

Deze dieptetrajecten sluiten aan bij de dieptetrajecten die meestal worden gehanteerd in verkennend bodemonderzoek. De ondergrondmonsters in de dataset bestaan voor een belangrijk deel uit mengmonsters van het dieptetraject van circa 0,5 – 2,0 m-mv.

 

Grondmonsters waarbij geen dieptes zijn ingevoerd zijn niet meegerekend in de bodemkwaliteitskaart.

 

Ouderdom van de gegevens

 

Volgens de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten (lit. 5) moeten enerzijds alle beschikbare gegevens worden meegenomen. Anderzijds mogen alleen gegevens worden meegenomen voor zover deze voldoende recent zijn, waarbij gegevens die minder dan 5 jaar oud zijn in ieder geval als voldoende recent gelden.

 

Voor de bodemkwaliteitskaart zijn in het algemeen ook oudere onderzoeken bruikbaar aangezien de bodemkwaliteitskaart betrekking heeft op diffuse verontreinigingen die (met uitzondering van PFAS) al tientallen jaren eerder zijn ontstaan.

 

Een uitzondering hierop betreft de situatie van recent opgehoogde gebieden waar de kwaliteit van het vroegere maaiveld afwijkt van het ophoogmateriaal. In dat geval is het van belang of het onderzoek is uitgevoerd vóór of na ophoging. De opgehoogde locatie aan de Essendijk is niet gezoneerd, zodat de analysegegevens van deze locatie niet zijn gebruikt in de bodemkwaliteitskaart. Verder is dit binnen de gemeente Albrandswaard niet van toepassing.

 

Er is derhalve geen arbitrair onderscheid gemaakt op basis van de ouderdom van de rapporten. Vrijwel alle onderzoeken met invoer van grondanalyses zijn gerapporteerd na 1 januari 1995. Vanaf 1994 hebben bodemonderzoeken in principe een bepaald kwaliteitsniveau door de invoering van de toenmalige NVN5740.

 

De enige drie oudere bodemrapporten met ingevoerde analyseresultaten liggen in deelgebied C2 (zie paragraaf 6.2.3).

 

Overige niet representatieve gegevens vanwege lokaal afwijkende situaties

 

In beginsel zijn afwijkende, hogere concentraties alleen buiten de statistische berekeningen gelaten voor zover deze kunnen worden verklaard door een lokaal afwijkende situatie. Bij twijfel over de representativiteit moeten de gegevens volgens de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten (lit. 5) wél worden meegerekend. Zo mogen meetwaarden niet worden uitgesloten enkel op grond van een statistische uitbijtertoets.

 

Een verdachte locatie is overigens niet automatisch een verontreinigde locatie. In veel gevallen kunnen gegevens van verdachte locaties dus toch worden meegerekend in de bodemkwaliteitskaart.

 

Bijlage 7 bevat een overzicht van niet representatieve rapporten / analyses, die als zodanig niet zijn meegerekend in de bodemkwaliteitskaart.

 

Overig

 

In de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten is o.a. opgenomen, dat “duidelijk moet zijn of er sprake is van individueel geanalyseerde monsters of dat er sprake is van mengmonsters. In het laatste geval moet bekend zijn hoeveel grepen in dat mengmonster zijn samengevoegd en welk bodemvolume door het mengmonster wordt gerepresenteerd”.

 

Voor detailinformatie over de onderliggende onderzoeksgegevens, zoals samenstelling van mengmonsters en eventuele monstervoorbehandeling wordt verwezen naar de rapporten van de betreffende bodemonderzoeken (zoals aanwezig in het archief van de omgevingsdienst) en de in deze onderzoeken gehanteerde protocollen. Voor de statistische berekeningen is deze informatie verder niet relevant.

6 ZONE-INDELING EN STATISTIEK

6.1 Zones in de bodemkwaliteitskaart

De bodemkwaliteitskaart van de gemeente Albrandswaard bestaat uit twee zone-indelingen, afhankelijk van de stofgroep:

  • -

    zone-indeling voor de NEN5740-parameters (inclusief arseen en chroom);

  • -

    zone-indeling voor PFAS

De bodemkwaliteitskaart van de landbodem van de gemeente Albrandswaard bestaat op basis van de NEN5740-parameters uit de volgende 8 zones:

(*) Binnen de in paragraaf 2.2 vermelde toetsingsregel voor MaxWONEN waardoor de zone (in het generieke beleid) als ontvangende bodem in klasse Wonen valt.

 

In paragraaf 6.2 worden bovenstaande zones verder toegelicht. In deze zones is een aantal vergelijkbare deelgebieden samengevoegd. Bijlage 6 bevat een kaart met deze deelgebieden.

 

De volgende gebieden zijn niet gezoneerd:

  • -

    de gebieden langs de Oude Maas die op grond van de Waterregeling onder het bevoegd gezag van Rijkswaterstaat vallen (met uitzondering van de Johannapolder);

  • -

    het opgehoogde buitendijkse deel van de Havendam (direct ten zuiden van Rhoon) (geen data beschikbaar en deels voormalige stortplaats)

  • -

    de buitendijkse ophoging Hogeveld (weinig data beschikbaar)

  • -

    de woningbouwlocatie Hof van Spui (inmiddels gesaneerde locatie)

  • -

    De grondwallen rond het Distripark Eemhaven

Voor PFAS is de landbodem van de hele gemeente in één zone ingedeeld:

 

De zone PFAS Albrandswaard wordt verder toegelicht in paragraaf 6.3.

 

De statistische kengetallen van de verschillende zones zijn opgenomen in bijlage 8A t/m 8H (NEN5740-parameters) respectievelijk in bijlage 10A en 10B (PFAS).

 

De zones zijn in de volgende bijlagen in kaart weergegeven:

  • -

    NEN5740-parameters:

  • zone-indeling in bijlage 11 en ontgravingsklasse boven- en ondergrond in bijlage 12A en 12B

  • -

    PFAS: bijlage 13

Wijzigingen ten opzichte van de bodemkwaliteitskaart uit 2018

 

Ten opzichte van de bodemkwaliteitskaart uit 2018 is het volgende gewijzigd:

  • -

    de zone-indeling van de bedrijfsterreinen;

  • -

    een kleine aanpassing van de zonegrens gedaan aan de oostkant van het centrum van Poortugaal.

In de bodemkwaliteitskaart uit 2018 waren de bedrijfsterreinen ingedeeld in de volgende twee zones:

  • -

    D: Bedrijfsterreinen 1970-1990

  • -

    E: Bedrijfsterreinen 1990-heden

De oude zone D: Bedrijfsterreinen 1970-1990 bestond uit 3 deelgebieden. Vanwege verhoogde gehalten minerale olie was de bovengrond van deze zone voor het ontgraven van grond geclassificeerd als klasse industrie. Inmiddels zijn voor de drie afzonderlijke deelgebieden meer gegevens beschikbaar en blijken de verhoogde gehalten minerale olie met name voor te komen in het deelgebied met de bedrijven aan de Binnenbaan en Overhoeken. De twee andere deelgebieden zijn op basis van de beschikbare onderzoeksgegevens bij de andere zone gevoegd.

 

De oude naamgeving dekt hierdoor minder goed de lading, zodat de zones met de bedrijfsterreinen in deze nieuwe bodemkwaliteitskaart zijn hernoemd tot:

  • -

    D: Bedrijfsterreinen Binnenbaan en Overhoeken

  • -

    E: Overige bedrijfsterreinen

Afgezien het voorgaande zijn de begrenzing en classificatie van de zones bij de actualisatie in 2023 niet gewijzigd ten opzichte van de voorgaande bodemkwaliteitskaart uit 2018.

 

Voor PFAS is de zone-indeling (één zone PFAS Albrandswaard) hetzelfde als in het rapport uit 2020.

 

Toepassingskaarten

 

De toepassingsnorm volgens het generieke beleid is gebaseerd op een combinatie van de bodem-functieklasse en de bodemkwaliteitsklasse (zie paragraaf 2.3). De bodemfunctiekaart is opgenomen in bijlage 14.

 

De toepassingskaart volgens generiek beleid, gebaseerd op de combinatie van de bodemkwaliteitskaart en de bodemfunctiekaart, is opgenomen in bijlage 15A (bovengrond, 0-0,5 m-mv) en 15B (ondergrond, 0,5-2,0 m-mv).

 

De gemeente heeft in 2020 beleidsmatig de voor PFAS geldende toepassingsnormen vastgelegd (lit. 2). Ook de toepassingsnormen voor PFAS zijn gekoppeld aan de bodemfunctiekaart. Aangezien de bodemfunctiekaart op enkele plaatsen is aangepast wijzigt ook de toepassingskaart voor PFAS. De nieuwe toepassingskaart voor PFAS is opgenomen in bijlage 16.

 

Toetsing aan emissietoetswaarden

 

In een grootschalige bodemtoepassing (GBT) op de landbodem mag grond worden toegepast tot MaxINDUSTRIE ongeacht de kwaliteit en functie van de ontvangende bodem. Boven bepaalde concentraties metalen (emissietoetswaarden) gelden aanvullende eisen over de maximale uitloging. Onder deze concentraties wordt de uitloging verwaarloosbaar geacht. De emissietoetswaarden zijn hoger dan MaxWONEN en kleiner dan of gelijk aan MaxINDUSTRIE.

 

In de zones G: Johannapolder en H: Nieuwe Polder is het rekenkundig gemiddelde van zink in zowel de boven- als ondergrond hoger dan de emissietoetswaarde. Voor deze zones kan de bodemkwaliteitskaart niet worden gebruikt als bewijsmiddel voor toepassingen in een GBT.

 

Voor de overige 6 zones kan de bodemkwaliteitskaart wel als bewijsmiddel dienen voor toepassingen in een GBT op de landbodem. In de bovengrond van de zone B: lintbebouwing en vooroorlogse wijken zijn het rekenkundig gemiddelde en de 80-percentielwaarde voor zink lager dan de emissietoetswaarde.

 

6.2 Toelichting per zone (NEN5740-parameters)

6.2.1 Zone A: Buitengebied

De zone ‘A: Buitengebied’ beslaat alle gebieden binnen het bodembeheergebied van de gemeente die niet als bebouwing zijn opgenomen in bijlage 4 of als ophooglaag in bijlage 5.

 

Op basis van ruim voldoende data voldoen zowel de boven- als ondergrond gemiddeld aan de Achtergrondwaarde.

 

In de leidingenstraat zijn geen analysegegevens beschikbaar. Er wordt echter in de leidingenstraat geen afwijkende bodemkwaliteit ten opzichte van de rest van het buitengebied verwacht. Ook valt er binnen de gemeente Albrandswaard geen onderscheid te maken op basis van de natuurlijke bodemopbouw.

6.2.2 Zone B: Lintbebouwing en vooroorlogse wijken

De bovengrond van de zone ‘B: Lintbebouwing en vooroorlogse wijken’ valt in klasse Industrie. Grond die binnen deze zone vrijkomt kan binnen het generieke beleid van het Besluit bodemkwaliteit niet ongekeurd worden hergebruikt in hetzelfde gebied. De ondergrond van deze zone valt in klasse Wonen.

 

De zone ‘B: Lintbebouwing en vooroorlogse wijken’ bestaat in totaal uit 12 niet-aaneengesloten deelgebieden. De overwegend vooroorlogse lintbebouwingen moeten echter als één geheel worden gezien, af en toe onderbroken door een onbebouwd stuk van enkele tientallen meters tot maximaal 300 meter bij de lintbebouwing van deelgebied B7 (Rijsdijk noordelijk van de Rhoonse Baan). Door deze onderbrekingen hebben enkele niet-aaneengesloten deelgebieden slechts 1 of 2 waarnemingen van de bovengrond. Voor alle oude lintbebouwingen wordt echter dezelfde bodemkwaliteit verwacht, zodat alle deelgebieden met vooroorlogse lintbebouwing zijn samengevoegd in één zone.

 

Op basis van de beschikbare onderzoeksgegevens is de grens van deze zone in 2023 iets aangepast aan de oostkant van het oude centrum van Poortugaal (deelgebied B2). In verschillende onderzoeken zijn hier verhoogde gehalten aangetoond zodat het westelijke deel van de Emmastraat en De Snip in 2023 uit zone ‘C: Naoorlogse woonwijken’ zijn gehaald en bij de zone ‘B: Lintbebouwing en vooroorlogse wijken’ zijn gevoegd.

 

Enkele lintbebouwingen hebben een meer variabele ouderdom (deels verspreide vooroorlogse bebouwing, opgevuld met naoorlogse bebouwing). Op grond van de beschikbare gegevens van de Havendam aan de zuidkant van Rhoon en de lintbebouwing van de Koedood/Essendijk kunnen deze lintbebouwingen worden samengevoegd met de vooroorlogse lintbebouwingen.

 

De lintbebouwing met variabele ouderdom langs de Achterdijk vormt een twijfelgeval. In 2018 waren hier alleen 2 bovengrondanalyses beschikbaar die beiden aan de Achtergrondwaarde voldoen. Verwacht werd, dat ook hier de bodemkwaliteit hetzelfde is als in de andere lintbebouwingen, zodat ook dit deelgebied in 2018 bij de zone ‘B: Lintbebouwing en vooroorlogse kernen’ was gevoegd. In 2023 zijn in dit deel van de lintbebouwing 7 analyses van de bovengrond en 3 analyses van de ondergrond beschikbaar, die allen aan de Achtergrondwaarde voldoen. Deze zijn vooral afkomstig van onbebouwde of pas recent bebouwde delen uit deze lintbebouwing. Er is vooralsnog voor gekozen om de eerdere zonering hier niet aan te passen.

 

Deelgebied B5 bestaat uit wat lintbebouwing langs de Werkersdijk en een woonwijk noordelijk daarvan die in de tweede helft van de jaren 30 van de vorige eeuw is aangelegd. De onderzoeksgegevens van dit deelgebied zijn afkomstig uit de lintbebouwing. Voor de woonwijk zelf zijn geen onderzoeksgegevens beschikbaar. Vooralsnog is ook deze woonwijk in de zone met de lintbebouwingen opgenomen, met de kanttekening dat dit een worst case benadering is. Op grond van de ervaringen uit andere bodemkwaliteitskaarten valt te verwachten dat de bodem in deze wijk gemiddeld schoner is dan de oude lintbebouwingen.

 

In deelgebied B6 heeft een deel van de vooroorlogse bebouwing plaats gemaakt voor naoorlogs bedrijfsterrein. Hier is de vroegere bebouwing maatgevend voor de zone-indeling.

 

Deelgebied B12 betreft het Kasteel van Rhoon en vormt een klein deelgebied omringd door buitengebied. Hier zijn geen onderzoeksgegevens beschikbaar. Het deelgebied is in deze zone opgenomen, in aansluiting op de keuze om het Kasteel van Rhoon ook als vooroorlogse bebouwing op te nemen in de kaart met de bebouwingsgeschiedenis.

6.2.3 Zone C: Naoorlogse woonwijken

In 2018 is in eerste instantie afzonderlijk gekeken naar de gegevens van de woonwijken uit verschillende bouwperiodes:

  • -

    woonwijken 1945-1970 Poortugaal

  • -

    woonwijken 1945-1970 Rhoon

  • -

    woonwijken 1970-1990

  • -

    woonwijken 1990-heden Rhoon en Poortgaal

  • -

    woonwijk 1990-heden Portland

Op basis van de gegevens van deze afzonderlijk doorgerekende gebieden bleken deze allen gemiddeld aan de Achtergrondwaarde te voldoen (boven- en ondergrond).

 

De meeste gegevens zijn beschikbaar voor de woonwijken die vanaf 1990 zijn aangelegd. Vaak betreft dit onderzoeken die voor aanleg van de wijk zijn uitgevoerd. Het grondverzet tijdens de aanleg van deze wijken betreft vooral hergebruik op korte afstand binnen hetzelfde gebied, zodat de gebiedskwaliteit bij de aanleg van deze wijken niet veranderd is.

 

In de wijken aangelegd in de periode 1945-1990 zijn minder gegevens beschikbaar en in sommige deelgebieden waren aanvankelijk helemaal geen onderzoeksgegevens beschikbaar. Bij oudere wijken bestaat eerder de kans dat de bodem gemiddeld niet aan de Achtergrondwaarde voldoet.

 

Bij de actualisatie in 2023 is op basis van nieuw beschikbare gegevens de zonegrens aangepast aan de westkant van deelgebied C2 (Westkant Emmastraat en De Snip, zie hiervoor in paragraaf 6.2.2).

 

Verder zijn in 2023 met name nieuwe onderzoeksgegevens beschikbaar in de volgende deelgebieden:

  • -

    deelgebied C1 Portland (woonwijken na 1990)

  • -

    deelgebied C3 (zowel in de woonwijk uit de periode 1945-1970 als in de woonwijk na 1990)

Deze nieuwe gegevens bevestigen de classificatie van de zone.

 

Onderstaande tabel bevat het aantal waarnemingen per deelgebied in de wijken uit de bouwperiodes 1945-1970 respectievelijk 1970-1990.

 

Deelgebied

Woonwijken 1945 - 1970

Woonwijken 1970 - 1990

 

oppervlakte (ha)

N bovengrond

oppervlakte (ha)

N bovengrond

C1

Portland

n.v.t.

-

n.v.t.

-

C2

Poortugaal, oost

18,3

9

17,4

8

C3

Rhoon, tussen Rijsdijk en Essendijk

17,6

12

1,3

0

C4

Poortugaal, noord

n.v.t.

-

n.v.t.

-

C5

tussen Rijsdijk en Groene Kruisweg

4,3

5

16,4

0

C6

tussen Oud Rhoonsedijk - Dorpsdijk

n.v.t.

-

17,8

4

C7

omgeving Werkersdijk, Rhoon

11,2

4

n.v.t.

-

C8

Componistenwijk, Rhoon

n.v.t.

-

9,4

5

C9

ten oosten van Kerkstraat, P’gaal

6,0

2

3,2

0

C10

tussen Tijsjesdijk en Essendijk

n.v.t.

-

6,6

3

C11

Maasstraat, Waalstraat e.o., Rhoon

5,4

4

n.v.t.

-

C12

De Warnaar, De Heuvel e.o., P’gaal

n.v.t.

-

4,9

3

C13

Graaf Bentincklaan, Rhoon

3,9

3

n.v.t.

-

C14

Repelstraat, Schutskooistraat e.o.

2,4

4

0,7

0

 

Aanvankelijk waren in de deelgebieden C6, C10, C11 en C12 (vrijwel) geen onderzoeksgegevens beschikbaar. In de zomer van 2018 is aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd om de kwaliteit van deze deelgebieden middels minimaal 3 waarnemingen te verifiëren. Deze nieuwe gegevens bevestigen de classificatie van deze deelgebieden.

 

Toelichting op een aantal deelgebieden

 

C2 (periode 1945-1970):

Voor de periode 1945-1970 liggen alle waarnemingen ten zuidwesten van de Albrandswaardseweg. Ten noordoosten van de Albrandswaardseweg zijn uit deze periode geen onderzoeksgegevens beschikbaar. Naar verwachting is de bodemkwaliteit in de noordoostelijke helft vergelijkbaar met de zuidwestelijke helft, aangezien het hele gebied als één ontwikkeling is bebouwd vanaf 1959 tot begin jaren 70.

De zonegrens is aan de westkant aangepast bij de actualisatie in 2023. Hierdoor zijn voor dit deelgebied in 2023 minder gegevens beschikbaar dan in de voorgaande bodemkwaliteitskaart uit 2018.

 

C2 (Schroeder van der Kolklaan / Van Leeuwenhoekstraat):

In dit gedeelte (bouwjaar 1967-1971) zijn geen onderzoeksgegevens beschikbaar.

 

C2 (periode 1990-heden):

De gegevens zijn voornamelijk afkomstig uit oude onderzoeken uit de periode 1987-1990, uitgevoerd vóór de aanleg van de wijk. Aangezien er nauwelijks andere data voor dit gebied beschikbaar zijn is hier gebruik gemaakt van de analysegegevens uit deze drie oudere onderzoeken.

 

C3:

Voor het park Jan Cornelispolder en de recentere bebouwing ten zuiden daarvan )Tweespan en Vierspan) zijn geen onderzoeksgegevens beschikbaar. Het park is in de jaren 60 gelijktijdig met de wijk aangelegd zodat de gemiddelde bodemkwaliteit hier naar verwachting niet afwijkt van de rest van het deelgebied.

 

C5:

Alle onderzoeksgegevens van de bovengrond zijn afkomstig uit het oudere deel van het deelgebied (de wijk die in de jaren 50 is aangelegd tussen de Molendijk, Kleidijk en Groene Kruisweg). De wijk ten oosten van de Kleidijk heeft volgens de BAG als bouwjaar 1972. Voor dit deel zijn geen onderzoeksgegevens beschikbaar, maar er is geen aanleiding om hier een afwijkende bodemkwaliteit te verwachten.

 

C9:

Dit deelgebied is deels eind jaren 50 – begin jaren 60 bebouwd en deels rond 1975. De twee waarnemingen van de bovengrond zijn afkomstig uit het oudere deel. Afzonderlijk getoetst voldoet 1 bovengrondmonster aan de Achtergrondwaarde en valt 1 bovengrondmonster in klasse Wonen vanwege PAK. Vooralsnog is ook voor dit deelgebied geen aanleiding om een afwijkende bodemkwaliteit te verwachten.

 

C13:

Dit betreft een relatief klein deelgebied met 3 waarnemingen van de bovengrond. Afzonderlijk getoetst voldoet 2 bovengrondmonster aan de Achtergrondwaarde en valt 1 bovengrondmonster in klasse Industrie. Laatstgenoemd monster is afkomstig uit een onderzoek dat tegen de grens van de oude lintbebouwing van de Molendijk ligt.

 

C14:

De 4 waarnemingen van de bovengrond zijn afkomstig uit het oudere deel van het deelgebied (bouwjaar eerste helft jaren 50). Deze 4 monsters voldoen allen aan de Achtergrondwaarde. Voor het zuidelijke deel van het deelgebied (bouwjaar 1974) wordt geen afwijkende bodemkwaliteit verwacht.

6.2.4 Zone D: Bedrijfsterreinen Binnenbaan en Overhoeken

Deze zone is bij de actualisatie in 2023 aangepast ten opzichte van de bodemkwaliteitskaart uit 2018.

 

Aanvankelijk waren in deze zone de bedrijfsterreinen samengevoegd die zijn aangelegd in de periode 1970-1990 (met uitzondering van de niet gezoneerde locatie aan de Essendijk).

 

De oude zone D: Bedrijfsterreinen 1970-1990 bestond uit 3 deelgebieden. De classificatie van deze zone kon met minder zekerheid worden vastgesteld. Vanwege verhoogde gehalten minerale olie was de bovengrond van deze zone voor het ontgraven van grond geclassificeerd als klasse industrie. Inmiddels zijn voor de drie afzonderlijke deelgebieden meer gegevens beschikbaar en blijken de verhoogde gehalten minerale olie met name voor te komen in het deelgebied met de bedrijven aan de Binnenbaan en Overhoeken (deelgebied D1). De twee andere deelgebieden zijn op basis van de beschikbare onderzoeksgegevens bij de zone met de overige (na 1990 aangelegde) bedrijfsterreinen gevoegd.

 

De oude naamgeving dekt hierdoor minder goed de lading, zodat de zones met de bedrijfsterreinen in deze nieuwe bodemkwaliteitskaart zijn hernoemd tot:

  • -

    D: Bedrijfsterreinen Binnenbaan en Overhoeken

  • -

    E: Overige bedrijfsterreinen

Het rekenkundig gemiddelde in de bovengrond van de zone ‘D: bedrijfsterreinen Binnenbaan en Overhoeken’ is voor minerale olie en PCB hoger dan MaxWONEN, zodat deze zone voor het ontgraven van grond moet worden geclassificeerd als klasse industrie. De waarden vallen echter binnen de toetsings-regel (zie paragraaf 2.2), zodat de zone als ontvangende bodem wordt geclassificeerd als klasse wonen.

 

Enerzijds is bij ongeveer de helft van de bovengrondmonsters geen gehalte minerale olie boven de detectiegrens gemeten. Anderzijds heeft een kwart van de monsters een gemeten gehalte tussen 130 en 460 mg/kgds (zonder bodemtypecorrectie). Deze verhoogde gehalten zijn niet aan een lokale verontreinigingsbron te relateren en zijn verspreid over deelgebied D1 aangetroffen.

 

Voor PCB (som 7) geldt op basis van een beperkter aantal waarnemingen eenzelfde verhaal. Enerzijds is bij 2/3 van de bovengrondmonsters geen gehalte boven de detectiegrens aangetoond. Anderzijds is bij 3 van de 12 bovengrondmonsters een gehalte PCB boven MaxWONEN aangetoond.

 

De ondergrond voldoet gemiddeld aan de Achtergrondwaarde.

 

In deze zone zijn minder dan 20 waarnemingen beschikbaar voor barium, kobalt, molybdeen en PCB (zie verder in paragraaf 6.4).

6.2.5 Zone E: Overige bedrijfsterreinen

De zone ‘E: Overige bedrijfsterreinen’ omvat alle bedrijfsterreinen die vanaf 1990 zijn aangelegd, aangevuld met twee deelgebieden met oudere bedrijfslocaties (deelgebieden E8 en E9).

 

Zowel de boven- als ondergrond van deze zone voldoen gemiddeld aan de Achtergrondwaarde.

 

De gegevens van Distripark Eemhaven zijn eerst afzonderlijk bekeken, vanwege de ophooglaag van dit bedrijfsterrein. De beschikbare onderzoeksgegevens wijzen uit, dat zowel het noordelijke als het zuidelijke deel van het Distripark aan de Achtergrondwaarde voldoet, zodat het Distripark is samengevoegd met de overige bedrijfsterreinen vanaf 1990.

 

Net als bij de recente woonwijken is in deze zone een deel van de gegevens afkomstig uit bodemonder-zoeken uitgevoerd voor de aanleg van het bedrijfsterrein.

6.2.6 Zone F: Delta ziekenhuis en Kijvelanden

Het gebied waar het Delta ziekenhuis en de TBS-kliniek Kijvelanden liggen is in drie stadia opgehoogd. In de zomer van 2018 is hier aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd, om over voldoende gegevens te beschikken voor opname van dit gebied in de bodemkwaliteitskaart. Daarbij is ervoor gezorgd, dat voor elk van deze drie terreindelen minimaal 5 waarnemingen van zowel de boven- als ondergrond beschikbaar zijn.

 

Bij de interpretatie van dit gebied is eerst naar de toetsing van de afzonderlijke monsters gekeken. In elk van de drie terreindelen voldoen de bovengrondmonsters even vaak niet aan de Achtergrondwaarde en voldoet één bovengrondmonster niet aan klasse wonen. Op grond daarvan is geen onderscheid binnen deze ophooglaag gemaakt en is de hele ophooglaag van het Delta ziekenhuis en Kijvelanden samengevoegd tot één zone.

 

Op basis van de beperkte gegevens lijkt de ondergrond in het oudste deel (waar op de topografische kaart uit 1922 al paviljoens zichtbaar zijn) wat schoner dan in de recenter opgehoogde terreindelen. Vooralsnog is hierin verder geen onderscheid gemaakt.

 

Zowel de boven- als ondergrond van deze zone vallen gemiddeld in klasse wonen.

 

In deze zone zijn minder dan 20 waarnemingen beschikbaar voor barium, kobalt, molybdeen en PCB (zie verder in paragraaf 6.4).

6.2.7 Zone G: Johannapolder

De Johannapolder is een voormalige baggerspecieloswal, opgespoten tussen 1958 en 1964 (lit. 20).

 

Volgens de kaartbijlage bij de Waterregeling is niet de gemeente, maar Rijkswaterstaat voor dit gebied het bevoegd gezag Besluit bodemkwaliteit. Er zijn echter wel onderzoeksgegevens van de hele Johannapolder beschikbaar uit een onderzoek uit 2002, alsmede gegevens uit twee recentere onderzoeken van deellocaties in het gebied. Er is voor gekozen om deze informatie wel op te nemen in een afzonderlijke zone in de bodemkwaliteitskaart.

 

De bovengrond van deze zone valt gemiddeld in klasse industrie. De ondergrond voldoet niet aan klasse industrie. In de onder de Omgevingswet gehanteerde terminologie heeft de ondergrond de bodem-kwaliteitsklasse matig verontreinigd.

6.2.8 Zone H: Nieuwe Polder

De Nieuwe Polder is opgehoogd in de periode 1954-1972. Het BIO uit 1987 vermeldt geen herkomst van het materiaal waarmee dit gebied langs de Oude Maas is opgespoten.

 

Voor de zone ‘H: Nieuwe Polder’ zijn minder dan 20 waarnemingen beschikbaar. Vrijwel alle geanalyseerde monsters voldoen afzonderlijk getoetst niet aan klasse Industrie. Op basis van deze gegevens is de zone ‘H: Nieuwe Polder’ als aparte zone opgenomen in de bodemkwaliteitskaart, waarbij is vastgelegd dat deze zone niet aan klasse industrie voldoet. In de onder de Omgevingswet gehanteerde terminologie hebben zowel de boven- als ondergrond de bodemkwaliteitsklasse sterk verontreinigd.

 

6.3 Bodemkwaliteitskaart PFAS

Atmosferische depositie als belangrijkste bron van diffuse verontreiniging

 

In het algemeen wordt in een bodemkwaliteitskaart een indeling in zones gemaakt op basis van de historische ontwikkeling van een gebied, zoals de ouderdom van de bebouwing. Voor de NEN5740-parameters zijn de gehalten het hoogst in de vooroorlogse wijken en lintbebouwingen en in gebieden die zijn opgehoogd met baggerspecie. PFAS zijn niet-natuurlijke verbindingen die sinds de jaren 50 van de vorige eeuw door de mens worden geproduceerd, zodat er geen verschil tussen vooroorlogse en naoorlogse bebouwing wordt verwacht.

 

Rond 1970 namen de productie en het gebruik van PFAS wereldwijd sterk toe en daarmee ook de lozingen van PFAS in de grote rivieren. De fabriek van Dupont in Dordrecht gebruikte vanaf 1967 PFOA voor de productie van teflon. De PFAS-producent 3M in Zwijndrecht bij Antwerpen ging in 1971 van start. Beide fabrieken hebben sindsdien duizenden klio’s PFAS geloosd op de Merwede, respectievelijk de Schelde.

 

Voor PFAS vormt atmosferische depositie een belangrijke bron van diffuse verontreiniging in de bodem. De belangrijkste bron van diffuse verontreiniging met PFAS is in Nederland de fabriek van Chemours (voorheen Dupont) in Dordrecht. Met name in noordoostelijke richting vanaf Chemours zijn tot op tientallen kilometers afstand hogere gehalten PFOA in de bodem aangetoond.

Het grondgebied van de gemeente Albrandswaard ligt op een afstand tussen 16,5 en 24 km ten westnoordwesten van Chemours.

 

Indeling in zones: één zone voor PFAS

 

De gehalten PFOA en PFOS in de bovengrond van de gemeente Albrandswaard zijn in kaart weergegeven in bijlage 9A en 9B7 .

 

In de gemeente Albrandswaard is bij 1/3 van de bovengrondmonsters een gehalte PFOA boven de landelijke achtergrondwaarde gemeten. De hoogste PFOA-gehalten zijn gemeten in het buitengebied van Albrandswaard. De dataset van Albrandswaard bevat voor PFOA 1 meetwaarde hoger dan 7 μg/kgds (een in situ partijkeuring met bemonstering van het dieptetraject 0-1,0 m-mv).

 

De diffuse verontreiniging met PFAS is niet gekoppeld aan begrenzingen van de historische ontwikkeling van landgebruik in de gemeente, doordat deze primair wordt veroorzaakt door atmosferische depositie.

 

Op onverharde plekken waar in de afgelopen decennia geen ontwikkelingen hebben plaatsgevonden (zoals het buitengebied van Albrandswaard) worden in het algemeen hogere gehalten gemeten dan onder verhardingen. Gezien het regionale patroon van de PFOA-gehalten weegt dat binnen de gemeentegrenzen zwaarder dan de afstand tot de bronlocatie van Chemours.

 

Binnen de gemeente valt voor PFAS geen onderverdeling te maken in meerdere zones. De hele gemeente is voor PFAS ingedeeld in één zone, de zone PFAS Albrandswaard. De statistische kengetallen van deze zone zijn opgenomen in bijlage 10A (bovengrond) en 10B (ondergrond).

 

Volgens de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten (lit. 5) worden zones in een bodemkwaliteitskaart geclassificeerd op basis van het rekenkundig gemiddelde. Het gemiddelde voor PFOA (som) is in de bovengrond lager dan de landelijke achtergrondwaarde. Zoals eerder opgemerkt voldoet 1/3 van de meetwaarden van PFOA niet aan de achtergrondwaarde, zodat bij werkzaamheden vrijkomende grond vaak niet aan de achtergrondwaarde voldoet. Om deze reden is er voor gekozen dat deze bodem-kwaliteitskaart voor de bovengrond niet als bewijsmiddel kan dienen dat bij grondverzet vrijkomende grond voldoet aan de achtergrondwaarde, maar wel als bewijsmiddel kan dienen dat deze voldoet aan de toepassingswaarden voor wonen en industrie.

 

In de ondergrond zijn zelden gehalten PFOA boven de achtergrondwaarde aangetoond.

 

De gemeente is ook diffuus verontreinigd met PFOS, maar in het algemeen worden geen gehalten boven de landelijke achtergrondwaarde gemeten en de diffuse verontreiniging met PFOS komt overeen met de diffuse verontreiniging die landelijk wordt gemeten.

 

De overige individuele PFAS zijn zelden of nooit boven de detectiegrens van 0,1 μg/kgds aangetoond.

 

Het voorgaande komt overeen met de bodemkwaliteitskaarten van Barendrecht en Ridderkerk.

 

6.4 Zones met minder dan 20 waarnemingen voor barium, kobalt, molybdeen en PCB

In de volgende zones zijn minder dan 20 waarnemingen beschikbaar voor barium, kobalt, molybdeen en PCB:

  • -

    D: Bedrijfsterreinen Binnenbaan en Overhoeken

  • -

    F: Delta ziekenhuis en Kijvelanden

  • -

    G: Johannapolder

  • -

    H: Nieuwe Polder

Voor de zone ‘H: Nieuwe Polder’ zijn ook voor alle andere stoffen minder dan 20 waarnemingen beschikbaar. Gezien de classificatie van deze zone is het niet relevant om verder aandacht te besteden aan barium, kobalt, molybdeen en PCB. Hetzelfde geldt voor de ondergrond van de zone ‘G: Johanna-polder’.

 

Barium

 

Voor barium zijn alle normen uit de Regeling bodemkwaliteit voor onbepaalde tijd ingetrokken. In de meeste zones is het rekenkundig gemiddelde voor barium lager dan de oorspronkelijke Achtergrondwaarde. Uitzondering hierop zijn de zone ‘B: Lintbebouwing en vooroorlogse wijken’ (bovengrond), de zone ‘G: Johannapolder (ondergrond) en de zone ‘H: Nieuwe Polder’.

 

Ook in de beide zones met bedrijfsterreinen en in de ophooglaag van het Deltaziekenhuis en Kijvelanden is het rekenkundig gemiddelde voor barium lager dan de oorspronkelijke Achtergrondwaarde.

 

Kobalt en molybdeen

 

Voor molybdeen is circa 80% van de meetgegevens in de gemeente Albrandswaard beneden de detectiegrens. De overige meetwaarden zijn zelden hoger dan de Achtergrondwaarden. Dit laatste betreft 3% van de totale dataset, vooral in de zone ‘B: Lintbebouwing en vooroorlogse wijken’ of te relateren aan veen. In veen komen van nature verhoogde molybdeengehalten voor.

 

Voor kobalt is in 2018 onderstaande analyse uitgevoerd op basis van de toenmalige dataset.

 

De toetsing van kobalt is sterk afhankelijk van de bodemtypecorrectie, waarbij alleen wordt gecorrigeerd op basis van het percentage lutum. Voor standaardbodem (25% lutum) bedraagt de Achtergrondwaarde van kobalt 15 mg/kgds. Bij een lutumgehalte van 2% bedraagt de Achtergrondwaarde voor kobalt 4,25 mg/kgds. Verder gaan verhoogde gehalten kobalt in het algemeen gepaard met verhoogde gehalten van andere metalen.

 

In de totale dataset komen overschrijdingen van de Achtergrondwaarde van kobalt bij een lutumpercentage < 10% ruim 2x zo vaak voor dan bij een lutumpercentage tussen 10% en 20% (en 10x zo vaak dan bij een lutumpercentage > 20%).

 

De 10% hoogste meetwaarden voor kobalt in de totale dataset liggen in de range van 13 – 24 mg/kgds (zonder bodemtypecorrectie). Voor deze hoogste meetwaarden geldt het volgende:

  • -

    Deze zijn voornamelijk afkomstig uit de zones ‘B: Lintbebouwing en vooroorlogse wijken’ en ‘H: Nieuwe Polder’ en het niet gezoneerde gebied (met name de locatie aan de Essendijk). Slechts 10% van de meetwaarden uit de range 13 – 24 mg/kgds ligt in de overige zones. De hoogste meetwaarde in de beide zones met bedrijfsterreinen bedraagt 12 mg / kgds (zonder bodemtypecorrectie).

  • -

    2/3 van deze monsters voldoet niet aan klasse wonen vanwege lood en/of zink

  • -

    de monsters met een gehalte kobalt hoger dan de Achtergrondwaarde voldoen (op 1 monster na) al niet aan de Achtergrondwaarde vanwege één of meer andere metalen.

Verder voldoet uit de totale dataset een aantal monsters met gehalten kobalt tussen 4,5 – 12 mg/kgds bij het desbetreffende lutumgehalte niet aan de Achtergrondwaarde. Ongeveer de helft van deze monsters voldoet al niet aan klasse wonen vanwege lood en/of zink.

 

Op grond van het voorgaande wordt geconcludeerd, dat extra waarnemingen voor kobalt en molybdeen niet zullen leiden tot een andere classificatie van de zones ‘D: Bedrijfsterreinen Binnenbaan en Overhoeken’ en ‘F: Deltaziekenhuis en Kijvelanden’.

 

PCB

 

Over PCB kan in de zone ‘‘D: Bedrijfsterreinen Binnenbaan en Overhoeken’ minder goed een uitspraak worden gedaan (zie paragraaf 6.2.4).

 

In de zone ‘F: Deltaziekenhuis en Kijvelanden’ zijn voor PCB 15 analyses van de bovengrond en 13 analyses van de ondergrond beschikbaar. In het algemeen zijn in deze zone voor PCB geen gehalten boven de detectiegrens aangetoond. Bij 3 bovengrondmonsters is wel een gehalte PCB boven de detectiegrens aangetoond, maar deze meetwaarden zijn lager dan de Achtergrondwaarde.

 

Voor de zone ‘G: Johannapolder’ zijn weinig gegevens beschikbaar. De zone ‘G: Johannapolder’ heeft een vergelijkbare historie als de zone ‘H: Nieuwe Polder’. Aangezien in de zone ‘H: Nieuwe Polder’ duidelijk hogere waarden voor PCB voorkomen valt te verwachten dat dit ook in de zone ‘G: Johannapolder’ het geval is.

In de zone ‘G: Johannapolder’ zijn voor PCB 5 analyses van de bovengrond en 3 analyses van de ondergrond beschikbaar. In deze ondergrondmonsters zijn verhoogde PCB-gehalten aangetoond, maar deze zijn lager dan de PCB-gehalten in de zone ‘H: Nieuwe Polder’. In de bovengrond voldoen alle PCB-gehalten aan MaxWONEN. De bovengrond van de zone ‘G: Johannapolder’ valt al vanwege een aantal andere stoffen in klasse industrie en naar verwachting zullen meer gegevens voor PCB niet tot een andere classificatie van de bovengrond leiden.

 

6.5 Zones met 95-percentielwaarde hoger dan interventiewaarde

De indeling van de zones uit de bodemkwaliteitskaart in verschillende bodemkwaliteitsklasses is gebaseerd op het rekenkundig gemiddelde van de verschillende stoffen. De concentraties van de verschillende stoffen hebben een zekere spreiding en een deel van de waarnemingen in een zone voldoet niet aan de bodemkwaliteitsklasse waarin de zone is ingedeeld.

 

De meeste partijen grond die binnen een zone vrijkomen voldoen derhalve aan betreffende bodem-kwaliteitsklasse, maar af en toe kan het vrij grondverzet ertoe leiden dat een partij grond wordt toegepast die niet aan de toepassingseis van een zone voldoet.

 

Gemiddeld leidt dit niet tot een verslechtering van de bodemkwaliteit. Het grondverzet levert geen ‘nieuwe’ verontreiniging op, maar betreft een verplaatsing van al in het milieu aanwezige verontreiniging. Het grondverzet mag er echter niet toe leiden dat op de toepassingslocatie dusdanige milieuhygiënische risico’s ontstaan, dat volgens de Wet bodembescherming een spoedige sanering noodzakelijk zou zijn.

 

Om de kans op dit laatste te minimaliseren is in artikel 4.3.5, lid 3c van de Regeling bodemkwaliteit een toetsing opgenomen van de 95-percentielwaarde van de bodemkwaliteitszone van de plaats van herkomst van de grond. Op basis van de 95-percentielwaarde wordt getoetst of vrij grondverzet op de toepassingslocatie volgens de Wet bodembescherming kan leiden tot een noodzaak tot spoedige sanering.

 

Een locatie kan in principe alleen spoedeisend zijn wanneer de interventiewaarde wordt overschreden. Voor deze risicobeoordeling is een standaardbeoordeling uitgewerkt in het computerprogramma Sanscrit, waarbij de risico’s afhankelijk zijn van het terreingebruik.

 

In de bovengrond van de zones ‘B: Lintbebouwing en vooroorlogse wijken’ en ‘G: Johannapolder’ is de 95-percentielwaarde van zink hoger dan de interventiewaarde. De bodemkwaliteitsklasse van deze zones is klasse Industrie.

 

Voor een spoedeisende verontreiniging vanwege humane risico’s is bij het meest gevoelige terreingebruik (moestuinen/volkstuinen) volgens de standaardbeoordeling uit Sanscrit een minimale concentratie zink benodigd van 3705 mg/kgds.

 

In de totale dataset van Albrandswaard bedraagt de hoogste meetwaarde voor zink 3700 mg/kgds, gemeten in een separate analyse op lood en zink bij vooroorlogse bebouwing in de lintbebouwing aan de Essendijk. Dergelijke gehalten kunnen dus voorkomen in de zone, maar zijn in het algemeen te relateren aan bijmenging van bodemvreemd materiaal.

 

Daarnaast is grond afkomstig uit deze zones binnen het generieke kader alleen toe te passen op relatief ongevoelige locaties. Binnen de gemeente Albrandswaard kan binnen het generieke kader grond uit zone ’B: Lintbebouwing en vooroorlogse wijken’ alleen zonder verdere keuring worden toegepast in een grootschalige bodemtoepassing (GBT). Grond uit zone ‘G: Johannapolder’ kan binnen het generieke kader nooit zonder verdere keuring worden toegepast binnen de gemeente Albrandswaard.

 

In de zone ‘H: Nieuwe Polder’ is de 95-percentielwaarde voor meerdere stoffen hoger dan de interventiewaarde, maar deze zone voldoet gemiddeld al niet aan klasse Industrie. Hetzelfde geldt voor de ondergrond van de zone ‘G: Johannapolder’.

 

6.6 Gezondheidskundige bodemkwaliteit voor lood

Een aantal zones is diffuus verontreinigd met lood. Blootstelling aan lood kan een negatief effect hebben op het IQ van kleine kinderen. De GGD heeft een landelijk advies opgesteld met gezondheidskundige risicowaarden voor lood bij de meest gevoelige bodemfuncties (lit. 24 en 25).

 

Voor de bodemfunctie ‘wonen met tuin’ heeft de GGD de volgende gezondheidskundige bodemlood-waarden afgeleid:

 

< 90 mg/kgds

Gezondheidskundig voldoende bodemkwaliteit voor lood

90 – 370 mg/kgds

Gezondheidskundig matige bodemkwaliteit voor lood

> 370 mg/kgds

Gezondheidskundig onvoldoende bodemkwaliteit voor lood

 

Dit betreft de gemeten waarden zonder bodemtypecorrectie, dus niet de waarden die zijn omgerekend naar standaardbodem.

 

In bijlage 17 is per zone de gezondheidskundige bodemkwaliteit voor lood in kaart weergegeven voor de bodemfunctie ‘wonen met tuin’. De kaart is gebaseerd op de 95-percentielwaarden van de bovengrond. Overigens zou classificatie op basis van het rekenkundig gemiddelde bij de meeste zones tot dezelfde classificatie leiden (met uitzondering van de zones F: Delta ziekenhuis en Kijvelanden en G: Johannapolder).

 

Binnen de zones valt op basis van de beschikbare informatie geen nadere onderverdeling te maken.

LITERATUUR

 

  • 1.

    Bodemkwaliteitskaart landbodem gemeente Albrandswaard; Marmos Bodemmanagement, 30 oktober 2018.

  • 2.

    Bodemkwaliteitskaart PFAS gemeente Albrandswaard; Marmos Bodemmanagement, 3 november 2020.

  • 3.

    Besluit bodemkwaliteit; Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden, jaargang 2007, nr. 469.

  • 4.

    Regeling bodemkwaliteit; Staatscourant, 20 december 2007.

  • 5.

    Richtlijn bodemkwaliteitskaarten; Ministerie van VROM en Ministerie van Verkeer en Waterstaat; gepubliceerd via website NEN, 7 september 2007.

  • 6.

    NEN5740, Bodem – Landbodem - Strategie voor het uitvoeren van verkennend bodemonderzoek – Onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van bodem en grond; NEN, januari 2009.

  • 7.

    Aanvullingsbesluit bodem Omgevingswet; Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden, jaargang 2021, nr. 98, 25 februari 2021.

  • 8.

    Regeling bodemkwaliteit 2022; Staatscourant, nr. 1338, 19 januari 2023.

  • 9.

    Regeling houdend regels me betrekking tot het beheer en gebruik van watersystemen (Waterregeling); Staatscourant, 17 december 2009.

  • 10.

    Waterbodemkwaliteitskaart IJsselmonde en Rozenburg – Actualisatie 2019 met aanvulling PFAS 2020; Marmos Bodemmanagement, 22 december 2020.

  • 11.

    Handelingskader voor hergebruik van PFAS-houdende grond en baggerspecie (versie december 2021), bijlage bij Kamerbrief van 13 december 2021 (IENW/BSK-2021/335279)

  • 12.

    Achtergrondwaarden perfluoralkylstoffen (PFAS) in de Nederlandse landbodem; A. Wintersen et al., RIVM-briefrapport 2020-0100, 2020.

  • 13.

    Tijdelijk handelingskader voor hergebruik van PFAS-houdende grond en baggerspecie (geactualiseerde versie van 2 juli 2020), Kamerstukken II, 2019/20, 35334 nr. 116, bijlage bij Kamerbrief van 3 juli 2020.

  • 14.

    Bodemkwaliteitskaart en Bodembeheerplan Albrandswaard, Bernisse, Brielle, Krimpen aan den IJssel, Westvoorne en Rozenburg; Syncera Milieu, 18 mei 2006.

  • 15.

    GeoTOP modellering; TNO, rapport 2012 R10991, 17 januari 2013.

  • 16.

    Totstandkomingsrapport GeoTOP; TNO, rapport 2019 R11655, 3 december 2019.

  • 17.

    Nooit meer: Afzettingen van Duinkerke en Calais; H. Weerts, P. Cleveringa, W. Westerhoff, W. en P. Vos, P, Archeobrief (Methoden en Technieken), 28-34. Stichting voor de Nederlandse Archeologie (SNA), 2006.

  • 18.

    Bodemkaart van Nederland, schaal 1: 50.000, blad 37 Oost; Stichting voor Bodemkartering (StiBoKa), 1972.

  • 19.

    Archeologieverordening 2009 Gemeente Albrandswaard; vastgesteld in de gemeenteraad van Albrandswaard op 21 december 2009.

  • 20.

    Bijzonder inventariserend onderzoek baggerspecielocaties in het Rijnmondgebied; DCMR, 1987.

  • 21.

    Notitie Bodeminformatie percelen NRIJ Albrandswaard; BAR-organisatie, Advies Ruimte, Cluster Milieu, 19 september 2016.

  • 22.

    Graven om vooruit te komen - een blik op de toekomst in historisch perspectief; LSNed Leidingenstraat Nederland, mei 2012.

  • 23.

    Bodemonderzoek PFAS ten behoeve van update bodemkwaliteitskaarten Barendrecht, Ridderkerk en Albrandswaard; Arnicon B.V., rapport C19-559-O, 12 mei 2020.

  • 24.

    Lood in bodem en gezondheid. Aanvullend advies met informatie voor GGD-adviseurs gezondheid en milieu, definitieve versie; GGD GHOR Nederland / GGD-projectgroep bodem, 29 januari 2016.

  • 25.

    Toelichting – Lood in bodem en gezondheid, actualisatie d.d. 2 november 2020; GGD GHOR Nederland / GGD-projectgroep bodem, 2 november 2020.

Bijlage 1: Begrenzing bodembeheergebied

 

 

Bijlage 2: Bodemopbouw volgens Stiboka-kaart

 

 

Bijlage 3: Archeologische waardenkaart

 

 

Bijlage 4: Bebouwingsgeschiedenis

 

 

Bijlage 5: Ophooglagen en leidingenstraat

 

 

Bijlage 6: Indeling in deelgebieden

 

 

Bijlage 7: Niet representatieve rapporten / analyses

 

In aanvulling op onderstaande lijst zijn de volgende analysegegevens niet meegenomen bij de statistische berekeningen:

  • -

    monsters waarbij geen dieptes zijn ingevoerd

  • -

    onderzoeken waarvan geen geografische ligging is ingetekend

  • -

    alle individuele olie-analyses (monsters die alleen zijn geanalyseerd op minerale olie)

 

Zone

Deel-gebied

Rapportcode

Adres rapport

Toelichting

A

A1

AA061300322

Poelweg, Rhoon

MM4 en MM5 vermoedelijk invoerfout (Hg en Pb identieke invoerwaarden) maar rapport niet teruggevonden in archief

A

A1

AA061300425

Poelweg, Rhoon

Monster M4 met hoge gehalten zink (en andere metalen) niet meegerekend: betreft een puinpad

A

A1

AA061301054

Essendijk 46, Rhoon

Diverse verhoogde gehalten door bodemvreemde bijmengingen (puin, koolas, sintels, plastic), bedrijfsloods en gedempte sloot (hele rapport niet meegerekend)

A

A1

AA061301181

Slotsedijk 199, Rhoon

Voormalig kasteel, verhoogde gehalten door matige / sterke puinbijmenging. Bodemrapport spreekt tevens van stortplaats in jaren 60 (hele rapport niet meegerekend)

A

A4

AA061301176

Achterdijk 5, Rhoon

Matig puinhoudend mengmonster ov-1 t.p.v. vooroorlogse bebouwing + uitsplitsing hiervan niet meegerekend

B

B1

AA061301134

Rijsdijk, Rhoon

separate analyses op lood niet meegerekend

B

B1

AA061301137

Dorpsdijk 213, Rhoon

Lokale olieverontreiniging, beide ondergrondmonsters niet meegerekend

B

B1

AA061301229

Dorpsdijk, Rhoon

separate analyses op PAK en zink niet meegerekend

B

B2

AA061301167

Achterweg 26, Poortugaal

Dubbel ingevoerd, analyses staan al bij AA061301166

C

C2

AA061301174

Emmastraat 2 Poortugaal

Separate analyses op lood niet meegerekend

B

B2

AA061301212

Albrandswaardsedijk 43, Poortugaal

Separate analyses PAK (uitsplitsing mengmonster) niet meegerekend

B

B3

AA061301156

Essendijk 70, Rhoon

separate analyses op lood en zink niet meegerekend

B

B8

AA061300357

Rijsdijk 80, Rhoon

M3 niet meegerekend (lokale verontreiniging olie en PAK)

B

B10

AA061300213

Kleidijk, Rhoon

Monstername over groot dieptetraject (0-2,25 m-mv) (hele rapport iet meegerekend)

B

B11

AA061300417

Slotvalkensteinsedijk 5, Poortugaal

Vermoedelijk invoerfouten bij MM1 en MM3, maar rapport (uit 1995) niet teruggevonden in archief. Daarom beide monsters niet meegerekend.

C

C1

AA048902706

nabij Smitshoek 3a en 3b

Nader onderzoek van puinhoudende zandige laag, op locatie was verharding en oudere bebouwing aanwezig

C

C2

AA061300526

Emmastraat, Poortugaal

Monster slakkenhoudende laag (M1 0,4-0,5 m-mv) niet meegerekend, hoge gehalten metalen

C

C3

AA061300930

 

Dubbel ingevoerd, analyses staan al bij AA061300589

C

C3

AA061300957

 

Dubbel ingevoerd, analyses staan al bij AA061301192

C

C4

AA061300418

Slotvalkensteinsedijk 7, Poortugaal

monster MM1 met hoog PAK-gehalte (80 mg/kgds, zelfde invoerwaarde als olie) niet meegerekend. Rapport (uit 1995) niet gevonden om invoerwaarde PAK te verifiëren

C

C4

AA061300420

Slotvalkensteinsedijk, Poortugaal

Vermoedelijk invoerfouten arseen (zelfde waarde als cadmium) bij MM2, MM4, MM5. Rapport (uit 1995) niet teruggevonden in archief, daarom deze monsters op vervallen

C

C4

AA061300534

Hofweg 3, Poortugaal

Monster M3 niet meegerekend: hoge invoerwaarde PAK (740 mg/kgds) maar rapport niet gevonden in archief om invoerwaarde te kunnen verifiëren

E

E1

AA061301228

Willem Barentszstraat 41, Rhoon

Bovengrondmonster niet meegerekend: betreft puinlaag (volledig puin)

E

E7

AA061300847

Schröder van der Kolklaan, Poortugaal

monsters met dieptetraject 0-1,0 m-mv niet meegerekend (5 monsters)

E

E3

AA061300102

Achterdijk 13, Rhoon

Beide ondergrondmonsters (MM3 en MM4) vermoedelijk invoerfout, maar rapport niet teruggevonden in archief

 

Bijlage 8A: Statistische kengetallen zone A: Buitengebied

 

Bijlage 8B: Statistische kengetallen zone B: Lintbebouwing en vooroorlogse wijken

 

Bijlage 8C: Statistische kengetallen zone C: Naoorlogse woonwijken

 

Bijlage 8D: Statistische kengetallen zone D: Bedrijfsterreinen Binnenbaan en Overhoeken

 

Bijlage 8E: Statistische kengetallen zone E: Overige bedrijfsterreinen

 

Bijlage 8F: Statistische kengetallen zone F: Delta ziekenhuis en Kijvelanden

 

Bijlage 8G: Statistische kengetallen zone G: Johannapolder

 

Bijlage 8H: Statistische kengetallen zone H: Nieuwe Polder

 

Bijlage 9A: Meetwaarden PFOA

 

 

Bijlage 9B: Meetwaarden PFOS

 

 

Bijlage 10A: Statistische kengetallen zone PFAS Albrandswaard (bovengrond)

 

Bijlage 10B: Statistische kengetallen zone PFAS Albrandswaard (ondergrond)

 

Bijlage 11: Zones bodemkwaliteitskaart NEN5740-parameters

 

 

Bijlage 12A: Ontgravingsklasse bovengrond NEN5740-parameters

 

 

Bijlage 12B: Ontgravingsklasse ondergrond NEN5740-parameters

 

 

Bijlage 13: Bodemkwaliteitskaart PFAS

 

 

Bijlage 14: Bodemfunctiekaart

 

 

Bijlage 15A: Toepassingskaart bovengrond volgens generiek beleid

 

 

Bijlage 15B: Toepassingskaart ondergrond volgens generiek beleid

 

 

Bijlage 16: Toepassingsnormen PFAS (0-2,0 m-mv)

 

 

Bijlage 17: Gezondheidskundige bodemkwaliteit voor lood (wonen met tuin)

 

 


1

Voor nikkel geldt een afwijkende regel. Voor nikkel geldt als bovengrens van de toetsingsregel 2 x Achtergrondwaarde en niet de lagere MaxWONEN

2

In de praktijk worden zowel de term ‘bodemfunctiekaart’ als de term ‘bodemfunctieklassekaart’ gebruikt, ook in de toelichting van het Aanvullingsbesluit bodem Omgevingswet (lit. 7). Met beide termen wordt hetzelfde bedoeld.

3

Zonder voorvoegsel ‘tijdelijk’ of ‘definitief’

4

Alle versies van het tijdelijk handelingskader t/m de versie van 2 juli 2020.

5

Voor barium geldt geen minimum aantal waarnemingen, omdat de normen voor barium voor onbepaalde tijd zijn ingetrokken.

6

Deels liggen deze buiten het gebied waarvoor de gemeente bevoegd gezag is voor het Besluit bodemkwaliteit. Volledigheidshalve wordt in deze paragraaf het hele grondgebied van de gemeente besproken.

7

Voor de overige 6 bodemonderzoeken uit het bodeminformatiesysteem betreffen de stippen het middelpunt van de rapportcontour en bij meerdere analyses van de bovengrond is de hoogste meetwaarde uit desbetreffend rapport weergegeven.