Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Werk en Inkomen Lekstroom

Participatie- en re-integratieverordening Werk en Inkomen Lekstroom 2023

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieWerk en Inkomen Lekstroom
OrganisatietypeRegionaal samenwerkingsorgaan
Officiële naam regelingParticipatie- en re-integratieverordening Werk en Inkomen Lekstroom 2023
CiteertitelParticipatie- en re-integratieverordening Werk en Inkomen Lekstroom 2023
Vastgesteld dooralgemeen bestuur
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Participatieverordening Werk en Inkomen Lekstroom.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Gemeenschappelijke regeling Werk en Inkomen Lekstroom
  2. artikel 8a, eerste lid, van de Participatiewet
  3. artikel 8a, tweede lid, van de Participatiewet
  4. artikel 10b, zevende lid, van de Participatiewet
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

19-01-202401-07-2023nieuwe regeling

06-12-2023

bgr-2024-127

Tekst van de regeling

Intitulé

Participatie- en re-integratieverordening Werk en Inkomen Lekstroom 2023

Het algemeen bestuur van de Gemeenschappelijke regeling Werk en Inkomen Lekstroom;

 

 

gelet op artikel 4, tweede lid en artikel 5, eerste tot en met derde lid van de Gemeenschappelijke regeling Werk en Inkomen Lekstroom;

 

gelet op de artikelen 8a, eerste lid, aanhef en onder a, c, d en e, en tweede lid, en 10b, zevende lid, van de Participatiewet

 

gezien het voorstel van het dagelijks bestuur van de Gemeenschappelijke regeling Werk en Inkomen Lekstroom d.d. 6 juli 2023;

 

 

besluit

 

vast te stellen de

 

Participatie- en re-integratieverordening Werk en Inkomen Lekstroom 2023

 

Hoofdstuk 1 Begrippen

Artikel 1 Definities

  • 1.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      AB: algemeen bestuur WIL;

    • b.

      DB: dagelijks bestuur WIL;

    • c.

      doelgroep: personen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a, van de wet;

    • d.

      interne werkbegeleiding: door een collega geboden dagelijkse werkbegeleiding op de werkvloer omdat de werknemer anders niet in staat is zijn werkzaamheden uit te voeren, en waarbij sprake is van meer dan de gebruikelijke begeleiding van een werknemer op een werkplek;

    • e.

      jobcoaching: door een erkende deskundige geboden methodische ondersteuning aan personen met een arbeidsbeperking en aan werkgevers, gericht op het vinden en behouden van werk;

    • f.

      nadere regel: Nadere regel Participatie- en Re-integratievoorzieningen WIL 2023;

    • g.

      overige voorzieningen: voorzieningen als bedoeld in artikel 8a, tweede lid, onder f, van de wet;

    • h.

      persoonlijke ondersteuning bij werk: ondersteuning als bedoeld in artikel 10, eerste en derde lid, van de wet en begeleiding op de werkplek als bedoeld in artikel 10da van de wet;

    • i.

      praktijkroute: het proces om de persoon, behorend tot de doelgroep, toegang tot het doelgroepenregister te laten verkrijgen op basis van loonwaarde vaststelling op de werkplek;

    • j.

      voorziening: door het DB noodzakelijk geachte voorziening, gericht op arbeidsinschakeling waaronder mede wordt begrepen persoonlijke ondersteuning bij het verrichten van opgedragen taken;

    • k.

      werkgever: degene die op basis van een arbeidsovereenkomst de bevoegdheid heeft om de arbeid van een werknemer gedurende een overeengekomen periode aan te wenden in zijn organisatie;

    • l.

      werknemer: persoon die op basis van een arbeidsovereenkomst arbeid verricht bij de werkgever, daaronder begrepen een persoon als bedoeld in artikel 10d eerste of tweede lid van de wet met wie de werkgever een dienstbetrekking is aangegaan, dan wel dit van plan is;

    • m.

      wet: Participatiewet;

    • n.

      WIL: Gemeenschappelijke regeling Werk en Inkomen Lekstroom.

  • 2.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, de IOAW, de IOAZ en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Hoofstuk 2 Beleid en Evaluatie

Artikel 2 Evenwichtige verdeling en evaluatie

  • 1.

    Bij de keuze van de mogelijkheden tot ondersteuning en voorzieningen, biedt het DB maatwerk, waarbij een afweging wordt gemaakt of de voorziening, gelet op de mogelijkheden, capaciteiten en wensen van een persoon, het meest doelmatig is met het oog op inschakeling in de arbeid;

  • 2.

    Het DB draagt zorg voor een evenwichtig aanbod van voorzieningen aan personen behorende tot de doelgroep, rekening houdend met de omstandigheden en functionele beperkingen van een persoon. De omstandigheden hebben in ieder geval betrekking op zorgtaken van die persoon en de mogelijkheid dat hij behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie of gebruik maakt van de voorziening beschut werk. Onder zorgtaken wordt in ieder geval verstaan:

    • a.

      de opvang van ten laste komende kinderen tot vijf jaar; en

    • b.

      de noodzakelijkheid van het verrichten van mantelzorg.

  • 3.

    Het DB zendt tweejaarlijks aan het AB een verslag over de doeltreffendheid van het beleid en de effecten van deze verordening in de praktijk. Het verslag bevat in ieder geval het oordeel van de cliëntenraad.

Hoofdstuk 3 Algemene bepalingen voorzieningen

Artikel 3 Algemene bepalingen over voorzieningen

  • 1.

    Het DB kan een voorziening weigeren als:

    • a.

      de persoon ten behoeve van wie de voorziening zou worden verstrekt niet behoort tot de doelgroep;

    • b.

      de persoon onvoldoende medewerking verleent aan het onderzoek dat nodig is voor het beoordelen van het recht op de voorziening;

    • c.

      de persoon een beroep kan doen op een voorziening op basis van een andere wettelijke regeling, waardoor er sprake is van een voorliggende voorziening;

    • d.

      de voorziening naar het oordeel van het DB onvoldoende bijdraagt aan de arbeidsinschakeling; of

    • e.

      er niet wordt voldaan aan de voorwaarden die in deze verordening worden gesteld om in aanmerking te komen voor die voorziening.

  • 2.

    Het DB kan een voorziening beëindigen als:

    • a.

      de persoon die aan de voorziening deelneemt zijn verplichtingen als bedoeld in de artikelen 9 en 17 van de wet, de artikelen 13 en 37 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de artikelen 13 en 37 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen niet nakomt;

    • b.

      de persoon die aan de voorziening deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep;

    • c.

      de persoon die aan de voorziening deelneemt algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een in deze verordening genoemde voorziening, tenzij het betreft een persoon als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, onder 2°, van de wet;

    • d.

      de voorziening naar het oordeel van het DB niet langer voldoende bijdraagt aan een snelle arbeidsinschakeling;

    • e.

      de voorziening naar het oordeel van het DB niet meer geschikt is voor de persoon die gebruik maakt van de voorziening;

    • f.

      de persoon die aan de voorziening deelneemt niet naar behoren gebruik maakt van de aangeboden voorziening; of

    • g.

      de persoon die aan de voorziening deelneemt niet meer voldoet aan de voorwaarden die in deze verordening worden gesteld om in aanmerking te komen voor die voorziening.

  • 3.

    Het DB biedt de goedkoopst adequate voorziening aan, houdt bij het voorzieningenaanbod rekening met andere voorzieningen die in het kader van het sociaal domein beschikbaar zijn en stemt het aanbod, als dat nodig is, af zodat het optimaal bijdraagt aan een integrale ondersteuning van de persoon. Het DB houdt bij de afstemming ook rekening met voorzieningen op grond van andere wettelijke regelingen en stemt dit af in het plan van aanpak, bedoeld in artikel 44a van de wet.

Artikel 4 Algemeen van toepassing zijnde beginselen

  • 1.

    Het DB kan een persoon persoonlijke ondersteuning bij werk en overige voorzieningen toekennen.

  • 2.

    Persoonlijke ondersteuning bij werk als bedoeld in het eerste lid wordt, onverminderd het bepaalde in artikel 3, verstrekt overeenkomstig de bepalingen van Hoofdstuk 5.

  • 3.

    Het DB biedt voorzieningen uitsluitend aan als hierdoor de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en er geen verdringing op de arbeidsmarkt plaatsvindt.

  • 4.

    Het DB weigert toestemming tot het toekennen van een forfaitaire loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d lid 5 van de wet na eerdere toekenning van een proefplaats en/of werkervaringsplaats.

Hoofdstuk 4 Voorzieningen

Artikel 5 Maatschappelijke participatie

  • 1.

    Het DB kan een persoon die behoort tot de doelgroep activiteiten aanbieden in het kader van maatschappelijke participatie voor zover de mogelijkheid bestaat dat hij op enig moment algemeen geaccepteerde arbeid kan verkrijgen waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening.

  • 2.

    Het DB stemt de duur van de in het eerste lid bedoelde activiteiten af op de mogelijkheden en capaciteiten van die persoon.

Artikel 6 Participatievoorziening beschut werk

  • 1.

    Het DB verstrekt om de in artikel 10b, eerste lid, van de wet, bedoelde werkzaamheden mogelijk te maken de volgende voorzieningen:

    • a.

      fysieke aanpassingen van de werkplek of de werkomgeving;

    • b.

      uitsplitsing van taken; of

    • c.

      aanpassingen in de wijze van werkbegeleiding, werktempo of arbeidsduur.

  • 2.

    Het DB kan aan personen van wie is vastgesteld dat zij uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben, tot het moment van aanvang van de dienstbetrekking, bedoeld in artikel 10b, eerste lid, van de wet, een andere, door het DB best passend beoordeelde, voorziening aanbieden.

Artikel 7 Participatieplaats

  • 1.

    Het DB kan een persoon van 27 jaar of ouder met recht op algemene bijstand overeenkomstig artikel 10a van de wet onbeloonde additionele werkzaamheden laten verrichten.

  • 2.

    Het DB zorgt ervoor dat de te verrichten additionele werkzaamheden worden vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst die wordt ondertekend door het DB, de werkgever en de persoon die de additionele werkzaamheden gaat verrichten.

  • 3.

    De premie, bedoeld in artikel 10a, zesde lid, van de wet bedraagt € 300 per zes maanden, mits in die zes maanden voldoende is meegewerkt aan het vergroten van de kans op inschakeling in het arbeidsproces.

Artikel 8 Werkervaringsplaats

  • 1.

    Het DB kan een persoon een werkervaringsplaats gericht op arbeidsinschakeling aanbieden als deze:

    • a.

      behoort tot de doelgroep; en

    • b.

      nog niet actief is geweest op de arbeidsmarkt of een afstand tot de arbeidsmarkt heeft door langdurige werkloosheid.

  • 2.

    Het doel van een werkervaringsplaats is het opdoen van werkervaring of het leren functioneren in een arbeidsrelatie.

  • 3.

    Duur van een werkervaringsplaats is 3 maanden met mogelijkheid tot verlenging met maximaal 3 maanden.

  • 4.

    In een schriftelijke overeenkomst wordt in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      het doel van de werkervaringsplaats; en

    • b.

      de wijze waarop de begeleiding plaatsvindt.

Artikel 9 Proefplaats

  • 1.

    Het DB kan een persoon als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a, van de wet die algemene bijstand ontvangt, toestemming verlenen om op een proefplaats bij een werkgever voor de duur van maximaal twee maanden, met de mogelijkheid tot verlenging met maximaal vier maanden, onbeloonde werkzaamheden te verrichten met behoud van uitkering.

  • 2.

    Het doel van een proefplaats is de inschakeling in arbeid van de persoon bij een werkgever te bevorderen, waarbij de proefplaats voor een zo beperkt mogelijke duur wordt ingezet.

  • 3.

    Voor een proefplaats wordt uitsluitend toestemming verleend als:

    • a.

      de persoon, gelet op zijn vaardigheden en capaciteiten, tot de werkzaamheden in staat is;

    • b.

      het DB verwacht dat de plaatsing bijdraagt aan het vergroten van de kans op arbeidsinschakeling;

    • c.

      de werkzaamheden van de persoon niet al eerder onbeloond door hem bij die werkgever, of diens rechtsvoorganger, zijn verricht; en

    • d.

      de werkgever bij aanvang van de proefplaats schriftelijk de intentie heeft uitgesproken dat hij de persoon, bij gebleken geschiktheid, direct aansluitend aan zijn proefplaats, voor minimaal zes maanden, zonder proeftijd, in dienst zal nemen.

  • 4.

    Het DB kan de toestemming bedoeld in het eerste lid weigeren als redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de persoon ook zonder proefplaats kan worden aangenomen voor dat werk of als direct na de proefplaats sprake is van een dienstverband met forfaitaire loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d, vijfde lid, van de wet.

  • 5.

    Als de werkzaamheden op de proefplaats wegens ziekte worden onderbroken, dan wordt deze periode voor de toepassing van de maximale periode, bedoeld in het eerste lid, buiten beschouwing gelaten.

Artikel 10 Detacheringsbaan

  • 1.

    Het DB kan door detachering zorgen voor toeleiding van een persoon die behoort tot de doelgroep naar een dienstverband met een werkgever, gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2.

    De werknemer wordt voor het verrichten van arbeid gedetacheerd bij een onderneming. De detachering wordt vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst tussen zowel de werkgever en inlenende organisatie als tussen de werknemer en inlenende organisatie.

Artikel 11 Scholing

  • 1.

    Het DB kan een persoon die behoort tot de doelgroep een scholingstraject aanbieden.

  • 2.

    Een scholingstraject voldoet in ieder geval aan de volgende eisen:

    • a.

      het gaat de krachten of bekwaamheden van de persoon niet te boven; en

    • b.

      het draagt bij aan vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces van de persoon.

  • 3.

    Het eerste lid is niet van toepassing op personen jonger dan 27 jaar die uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs kunnen volgen.

Artikel 12 Ondersteuning bij leer-werktraject

Het DB kan, overeenkomstig artikel 10f van de wet, ondersteuning aanbieden aan een persoon uit de doelgroep ten aanzien van wie het DB van oordeel is dat een leer-werktraject nodig is, voor zover deze ondersteuning nodig is voor het volgen van een leer-werktraject en het personen betreft:

  • a.

    van 16 of 17 jaar van wie de leerplicht of de kwalificatieplicht, bedoeld in de Leerplichtwet 1969, nog niet is geëindigd; of

  • b.

    van 18 tot 27 jaar die nog geen startkwalificatie hebben behaald.

Artikel 13 Reiskostentegemoetkoming

  • 1.

    Het DB kan in de periode voorafgaand op plaatsing op een betaalde baan, reiskosten vergoeden als de enkele reisafstand meer dan tien kilometer bedraagt.

  • 2.

    Het DB kan van het bepaalde in het eerste lid afwijken bij uitzonderlijke omstandigheden waardoor belanghebbende niet in staat is met eigen vervoer te reizen en er geen alternatieven voorhanden zijn.

Artikel 14 Werkgeverspremie

  • 1.

    Het DB kan een werkgeverspremie verstrekken aan een werkgever die direct verband houdt met het in dienst nemen of houden, dan wel met het aanbieden van een arbeidsplaats aan iemand uit de doelgroep. De premie is bedoeld als een eenmalige (opstart)vergoeding voor een werkgever, niet zijnde een uitzendbureau, ter compensatie van inwerken, begeleiding en/of tijdelijk productieverlies.

  • 2.

    Voor de in lid 1 genoemde kosten geldt dat deze noodzakelijk zijn en niet op een andere manier zijn of kunnen worden vergoed.

  • 3.

    Het maximale bedrag dat aan premie uitgekeerd kan worden is opgenomen in de nadere regel.

  • 4.

    Het DB bepaalt op basis van de aanvraag de hoogte van de toegekende premie. De premie wordt slechts toegekend indien er sprake is van een arbeidsovereenkomst, of arbeidsinschakeling in het geval van een payroll constructie, voor de duur van minimaal 6 maanden. Het dienstverband omvat ten minste 12 uur per week.

Hoofdstuk 5 Specifieke bepalingen doelgroep Breed offensief

Artikel 15. Specifiek aanvraagproces loonkostensubsidie

  • 1.

    Het DB verstrekt overeenkomstig artikel 10d van de wet, ambtshalve of op aanvraag, loonkostensubsidie aan de werkgever die voornemens is een dienstbetrekking aan te gaan met een persoon die behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie. In geval van een aanvraag zijn het tweede tot en met het vijfde lid van dit artikel van toepassing.

  • 2.

    Het DB bevestigt de ontvangst van de aanvraag schriftelijk aan de werkgever, of als de aanvraag wordt gedaan door de persoon, aan de werkgever en de persoon.

  • 3.

    Een aanvraag voor loonkostensubsidie wordt, als het een persoon betreft die nog niet behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie, ook beschouwd als een aanvraag om vast te stellen of de persoon behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie, bedoeld in artikel 10c, eerste lid, onder a, van de wet.

    Als deze aanvraag is gedaan na het begin van de dienstbetrekking voor een persoon als bedoeld in artikel 10d, tweede lid, van de wet, wordt de vaststelling of de persoon behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie bepaald door middel van de Praktijkroute.

  • 4.

    Het DB stelt binnen 8 weken na ontvangst van de aanvraag de loonwaarde vast, tenzij in overleg met de werkgever toepassing wordt gegeven aan artikel 10d, vijfde lid, van de wet.

  • 5.

    Het DB neemt bij het verstrekken van de loonkostensubsidie het preferente proces loonkostensubsidie in acht.

Artikel 16 Voorwaarden toekenning persoonlijke ondersteuning bij werk en overige voorzieningen

  • 1.

    Het DB kan persoonlijke ondersteuning bij werk en overige voorzieningen verstrekken ten behoeve van een persoon met een arbeidsbeperking.

  • 2.

    Bij de toekenning van persoonlijke ondersteuning bij werk en overige voorzieningen gelden, onverminderd het bepaalde in artikel 3, de volgende voorwaarden:

    • a.

      de persoon behoort tot de doelgroep en is minimaal achttien jaar oud, tenzij hij VSO/PRO-onderwijs heeft genoten;

    • b.

      de persoon kan zonder deze vorm van ondersteuning niet aan het arbeidsproces deelnemen;

    • c.

      de werkgever biedt een dienstbetrekking aan van minimaal zes maanden, met een minimale arbeidsduur van 12 uur per week;

    • d.

      het betreft geen Arbo-taak waarvoor de werkgever verantwoordelijk is;

    • e.

      het betreft geen meeneembare voorziening die tot de standaarduitrusting van de werkgever behoort of algemeen gebruikelijk is in een organisatie;

    • f.

      er is naar het oordeel van het DB geen sprake van een werkplekaanpassing die in zijn algemeenheid van de werkgever kan worden verlangd; en

    • g.

      de kosten van de voorziening(en) zijn naar het oordeel van het DB proportioneel, dat wil zeggen dat de investering in de voorziening moet opwegen tegen de maatschappelijke opbrengsten van uitstroom naar werk.

Artikel 17 Aanvraagprocedure persoonlijke ondersteuning bij werk en overige voorzieningen

  • 1.

    Een aanvraag om persoonlijke ondersteuning bij werk en overige voorzieningen kan bij het DB worden ingediend door de persoon of zijn werkgever. Het DB kan hiervoor een aanvraagformulier vaststellen.

  • 2.

    Het DB bevestigt de ontvangst van de aanvraag.

  • 3.

    Het DB onderzoekt zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen 8 weken na de aanvraag, de mogelijkheden en ondersteuningsbehoefte van de persoon.

  • 4.

    Het DB kan een deskundig oordeel en advies inwinnen, als de beoordeling van een aanvraag dit vereist.

  • 5.

    Het DB bepaalt na overleg met de persoon, en indien van toepassing met de werkgever, welke ondersteuning of voorziening(en) het beste kunnen bijdragen aan de arbeidsinschakeling.

  • 6.

    Het DB onderzoekt, voor zover nodig en gelet op de omstandigheden van de persoon, in daartoe voorkomende gevallen de mogelijkheden om door samenwerking met andere partijen, onder meer op het gebied van (publieke) gezondheid, jeugdhulp, maatschappelijke ondersteuning, onderwijs, schuldhulpverlening, welzijn en wonen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde integrale dienstverlening met het oog op de arbeidsinschakeling, bedoeld in artikel 8a, tweede lid, onder g, onderdeel 1, of de wijze van voortgezette persoonlijke ondersteuning, bedoeld in artikel 8a, tweede lid, onder g, onderdeel 2, van de wet.

Artikel 18 Inhoud beschikking persoonlijke ondersteuning bij werk en overige voorzieningen

  • 1.

    Het DB geeft in een beschikking tot toekenning van persoonlijke ondersteuning of een overige voorziening in ieder geval aan:

    • a.

      welke persoonlijke ondersteuning of overige voorziening wordt verstrekt;

    • b.

      als subsidie wordt verstrekt, wat de omvang is van het subsidiebedrag;

    • c.

      de duur en intensiteit van de ondersteuning;

    • d.

      de ingangsdatum van de ondersteuning of overige voorziening;

    • e.

      als de verstrekking afwijkt van wat is aangevraagd, wat de reden is van afwijking; en

    • f.

      voor zover van toepassing, welke andere ondersteuning of voorziening relevant is, of kan zijn, waaronder de wijze waarop de persoon integraal kan worden ondersteund.

Artikel 19 Persoonlijke ondersteuning bij werk

  • 1.

    Het DB kan persoonlijke ondersteuning bij werk in de vorm van jobcoaching in natura verstrekken door middel van een jobcoach die werkzaam is in een dienstverband bij of in opdracht van WIL of een derde, waarbij WIL de uitvoering van de jobcoaching heeft ingekocht.

  • 2.

    Het DB kan persoonlijke ondersteuning bij werk in de vorm van een subsidie toekennen aan de werkgever voor:

    • a.

      jobcoaching door een interne of externe jobcoach; of

    • b.

      interne werkbegeleiding door een interne werkbegeleider.

  • 3.

    De in het eerste of tweede lid genoemde ondersteuning kan ook worden aangeboden met het oog op het verrichten van werkzaamheden anders dan in dienstverband, zoals bij een werkervaringsplaats, proefplaats of een leer-werktraject.

Artikel 20 Specifieke voorwaarden toekenning persoonlijke ondersteuning bij werk

  • 1.

    De aanvraag voor persoonlijke ondersteuning bij werk moet binnen 8 weken na de ingangsdatum van de dienstbetrekking zijn ontvangen, tenzij voorafgaand aan of op het moment van aanvang van het dienstverband de noodzaak voor die ondersteuning redelijkerwijs nog niet bekend kon zijn.

  • 2.

    Het DB besluit op basis van individueel maatwerk, waarbij de aard, omvang, duur en intensiteit van de persoonlijke ondersteuning wordt gewogen.

Artikel 21 Jobcoaching

  • 1.

    Een jobcoach die de persoonlijke ondersteuning bij werk verzorgd moet voldoen aan de kwaliteitseisen zoals opgenomen in de nadere regel.

  • 2.

    De in te zetten jobcoaching wordt bepaald op basis van de volgende begeleidingsregimes: licht, middel, zwaar. Nadere definiëring is te vinden in de nadere regel.

  • 3.

    Het DB kan van het in het tweede lid bedoelde maximale begeleidingsregime zwaar, zoals opgenomen in de nadere regel afwijken voor zover toepassing daarvan, gelet op het belang dat beoogt te worden beschermd, leidt tot onbillijkheid van overwegende aard.

  • 4.

    Als WIL een of meer jobcoaches zelf in dienst of gecontracteerd heeft, biedt het DB deze bij voorrang aan.

  • 5.

    Het DB kan in de nadere regel bepalingen opnemen over de soorten en voorwaarden van jobcoaching.

Artikel 22 Jobcoaching in natura

  • 1.

    Het DB kan ambtshalve, of op aanvraag, jobcoaching in natura aanbieden.

  • 2.

    Bij aanvragen om jobcoaching in natura en de voorbereiding van een beschikking op de aanvraag is het bepaalde in de artikelen 16 tot en met 21 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 23 Subsidie voor het organiseren van jobcoaching

  • 1.

    Het DB kan op aanvraag subsidie voor het organiseren van jobcoaching verlenen aan de werkgever.

  • 2.

    Subsidie voor het organiseren van jobcoaching kan, met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 16 tot en met 21, worden verleend als:

    • a.

      de jobcoaching bestaande uit een individueel trainings- of inwerkprogramma en een systematische begeleiding van de persoon behorend tot de doelgroep, gericht op het kunnen uitvoeren van de aan hem opgedragen taken, wordt geborgd door middel van een coachingsplan;

    • b.

      de omvang en de kwaliteit van de georganiseerde jobcoaching passend is;

    • c.

      de continuïteit van de jobcoaching geborgd is; en

    • d.

      de persoon voor wie de subsidie wordt gevraagd daarvan op de hoogte is en schriftelijk instemt met het organiseren van jobcoaching door de werkgever.

  • 3.

    Het DB kan voor jobcoaching een maximumtarief per uur hanteren dat toereikend is voor de organisatie van jobcoaching, waarbij het DB zorgdraagt voor de kenbaarheid van de voor het betreffende jaar van toepassing zijnde tarieven.

Artikel 24 Interne werkbegeleiding

  • 1.

    Het DB kan op aanvraag subsidie voor het organiseren van werkbegeleiding verlenen aan de werkgever.

  • 2.

    Als een persoon uit de doelgroep voor het kunnen verrichten van werk is aangewezen op begeleiding die de gebruikelijke begeleiding door de werkgever en andere werknemers aanzienlijk te boven gaat, kan het DB een subsidie verlenen aan de werkgever voor de aangetoonde meerkosten die verbonden zijn aan het organiseren van de interne werkbegeleiding.

  • 3.

    Een werkbegeleider die de persoonlijke ondersteuning bij werk verzorgd moet voldoen aan de kwaliteitseisen zoals opgenomen in de nadere regel.

  • 4.

    De in te zetten werkbegeleiding wordt bepaald op basis van de volgende begeleidingsregimes: licht en middel. Nadere definiëring is te vinden in de nadere regel.

  • 5.

    Het DB kan in de nadere regel bepalingen opnemen over de soorten en voorwaarden van werkbegeleiding.

Artikel 25 Specifieke voorwaarden toekenning vervoersvoorziening

  • 1.

    Het DB kan een vervoersvoorziening toekennen aan een persoon die door zijn beperking niet zelfstandig naar zijn werkplek, proefplaats of opleidingslocatie kan reizen. Deze vervoersvoorziening kan zowel in natura als in de vorm van een vergoeding in geld worden verstrekt.

  • 2.

    Het DB biedt een vervoersvoorziening aan als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

    • a.

      de persoon kan door zijn beperking niet zelfstandig reizen of gebruik maken van het openbaar vervoer; en

    • b.

      het vervoer is beperkt tot woon-werkverkeer.

  • 3.

    De hoogte van de vergoeding in geld hangt af van het aantal dagen dat moet worden gewerkt en bedraagt het in de markt reguliere tarief voor een taxi of een andere vorm van vervoer.

  • 4.

    Het DB brengt een eventueel bedrag voor een vervoersvoorziening van de werkgever aan de werknemer in mindering op de te verstrekken vervoersvoorziening.

Artikel 26 Specifieke voorwaarden noodzakelijke intermediaire activiteit bij visuele of motorische handicap

  • 1.

    Het DB kan een voorziening in de vorm van een intermediaire activiteit toekennen die gericht is op de vervanging of ondersteuning van een door ziekte of gebrek geheel of gedeeltelijk ontbrekende visuele of motorische lichaamsfunctie.

  • 2.

    Het DB kan in de nadere regel nader uitwerken hoe het de omvang van de noodzakelijke intermediaire activiteit bepaalt.

Artikel 27 Specifieke voorwaarden meeneembare voorzieningen

  • 1.

    Het DB kan een meeneembare voorziening toekennen, als dit nodig is voor de persoon om te kunnen werken.

  • 2.

    Er is geen limitatieve lijst van voorzieningen. In principe kan elk product als een meeneembare voorziening worden beschouwd als de noodzaak en meerwaarde in de werksfeer aantoonbaar is.

  • 3.

    De meeneembare voorziening wordt in principe in bruikleen beschikbaar gesteld. In bijzondere gevallen kan het DB besluiten de voorziening in eigendom te verstrekken.

  • 4.

    Het DB kan in de nadere regel nader uitwerken hoe het de noodzaak en meerwaarde in de werksfeer bepaalt.

Artikel 28 Specifieke voorwaarden werkplekaanpassingen

Het DB kan een aanpassing van de werkplek toekennen aan een persoon als dit noodzakelijk is om zijn werk uit te voeren. In beginsel kan daarbij elk product als een werkplekaanpassing worden beschouwd als de noodzaak en meerwaarde in de werksfeer aantoonbaar zijn.

Hoofstuk 6 Slotbepalingen

Artikel 29 Hardheidsclausule

  • 1.

    In gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het DB.

  • 2.

    Het DB kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening indien toepassing van de verordening leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.

Artikel 30 Intrekken oude verordening en overgangsrecht

  • 1.

    De Participatieverordening Werk en Inkomen Lekstroom wordt ingetrokken.

  • 2.

    Een persoon die gebruik maakt van een toegekende voorziening op grond van de Participatieverordening Werk en Inkomen Lekstroom, die moet worden beëindigd op grond van deze verordening, behoudt deze voorziening voor zover wordt voldaan aan de voorwaarden uit de Participatieverordening Werk en Inkomen Lekstroom voor de duur:

    • a.

      van 12 maanden gerekend vanaf de inwerkingtreding van deze verordening; of

    • b.

      dat deze is verstrekt, als dat korter is dan de periode, bedoeld in onderdeel a.

  • 3.

    Het DB kan na afloop van de in het tweede lid, onderdeel a, bedoelde periode, besluiten of een voorziening in verband met een bijzondere individuele situatie wordt voortgezet.

  • 4.

    De Participatieverordening Werk en Inkomen Lekstroom blijft van toepassing ten aanzien van een voortgezette voorziening als bedoeld in het derde lid.

Artikel 31 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag na de dag van bekendmaking en krijgt terugwerkende kracht tot 1 juli 2023.

Artikel 32 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als ‘Participatie- en re-integratieverordening Werk en Inkomen Lekstroom 2023’.

Aldus vastgesteld in de vergadering van het algemeen bestuur van de Gemeenschappelijke regeling Werk en inkomen Lekstroom 6 december 2023.

De voorzitter,

W. Eggengoor

de secretaris,

R.H. Esser

Toelichting  

Er is gekozen voor een algemene, globale verordening. Hieruit moet onder andere aandacht blijken voor de in de Participatiewet onderscheiden doelgroepen en de daarbinnen te onderscheiden subgroepen. Dit leent zich niet tot het formuleren van gedetailleerde regels die op iedere situatie van toepassing zijn. Immers, participatie en re-integratie is maatwerk. Het is afhankelijk van iemands mogelijkheden en beperkingen wat in het concrete geval passend is. Daarom wordt aan het DB de bevoegdheid gegeven om op een aantal punten eigen afwegingen te maken.

Artikel 10 van de Participatiewet bepaalt dat personen uit de doelgroep aanspraak hebben op ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en de noodzakelijk geachte voorzieningen. Het is daarbij van belang dat kenbaar is welke voorzieningen en ondersteuningsmogelijkheden er zijn. Daarom is ervoor gekozen in de verordening deze voorzieningen vast te leggen.

 

Met betrekking tot de volgende voorzieningen is er de verplichting om regels op te nemen in deze verordening:

  • -

    persoonlijke ondersteuning bij het verrichten van opgedragen taken (artikelen 8a, eerste lid, onderdeel a, en tweede lid, onderdeel a en e, en 10, eerste lid, van de Participatiewet);

  • -

    scholing of opleiding, als bedoeld in artikel 10a, vijfde lid, van de Participatiewet (artikel 8a, eerste lid, onderdeel c, en tweede lid, onderdeel b, van de Participatiewet);

  • -

    de premie, bedoeld in artikel 10a, zesde lid, van de Participatiewet (artikel 8a, eerste lid, onderdeel d, en tweede lid, onderdeel b, van de Participatiewet);

  • -

    participatievoorziening beschut werk, als bedoeld in artikel 10b van de Participatiewet (artikelen 8a, eerste lid, onderdeel e, en 10b, zevende lid, van de Participatiewet);

  • -

    loonkostensubsidie, als bedoeld in artikel 10d, van de Participatiewet, voor zover het gaat om de vormgeving van het administratieve proces tot verstrekking hiervan (artikel 8a, tweede lid, onderdeel c, van de Participatiewet);

  • -

    proefplaats (artikel 8a, tweede lid, onderdeel d, van de Participatiewet);

  • -

    vervoersvoorziening, als bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de Participatiewet, die ertoe strekt dat de persoon zijn werkplek, proefplaats of opleidingslocatie kan bereiken (artikel 8a, tweede lid, onderdeel f, van de Participatiewet);

  • -

    intermediaire activiteit, als bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de Participatiewet, die noodzakelijk is in verband met een visuele of motorische handicap (artikel 8a, tweede lid, onderdeel f, van de Participatiewet);

  • -

    meeneembare voorziening, als bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de Participatiewet, voor de inrichting van de werkplek, de productie- en werkmethoden, de inrichting van de opleidingslocatie of de proefplaats en de bij het werk of opleiding te gebruiken hulpmiddelen (artikel 8a, tweede lid, onderdeel f, van de Participatiewet);

De regels dienen aandacht te besteden aan de wijze waarop, rekening houdende met de persoonlijke omstandigheden, ten behoeve van de doelgroep en doelgroep loonkostensubsidie, wordt voorzien in de integraliteit van de geboden ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en de continuïteit van de geboden ondersteuning bij de overgang van onderwijs naar werk, van werk naar onderwijs en van werk naar werk (artikel 8a, eerste lid, onderdeel a en tweede lid, onderdelen a en g, en 10 eerste lid, van de Participatiewet).

 

Aanpassingen naar aanleiding van wetswijziging ‘Breed offensief’

Bij brief van 7 september 2018 heeft de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid onder de noemer “Breed offensief” maatregelen aangekondigd om meer mensen met een arbeidsbeperking aan het werk te helpen. Voor een deel was daar een wetswijziging voor nodig. In de wet “Wijziging van de Participatiewet en enkele andere wetten in verband met het verbeteren van de regeling voor loonkostensubsidie en enkele andere wijzigingen (uitvoeren breed offensief)” is het juridisch raamwerk rondom deze maatregelen neergelegd. Het doel van de maatregelen is dat meer mensen met een arbeidsbeperking aan het werk komen en blijven. Het gaat om mensen met een beperking die niet zelfstandig het minimumloon kunnen verdienen en vallen onder de doelgroep banenafspraak of die zijn aangewezen op beschut werk. De bij verordening te regelen uitwerking van deze maatregelen, opgenomen in artikel 8a, tweede lid, onder c tot en met g, van de Participatiewet, is neergelegd in hoofdstuk 5. Daarmee wordt het uit de wet voortvloeiende belang van het bieden van specifieke ondersteuning voor deze doelgroep duidelijk geborgd.

 

Geharmoniseerd waar mogelijk

Waar mogelijk zijn artikelen in deze verordening op inhoud geharmoniseerd binnen de Arbeidsmarkt Midden-Utrecht (vertegenwoordiging van gemeenten en UWV). Dit met als doel om voornamelijk richting werkgevers een eenduidige set van voorzieningen aan te kunnen bieden.

 

Artikel 2 Evenwichtige verdeling en evaluatie

Op grond van artikel 8a, tweede lid, onderdeel a, van de Participatiewet moet in de verordening aangeven worden onder welke voorwaarden welke personen, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Participatiewet, en werkgevers van deze personen, in aanmerking komen voor in de verordening omschreven voorzieningen en hoe deze rekening houdend met omstandigheden, zoals de zorgtaken, en het feit, dat die persoon tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort of gebruik maakt van de voorziening beschut werk, of een andere structurele functionele beperking heeft, evenwichtig over deze personen worden verdeeld. Hierin ligt besloten dat ook rekening gehouden wordt met de omstandigheden en functionele beperkingen van personen met een handicap. Dit is in overeenstemming met het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap. De doelstelling van dit verdrag is het bevorderen, beschermen en waarborgen van het volledige genot door alle personen met een handicap van alle mensenrechten en fundamentele vrijheden op voet van gelijkheid en het bevorderen van de eerbiediging van hun inherente waardigheid.

 

Artikel 3 Algemene bepalingen over voorzieningen

Het derde lid regelt het uitgangspunt dat het DB, afgestemd op de situatie van de persoon, de goedkoopst adequate voorziening verstrekt. Dit betekent dat de voorziening goed genoeg moet zijn om een verantwoorde oplossing te bieden. Die oplossing hoeft dus niet noodzakelijkerwijs de meest optimale oplossing te zijn. Zijn er meerdere adequate opties om de klant te ondersteunen, dan zullen de kosten van de oplossingen doorslaggevend zijn. Deze afweging wordt per (individuele) persoon gemaakt.

 

Het derde lid regelt ook de afstemming binnen het gemeentelijke sociale domein. Op grond van artikel 8a, tweede lid, onderdeel g, van de Participatiewet dienen er regels opgenomen te worden over de samenwerking binnen het gehele sociale domein als dat nodig is voor een integrale ondersteuning van de persoon (Kamerstukken II 2019/20, 35 394, nr. 3, p. 56). Het gaat zowel om de integraliteit van de geboden ondersteuning bij de arbeidsinschakeling als de continuïteit van de geboden ondersteuning bij de overgang van onderwijs naar werk, van werk naar onderwijs en van werk naar werk. Het is belangrijk om hier bij de inzet van voorzieningen rekening mee te houden en dit te benoemen in het plan van aanpak. Deze bepaling biedt ook een grondslag voor het uitwisselen van de noodzakelijke informatie binnen het sociaal domein om tot de integrale aanpak te kunnen komen.

 

Artikel 4 Algemeen van toepassing zijnde beginselen

In het derde lid is bepaald dat voorzieningen uitsluitend wordt verstrekt als er geen verdringing op de arbeidsmarkt plaatsvindt. Het opvullen van een vacature is alleen toegestaan als de vacature niet is ontstaan door afvloeiing, maar door ontslag op grond van een van de volgende redenen:

  • -

    eigen initiatief van de werknemer;

  • -

    handicap;

  • -

    ouderdomspensioen;

  • -

    vermindering van werktijd op initiatief van de werknemer, of

  • -

    gewettigd ontslag om dringende redenen.

Het vierde lid is tot stand gekomen op grond van een knelpunt benoemd in de Werkkamer. Daar is afgesproken dat het onwenselijk is om een proefplaats en forfaitaire loonkostensubsidie achter elkaar toe te passen. De intentie van dit artikel is dat na een proefplaats alleen loonkostensubsidie gebaseerd op een loonwaarde wordt ingezet of dat forfaitaire loonkostensubsidie wordt ingezet zonder een voorafgaande proefplaatsing.

 

Artikel 5 Maatschappelijke participatie

Dit artikel stond eerder bekend als ‘sociale activering’. Dit begrip wordt geschrapt bij de wijziging van de participatiewet (participatiewet in balans) en vervangen door maatschappelijke participatie.

 

Onder ‘maatschappelijke participatie’ wordt verstaan: het verrichten van onbeloonde maatschappelijk zinvolle activiteiten gericht op arbeidsinschakeling of, als arbeidsinschakeling nog niet mogelijk is, op zelfstandige maatschappelijke participatie (artikel 6, eerste lid, onderdeel c, van de Participatiewet). Bij activiteiten in het kader van sociale activering kan worden gedacht aan het zelfstandig, zonder externe begeleiding, verrichten van vrijwilligerswerk of deelnemen aan activiteiten in de wijk of buurt (Kamerstukken II 2002/03, 28 870, nr. 3, p. 35).

 

Artikel 6 Participatievoorziening beschut werk

De voorziening beschut werk kan gecombineerd worden met andere voorzieningen. In deze verordening is besloten geen limitatief overzicht op te nemen van beschikbare voorzieningen maar de beoordeling voor de best passende voorziening aan het DB te laten.

 

Artikel 7 Participatieplaats

Op een participatieplaats worden additionele werkzaamheden verricht. Niet de te verrichten werkzaamheden staan centraal maar het leren werken of het (opnieuw) wennen aan werken. Aspecten als omgaan met gezag, op tijd komen, werkritme en samenwerking met collega’s zijn allemaal zaken waaraan in een participatieplaats gewerkt kan worden. Ook kan hiermee worden beoordeeld of het werkterrein past bij de capaciteiten van de uitkeringsgerechtigde, zodat een persoon bijvoorbeeld een opleiding op het betreffende terrein kan gaan volgen en daarmee voor zichzelf een duurzaam perspectief op arbeid kan realiseren.

De duur van de participatieplaats is wettelijk beperkt tot maximaal vier jaar (artikel 10a van de Participatiewet). Na negen maanden wordt beoordeeld door het DB of de participatieplaats de kans op arbeidsinschakeling heeft vergroot (artikel 10a, achtste lid, van de Participatiewet). Zo niet dan wordt de participatieplaats beëindigd. Uiterlijk 24 maanden na aanvang van de participatieplaats wordt opnieuw beoordeeld of de participatieplaats wordt voorgezet. Als het DB concludeert dat voortzetting van de participatieplaats met het oog op in de persoon gelegen factoren aanmerkelijk bijdraagt tot de arbeidsinschakeling, dan kan de participatieplaats nog één jaar verlengd worden. Echter in dat geval dient een andere werkomgeving geboden te worden (artikel 10a, negende lid, van de Participatiewet). Na 36 maanden vindt opnieuw een dergelijke beoordeling plaats (artikel 10a, tiende lid, van de Participatiewet).

 

Artikel 8 Werkervaringsplaats

De Hoge Raad heeft bepaald dat er bij werkervaringsplaats weliswaar sprake is van het persoonlijk verrichten van arbeid, maar dat dit overwegend gericht is op het uitbreiden van de kennis en ervaring van de werknemer. Daarnaast is bij een werkervaringsplaats in de regel geen sprake van beloning. Terughoudend zijn met het verstrekken van een gerichte stagevergoeding ligt daarom voor de hand. Er kan wel een onkostenvergoeding worden gegeven, mits er daadwerkelijk sprake is van een vergoeding van gemaakte kosten.

 

In het vierde lid is bepaald dat voor de werkervaringsplaats een schriftelijke overeenkomst wordt opgesteld. Hierin kan expliciet het doel worden opgenomen, evenals de wijze van begeleiding. Door deze schriftelijke overeenkomst kan nog eens worden gewaarborgd dat het bij een werkervaringsplaats niet gaat om een reguliere arbeidsverhouding.

 

Artikel 9 Proefplaats

Volgens artikel 8a, tweede lid, onder d, van de Participatiewet moeten in de verordening de voorwaarden worden aangeven waaronder “het college toestemming verleent aan een persoon als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de wet die algemene bijstand ontvangt, om op een proefplaats gedurende twee maanden met de mogelijkheid tot verlenging met maximaal vier maanden, werkzaamheden te verrichten”. Het doel van deze verplichting is om meer harmonisatie tot stand te brengen. Voor de termijn is aangesloten bij de wetgeving die wordt uitgevoerd door het UWV en het door het UWV gevoerde beleid (Kamerstukken II 2019/20, 35 394, nr. 3, p. 55). Artikel 9 geeft hier invulling aan

 

Artikel 10 Detacheringsbaan

De Participatiewet biedt de mogelijkheid personen uit de doelgroep een dienstverband aan te bieden om op detacheringsbasis werkervaring op te doen. In de verordening zijn de randvoorwaarden vastgelegd waarbinnen de banen vormgegeven worden.

Het eerste lid biedt de mogelijkheid tot het aangaan van het dienstverband. Het DB zorgt ervoor dat een persoon een dienstverband krijgt aangeboden door een detacheerder.

In het tweede lid wordt bepaald dat het gaat om detachering. Daarbij worden op twee vlakken afspraken gemaakt. Ten eerste tussen het inlenende bedrijf en de detacheerder. Hierin worden zaken geregeld als de verhouding tot de detacheerder, de hoogte van de inleenvergoeding en de wijze waarop de begeleiding wordt vormgegeven. In de overeenkomst tussen werknemer en inlener worden afspraken gemaakt over werktijden, verlof en de inhoud van het werk.

 

Artikel 11 Scholing

Soms kan het noodzakelijk zijn dat een belanghebbende eerst een scholingstraject volgt, waardoor iemands mogelijkheden op arbeidsinschakeling aanzienlijk kunnen toenemen. Scholing kan worden aangeboden aan personen met of zonder een startkwalificatie. Maar vooral voor personen zonder startkwalificatie kan scholing (anders dan uit 's Rijks kas bekostigd onderwijs) noodzakelijk zijn voor de re-integratie

 

Wanneer een persoon die in aanmerking is gebracht voor een participatieplaats niet over een startkwalificatie beschikt, dient het DB aan deze persoon scholing of opleiding aan te bieden. Dit geldt vanaf zes maanden na aanvang van de werkzaamheden op de participatieplaats. De scholing of opleiding moet zijn gericht op vergroting van de kansen op de arbeidsmarkt. Het DB hoeft aan een persoon alleen geen scholing of opleiding aan te bieden als dergelijke scholing of opleiding naar zijn oordeel de krachten of bekwaamheden van de persoon te boven gaan of als naar zijn oordeel scholing of opleiding niet bijdraagt aan vergroting van de kans op inschakeling van de persoon in het arbeidsproces . Dit volgt uit artikel 10a, vijfde lid, van de Participatiewet.

 

Artikel 12 Ondersteuning bij leer-werktraject

De voorziening ondersteuning bij leer-werktrajecten is inzetbaar voor jongeren van zestien of zeventien jaar oud die dreigen uit te vallen uit school, maar middels een leer/werktraject alsnog een startkwalificatie kunnen behalen. Om te voorkomen dat jongeren onnodig uitvallen, wordt de mogelijkheid geboden extra ondersteuning te bieden. Deze voorziening kan ook worden ingezet ter voorkoming van schooluitval bij jongeren van achttien tot 27 jaar die door een leer-werktraject alsnog een startkwalificatie kunnen behalen.

 

Artikel 13 Reiskostentegemoetkoming

Financiële achteruitgang mag nooit een belemmering zijn voor re-integratie en/of participatie. Daarom heeft heb DB de mogelijkheid om reiskosten aan een belanghebbende te vergoeden. Deze reiskostenvergoeding kan worden verstrekt zolang belanghebbende nog in traject zit.

 

Artikel 14 Werkgeverspremie

De werkgeverspremie kan als laatste middel ingezet worden om een werkgever te compenseren voor het in dienst nemen van iemand uit de doelgroep. Andere voorzieningen als loonkostensubsidie en jobcoaching zijn voorliggend, indien van toepassing. Het maximale bedrag dat aangevraagd kan worden door een werkgever is in de nadere regel uitgewerkt.

 

Artikel 15 Specifiek aanvraagproces loonkostensubsidie

Het tweede lid maakt duidelijk dat het rechtssubject van de loonkostensubsidie de werkgever is, ook op het moment dat de werknemer de aanvraag indient. Dit volgt ook uit artikel 10d, eerste lid, van de Participatiewet waarin staat dat de subsidie wordt verleend aan de werkgever.

 

Omdat alleen personen die behoren tot de doelgroep loonkostensubsidie hiervoor in aanmerking komen regelt het derde lid dat op het moment dat er een aanvraag binnenkomt met betrekking tot een persoon ten aanzien van wie nog niet is vastgesteld dat deze onder de doelgroep valt de aanvraag mede moet worden gezien als een aanvraag om onder de doelgroep te worden gebracht. Het onder de doelgroep brengen gebeurt volgens de in artikel 1 gedefinieerde praktijkroute.

 

Het vijfde lid verwijst naar het administratieve werkproces dat door het DB wordt gevolgd. Dit betreft het preferente proces loonkostensubsidie. Hiermee wordt gedoeld op het proces zoals dat door “De normaalste zaak”, een netwerk van bijna 700 werkgevers die samen aan de inclusieve arbeidsmarkt bouwen, is ontwikkeld. Doel was om de lasten voor werkgevers als gevolg van verschillende werkwijzen door gemeenten te verminderen, door het creëren van één administratief uitvoeringsproces voor het verstrekken van loonkostensubsidie.

 

Artikel 16 Voorwaarden toekenning persoonlijke ondersteuning bij werk en overige voorzieningen

Het artikel vormt daarmee een aanvulling op de in artikel 3 opgenomen algemene voorwaarden om in aanmerking te komen voor een re-integratievoorziening. Deze voorwaarden dragen bij aan een evenwichtige verdeling van de beschikbare voorzieningen over de doelgroep, zoals bedoeld in artikel 8a, tweede lid, onderdeel a, van de Participatiewet.

 

Vereist is dat de persoon behoort tot de doelgroep, bedoeld in artikel 7 van de Participatiewet, waarbij er voor personen die VSO/PRO-onderwijs hebben genoten een uitzondering wordt gemaakt, waardoor zij ook voor persoonlijke ondersteuning bij werk en overige voorzieningen in aanmerking kunnen komen (a). Het is van belang dat de inzet van de persoonlijke ondersteuning en/of overige voorziening noodzakelijk is om het werk uit te kunnen voeren (b). Om een doelmatige inzet van de re-integratiemiddelen te waarborgen is er een minimale omvang verbonden aan de dienstbetrekking (c). Op het moment dat het gaat om een voorziening waarvan verwacht mag worden dat de werkgever hiervoor zelf zorgdraagt, omdat dit bijvoorbeeld voortvloeit uit de Arbo-regels, wordt de voorziening niet verstrekt op grond van deze verordening (d, e en f). De aan de voorziening(en) verbonden kosten kunnen in uitzonderlijke gevallen leiden tot het afwijzen van de gevraagde voorziening(en), op het moment dat deze kosten in geen verhouding staan tot de maatschappelijke baten die verbonden zijn aan de verstrekking van de voorziening(en) (g).

 

Artikel 17 Aanvraagprocedure persoonlijke ondersteuning bij werk en overige voorzieningen

Dit artikel regelt de aanvraagprocedure voor persoonlijke ondersteuning bij werk en overige voorzieningen. Uiteraard is de aanvraagmogelijkheid geen verplichting; het DB kan ook zelf ambtshalve – dat wil zeggen zonder aanvraag – beoordelen wat nodig is. In de praktijk zal veelal ook sprake zijn van een ambtshalve beoordeling. Het DB zorgt dan zelf voor een goede match met een werkgever, met passende ondersteuning. Het hoeft meestal niet tot een aanvraag te komen (Kamerstukken II 2019/20, 35 394, nr. 3, p. 11).

 

Artikel 18 Inhoud beschikking persoonlijke ondersteuning bij werk en overige voorzieningen

Een beschikking dient te voldoen aan de eisen die de Algemene wet bestuursrecht en de Participatiewet daaraan stellen. In dit artikel is bepaald welke concrete informatie minimaal in een beschikking moet worden opgenomen. Het betreft een nadere uitwerking van de wettelijke eisen, die niet afdoet aan de plicht om aan de eisen die rechtstreeks voortvloeien uit de Algemene wet bestuursrecht en de Participatiewet te voldoen.

 

Artikel 25 Specifieke voorwaarden toekenning vervoersvoorziening

Artikel 8a, tweede lid, onder f, onderdeel 1, van de Participatiewet bepaalt dat in de verordening moet worden geregeld hoe het DB zorgdraagt voor het verstrekken van een vervoersvoorziening die ertoe strekt dat de persoon zijn werkplek, proefplaats of opleidingslocatie kan bereiken. Dit artikel regelt, in aanvulling op de artikelen 3 en 16, onder welke voorwaarden dit mogelijk is en op welke wijze de hoogte van de vergoeding hiervoor wordt bepaald als het DB het vervoer niet zelf (in natura) organiseert. Bij de bepaling van de vergoeding wordt uitgegaan van het reguliere tarief in de markt, waarbij, in lijn met artikel 3, derde lid, de goedkoopst adequate oplossing het uitgangspunt vormt. Het bedrag dat de werknemer voor vervoer ontvangt van zijn werkgever, bijvoorbeeld een reiskostenvergoeding op grond van de arbeidsovereenkomst, wordt door het DB in mindering gebracht op de te verstrekken vervoersvoorziening.

 

Artikel 26 Specifieke voorwaarden noodzakelijke intermediaire activiteit bij visuele of motorische handicap

Artikel 8a, tweede lid, onder f, onderdeel 2, van de Participatiewet bepaalt dat in de verordening moet worden geregeld hoe het DB zorgdraagt voor het verstrekken van een noodzakelijke intermediaire activiteit in het geval er sprake is van een visuele of motorische handicap. Dit artikel regelt dat het DB de, als gevolg van een geheel of gedeeltelijk ontbrekende visuele of motorische lichaamsfunctie noodzakelijke, voorziening(en) verstrekt die nodig zijn ter vervanging of ondersteuning van de persoon. De specifieke aard van de voorziening is niet opgenomen, omdat dit sterk afhankelijk is van de behoefte van de persoon. Wel gelden de voorwaarden zoals opgenomen in de artikelen 3 en 16. Het DB kan dit in beleidsregels verder uitwerken.

 

Artikel 27 Specifieke voorwaarden meeneembare voorzieningen

Artikel 8a, tweede lid, onder f, onderdeel 3, van de Participatiewet bepaalt dat in de verordening moet worden geregeld hoe het DB zorgdraagt voor het verstrekken van meeneembare voorzieningen voor de inrichting van de werkplek, de productie- en werkmethoden, de inrichting van de opleidingslocatie of de proefplaats en bij het werk of opleiding te gebruiken hulpmiddelen. Hiervoor is geen limitatieve lijst. Gedacht kan worden aan een aangepaste bureaustoel, toetsenbord, koptelefoon, enzovoort. Wat een passende voorziening is, is sterk afhankelijk van de individuele behoefte van de persoon. Dit vraagt om maatwerk. Wel gelden de voorwaarden zoals opgenomen in de artikelen 3 en 16. Het uitgangspunt is dat de voorzieningen in bruikleen beschikbaar worden gesteld en dus weer bij het DB worden ingeleverd op het moment dat deze niet langer nodig zijn. Het DB kan de wijze waarop het de noodzaak en meerwaarde van een voorziening bepaalt in beleidsregels verder uitwerken.

 

Artikel 28 Specifieke voorwaarden werkplekaanpassingen

In artikel 8a, tweede lid, onder f, onderdeel 3, van de Participatiewet wordt uitsluitend gesproken van meeneembare voorzieningen. In sommige gevallen zijn er andere voorzieningen nodig op de werkplek om ervoor te zorgen dat de persoon hier kan werken. Hierbij kan gedacht worden aan een aangepast toilet, een entree met automatische deuropener of een traplift. Dit artikel regelt de mogelijkheid om ook in deze behoefte te voorzien door het toekennen van een werkplekaanpassing. Daarmee wordt aansluiting gezocht bij de wetsgeschiedenis, waarin wel wordt gesproken van werkplekaanpassingen in plaats van meeneembare voorzieningen (Kamerstukken II 2019/20, 35 394, nr. 3, p. 20).

 

Artikel 30 Intrekken oude verordening en overgangsrecht

Het kan voorkomen dat personen een voorziening toegekend hebben gekregen op grond van de oude re-integratieverordening, die niet meer voldoet aan de voorwaarden uit deze verordening. Hierbij kan worden gedacht aan de situatie waarin de oude verordening voorzieningen bevat die na inwerkingtreding van deze verordening niet meer worden verstrekt. Ook is het denkbaar dat een persoon op grond van de oude verordening wel in aanmerking zou komen voor een voorziening, maar door inwerkingtreding van deze verordening niet meer. De toegekende voorziening zou dan op grond van artikel 3, tweede lid moeten worden beëindigd. Om dit te voorkomen is in artikel 30, tweede lid, geregeld dat dergelijke voorzieningen worden behouden voor ten hoogste de duur van 12 maanden of - als dit eerder is - voor de duur dat deze is verstrekt. Dit uiteraard voor zover wordt voldaan aan de voorwaarden uit de Participatieverordening Werk en Inkomen Lekstroom. Wordt niet meer aan die voorwaarden voldaan, dan moet de voorziening worden beëindigd, bijvoorbeeld als een belanghebbende geen aanspraak meer heeft op ondersteuning bij de arbeidsinschakeling. De periode van twaalf maanden begint te lopen vanaf het moment van inwerkingtreding van deze verordening.

 

Voortzetten toegekende voorzieningen

Toegekende voorzieningen op grond van de Participatieverordening Werk en Inkomen Lekstroom worden dus in beginsel behouden tot 12 maanden na inwerkingtreding van deze verordening. Na afloop van die periode kan het DB besluiten of een voorziening wordt voortgezet (artikel 30, derde lid). Hierbij kan het DB rekening houden met al gesloten overeenkomsten. Voortzetting van een voorziening ligt bijvoorbeeld voor de hand als het DB is gehouden de kosten van een dergelijke voorziening te voldoen, ongeacht of een persoon nog gebruik maakt van de voorziening. Lopende voorzieningen kunnen in beginsel ná inwerkingtreding van deze verordening worden afgerond conform de overeenkomst.

 

Voortzetting is niet mogelijk

Voortzetting van een toegekende voorziening na 12 maanden is niet mogelijk als de voorziening binnen die periode is beëindigd wegens het niet meer voldoen aan de voorwaarden voor die voorziening op grond van de Participatieverordening Werk en Inkomen Lekstroom of als de voorziening is toegekend voor een kortere duur dan 12 maanden na inwerkingtreding van de verordening. Een voorziening dient immers niet langer te worden voortgezet dan de duur van de oorspronkelijke toekenning.

Ten aanzien van die voorziening blijft de Participatieverordening Werk en Inkomen Lekstroom van toepassing (artikel 30, vierde lid)