Organisatie | Urk |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels Participatiewet, minima regelingen en Wet schuldhulpverlening gemeente Urk 2024 |
Citeertitel | Beleidsregels Participatiewet, minima regelingen en Wet schuldhulpverlening gemeente Urk 2024 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt de Beleidsregels Participatiewet en wet Schuldhulpverlening 2022.
Deze regeling bevat de vroegst mogelijke datum van inwerkingtreding.
Onbekend
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
19-01-2024 | nieuwe regeling | 19-12-2023 |
Ter uitwerking van de beleidsruimte binnen de verordening Sociaal Domein en diverse wetsartikelen zijn deze beleidsregels opgesteld.
Het is aan de gemeente om te bepalen in hoeverre de bevoegdheden in beleidsregels en uitvoeringsvoorschriften worden vastgelegd. Het opstellen van deze regels is geen wettelijke verplichting. In beginsel kan het college per individuele situatie bepalen of zij van deze bevoegdheden gebruik maakt.
Door beleidsregels vast te leggen, wordt ondersteuning gegeven aan de uitvoering en kan bij besluitvorming worden verwezen naar deze regels. Bovendien biedt het beschrijven van beleid en het publiceren hiervan de beste waarborg tegen een willekeurige toepassing van de wettelijke bepalingen. Het kenmerk van beleidsregels is dat deze na vaststelling door het college van burgemeester en wethouders gepubliceerd worden en daardoor openbaar zijn en externe werking hebben.
Hoofdstuk 2 Werk en re-integratie
Voor iedere jongere (tot 27 jaar) die gebruik maakt van een bijstandsuitkering, is het hebben van een geldig plan van aanpak, een wettelijke verplichting. De gemeente kiest ervoor om samen met iedere inwoner die gebruik maakt van een bijstandsuitkering, een plan van aanpak op te stellen. In een plan van aanpak, worden de gemaakte werk en re-integratie afspraken tussen de inwoner en de gemeente vastgelegd.
2.2 Onderwijsmogelijkheden en scholingsplicht voor jongeren tot 27 jaar
Als de jongere nog mogelijkheden heeft om onderwijs te volgen waarvoor hij studiefinanciering kan krijgen, dan wordt de scholingsplicht opgelegd en dan wordt hij uitgesloten van het recht op algemene bijstand. Studiefinanciering is een passende en toereikende voorliggende voorziening. Dit geldt ook voor de (rentedragende) lening op grond van de Wet Studiefinanciering 2000. Het feit dat door deze lening een studieschuld wordt opgebouwd, doet niets af aan het feit dat het een passende voorliggende voorziening is. Ook een tegemoetkoming op grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS) voor 18-plussers is een passende en toereikende voorliggende voorziening.
De bewijslast voor het (nu) niet kunnen deelnemen aan het onderwijs, ligt nadrukkelijk bij de jongere. Aan de gemeente is het om te beoordelen over er onderwijsmogelijkheden zijn. De jongere moet documenten (die niet onder de Wet eenmalige gegevensuitvraag vallen) bij de aanvraag aanleveren voor de beoordeling van het (terug) naar school kunnen gaan. Mogelijke documenten zijn:
Voor de jongere die onderwijsmogelijkheden heeft, kan algemene bijstand worden verstrekt tussen de dag waarop de jongere zich heeft gemeld en de dag waarop de jongere studiefinanciering kan ontvangen.
De uitsluitingsgrond geldt niet voor de jongere;
2.3 Het niet toepassen van de zoektijd van 4 weken voor jongeren tot 27 jaar
De inwoner die behoort tot de doelgroep van de Participatiewet die geen startkwalificatie heeft, kan scholing worden aangeboden. Geen scholing of opleiding wordt aangeboden als dit naar het oordeel van het college de krachten of bekwaamheden van de inwoner te boven gaat of niet bijdraagt aan het verminderen van de afstand tot arbeid.
Een scholingstraject kent de volgende uitgangspunten:
Voor vergoeding van deze scholingskosten zijn voorzieningen vanuit de arbeidsmarktregio en Human Capital Agenda Zwolle voorliggende voorziening.
Bij toekenning van het scholingstraject kunnen de volgende kosten voor vergoeding in aanmerking:
2.6 Aanvullende voorwaarden scholingsaanbod alleenstaande ouder met kinderen jonger dan vijf jaar
Voor een alleenstaande ouder die op eigen verzoek om een ontheffing van de arbeidsplicht heeft gevraagd en verkregen, geldt wel de re-integratieplicht. Vanuit die plicht wordt hen die nog geen startkwalificatie (een havo, vwo, mbo 2 of hoger diploma) hebben, een scholingstraject geboden.
Het behalen van de startkwalificatie verdient prioriteit. Deze prioriteit geldt ook wanneer de periode van de ontheffing van de arbeidsplicht is afgelopen en de opleiding nog niet helemaal is afgerond. Bij voldoende inzet bestaat de mogelijkheid de opleiding af te ronden. De opleiding wordt beëindigd indien naar het oordeel van het college er sprake is van onvoldoende inzet of vermogen het diploma te behalen.
2.7 Persoonlijke begeleiding op de werkvloer voor inwoners met de Indicatie banenafspraak
2.8 Vergoeding voor de interne jobcoach
De gemeente kan op aanvraag van de werkgever of de werknemer vergoeding verlenen voor een interne jobcoach. De jobcoaching bestaat uit een individueel trainings- of inwerkprogramma en regelmatige begeleiding van de inwoner uit de doelgroep. De begeleiding helpt de inwoner haar taken op het werk beter uit te voeren.
Er kan toestemming worden verleend als:
2.9 Vergoeding voor de interne werkbegeleiding ofwel Harrie
De gemeente kan aan de werkgever van een inwoner uit de doelgroep een vergoeding verlenen voor de inzet van een interne werkbegeleiding ofwel ‘Harrie’. ‘Harrie’ biedt begeleiding die door de werkgever en andere collega’s onvoldoende geboden kan worden.
De vergoeding voor de interne werkbegeleider ofwel ‘Harrie’ mag tot vijf jaar worden ingezet. Een interne werkbegeleider ofwel ‘Harrie’ mag ook na drie jaar jobcoaching nog aanvullend twee jaren worden ingezet. Eén ‘Harrie’ kan maximaal twee cliënten tegelijkertijd begeleiden.
2.10 Schema vergoedingen persoonlijke begeleiding op de werkvloer
*Jobcoaching kan voor drie jaar worden aangeboden, ‘Harrie’ kan voor vijf jaar worden aangeboden. Als de jobcoaching, danwel ‘Harrie’ na de periode verlengd wordt dan moet dit gemotiveerd worden als zijnde maatwerk. ** De klantmanager kan naast een interne jobcoach als maatwerk ook kiezen voor een jobcoach, anders dan Concern voor Werk vanwege de aard van de beperking. ***De kosten van jobcoaching door Concern voor Werk zijn in het contract tussen de gemeente Urk en Concern voor Werk reeds opgenomen en behoeven daarom niet gefactureerd te worden.
De gemeente kan vanwege zwaarwegende redenen afwijken van onderstaand schema.
De gemeente kan aan de inwoner die behoort tot de doelgroep (zij die een grote afstand tot arbeid hebben of zich in een sociaal isolement bevinden/dreigen te raken), activiteiten aanbieden in het kader van sociale activering. De inwoner wordt hiermee gestimuleerd in zelfstandige deelname aan de maatschappij. Hierbij kan worden gedacht aan activiteiten gericht op het doorbreken of voorkomen van een sociaal isolement, maatschappelijk zinvolle en onbetaalde activiteiten in de buurt of vrijwilligerswerk.
2.12 Tegenprestatie naar vermogen
De gemeente maakt gebruik van de mogelijkheid om een tegenprestatie op te leggen. De inwoner krijgt de gelegenheid eerst zelf invulling te geven aan de tegenprestatie. Het vrijwilligerswerk heeft een omvang van acht tot zestien uur per week, waarbij er van uit gegaan wordt dat iedereen in principe de maximale prestatie levert. Naar beneden bijstellen van uren vindt slechts plaats als dit naar het oordeel van het college op grond van medische of sociale omstandigheden noodzakelijk geacht wordt. Indien de inwoner geen vrijwilligerswerk wil doen, legt de gemeente aan hem of haar een tegenprestatie op in de vorm van additionele arbeid.
Het vrijwilligerswerk wordt uitgevoerd bij een non-profit organisatie en moet altijd worden gemeld bij de gemeente. Het is aan het college om de werkzaamheden te beoordelen en toestemming te verlenen. Het verrichten van vrijwilligerswerkzaamheden kan een middel zijn voor het opdoen of behouden van werkritme. Niet iedere inwoner zal betaald aan het werk kunnen, het vrijwilligerswerk heeft dan structuur tot doel.
De gemeente verstrekt geen vrijwilligerspremie. Een kostenvergoeding voor het vrijwilligerswerk wordt niet tot de middelen gerekend zolang deze lager of gelijk blijft dan door het ministerie vastgesteld bedrag. De inwoner moet een kostenvergoeding melden bij de gemeente.
Niet tot de middelen worden gerekend de door de werkgever betaalde reiskostenvergoeding, de kilometervergoeding, fietsgeld, koffiegeld, gereedschapsvergoeding, telefoonkostenvergoeding, wasvergoeding t.b.v. uniformen, overalls e.d. en de maaltijdvergoeding.
Wel tot de middelen worden gerekend het door de werkgever betaalde loon in natura, de winstuitkering en de bonus.
Algemene regel is dat wanneer de betalingen het karakter hebben van een onkostenvergoeding, deze betalingen niet tot de middelen van de inwoner worden gerekend. Wanneer de betalingen het karakter hebben van loon, dan worden ze wel tot de middelen gerekend.
Er kan een vergoeding worden verstrekt voor de kosten die een inwoner moet maken in het kader van het volgen van een arbeidsmarktgerichte re-integratieactiviteit. Het gaat hierbij om directe en indirecte kosten, die noodzakelijk en aantoonbaar zijn en die in redelijkheid niet ten laste van de inwoner kunnen komen.
Indien voor deze voorziening geen voorliggen voorziening bestaat, dan kan het college een vergoeding verstrekken voor de volgende kosten:
Op grond van artikel 55 PW kan het college nadere verplichtingen aan de bijstand verbinden. Het opleggen van nadere verplichtingen kan bijvoorbeeld aan de orde zijn wanneer in de persoon gelegen problemen arbeidsinschakeling in de weg staan, zoals psychische moeilijkheden of verslavingsproblematiek. In dit verband kan aan de bijstand de verplichting worden verbonden dat de inwoner een medische behandeling ondergaat, of enigerlei andere vorm van professionele hulpverlening. Maar ook andere zaken zoals taalkennis, persoonlijke verzorging, enzovoort, kunnen mogelijk de arbeidsinschakeling in de weg staan. In dergelijke situaties moet beoordeeld worden of belemmeringen door het opleggen van nadere verplichtingen kunnen worden weggenomen.
Hoofdstuk 3 Ingangsdatum en aanpassing bijstand
Op grond van artikel 44 lid 1 PW bestaat er geen recht op bijstand “voor zover deze dag ligt voor de dag waarop de inwoner zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen”. Met andere woorden, er bestaat geen recht op bijstand met terugwerkende kracht.
Het komt echter voor dat de inwoner, doordat hij eerst in afwachting was van de beslissing op de aanvraag voor een andere uitkering, de bijstand pas later aanvraagt. In afwijking van artikel 44 lid 1 PW wordt de bijstand verleend met ingang van de datum van aanvraag voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet, de Nabestaandenwet, de Ziektewet, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) of de Wajong indien die aanvraag werd afgewezen en de inwoner de aanvraag voor bijstand binnen 30 dagen na de verzenddatum van de schriftelijke afwijzing heeft ingediend.
Voor toepassing van de ingangsdatum ten aanzien van de bijzondere bijstand zijn aparte regels opgesteld. Hiervoor wordt verwezen naar hoofdstuk 5.
Van artikel 44 lid 1 PW kan verder worden afgeweken indien er sprake is van zeer dringende redenen die een eerdere ingangsdatum rechtvaardigen. Hiervan is in de praktijk echter niet snel sprake. Voor de beoordeling wordt aansluiting gezocht bij de geldende jurisprudentie.
3.2 Verlaging bijstand in verband met woonsituatie
In de situatie dat de inwoner een woning bewoont waarvoor geen woonkosten verschuldigd zijn (bijv. kraker), wordt op de bijstandsnorm een verlaging toegepast van 20% van de gehuwdennorm (art. 27 PW). Als de inwoner niet zelf de huur of hypotheeklasten betaalt, maar iemand anders (bijvoorbeeld de ex-partner) dan wordt de bijstand afgestemd op grond van art. 18 lid 1 PW.
3.3 Tijdelijk verblijf in inrichting
Op grond van artikel 40 lid 1 PW bestaat het recht op bijstand jegens het college van de gemeente waar de inwoner de woonplaats (domicilie of woonstede) heeft als bedoeld in het Burgerlijk Wetboek. Als de inwoner tijdelijk in een andere gemeente verblijft wegens opname in een inrichting, dan blijft het recht op bijstand bestaan in de gemeente waar hij zijn woonstede heeft zo lang hij de wil heeft om daar naar terug te keren en de woonstede ook feitelijk beschikbaar blijft.
Bij een opname in een ziekenhuis of andere soortgelijke inrichting wordt niet onmiddellijk tot aanpassing van de bijstandsnorm overgegaan. De volgende richtlijnen gelden in dit geval:
Na afloop van de onder 1 en 2 bedoelde periode komt de inwoner in principe in aanmerking voor de norm zak- en kleedgeld (art. 23 PW).
Indien noodzakelijk kan er tevens bijzondere bijstand worden verleend voor de doorbetaling van de vaste (woon)lasten zo lang het verblijf in de inrichting tijdelijk is (zie hiervoor hoofdstuk 5). Het is ook mogelijk dat de inwoner een aantal dagen per week thuis en een aantal dagen per week in het ziekenhuis of de inrichting verblijft. De bijstandsnorm blijft in dat geval gehandhaafd totdat er eventueel sprake is van definitieve opname.
Bij andere vormen van afwezigheid dient de bijstand te worden afgestemd op de feitelijke situatie (art. 18 lid 1 PW).
Hoofdstuk 4 Inkomsten en vermogen
4.1 Vermogen voor datum aanvraag bijstand
De situatie kan zich voordoen dat een inwoner in de periode voorafgaand aan de aanvraag voor bijstand over vermogen boven het vrij te laten vermogen heeft kunnen beschikken en op het moment van aanvraag hier niet meer over beschikt (bijvoorbeeld in verband met de verkoop van een woning en de hieruit ontvangen overwaarde, een boedelscheiding of een erfenis).
Van belang is om na te gaan hoe de inwoner het vermogen heeft besteed, of het verantwoord is geweest en of hij door deze besteding eerder een beroep op bijstand heeft moeten doen. Als onduidelijk is of het vermogen is besteed dan wel waar aan het vermogen is besteed, dan kan het recht op uitkering niet worden vastgesteld.
Als het vermogen aantoonbaar en verantwoord is besteed (bijvoorbeeld aan de herinrichting van de woning na een scheiding) dan treft de inwoner geen verwijt en heeft de besteding geen gevolgen voor zijn uitkering.
Als het vermogen aantoonbaar maar te snel en/of onverantwoord is ingeteerd en de inwoner daardoor eerder een beroep op bijstand doet, dan wordt de uitkering overeenkomstig de afstemmingsverordening verlaagd en kan de bijstand in de vorm van een geldlening worden verstrekt op grond van artikel 48 lid 2 PW.
Bij een benadeling tot € 10.000,00 wordt alleen een maatregel opgelegd. Als de benadeling meer bedraagt dan € 10.000,00 dan wordt naast de maatregel, de bijstand ook als geldlening verstrekt. De omvang van de geldlening is afhankelijk van de periode dat de inwoner met het bedrag boven de € 10.000,00 nog in zijn eigen levensonderhoud had kunnen voorzien. Voor de berekening van deze periode geldt als uitgangspunt een intering van anderhalf maal de norm. Als uit de berekening blijkt dat dit bijvoorbeeld een periode van zes maanden betreft, dan wordt de bijstand over de eerste zes maanden als geldlening verstrekt.
Giften worden niet als middel in aanmerking genomen voor zover deze naar het oordeel van het college uit een oogpunt van bijstandverlening verantwoord zijn (artikel 31 lid 2 onder m PW). Giften tot een waarde van € 1200,00 per jaar worden niet als middel in aanmerking genomen. Het meerdere wordt als inkomen op de uitkering in mindering gebracht.
4.3 Bezittingen in natura die algemeen gebruikelijk zijn
Bezittingen in natura die algemeen gebruikelijk zijn worden niet meegerekend bij de vaststelling van het vermogen (artikel 34 lid 2 sub a PW).
Een vervoersmiddel (auto of motor) met een waarde tot € 3.000,00 geldt als algemeen gebruikelijk. Als de waarde meer bedraagt dan dit bedrag wordt het meerdere in aanmerking genomen als vermogen. Dit meerdere kan vallen binnen de grenzen van het bescheiden vermogen. Dus een hogere waarde hoeft niet te leiden tot verkoop van de auto. Als de overwaarde van de auto tezamen met het overige vermogen meer bedraagt dan de vermogensvrijlating, zal de inwoner dit meerdere bedrag eerst in moeten teren.
De waarde van auto en motor kan worden vastgesteld met behulp van internet via de sites “autotrader”, “autoweek” of de ANWB koerslijst. Hier kunnen de prijzen van vergelijkbare auto´s per bouwjaar worden gevonden. Van dit uitgangspunt wordt afgeweken als er aantoonbare verschillen zijn (bijvoorbeeld als er sprake is van een schadeauto of oldtimer).
Caravans en boten die een waarde vertegenwoordigen tot € 1.000,00 worden op grond van artikel 34 lid 2 sub a PW niet aangemerkt als vermogen. De meerwaarde wel.
Antiek, kunst en sieraden dienen gezien hun aard en waarde wel als vermogen in aanmerking te worden genomen, tenzij er een duidelijk aantoonbare emotionele waarde aanwezig is.
4.5 Korten voorlopige teruggave
Op grond van artikel 31 lid 1 en 32 lid 1 onderdeel a PW geldt dat een teruggave en een voorlopige teruggave van inkomstenbelasting in verband met de toepasselijke heffingskorting als inkomen in aanmerking wordt genomen. Deze bedragen worden verrekend met de bijstand.
Als het aannemelijk is dat de inwoner in aanmerking komt voor een voorlopige teruggave in verband met de heffingskorting wordt hem op grond van artikel 55 PW de verplichting opgelegd deze bij de belastingdienst aan te vragen.
Aan de inwoner wordt een redelijke termijn van drie maanden gesteld, waarbinnen hij de heffingskorting moet aanvragen en de beschikking dient in te leveren bij de gemeente. Laat hij dit na dan wordt het bedrag waarop hij redelijkerwijs recht heeft gekort.
Indien de bijstand wordt beëindigd door het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd kan de inwoner met terugwerkende kracht aanspraak doen gelden op de ouderenkorting en eventueel de alleenstaande ouderenkorting over het gehele jaar waarin hij de pensioengerechtigde leeftijd bereikt. In principe zijn dit inkomsten waarbij met de verlening van bijstand rekening gehouden had moeten worden. De kortingen kunnen echter pas aangevraagd worden als de pensioengerechtigde leeftijd is bereikt en kunnen dan niet meer verrekend worden met de bijstand. Het college zou deze kortingen dan van de inwoner terug kunnen vorderen zodra hij deze heeft ontvangen. Het college besluit om van deze terugvordering af te zien.
4.6 Vaststelling vermogen bij wijziging leefvorm
Het college dient bij aanvang van de bijstandsverlening de hoogte van het vermogen en de vermogensruimte vast te stellen (artikel 34 PW). De wetgever heeft niet bepaald hoe het vermogen bij wijziging van de leefvorm moet worden vastgesteld. Wel is duidelijk dat op grond van artikel 34 lid 3 PW de toepasselijke vermogensvrijlating verandert.
De vermogensruimte wordt in de volgende situaties als volgt vastgesteld:
Bij de vaststelling van de nieuwe vermogensruimte moeten onbillijkheden worden voorkomen om die reden dienen gelden die tijdens de bijstandsperiode zijn gespaard en de ontvangen rente buiten beschouwing te blijven (artikel 34 lid 2 sub c en artikel 31 lid 2 onder i PW).
4.7 Overschrijding vrij te laten vermogen
Bij overschrijding van het vrij te laten vermogen dient de uitkering te worden beëindigd of als er sprake is van een aanvraag dan dient deze te worden afgewezen. De inwoner dient dan eerst de overwaarde van zijn vermogen in te teren en kan daarna opnieuw een aanvraag indienen. Bij deze nieuwe aanvraag dient beoordeeld te worden of de inwoner bij de intering van zijn vermogen, voldoende besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in de kosten van bestaan heeft betoond. Voor de intering zijn geen regels, maar uit vaste jurisprudentie blijkt dat interen van anderhalf keer de geldende bijstandsnorm redelijk wordt geacht. Blijft de intering binnen deze norm, dan heeft de inwoner verantwoord ingeteerd. Blijft de intering niet binnen deze norm dan dient de verwijtbaarheid daarvan nader te worden beoordeeld. Als er sprake is van verwijtbaarheid wordt er een maatregel toegepast conform de gemeentelijke verordening en kan de bijstand als geldlening worden verstrekt naar de omvang van de benadeling (artikel 48 lid 2 PW). Voor de beoordeling en de berekening zie paragraaf 4.1.
Als er sprake is van een geringe vermogensoverschrijding waarbij, met inachtneming van de bovengenoemde regels, de interingsperiode niet langer dan 30 dagen bedraagt, dan bestaat er alleen voor die periode geen recht op uitkering. Bij een aanvraag wordt de uitkering dan met een latere ingangsdatum toegekend.
Met deze bepaling wordt aangesloten bij artikel 45 PW en de geldende jurisprudentie (zie hiervoor ook Schulinck en bijv. uitspraak CRvB van 4-5-2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1040).
4.8 Vrijlating schadevergoeding
Op grond van artikel 31 lid 2 onder l PW worden bij ministeriële regeling aan te wijzen uitkeringen en vergoedingen voor materiële en immateriële schade buiten beschouwing gelaten bij het vaststellen van het vermogen. Daarbij gaat het om algemene schadevergoedingsregelingen en om landelijke regelingen bestemd voor specifieke doelgroepen.
Giften en andere vergoedingen voor materiële en immateriële schade kunnen ook geheel of gedeeltelijk buiten beschouwing worden gelaten voor zover deze naar het oordeel van het college uit een oogpunt van bijstandverlening verantwoord zijn (artikel 31 lid 2 onder m PW).
Het college heeft hierover het volgende bepaald:
Hoofdstuk 5 Bijzondere bijstand
Door bijzondere omstandigheden kan zich de situatie voordoen dat het inkomen van de inwoner niet (volledig) toereikend is voor het betalen van bepaalde noodzakelijke kosten. Voor zover de inwoner voor deze kosten geen beroep kan doen op een voorliggende voorziening en deze ook niet uit de eigen middelen kunnen worden voldaan, kan daarvoor bijzondere bijstand worden toegekend.
Toekenning van bijzondere bijstand voor noodzakelijke kosten gebeurt steeds op basis van een beoordeling van de individuele situatie. Toch is het goed om voor de verstrekking van bijzondere bijstand beleidsregels op te stellen. Deze beleidsregels dragen bij aan de rechtszekerheid en rechtsgelijkheid en zijn mede van belang voor een doelmatige uitvoering.
Gelet op het doel van de bijzondere bijstand (o.a. armoedebestrijding) is in afwijking van het eerste lid ook bijzondere bijstand mogelijk voor:
Geringe kosten die niet ouder zijn twaalf maanden voor de datum van aanvraag. Onder geringe kosten wordt verstaan € 100,00 of minder. Als sprake is van geringe kosten hoeft een inwoner niet telkens een afzonderlijke aanvraag om bijzondere bijstand in te dienen maar kan deze er ook voor kiezen om de kosten op te sparen en hiervoor eenmaal per jaar een aanvraag in te dienen.
Bijstand in de vorm van een overbruggingsuitkering kan worden verstrekt als de inwoner geen of onvoldoende middelen heeft om de periode tot de eerste volledige betaling van de bijstand te overbruggen.
De overbruggingsuitkering wordt alleen verstrekt in de vorm van een geldlening als de noodzaak tot bijstandsverlening het gevolg is van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de bestaansvoorziening (artikel 48 lid 2 PW), anders is de verstrekking om niet.
De hoogte van de overbruggingsuitkering is één keer de van toepassing zijnde maandnorm exclusief vakantiegeld.
Indien de aanvrager zelfstandig energielasten heeft middels een contract met energieleverancier(s) en een inkomen hoger dan 120% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm en hij in het kalenderjaar van aanvraag geen recht heeft op de energietoeslag als bedoeld in artikel 35 lid 4 Participatiewet, dan dient de draagkracht te worden verlaagd met € 1300,00 per draagkrachtjaar.
De draagkracht wordt voor een periode van twaalf maanden vastgesteld. De periode start op de eerste dag van de maand waarin de kosten zich hebben voorgedaan. Indien met terugwerkende kracht wordt verstrekt is dit de eerste van de maand waarin de kosten zich hebben voorgedaan.
5.4.4 Wijziging inkomen tijdens draagkrachtperiode
Mocht bij de berekening van de definitieve draagkracht aan de hand van het feitelijke inkomen worden vastgesteld dat er te weinig bijstand is verstrekt dan wordt deze nabetaald. Mocht worden vastgesteld dat er teveel bijstand is vertrekt dan wordt deze teruggevorderd tenzij het een bedrag betreft van minder dan € 100,00.
5.5 Medische en paramedische kosten
5.5.1 Medische en paramedische kosten
Op grond van artikel 15 PW bestaat er geen recht op bijzondere bijstand voor zover er een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die gezien haar aard en doel geacht wordt passend en toereikend te zijn. Ook bestaat er geen recht op bijstand als de kosten door de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt.
5.6 Duurzame gebruiksgoederen en overige inrichtingskosten
5.6.1 Duurzame gebruiksgoederen
Kosten van duurzame gebruiksgoederen zijn kosten die behoren tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Als uitgangspunt bestaat voor deze kosten geen recht op bijzondere bijstand. De inwoner dient zelf in deze kosten te voorzien door er voor te sparen of een geldlening aan te gaan.
Als de inwoner niet zelf in deze kosten kan voorzien (ook niet door het aangaan van een lening) dan is bijstand mogelijk als er sprake is van bijzondere omstandigheden. Het hebben van schulden wordt, conform de geldende jurisprudentie, niet aangemerkt als een bijzondere omstandigheid. Als er wel sprake is van een bijzondere omstandigheid, dan wordt de bijstand toegekend in de vorm van een renteloze geldlening als bedoeld in artikel 51 PW. De hoogte van de bijstand wordt afgestemd op de gezinssamenstelling en vastgesteld aan de hand van de Nibud Prijzengids op grond van het totale inboedelpakket van 1 of 2 volwassenen met kinderen. De gemeente verstrekt 70% van deze richtprijzen. De reden hiervan is dat een aantal goederen ook tweedehands aangeschaft kan worden.
Bijzondere omstandigheden kunnen zich bijvoorbeeld voordoen bij een echtscheiding waarbij een inwoner een woning gedeeltelijk opnieuw moet inrichten. Als de inwoner niet in deze kosten kan voorzien door eigen middelen of het aangaan van een lening, dan is er bijzondere bijstand mogelijk. Op grond van de individuele situatie wordt dan beoordeeld welke duurzame gebruiksgoederen noodzakelijk zijn. De bijzondere bijstand wordt dan toegekend in de vorm van een geldlening zoals onder lid 2 is bepaald.
De bijstand wordt ineens betaalbaar gesteld, waarbij de voorwaarde wordt opgelegd dat bonnen en facturen van de besteding van de gelden gedurende twee jaar na de aanvraagdatum worden bewaard omdat deze kunnen worden opgevraagd door de gemeente bij een concreet vermoeden dat de gelden niet zijn aangewend voor het doel waarvoor de gelden zijn verstrekt.
5.6.3 Overige inrichtingskosten
Met overige inrichtingskosten worden de kosten bedoeld die niet zien op duurzame gebruiksgoederen, zoals verf, behang en verhuiskosten. Als uitgangspunt bestaat voor deze kosten geen recht op bijzondere bijstand en dient men daar zelf in te voorzien. Alleen als er sprake is van bijzondere omstandigheden is er ook voor deze kosten bijzondere bijstand mogelijk. De hoogte van de bijstand wordt afgestemd op de staat van de woning en vastgesteld aan de hand van de Nibud Prijzengids.
De bijzondere bijstand die voor deze kosten wordt toegekend wordt om niet verstrekt. De geldlening op grond van artikel 51 PW is hier niet van toepassing omdat er geen sprake is van duurzame gebruiksgoederen.
Bij tijdelijk verblijf in een inrichting kan er, na aanpassing van de norm, bijzondere bijstand worden verstrekt voor de doorbetaling van de vaste lasten van de woning. Voorwaarde daarbij is dat de opname in de inrichting tijdelijk van aard is en dat de inwoner voornemens en in staat is na de opname ook terug te keren naar de betreffende woning. Als duidelijk is dat terugkeer naar de woning niet meer aan de orde is, kan de bijzondere bijstand worden gestopt.
Bij verblijf in detentie bestaat er geen recht op bijstand, dus ook niet op bijzondere bijstand voor doorbetaling van de vaste lasten van de woning. De inwoner is als uitgangspunt zelf verantwoordelijk voor het al dan niet aanhouden van zijn woning. Hij kan hier zijn tegoed aan uitkering, het opgebouwde vakantiegeld en zijn overige middelen voor gebruiken. Als de woonruimte wel verloren gaat kan hij na ontslag uit detentie tijdelijk intrekken bij familie of tijdelijke huisvesting zoeken in de vorm van een kamer of als kostganger.
Op deze bepaling is alleen een uitzondering mogelijk als zeer bijzondere omstandigheden daartoe noodzaken. Hiervan kan sprake zijn als de inwoner aantoonbaar niet in staat is zelf voor doorbetaling van deze lasten te zorgen én de detentie niet langer duurt dan zes maanden én het gebrek aan woonruimte na ontslag uit detentie, ook door het college, onacceptabel wordt geacht. Als er bijzondere bijstand wordt verstrekt heeft deze de vorm van een geldlening.
Reiskosten behoren tot de algemene kosten van het bestaan. De inwoner wordt geacht uit een inkomen ter hoogte van de bijstandsnorm de vervoerskosten te kunnen voldoen om in aanvaardbare mate deel te kunnen nemen aan het leven van alledag en sociale contacten te onderhouden. Als er sprake is van noodzakelijke reiskosten als gevolg van bijzondere omstandigheden, kan er recht op bijzondere bijstand bestaan.
Hierbij kan gedacht worden aan:
De vergoeding wordt gebaseerd op de kosten van openbaar vervoer. Bij gebruik van de eigen auto geldt een vergoeding van € 0,19 per kilometer en een vergoeding van de parkeerkosten tot maximaal € 5,00 per bezoek. Vergoeding van deze kosten is alleen mogelijk als het gebruik van de eigen auto goedkoper is of als het openbaar vervoer geen optie biedt.
Voor reiskosten woon-/werkverkeer kan een beroep worden gedaan op het Participatiebudget.
Woonkosten behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Woonkosten dienen dan ook uit de norm te worden voldaan, eventueel aangevuld met de ontvangen huurtoeslag. Voor woonkosten bestaat dan ook in beginsel geen recht op bijzondere bijstand.
Alleen als er sprake is van bijzondere omstandigheden kan er recht op bijzondere bijstand bestaan. Dit is bijvoorbeeld het geval als:
De inwoner een te dure woning huurt en door een inkomensdaling de huur niet meer kan betalen omdat geen of een lagere huurtoeslag wordt ontvangen. In dat geval kan tijdelijk bijzondere bijstand worden verleend met de verplichting om binnen een half jaar te verhuizen naar een goedkopere woning. Als de inwoner daar, ondanks voldoende inspanning, niet in slaagt kan de bijstandsverlening met een half jaar worden verlengd.
De inwoner een eigen woning bewoont. In dat geval bestaat er geen recht op huurtoeslag. Blijven de woonlasten beneden de huurtoeslaggrens dan bestaat er recht op bijzondere bijstand zolang tegeldemaking, bezwaring of verdere bezwaring in redelijkheid niet kan worden verlangd. Zijn de woonlasten hoger dan de huurtoeslaggrens en/of is er sprake van een forse overwaarde en kan tegeldemaking in redelijkheid worden verlangd, dan kan er bijzondere bijstand worden toegekend met de verplichting om de woning binnen 12 maanden te verkopen en te verhuizen naar goedkopere woonruimte.
Op grond van artikel 12 PW heeft een jongere van 18,19 of 20 jaar recht op bijzondere bijstand voor zover de noodzakelijke kosten van het bestaan hoger zijn dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm en hij voor deze kosten geen beroep kan doen op zijn ouders, omdat:
Hogere noodzakelijke bestaanskosten worden aanwezig geacht indien de jongere zelfstandig is gehuisvest en er daarnaast sprake is van één van de volgende situaties:
Het redelijkerwijs zijn onderhoudsrecht jegens zijn ouders niet te gelde kunnen maken moet niet te gemakkelijk worden aangenomen. Ouders zijn wettelijk onderhoudsplichtig ten opzichte van hun jongmeerderjarige kinderen en dienen daaraan te voldoen. Een slechte relatie tussen ouders en kind ontslaat de ouders niet van de wettelijke onderhoudsplicht en het kind niet van zijn plicht om zijn onderhoudsrecht te gelde te maken.
De jongmeerderjarige dient dan ook in beginsel te worden doorverwezen naar zijn ouders, dan wel aannemelijk te maken dat dat van hem niet gevergd kan worden.
Als er sprake is van noodzakelijke bestaanskosten en het de jongmeerderjarige niet lukt of niet van hem verlangd mag worden om zijn onderhoudsrecht ten opzichte van zijn draagkrachtige ouders te gelde te maken, worden de kosten van de bijzondere bijstand door het college op de ouders verhaald.
De hoogte van de bijzondere bijstand
De hoogte van de bijzondere bijstand wordt als volgt vastgesteld:
5.11 Individuele inkomenstoeslag
De individuele inkomenstoeslag is niet gerelateerd aan bepaalde kosten. Het is een inkomensondersteunende maatregel voor de inwoner die langdurig een laag inkomen heeft en daarbij, gelet op de omstandigheden van die inwoner, geen uitzicht heeft op inkomensverbetering (artikel 36 PW). In de verordening zijn regels vastgesteld over de hoogte van de individuele inkomenstoeslag en de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen langdurig en laag inkomen. Hiervan is sprake als de inwoner:
In deze beleidsregel wordt aangegeven wanneer er sprake is van 'geen uitzicht op inkomensverbetering'.
Bij de beoordeling van het criterium 'geen uitzicht op inkomensverbetering' moet het college rekening houden met de omstandigheden van de inwoner. Tot die omstandigheden worden in ieder geval gerekend;
In de volgende situaties bestaat er geen recht op de individuele inkomenstoeslag:
Als er in de laatste 12 maanden sprake is geweest van het verwijtbaar niet nakomen van een arbeids-, re-integratie- en/of inburgeringsverplichting, waarvoor een maatregel van 20% of meer is opgelegd. Er is dan sprake van een situatie waarin onvoldoende inspanningen zijn verricht om tot een inkomensverbetering te komen. Als uitgangspunt bestaat er dan geen recht op een inkomenstoeslag maar op grond van jurisprudentie dient dit altijd individueel beoordeeld te worden (zie bijvoorbeeld uitspraak CRvB 22-06-2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1540).
In deze beleidsregels wordt verstaan onder:
Inkomen: de som van het netto inkomen inclusief vakantietoeslag van de aanvrager en/of dienst echtgenoot in de drie maanden voorafgaand aan de aanvraag waarop de tegemoetkoming betrekking heeft, met uitzondering van de middelen als bedoeld in artikel 31 lid 2 en de individuele inkomenstoeslag als bedoeld in artikel 36 Participatiewet. Bij de bepaling wordt rekening gehouden met de draagkracht die in het kader van de bijzondere bijstand in aanmerking is genomen.
Inkomensgrens: 120% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm. Indien de aanvrager zelfstandig energielasten heeft middels een contract met energieleverancier(s) en een inkomen hoger dan 120% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm en hij in het kalenderjaar van aanvraag geen recht heeft op de energietoeslag als bedoeld in artikel 35 lid 4 Participatiewet, dan dient het maandinkomen in de drie maanden voorafgaande aan het schooljaar waarop de aanvraag betrekking heeft, te worden verlaagd met € 109,00 per maand.
In afwijking van lid 1 heeft recht op de voorzieningen in het kader van het kindpakket, de inwoner van Urk die 18 jaar en ouder is en een schuldregeling heeft op basis van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening of de Wet schuldsanering natuurlijke personen en wiens besteedbaar inkomen gelijk aan of lager is dan de voor hem geldende inkomensgrens.
6.2.5 Tegemoetkoming aanschaf en servicepakket laptop
Overgangsrecht: als deze voorziening op grond van de vorige kindregeling (2018) is toegekend, blijft de termijn van de verstrekking van eenmaal per vier jaar van kracht. Als er meerdere kinderen in het gezin zijn wordt de oude voorziening toegerekend aan het jongste kind en kan voor de overige kinderen alsnog een beroep worden gedaan op de regeling die vanaf 01-08-2021 van toepassing is.
De voorziening kan geheel of gedeeltelijk worden teruggevorderd indien de aanvrager onjuiste of onvolledige inlichtingen heeft verstrekt waardoor de voorziening ten onrechte is verstrekt of het recht op de voorziening niet kan worden vastgesteld. Dit laatste is het geval als de inwoner de kosten niet kan aantonen waarvoor wel een vergoeding is verstrekt.
7.2 Structurele medische beperking
Structurele medische beperking: een fysieke en/of psychische beperking die voortkomt uit een in de persoon gelegen ziekte of medisch gebrek die voldoende ernstig is dat er een rechtstreeks verband bestaat tussen het gebrek en het structureel niet in staat zijn van het verdienen van inkomsten door belanghebbende naast de studie.
Hoofdstuk 8 Regeling tegemoetkoming chronisch zieken
Recht op een tegemoetkoming chronisch zieken heeft de inwoner die:
De tegemoetkoming moet voor 1 juli van het nieuwe jaar worden aangevraagd en bedraagt € 150,00 per jaar.
Indien de inwoner of het gezin, als bedoeld in artikel 4 lid 1 aanhef en onder c Participatiewet, in het kalenderjaar waarop de tegemoetkoming ziet, al eerder een beroep heeft gedaan op deze beleidsregels en daarbij een inkomensgrens of draagkracht van toepassing is, is er geen overschrijding van het inkomen van 120% van de bijstandsnorm.
Hoofdstuk 9 Terugvordering en verhaal
Als waarde van de woning geldt in beginsel de waarde vastgesteld volgens de Wet waardering onroerende zaken (‘’WOZ-waarde’’). Als deze waarde door het college of door de inwoner wordt betwist dan vindt taxatie plaats door een taxateur voor onroerende zaken die door het college in overeenstemming met de inwoner wordt aangewezen of door een gemeentelijk taxateur.
Ten aanzien van woonwagens en woonschepen bedraagt de geldlening ten hoogste de waarde van de woonwagen of het woonschip in het economisch verkeer bij vrije oplevering, verminderd met de daarop drukkende schulden en met het vrij te laten vermogen als bedoeld in artikel 34, tweede lid, onderdeel d PW.
Indien de inwoner naar het oordeel van het college de rente geheel of gedeeltelijk kan betalen, doch niet kan aflossen, wordt een betaling eerst tot ten hoogste het bedrag van de verschuldigde maandrente aangemerkt als aflossing en wordt de rente die daardoor niet wordt betaald bijgeschreven bij het nog niet afgeloste deel van de geldlening.
9.2.7 Aflossing geldlening bij verkoop of vererving woning, woonwagen of -schip
Bij verkoop of bij vererving van de woning, de woonwagen of het woonschip en indien het een echtpaar betreft bij vererving na overlijden van de langstlevende echtgenoot, wordt het nog niet afgeloste deel van de geldlening, alsmede de op grond van artikel 6, derde en vierde lid, bijgeschreven rente, direct afgelost.
Bij verkoop van de woning, de woonwagen of het woonschip kan het college wegens bijzondere omstandigheden van medische of sociale aard van de inwoner, na toepassing van het eerste lid, besluiten tot het verlenen van een nieuwe geldlening eveneens onder verband van hypotheek of verpanding voor de aankoop van een andere woning, woonwagen of woonschip, tot ten hoogste het bedrag van de ingevolge het eerste lid afgeloste geldlening, onder de voorwaarde dat de inwoner het na aflossing vrijgekomen vermogen met inbegrip van het in het derde lid bedoelde bedrag volledig inzet voor de aankoop van de andere woning, woonwagen of woonschip.
9.3.2 Afzien terugvordering in verband met dringende redenen
Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
9.4.1 Verplichting van de inwoner tot (op)eisen van alimentatie
Het college maakt, behoudens in de gevallen waarin artikel 14, eerste lid van deze beleidsregels van toepassing is, gebruik van zijn bevoegdheid tot het verhalen van kosten van bijstand in overeenstemming met artikel 61 PW tot de grens van de onderhoudsplicht als bedoeld in Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek op degene die;
Het college maakt tevens gebruik van zijn bevoegdheid tot het verhalen van kosten van bijstand op:
degene aan wie de inwoner die bijstand ontvangt of heeft ontvangen een schenking heeft gedaan voor zover bij het besluit op de bijstandsaanvraag met de geschonken middelen rekening zou zijn gehouden indien de schenking niet had plaatsgevonden, tenzij gelet op alle omstandigheden aannemelijk is dat de schenker ten tijde van de schenking de noodzaak van bijstandsverlening redelijkerwijs niet heeft kunnen voorzien;
De ingangsdatum van het verhaalbedrag wordt bepaald op de eerste dag van de maand volgend op de datum waarop de eerste kennisgeving tot verhaal van kosten van bijstand is verzonden.
Indien de onderhoudsplichtige niet uit eigen beweging bereid is de verlangde gelden aan het college te betalen, dan wel niet of niet tijdig tot betaling daarvan overgaat, besluit het college over te gaan tot verhaal in rechte.
9.4.9 Afzien van inning verhaal
Het college kan (gedeeltelijk) afzien van de inning van kosten van bijstand, voor zover het verschuldigde verhaalbijdragen betreft die op het moment van het besluit opeisbaar zijn, indien:
redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zou komen én de vordering van de gemeente wegens verhaal van bijstand ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vordering van de schuldeisers van gelijke rang;
Hoofdstuk 10 Schuldhulpverlening
In deze regeling wordt verstaan onder:
integrale schuldhulpverlening: het ondersteunen bij het vinden van een adequate oplossing gericht op de aflossing van schulden indien redelijkerwijs is te voorzien dat een natuurlijke persoon niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden of indien hij in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen, alsmede de nazorg;
Vroeg-signalering: Het besluit gemeentelijke schuldhulpverlening geeft weer dat betalingsachterstanden van zes partijen aan de gemeente moeten worden gemeld om vroegtijdig een aanbod schuldhulpverlening te kunnen aanbieden, om op deze wijze (problematische) schulden te voorkomen. Deze signalen zijn betalingsachterstanden van gas, elektra, warmte, water, huur en zorgverzekering.
Budgetbeheer: het bieden van hulp in de vorm van een budgetbeheerrekening aan personen die in een (problematische) schuldensituatie dreigen te geraken (preventief) of verkeren (curatief). Budgetbeheer is tijdelijk en gericht op het na verloop van tijd weer zelfstandig kunnen beheren van de financiën. Budgetbeheer duurt ten hoogste 36 maanden inclusief de aan het budgetbeheer voorafgaande stabilisatieperiode van ten hoogste vier maanden.
10.2 Doelgroep gemeentelijke schuldhulpverlening
Iedere inwoner van de gemeente Urk van 18 jaar en ouder, kan zich tot het college wenden voor schuldhulpverlening. De inwoner kan zich wenden tot de door het college gemandateerde Stichting Hulp en Steun.
De inwoner met schulden die zelfstandig ondernemer is en staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel kan zich melden bij het Zelfstandigen Loket Flevoland.
10.3 Aanbod schuldhulpverlening
Het college verleent aan de inwoner integrale schuldhulpverlening indien het college schuldhulpverlening noodzakelijk acht. De aanvraag wordt getoetst aan de uitgangspunten zoals neergelegd in het beleidsplan schuldhulpverlening. Indien de noodzaak niet aanwezig wordt geacht door het college, kan een aanvraag worden afgewezen.
Het college maakt in ieder geval gebruik van zijn bevoegdheid om schuldhulp te weigeren aan de inwoner die binnen een periode van tien jaar voorafgaande aan de aanvraag tot schuldhulpverlening fraude heeft gepleegd die financiële benadeling van een bestuursorgaan tot gevolg heeft, wanneer die inwoner in verband daarmee onherroepelijk strafrechtelijk is veroordeeld of een onherroepelijke bestuurlijke sanctie, die beoogt leed toe te voegen, is opgelegd (art. 3 lid 3 Wgs).
Hiervan kan worden afgeweken na individuele beoordeling door de consulent schuldhulpverlening.
De inwoner doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op de schuldhulpverlening, zowel bij de aanvraag als gedurende de looptijd van het schuldhulpverleningstraject.
10.7 Recidive – hernieuwde aanvraag
Indien minder dan 6 maanden voorafgaande aan de dag waarop het verzoek is ingediend, een verzoek tot schuldhulpverlening niet tot een hulpaanbod heeft geleid en dat aan de verzoeker verwijtbaar is, wordt een aanvraag schuldhulpverlening geweigerd met uitzondering van het product Informatie, advies en doorverwijzing.