Organisatie | Zaanstad |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Financiële verordening Zaanstad 2023 |
Citeertitel | Financiële verordening Zaanstad 2023 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp |
Geen
artikel 212 van de Gemeentewet
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
19-01-2024 | 01-01-2023 | Nieuwe regeling | 21-12-2023 | z7884890 / d352 |
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
actieve grondexploitatie: de gemeente is eigenaar van de bouwgrond. Het te bebouwen deel van de grond wordt in deze vorm eerst bouwrijp gemaakt en vervolgens aan de bouwer verkocht. In deze context dient de grondexploitatie voornamelijk om de kosten en opbrengsten van het traject te kunnen beheersen.
administratie: het systematisch verzamelen, vastleggen en verwerken van gegevens en het verstrekken van informatie ten behoeve van het besturen, het (doen) functioneren en het beheersen van (onderdelen van) de organisatie van de gemeente Zaanstad en ten behoeve van de verantwoording die daarover moet worden afgelegd.
passieve grondexploitatie: de gemeente is niet de eigenaar van de grond in kwestie, maar maakt wel kosten bij de exploitatie ervan. Hierbij kan het gaan om kosten die verbonden zijn aan het wijzigen van het bestemmingsplan, het aanleggen van publieke voorzieningen zoals wegen of rioleringen, of andere lokale activiteiten. Gebiedsontwikkeling gaat in dergelijke gevallen gepaard met een exploitatieplan of –overeenkomst.
Meerjaren Perspectief Grondzaken (MPG): voortgangsrapportage, naar de stand van 1 januari respectievelijk 1 juli, waarin het college ten minste inzicht verschaft over de stand van zaken van de lopende grondexploitaties, de kansen en risico’s in deze grondexploitaties en de meerjarige gevolgen voor de algemene reserve grondzaken.
verantwoordingsgrens: een door de raad vastgesteld bedrag op basis van een percentage van de totale lasten (inclusief de toevoegingen aan reserves), waarboven het college de afwijkingen moet opnemen in de rechtmatigheidsverantwoording. De verantwoordingsgrens valt binnen een bandbreedte van 0% tot 3% en geldt voor zowel fouten als onzekerheden.
Hoofdstuk 2. Begroting en verantwoording
Artikel 5. Autorisatie begroting en investeringskredieten
Het college geeft bij de begroting aan voor welke nieuwe investeringen de raad op een later tijdstip een apart voorstel voor autorisatie van het investeringskrediet ontvangt. De raad kan aanvullend hierop aangeven voor welke nieuwe investeringen hij dat ook wil. Voor een investering waarvan het investeringskrediet niet met het vaststellen van de begroting is geautoriseerd, legt het college voorafgaand aan het aangaan van verplichtingen een apart investeringsvoorstel voor het vaststellen van een investeringskrediet aan de raad voor.
Bij de behandeling van de tussenrapportages in de raad bedoeld in artikel 8, lid 1, doet het college voorstellen voor het wijzigen van de geautoriseerde baten en lasten, het wijzigen van de geautoriseerde investeringskredieten en het bijstellen van het beleid. In geval van investeringen met een meerjarig karakter, doet het college indien nodig ook bij iedere begroting op grond van geactualiseerde ramingen voorstellen voor het wijzigen van de geautoriseerde investeringskredieten.
Artikel 6a. Grondzaken en grondexploitaties
Indien in een actieve grondexploitatie geen lasten en baten meer worden verwacht:
kan de raad besluiten een gemeentelijke grondexploitatie of een deelplan binnen een gemeentelijke grondexploitatie eerder af te sluiten, onder de voorwaarde dat op dit deelplan geen baten meer zijn te verwachten en de nog te verwachten lasten zodanig zijn in te schatten dat daarvoor een voorziening kan worden getroffen.
Uit het Transformatiefonds kunnen bijdragen aan investeringen gedekt worden indien aan alle volgende voorwaarden is voldaan:
voor de berekening van de maximale bijdrage per woning worden de toekomstige baten per woning, te weten onroerend goed belasting en gemeentefondsuitkering, contant gemaakt over een periode van 30 jaar en tegen een discontovoet die gelijk is aan de gemeentelijke rekenrente. Deze berekening wordt in beginsel eens in de vijf jaar geactualiseerd. De maximale bijdrage per woning bedraagt € 10.000,-;
kosten verband houdend met bijvoorbeeld de verwerving van gronden en gebouwen, sanering, aanpak van hinderende milieucontouren (d.m.v. best beschikbare technieken; BBT-plus), herbestemming van erfgoed, aanleg van infrastructuur, parkeeroplossingen, etc. kunnen in aanmerking komen voor een bijdrage uit het Transformatiefonds, mits aantoonbaar leidend tot extra woningbouw;
De toekomstige baten per woning, te weten onroerend goed belasting en gemeentefondsuitkering, dienen als dekking van de met de investering gepaard gaande rentelasten. De gemeente Zaanstad hanteert een systematiek van totaalfinanciering. Het aflossen van schulden als gevolg van de inzet van het transformatiefonds maakt ook deel uit van deze systematiek.
Artikel 8. Tussentijdse rapportages
De eerste bestuursrapportage gaat in op de (meerjarige) afwijkingen per programma en op de investeringen, zowel wat betreft de lasten en baten, de geleverde goederen en diensten, de voortgang en, indien daar aanleiding voor is, de maatschappelijke effecten. Voor belangrijke investeringen kan de raad een specifiek traject van voortgangsrapportages overeenkomen met het college.
Het college informeert de raad als een investeringskrediet met minimaal 5% van het krediet, met een minimum van € 50.000, dreigt te worden overschreden in de eerstvolgende bestuursrapportage. Bij een verwachte overschrijding van € 500.000 of meer op een investeringskrediet, ook al is dit minder dan 5% van het investeringskrediet, informeert het college,
wanneer het niet kan wachten tot de integrale afweging in de begroting of de voorjaarsnota: de raad via een raadsvoorstel als het gaat om inhoudelijke wijzigingen. Hierbij moet een compleet dekkingsvoorstel worden opgenomen, waarbij een beroep op een mogelijk positief rekeningsaldo niet mogelijk is;
wanneer het wel kan wachten tot de integrale afweging in de begroting of de voorjaarsnota: de raad via de begroting of de voorjaarsnota als het gaat om inhoudelijke wijzigingen. Zo nodig wordt de raad vooraf via een raadsbrief geïnformeerd.
Wanneer het uitsluitend gaat om autonome afwijkingen, is een afzonderlijk raadsvoorstel of raadsinformatiebrief niet nodig.
Hoofdstuk 3. Financieel beleid
Artikel 9. Waardering en afschrijving vaste activa
Investeringen < € 35.000 en investeringen met een gebruiksduur < 3 jaar worden niet geactiveerd. Wanneer investeringen ‘verzameld1’ plaatsvinden, dan geldt dit criterium voor de totale investering en niet per stuk.
Artikel 14. Financieringsfunctie
Het college biedt de raad periodiek een nota Financiering ter vaststelling aan. De nota Financiering bevat regels ten aanzien van de wijze waarop de financieringsfunctie wordt ingevuld en uitgevoerd en de voorwaarden waaronder borgstellingen en leningen worden verstrekt. De nota wordt geactualiseerd wanneer materiële wijzigingen daartoe aanleiding geven.
Artikel 15. Incidentele baten en lasten
In het overzicht incidentele baten en lasten dat in de begroting en jaarrekening op grond van het BBV dient te worden opgenomen worden incidentele baten en lasten gespecificeerd en toegelicht vanaf € 200.000. Incidentele baten en lasten kleiner dan € 200.000 worden als ‘overige’ per programma opgenomen. Dit grensbedrag geldt niet voor incidentele baten en lasten als gevolg van dotaties en onttrekkingen aan de reserves, deze worden altijd apart opgenomen.
Het college stelt voor de verplichte paragrafen uit het BBV, met uitzondering van de paragraaf bedrijfsvoering en Wet open overheid (Woo), een nota op waarin het beleid van de gemeente is vastgelegd betreffende deze paragrafen. In deze nota’s wordt ook vastgelegd welke onderwerpen, naast de verplichte onderdelen uit het BBV (artikel 10 t/m 16), worden verantwoord bij de begroting en de jaarrekening. Het gaat hierbij om de nota Kostentoerekening en tarieven, de nota Weerstandsvermogen en risicomanagement, de nota Onderhoud kapitaalgoederen, de nota Financiering, de nota Verbonden partijen en de nota Grondbeleid.
Hoofdstuk 5. Administratie en financiële organisatie
Artikel 20. Financiële rechtmatigheid
Het college neemt bij de jaarstukken in de paragraaf Bedrijfsvoering een toelichting op van de rechtmatigheidsfouten boven de rapportagegrens met daarin een verklaring van de individueel geconstateerde rechtmatigheidsfouten en overschrijdingen van de verantwoordingsgrens en de getroffen beheersmaatregelen ten aanzien van:
Het college zorgt ten behoeve van het getrouwe beeld van de jaarrekening en rechtmatigheid van de baten, lasten en de balansmutaties voor de jaarlijkse interne toetsing van de getrouwheid van de informatieverstrekking en de rechtmatigheid van de beheershandelingen. Bij afwijkingen neemt het college maatregelen tot herstel.
Artikel 23. Inwerkingtreding en citeertitel
Bijlage: Afschrijvingstabel bij Financiële verordening Zaanstad 2023
Toelichting bij de Financiële verordening Zaanstad 2023
Dit betreft het begrippenkader voor deze verordening.
Dit artikel bevat bepalingen over de inrichting van de begroting en de jaarstukken. De indeling van de programma’s worden bij aanvang van iedere raadsperiode door de raad vastgesteld. Het besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten (hierna: BBV) bepaalt in aanvulling hierop dat de taakvelden aan de programma’s moeten worden toegewezen. Dit kan door middel van een bijlage.
Overigens bepaalt dit artikel niet dat elke nieuwe raadsperiode de gehele programma-indeling van de begroting en jaarstukken moet worden herzien. In de meeste gevallen is dat ook niet raadzaam. Als de indeling en gebruikte beleidsindicatoren de vorige raadsperiode goed zijn bevallen, kunnen deze ongewijzigd opnieuw worden vastgesteld. In andere gevallen zijn (kleine) bijstellingen of wijzigingen meestal voldoende.
Het BBV schrijft een aantal verplichte paragrafen voor. In een paragraaf wordt de raad integraal over een bepaald thema, dat dwars door de begroting loopt, geïnformeerd.
Artikel 3. Inrichting begroting en jaarstukken
In dit artikel wordt in lid 1 geregeld dat er elk jaar een overzicht komt van de momenten wanneer de P&C documenten ter vaststelling voorgelegd worden aan de raad.
Verder wordt ingegaan op de manier waarop investeringen in de betreffende P&C-documenten worden gepresenteerd. Investeringen en bijbehorende investeringskredieten worden geclusterd (in groepen) gepresenteerd. Lid 2 tot en met het 5 geven aan dat investeringsuitgaven worden gepresenteerd voor een periode van tien jaar en hoe die presentatie plaatsvindt. Hierbij geldt dat de uitgaven voor de komende tien jaar zo goed mogelijk moeten worden ingeschat. Dat kan ook periodiek gelijktijdig met de actualisatie van de het betreffende beleidskader, bijvoorbeeld één keer in de vier jaar bij de nota Onderhoud kapitaalgoederen. Lid 6 geeft aan dat het investeringsbudget intact en beschikbaar blijft indien de investering vertraging oploopt of versneld wordt uitgevoerd, zolang het beschikbare krediet niet wordt overschreden. Dit lid is opgenomen om bij verschuivingen in de planning, die over de jaarschijven heen gaat, niet elke keer een nieuwe kredietaanvraag aan de raad te hoeven voorleggen. Lid 7 geeft aan dat in de jaarstukken wordt verantwoord wat in dat jaar daadwerkelijk van het geraamde investeringskrediet is besteed.
Dit artikel bepaalt dat het college jaarlijks een kadernota ter vaststelling voorlegt aan de raad die de kaders voor de eerstvolgende begroting geeft.
Ook is hier opgenomen dat standaard een bedrag van € 100.000 wordt opgenomen voor onvoorziene uitgaven. Hiermee wordt voldaan aan de nadere invulling van de BBV-verplichting (artikel 8 BBV) om een post onvoorzien te ramen.
Artikel 5. Autorisatie begroting en investeringskredieten
Hier wordt vastgelegd dat de raad de begroting op programmaniveau vaststelt. In lid 2 wordt aangegeven dat investeringen worden opgenomen in de begroting en dat bijstellingen op eerder geautoriseerde investeringskredieten en investeringen voor de eerste jaarschijf worden vastgesteld. In lid 3 is bepaald dat de integrale afweging door de gemeenteraad op twee momenten per jaar plaatsvindt: in de voorjaarsnota en in de begroting. Lid 4 geeft de raad de mogelijkheid om een investering pas tot uitvoering te laten komen als hierover een apart voorstel komt met betrekking tot de uitvoering (bijvoorbeeld een definitief ontwerp). Wel is het zo dat de het budget en de bijbehorende kapitaallasten beschikbaar zijn en blijven op het moment dat de begroting is vastgesteld. Ook wordt geregeld dat een investering, waarvan de raad heeft bepaald dat deze apart geautoriseerd dient te worden, op voorstel van het college bekrachtigd moet worden door de raad. Lid 5 regelt dat gedurende het jaar de geautoriseerde baten en lasten en investeringskredieten gewijzigd kunnen worden. Lid 6 regelt dat investeringen die gereed zijn gekomen, in datzelfde jaar worden verantwoord in de jaarstukken.
De spelregels hoe om te gaan met investeringen worden vastgelegd in een nota Investeringen. Deze nota wordt door het college ter vaststelling aangeboden aan de raad. Dit artikel bepaalt dat het college de nota dient te actualiseren als dat door de tijdsgeest of regelgeving noodzakelijk is, waarbij aanpassingen van materieel belang zijn.
Artikel 6a. Grondzaken en grondexploitatie
Dit artikel is nu nog opgenomen in deze Financiële verordening 2023, omdat er nog geen nota Grondbeleid is vastgesteld. In de nieuw op te stellen nota Grondbeleid worden de uitgangspunten van dit artikel opgenomen. Bij vaststelling van de nieuwe nota Grondbeleid zal ook worden voorgesteld om dit artikel 6a uit de Financiële verordening te verwijderen.
Dit artikel regelt hoe en wanneer het Meerjaren Perspectief Grondzaken (MPG) wordt geactualiseerd en ter vaststelling aan de raad wordt aangeboden.
Het Transformatiefonds is een bestemmingsreserve, die bij de begroting 2017 gevormd is. De reserve heeft een specifieke voeding en besteding. De voeding bestaat uit de begrotingsruimte die niet meer ingezet wordt als gevolg van het verplicht activeren van de investeringen met maatschappelijk nut in de openbare ruimte, Door het activeren van deze ruimte nemen de kapitaallasten jaarlijks toe en de vrije begrotingsruimte navenant af.
Het doel van het Transformatiefonds is om de bouw van extra woningen (netto toename) in Zaanstad te realiseren. Tegelijkertijd mag de inzet van middelen uit het fonds niet leiden tot uitholling van de financiële positie van Zaanstad. Daarom zijn in lid 3 voorwaarden benoemd voor de onttrekkingen aan deze reserve.
Een voorgenomen investeringsbesluit wordt door de Investeringsboard voorzien van een schriftelijk advies op alle in artikel 3 genoemde criteria (conform bijlage 1).
De netto extra baten per woning, zoals bedoeld in lid 3 f) is bij de begroting 2017 berekend op circa € 500 per jaar per woning. Contant gemaakt komt dit neer op een maximale bijdrage uit het Transformatiefonds van € 10.000 per te realiseren woning.
Het Transformatiefonds kan bijdragen aan een investering die de gemeente zelf doet of aan een investering door derden. Naar aanleiding van de bespreking van het rekenkamerrapport over het transformatiefonds is hier opgenomen dat er een overzicht van de dotaties en onttrekkingen aan het transformatiefonds wordt opgenomen in de begroting en dat er bij de jaarrekening een overzicht wordt opgenomen met de (cumulatieve) verstrekkingen, de rentelasten die daar bij horen en de bijbehorende opbrengsten uit OZB en algemene uitkering (conform bijlage 2.).
Wanneer een advies van de Investeringsboard of financiële rapportage vertrouwelijke informatie bevat wordt deze onder geheimhouding aan de Raad aangeboden.
Artikel 8. Tussentijdse rapportages
De tussenrapportages zijn een belangrijk onderdeel van de planning- en control cyclus voor de raad. Op basis van tussenrapportages wordt de raad geïnformeerd over de ontwikkeling van budgetten en investeringskredieten en de voortgang van de uitvoering van het beleid.
Er is gekozen voor twee tussenrapportages, waarvan de eerste naast de financiën ook ingaat op de voortgang en maatschappelijke effecten (indicatoren). De tweede concentreert zicht voornamelijk op de financiën. Dat laatste is vooral van belang met betrekking tot de rechtmatigheidsverklaring bij de jaarrekening.
Lid 7 bevat bepalingen over de verantwoording omtrent investeringskredieten, waarmee op hoofdlijnen gestuurd kan worden. Indien de afwijking groter is dan € 500.000 moet altijd een verantwoording aan de raad worden voorgelegd.
Lid 8 bepaalt, dat de eerste rapportage ook gecombineerd kan worden met de Kadernota.
Artikel 9. Waardering en afschrijving vaste activa
In het tweede lid, onder a, van artikel 212 van de Gemeentewet is opgenomen, dat de financiële verordening in elk geval de regels voor waardering en afschrijving van activa bevat. Hieraan is in dit artikel invulling gegeven.
Sinds 1 januari 2017 is ook het activeren van investeringen met maatschappelijk nut verplicht. Het BBV laat een beleidsvrijheid aan gemeenten voor het zelf vaststellen van de eigen afschrijvingsmethodieken en afschrijvingstermijnen. Natuurlijk geldt hierbij wel het criterium dat de afschrijvingsmethodiek en afschrijvingstermijn van een actief moeten worden afgestemd op de verwachte gebruiksduur. Indien dit wordt nagelaten, wordt het getrouwe beeld van de jaarrekening aangetast.
Artikel 9, lid 1 beschrijft de afschrijvingsmethode. Voor de afschrijvingstermijnen van de immateriële en materiële vaste activa wordt in lid 2 van deze verordening verwezen naar de bijlage. In de bijlage zijn de afschrijvingstermijnen voor de verschillende categorieën immateriële vaste activa, materiële vaste activa met economisch nut en materiële vaste activa met maatschappelijk nut opgenomen. Deze termijnen gelden voor investeringen die op of na 1 januari 2023 door de raad zijn vastgesteld.
Lid 3 schrijft voor dat vanaf 1 januari in het jaar ná verwerving of ingebruikname wordt afgeschreven. Dat betekent ook dat er niet wordt afgeschreven op activa in ontwikkeling.
In lid 4 worden het minimale bedrag2 en de minimale looptijd vastgesteld waarvoor investeringen onder de (im)materiële vaste activa op de gemeentelijke balans worden opgenomen. Aanschaffingen met een bedrag lager dan € 35.000,- en aanschaffingen met een gebruikstermijn die korter is dan drie jaar, worden in een keer ten laste van de exploitatie genomen en niet geactiveerd. Reden hiervoor is dat het veel administratieve handelingen vraagt die beperkte financiële gevolgen op het begrotings-/ exploitatieresultaat hebben. Zoals in de notitie materiele vaste activa van de commissie BBV is opgenomen betreft het hier de bruto investeringsbedragen, waarbij in mindering is gebracht:
Lid 5 geeft hierop een uitzondering voor gronden en terreinen. Daarnaast schrijft de BBV voor dat op grond niet wordt afgeschreven, omdat grond geen slijtend actief is en daarom een eeuwigdurende gebruiksduur heeft.
BBV artikel 63 en 64 laten op enkele onderdelen beleidsvrijheid aan de gemeente. Lid 6 geeft hier de keuzes van Zaanstad aan.
Lid 7 gaat over de nazorgkosten van een investering. Nazorgkosten zijn kosten op het financiële, juridische, technische en/of organisatorische gebied als gevolg van activiteiten of maatregelen die zich voordoen na afsluiting van een project en direct en geheel toe te schrijven aan het betreffende project. Deze kosten worden gezien als onderdeel van de totale investering en mogen daarom alsnog geactiveerd worden voor de resterende afschrijvingstermijn van die investering vanaf een minimum van € 35.000,-. Hierbij is aangesloten op de minimumgrens voor activeren. Nazorgkosten die later dan een jaar na afsluiting optreden en of lager zijn dan € 35.000,- worden niet geactiveerd en direct ten laste van de exploitatie gebracht.
Artikel 10. Voorziening voor oninbare vorderingen
In lid 1 dwingt het college al het nodige te doen om de uitstaande vorderingen binnen te krijgen.
Voor de oninbaarheid van vorderingen moet een gemeente een voorziening vormen. Hoe de voorziening vorm krijgt is vastgesteld in door het college opgestelde richtlijnen. Momenteel zijn er verschillende rekenregels voor de debiteuren belastingen, sociale zaken en private debiteuren voor het bepalen van de hoogte van de voorziening oninbare vorderingen.
Artikel 11. Reserves en voorzieningen
De spelregels hoe om te gaan met de reserves en voorzieningen zijn vastgelegd in een nota ‘Reserves en Voorzieningen’. Deze nota wordt door het college ter vaststelling aangeboden aan de raad. Dit artikel bepaald dat het college de nota dient te actualiseren als dat door de tijdsgeest of regelgeving noodzakelijk is, waarbij geldt dat de aanpassingen van materieel belang zijn.
Artikel 12. Kostprijsberekening en tarieven
Artikel 212 Gemeentewet bepaalt in het tweede lid, onder b, dat de verordening in ieder geval de grondslagen bevat voor de berekening van de door het gemeentebestuur in rekening te brengen prijzen en van tarieven voor rechten als bedoeld in artikel 229b en heffingen als bedoeld in artikel 15.33 van de Wet milieubeheer. De grondslagen voor de prijzen die de gemeente bij overheidsbedrijven en derden in rekening brengt, en voor de tarieven van rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, worden gevormd door de opbouw van de kostprijs.
Met de herziening van het BBV met ingang van 2017 moeten de overheadkosten apart worden verantwoord. Ze worden bij de gemeente niet meer doorberekend aan de taakvelden. Daarmee vervalt de mogelijkheid om de integrale kostprijzen in de administratie van de baten en lasten op taakvelden van de beleidsbegroting, de financiële begroting, het jaarverslag en de jaarrekening in beeld te brengen. De kostprijzen moeten daarom extracomptabel worden berekend en vastgelegd.
In lid 1 wordt bepaald dat deze kostprijs integraal wordt berekend. Dit houdt in dat er met alle kostencomponenten en eventuele bijdragen rekening dient te worden gehouden.
In lid 2 wordt gesteld dat de kostendekkendheid en/of marktconformiteit uitgangspunten van de kostprijsberekening zijn. Voor de bepaling van de kostendekkendheid dient rekening gehouden te worden met zowel de directe als indirecte kosten (zoals bijv. overhead) die betrekking hebben op de vervaardiging van het product of dienst. In lid 3 wordt aangegeven hoe de indirecte kosten worden berekend en toegerekend. Lid 4 bepaalt dat ook dotaties en onttrekkingen aan voorzieningen, egalisatie- en bestemmingsreserves alsmede de afschrijvingskosten van de in gebruik zijnde activa worden betrokken bij de kostprijsberekening. Voor de gemeentelijke rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht zoals de rioolheffing, worden in de kostprijsberekening ook de compensabele BTW en de gederfde inkomsten van het kwijtscheldingsbeleid meegenomen.
De rentecomponent maakt ook onderdeel uit van de integrale kostprijs. In lid 5 wordt bepaald dat de rekenrente jaarlijks bij de kadernota wordt vastgesteld. Dan is de rentecomponent die gebruikt moet worden bij het berekenen van kostprijzen en tarieven bekend.
Het college stelt een kostennota ‘Kostentoerekening tarieven’ op en legt deze ter vaststelling voor aan de raad. In die nota worden, gedetailleerder dan in deze verordening, richtlijnen opgenomen waarlangs de kostprijzen en tarieven berekend moeten worden. Zo heeft de raad invloed op de manier van berekenen. Dit wordt in lid 6 geregeld.
Artikel 13. Vaststelling hoogte belastingen, rechten en heffingen
Het vaststellen van de tarieven voor belastingen, rechten, leges en heffingen is een bevoegdheid van de raad. Deze bevoegdheid kan niet worden gedelegeerd (artikel 156 van de Gemeentewet). Dit artikel bepaalt, dat de raad de tarieven voor de belastingen, rechten en heffingen ( rioolheffing, afvalstoffenheffing en de diverse soorten leges) jaarlijks vaststelt.
Het vaststellen van prijzen voor de levering van gemeentelijke goederen, diensten of werken die niet vallen onder artikel 229 van de Gemeentewet, is een privaatrechtelijke besluit. Besluiten hierover zijn een bevoegdheid van het college (eerste lid, onder e, van artikel 160 van de Gemeentewet).
Het uitgangspunt van leges en tarieven is dat deze 100% kostendekkend zijn. De raad kan besluiten om voor sommige leges en tarieven een lagere kostendekkendheid dan 100% toe te passen.
Artikel 14. Financieringsfunctie
Artikel 212 van de Gemeentewet bevat de bepaling, dat de financiële verordening in elk geval regels voor de algemene doelstelling en de te hanteren richtlijnen en limieten van de financieringsfunctie bevat. Deze richtlijnen worden niet in deze verordening opgenomen, maar in een separate nota ‘Financiering’. Het college stelt deze nota ‘Financiering’ op en legt deze ter vaststelling voor aan de raad. De raad krijgt zo de besluitvormende rol als het gaat om de richtlijnen en limieten van de financieringsfunctie. De nota ‘Financiering’ sluit ook aan bij de financieringsparagraaf, welke verplicht is gesteld in de artikelen 9 lid 2d en 13 van het BBV.
Artikel 15. Incidentele baten en lasten
In het BBV is gesteld dat er een overzicht van baten en lasten in de begrotingen jaarstukken dient te worden opgenomen. In artikel 15 is aangegeven wat het grensbedrag van de bedragen is die op in deze bijlage worden opgenomen. De grens is gesteld op € 200.000 welke gelijk is aan de rapporteringsgrens in het controleprotocol voor de accountant. Er wordt een uitzondering gemaakt voor het gebruik van de reserves. Toevoegingen en onttrekkingen aan de reserves worden voor elk bedrag in het overzicht opgenomen. Dit wordt gedaan om de raad inzicht te geven in de sturingsmogelijkheden met betrekking tot de reserves.
In lid 2 wordt ook het opnemen van een overzicht met het structurele begrotingssaldo verplicht. Dit overzicht geeft goed aan in hoeverre het begrotingssaldo wordt beïnvloed door incidentele baten en lasten. Hiermee kan de sturing op de financiële houdbaarheid op langere termijn worden vormgegeven.
Artikel 16. Gebeurtenissen na balansdatum en niet uit de balans blijkende verplichtingen
Bij gebeurtenissen na balansdatum gaat het om mutaties met een zodanige omvang dat verwerking van de gegevens in de jaarrekening van belang is voor het getrouw, rechtmatig, duidelijk en stelselmatig inzicht in de financiële positie aan het einde van het begrotingsjaar. Hierbij sluiten we in de jaarstukken aan op de rapporteringsgrens zoals vastgelegd wordt in het controleprotocol zoals dat door de gemeenteraad wordt vastgesteld.
Dezelfde wijze wordt gevolgd bij de niet uit de balans blijkende verplichtingen.
Het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten geeft in artikel 10 t/m 16 aan wat er in de paragrafen lokale heffingen, weerstandsvermogen en risicobeheersing, onderhoud kapitaalgoederen, financiering, bedrijfsvoering, verbonden partijen en grondbeleid ten minste moet staan.
Voor elk van de verplichte paragrafen stelt het college en aparte nota op welke wordt vastgesteld door de raad. Uitzondering hierop zijn de paragraaf bedrijfsvoering en de paragraaf Woo. Bedrijfsvoering valt onder de bevoegdheid van het college. Daarom wordt hier geen specifieke nota voor opgesteld die ter vaststelling naar de raad gaat. De Wet open overheid is geregeld in hogere wetgeving, waardoor een afzonderlijke nota op dit moment nog niet nodig is.
In de nota’s wordt opgenomen wat er naast de verplichte BBV onderdelen nog meer in de paragrafen dient te worden opgenomen. Het voordeel van aparte nota’s is dat wanneer er iets specifieks wijzigt, niet de hele verordening opnieuw hoeft worden vastgesteld, maar alleen de specifieke nota. Verder geeft een separate behandeling van nota’s een meer gerichte discussie in de raad.
De onderstaande nota’s worden door het college aangeboden aan de raad:
In lid 2 en 3 wordt bepaald dat de nota’s door de raad worden vastgesteld en dat het college een aangepaste nota ter vaststelling aan de raad moet voorleggen indien materiële wijzigingen daartoe aanleiding geven. Op de manier blijven de nota’s aansluiten bij de wetgeving en de praktijk. De nota’s hoeven niet voor elk wissewasje te worden aangepast. Hiermee wordt voorkomen dat kleine wijzigingen in de uitvoering direct een aanpassing van de nota tot gevolg hebben.
In lid 4 worden specifieke eisen aan de paragraaf bedrijfsvoering opgenomen, omdat hier geen nota voor wordt opgesteld. Belangrijke aspecten daarin zijn de personeelsopbouw en bijbehorende lasten, de kosten van inhuur derden en een toelichting op de rechtmatigheidsfouten boven de rapportagegrens met daarin een verklaring van de individueel geconstateerde rechtmatigheidsfouten en overschrijdingen van de verantwoordingsgrens en de getroffen beheersmaatregelen ten aanzien van de daarvoor geldende criteria.
Onder dit artikel zijn algemene bepalingen opgenomen voor de inrichting van de gemeentelijke administratie. Op hoofdlijnen wordt opgedragen welke gegevens systematisch moeten worden vastgelegd en aan welke eisen deze gegevens en de vastlegging daarvan moeten voldoen.
Artikel 19. Financiële organisatie
Dit artikel geeft de uitgangspunten voor de financiële organisatie en draagt het college op hiervoor zorg te dragen. Het college is op grond van artikel 160 van de Gemeentewet bevoegd regels te stellen over de ambtelijke organisatie. Deze bevoegdheid betreft ook het stellen van regels voor de financiële organisatie, blijkt uit het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State en het nader rapport uit 2003 over de wijziging van artikel 212 van de Gemeentewet.
Artikel 19 geeft een opsomming op welke terreinen van de financiële organisatie het college beleid en interne regels moet stellen. Hierbij kan worden gedacht aan het organisatiebesluit en de budgethouderschapsregels. Bij het beleid en de interne regels voor de inkoop en aanbesteding kan gedacht worden aan een inkoopreglement en ook aan gemeentelijke inkoopvoorwaarden.
In geval van misbruik en oneigenlijk gebruik gaat het bijvoorbeeld om het treffen van voldoende verificatiemaatregelen zoals het vooraf opvragen van de antecedenten van een aanvrager van een gemeentelijke subsidie, zodat subsidies wel daadwerkelijk worden verstrekt aan rechthebbenden.
De uitgangspunten voor de financiële organisatie zijn nodig om voor het financieel beheer en het financieel beleid aan de eisen voor rechtmatigheid, controle en verantwoording te voldoen. Ze creëren de randvoorwaarden, waarop de interne controle en de accountantscontrole kan steunen bij het onderzoek naar de rechtmatigheid van de beheershandelingen met een financieel gevolg en de getrouwheid van de jaarrekening.
Artikel 20. Financiële rechtmatigheid
Via de jaarrekening vindt een rechtmatigheidstoets plaats. Tot het jaar 2023 was de accountant verantwoordelijk voor de rechtmatigheidstoets. Vanaf 2023 is dit de verantwoordelijkheid van het college. Bij de jaarstukken neemt het college een rechtmatigheidsverantwoording op. In de rechtmatigheidsverantwoording wordt via een verplicht verantwoordingsmodel (vergelijkbaar met het voorgeschreven model van de accountantsverklaring) gerapporteerd over overschrijdingen boven de verantwoordingsgrens. Dit is een door de raad vastgesteld bedrag op basis van een percentage van de totale lasten (inclusief de toevoegingen aan reserves), waarboven het college de afwijkingen moet opnemen in de rechtmatigheidsverantwoording. De verantwoordingsgrens valt binnen een wettelijke bandbreedte van 0% tot 3% en geldt voor zowel fouten als onzekerheden.
Lid 1 geeft aan dat het college jaarlijks een normenkader (beleidskader) aanbiedt. De raad stelt dit normenkader vast (lid 2). Lid 3 geeft aan dat het normenkader tenminste een overzicht bevat van de geldende interne en externe wet- en regelgeving. Daarnaast bevat het normenkader de verantwoordingsgrens en de onderbouwing daarvan. Tot slot is ook de rapporteringsgrens in dit kader opgenomen. Dit is een door de raad vastgesteld bedrag, waarboven alle rechtmatigheidsfouten in de paragraaf Bedrijfsvoering van de jaarrekening worden opgenomen en toegelicht (lid 4 en 5). Deze drempel maakt het mogelijk dat het college de raad overzichtelijk en compact kan informeren.
De rechtmatigheidstoets van het begrotingscriterium gaat over overschrijdingen van de begroting. Oftewel, blijven de werkelijke lasten binnen de begrote lasten. Bij de rechtmatigheidstoets van het voorwaardencriterium wordt beoordeeld of financiële beheershandelingen voldoen aan de gestelde eisen en voorwaarden (externe en interne wet- en regelgeving). Van misbruik is sprake bij het opzettelijk niet, niet tijdig, onjuist of onvolledig verstrekken van gegevens met als doel ten onrechte overheidssubsidies en/of overheidsuitkeringen te verkrijgen of niet dan wel een te laag bedrag aan heffingen daarvoor aan de overheid te betalen. Van oneigenlijk gebruik is sprake indien bij het aangaan van rechtshandelingen, al dan niet gecombineerd met feitelijke handelingen, het verkrijgen van overheidsbijdragen of het niet dan wel tot een te laag bedrag betalen van heffingen aan de overheid, in overeenstemming met de bewoordingen van de regelgeving, maar in strijd met het doel en de strekking daarvan.
In lid 6 is vastgelegd hoe wordt omgegaan met begrotingsonrechtmatigheden. Per definitie is een overschrijding van het begrotingscriterium onrechtmatig, maar in een aantal gevallen tellen deze niet mee voor het eindoordeel. Dit is het geval wanneer:
de overschrijding het gevolg is van artikel 175 van de Gemeentewet (oproer), wanordelijkheden, rampen of zware ongevallen of vrees daartoe. Een onderdeel van deze speciale bevoegdheden van de burgemeester is het nemen van maatregelen die geld kosten, waardoor de begroting kan worden overschreden en niet tijdig meer kan worden gewijzigd.
In lid 7 is vastgelegd dat onderschrijdingen op lasten en onder- en overschrijdingen op baten die zijn ontstaan tussen het moment van opstellen van de najaarsrapportage en de jaarrekening worden gemeld in de jaarrekening en daarom niet meetellen in het eindoordeel van de rechtmatigheid. In de door de commissie BBV in november 2023 uitgegeven nieuwe Kadernota Rechtmatigheid wordt gesteld dat bovengenoemde afwijkingen in beginsel niet onrechtmatig zijn, maar wel als onrechtmatig worden beschouwd als deze niet tijdig aan de raad zijn gemeld. Aan het tijdig melden hiervan via de jaarrekening geven we invulling via dit lid 7.
De accountant toetst jaarlijks of de gemeenterekening een getrouw beeld geeft van de gemeentelijke financiën. Dit artikel draagt het college op maatregelen te treffen, zodat gedurende het jaar of vooraf aan de accountantscontrole de gemeente zelf nagaat of de cijfers in de administraties een getrouw beeld geven en of de financiële beheershandelingen die aan de baten, de lasten en de balansmutaties ten grondslag liggen, rechtmatig (zijn) verlopen.
Artikel 22. Intrekken oude verordening en overgangsrecht
Bij het inwerkingtreden van de nieuwe verordening moet de oude worden ingetrokken. Volgens de Gemeentewet is een begrotingsjaar gelijk aan een kalenderjaar. In begrotingsjaar t worden de jaarstukken uit het begrotingsjaar t-1 vastgesteld, wordt uitvoering gegeven aan de begroting voor het jaar t en wordt tot slot de begroting voor het jaar t+1 vastgesteld. De nieuwe verordening is van toepassing op alle stukken die betrekking hebben op het begrotingsjaar 2023 en later.
De oude verordening is ondanks het intrekken nog wel van toepassing op de jaarstukken van het begrotingsjaar 2022 en de begroting en jaarstukken van het jaar 2023. Hiervoor is een overgangsbepaling opgenomen.
Lid 2 geeft aan dat dat de afschrijvingstermijnen, zoals die zijn opgenomen in de bijlage van de verordening, van toepassing zijn op alle in 2023 en volgende jaren vastgestelde nieuwe vervanging- en uitbreidingsinvesteringen. Op oudere investeringen blijven de huidige afschrijvingstermijnen, die op dat moment golden, van toepassing.
Artikel 23. Inwerkingtreding en citeertitel
Dit artikel geeft de naam, waarmee in de gemeentelijke stukken naar deze verordening moet worden verwezen en wanneer deze verordening van kracht is. Binnen twee weken na vaststelling door de raad moet het college de verordening aan Gedeputeerde Staten zenden (artikel 214 Gemeentewet). Gedeputeerde Staten kunnen te allen tijde een onderzoek instellen naar het beheer en de inrichting van de financiële organisatie en de verordening ex artikel 212 Gemeentewet (artikel 215 Gemeentewet).
Businesscase tbv aanvraag bijdrage TransformatieFonds
Fictief voorbeeld overzicht Transformatiefonds.
Richting het traject van de Voorjaarsnota 2024-2028 wordt onderzocht hoe verder te gaan met het Transformatiefonds op grond van een in 2023 gehouden evaluatie. De uitkomsten daarvan kunnen invloed hebben op het onderstaande fictieve voorbeeld.
Met lid 4 wordt invulling gegeven aan de aanbeveling in de notitie materiele vaste activa van de commissie BBV, waarin wordt gesteld dat het ‘Uit oogpunt van het in de hand houden van de administratieve lasten van belang is dat gemeenten op grond van artikel 212 van de Gemeentewet in de financiële verordening aangeven welke ondergrens gehanteerd wordt voor het activeren van investeringen’.