Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Uithoorn

Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ Uithoorn 2023

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieUithoorn
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingAfstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ Uithoorn 2023
CiteertitelAfstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ Uithoorn 2023
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ Uithoorn 2017.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

artikel 8, eerste lid, van de Participatiewet

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

17-01-2024nieuwe regeling

21-12-2023

gmb-2024-27845

Tekst van de regeling

Intitulé

Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ Uithoorn 2023

De raad van de gemeente Uithoorn;

 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 7 november 2023, nr. 2023-064161;

 

gelet op de artikel 8, eerste lid, onder a en d Participatiewet;

 

gezien het advies van de Adviesraad Sociaal Domein Uithoorn;

 

besluit vast te stellen de Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ Uithoorn 2023.

 

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. Waarom deze regels?

  • 1.

    In Uithoorn vinden we het belangrijk dat:

    • a.

      mensen actief mee kunnen doen in de samenleving of aan het werk kunnen gaan;

    • b.

      mensen een inkomen hebben waarmee ze rond kunnen komen;

    • c.

      mensen hun geldzaken op orde hebben.

  • De gemeente moet haar inwoners daarbij helpen. De regels in deze verordening vullen de wettelijke regels aan. Het zijn regels die de gemeenteraad heeft vastgesteld. Zij gelden dus voor de gemeente Uithoorn.

  • 2.

    De regels in deze verordening:

    • a.

      zijn opgesteld om de doelen die hierboven staan beschreven, te bereiken en de moeilijkheden die inwoners kunnen hebben, op te lossen;

    • b.

      zijn goed leesbaar;

    • c.

      regelen niet meer dan nodig is;

    • d.

      houden de administratie van gemeente en inwoners zo eenvoudig mogelijk;

    • e.

      kunnen goed uitgevoerd worden en zijn duidelijk voor de inwoners;

    • f.

      zijn goed afgestemd op elkaar;

    • g.

      respecteren de wetten, maar kunnen soms net even anders zijn als dat nodig is om de doelen van de wetgever te realiseren of belangrijke internationale regels na te komen.

  • 3.

    Bij het toepassen van de regels uit deze verordening, houdt de gemeente rekening met de doelen van de wetten. De gemeente zorgt ervoor dat het besluit dat ze neemt, past bij die doelen. De gemeente gaat daarbij uit van de volgende kernwaarden:

    • a.

      Mensgericht: inwoners voelen zich serieus genomen en merken dat er echt naar hen wordt geluisterd.

    • b.

      Integraal: dit betekent volledig. De hulp is gericht op het zo snel, eenvoudig en duurzaam mogelijk oplossen van vragen en behoeften.

    • c.

      Samen: inwoners en gemeente dragen samen de verantwoordelijkheid.

Artikel 2. Begrippen

In deze verordening wordt bedoeld met:

Artikel 3. Het besluit tot opleggen van een verlaging

Artikel 4. Horen van belanghebbende

  • 1.

    Voordat de gemeente een verlaging oplegt, krijgt een belanghebbende de mogelijkheid om de zaak toe te lichten.

  • 2.

    Het horen van een belanghebbende hoeft niet als:

    • a.

      er veel haast bij een besluit is;

    • b.

      belanghebbende al eerder de zaak heeft kunnen toelichten en er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn;

    • c.

      de gemeente de zaak duidelijk vindt en het daarom niet nodig vindt om belanghebbende te horen; of

    • d.

      belanghebbende aangeeft hiervan geen gebruik te willen maken.

Artikel 5. Afzien van verlaging

  • 1.

    De gemeente ziet af van een verlaging als:

    • a.

      het niet de schuld is van belanghebbende; of

    • b.

      de gedraging verder terug ligt dan 1 jaar vóór de gemeente deze opmerkte.

  • 2.

    De gemeente kan afzien van een verlaging als zij vindt dat daar dringende redenen voor zijn.

  • 3.

    Als de gemeente afziet van een verlaging vanwege dringende redenen, krijgt de belanghebbende hierover een brief.

Artikel 6. Ingangsdatum en tijdvak van een verlaging

  • 1.

    Als de gemeente het besluit tot verlaging van de bijstand voor de 20e van een maand bekend maakt, dan verlaagt zij de uitkering van diezelfde kalendermaand. Als de gemeente het besluit tot verlaging na de 20e aan de belanghebbende bekend maakt, dan verlaagt zij de uitkering van de eerstvolgende kalendermaand. Daarbij gaat de gemeente uit van de uitkeringsnorm zoals die gold tijdens de gedraging.

  • 2.

    De gemeente kan de uitkering met terugwerkende kracht verlagen als de uitkering nog niet is betaald. Daarbij geldt de bijstandsnorm zoals die gold tijdens de gedraging.

  • 3.

    Lukt het niet de uitkering te verlagen zoals in lid 1, dan legt de gemeente de verlaging op met ingang van de eerstvolgende betaling van de uitkering na het besluit tot verlaging. Daarbij geldt de uitkeringsnorm zoals die gold tijdens de gedraging.

  • 4.

    Lukt het niet de verlaging uit te voeren zoals in lid 1 omdat de uitkering is beëindigd of ingetrokken, dan kan een verlaging met terugwerkende kracht worden toegepast op de uitkering over de periode waarop de gedraging betrekking heeft gehad of over de periode waarin de gedraging heeft plaatsgevonden.

Artikel 7. Berekeningsgrondslag

  • 1.

    Een verlaging wordt berekend over de bijstandsnorm.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan een verlaging worden toegepast op de bijzondere bijstand als:

    • a.

      aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend in het kader van de onderhoudsplicht ouders (met toepassing van artikel 12 van de wet); of

    • b.

      de gedraging te maken heeft met de bijzondere bijstand.

HOOFDSTUK 2. NIET NAKOMEN VAN DE NIET-GEÜNIFORMEERDE VERPLICHTINGEN MET BETREKKING TOT DE ARBEIDSINSCHAKELING

Artikel 8. Gedragingen Participatiewet

Het betreft gedragingen van een belanghebbende waardoor het niet lukt algemeen geaccepteerde arbeid te krijgen of een verplichting volgens artikelen 9, 9a, 17 tweede lid en 55 van de wet die niet of onvoldoende wordt nagekomen.

  • 1.

    De gemeente verlaagt de bijstandsuitkering één maand met 5% van de uitkeringsnorm, voor het volgende gedrag:

    • a.

      het niet of niet voldoende uitvoeren van een opgelegde tegenprestatie.

  • 2.

    De gemeente verlaagt de bijstandsuitkering één maand met 20% van de uitkeringsnorm, voor het volgende gedrag:

    • a.

      het niet voldoende meewerken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak;

    • b.

      het niet of onvoldoende nakomen van de medewerkingsplicht;

    • c.

      het niet voldoende meewerken aan het afleggen van een taaltoets;

    • d.

      bij de inwoner die alleenstaande ouder is: het uit houding en gedrag laten blijken geen gebruik te willen maken van een voorziening bedoeld om de kans op werk te vergroten, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht ten behoeve van de zorg voor een tot zijn last komend kind tot 5 jaar.

  • 3.

    De gemeente verlaagt de bijstandsuitkering één maand met 50% van de uitkeringsnorm, voor het volgende gedrag:

    • a.

      het niet naar beste kunnen proberen werk te vinden;

    • b.

      het niet voldoende nakomen van verplichtingen als bedoeld in de artikelen 9, eerste lid, of 55 van de wet, voor zover het gaat om een belanghebbende jonger dan 27 jaar, gedurende de wettelijke zoekperiode.

Artikel 9. Gedragingen IOAW en IOAZ

Het betreft gedragingen van een belanghebbende waardoor het niet lukt algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen of een verplichting volgens de artikelen 37 en 38 van de IOAW of de artikelen 37 en 38 van de IOAZ niet of onvoldoende na te komen.

  • 1.

    De gemeente verlaagt de IOAW- of IOAZ-uitkering één maand met 5% van de uitkeringsnorm voor het volgende gedrag:

    • a.

      het niet of niet voldoende uitvoeren van een opgelegde tegenprestatie.

  • 2.

    De gemeente verlaagt de IOAW- of IOAZ-uitkering één maand met 20% van de uitkeringsnorm voor het volgende gedrag:

    • a.

      het niet of onvoldoende meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling;

    • b.

      het niet of onvoldoende gebruik maken van een door de gemeente aangeboden voorziening voor zover dit niet heeft geleid tot het geen doorgang vinden of voortijdige beëindiging van die voorziening;

    • c.

      bij de inwoner die alleenstaande ouder is: het uit houding en gedrag laten blijken geen gebruik te willen maken van een voorziening bedoeld om de kans op werk te vergroten, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht ten behoeve van de zorg voor een tot zijn last komend kind tot 5 jaar.

  • 3.

    De gemeente verlaagt de IOAW- of IOAZ-uitkering één maand met 50% van de uitkeringsnorm voor het volgende gedrag:

  • 4.

    De gemeente verlaagt de IOAW- of IOAZ-uitkering één maand met 100% van de uitkeringsnorm voor het volgende gedrag:

Artikel 10. Duur van de verlaging en herhaling

  • 1.

    De gemeente kan een schriftelijke waarschuwing geven in plaats van een maatregel opleggen. Dit kan niet als het de tweede schriftelijke waarschuwing is binnen 2 jaar. Deze waarschuwing telt mee voor het vaststellen of er sprake is van herhaling.

  • 2.

    De duur van de verlaging als bedoeld in het eerste lid wordt verdubbeld, als de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na het besluit tot verlaging of een schriftelijke waarschuwing opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging in dezelfde of een hogere categorie.

  • 3.

    Bij een derde en volgende verwijtbare gedraging, zoals bedoeld in dit artikel, binnen twaalf maanden na de bekendmaking van het laatste besluit tot verlaging stelt de gemeente de hoogte en de duur van de verlaging, onverminderd artikel 3, individueel vast.

HOOFDSTUK 3. NIET NAKOMEN VAN DE GEÜNIFORMEERDE VERPLICHTINGEN DIE GAAN OVER ARBEIDSINSCHAKELING

Artikel 11. Duur verlaging bij niet nakomen van de geüniformeerde arbeidsverplichting

Als een belanghebbende een verplichting als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de wet niet of onvoldoende nakomt, bedraagt de verlaging 100% van de bijstandsnorm gedurende één maand.

Artikel 12. Herhaling van het zich niet houden aan de geüniformeerde arbeidsverplichting

Als een belanghebbende zich binnen twaalf maanden na een besluit tot verlaging opnieuw verwijtbaar gedraagt als bedoeld in artikel 18, vierde lid van de wet, geldt een verlaging van 100% van de bijstandsnorm voor 2 maanden.

Artikel 13. Verrekenen verlaging

  • 1.

    Op verzoek van belanghebbende of ambtshalve kan het bedrag van de verlaging, bedoeld in artikel 11 van deze verordening, worden gekort over de maand waarin de verlaging wordt opgelegd, en de volgende twee maanden. Dit als er bijzondere omstandigheden zijn die dit rechtvaardigen en belanghebbende zelf aantoont dat zijn vermogen lager is dan 3 maal de bijstandsnorm die van toepassing is.

  • 2.

    Als sprake is van een verlaging op grond van artikel 18, vierde lid, onderdeel a, van de wet, vindt geen verrekening plaats als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 14. Inkeerregeling

  • 1.

    Als de gemeente de bijstand verlaagt omdat belanghebbende de geüniformeerde arbeidsverplichtingen niet nakomt, dan kan de gemeente op verzoek van belanghebbende de verlaging herzien. Dit kan zodra uit de houding en gedragingen van belanghebbende duidelijk blijkt dat hij de verplichtingen nakomt.

  • 2.

    De gemeente kan regelingen opstellen met betrekking tot het eerste lid.

HOOFDSTUK 4. OVERIGE GEDRAGINGEN DIE LEIDEN TOT EEN VERLAGING

Artikel 15. Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

  • 1.

    Een verlaging wegens te weinig besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet hangt af van het de hoogte van het bedrag, ernst van de gedraging, omstandigheden en de mate van verwijtbaarheid.

  • 2.

    Naast artikel 3 wordt de verlaging:

    • a.

      vastgesteld op 100% van de bijstandsnorm voor één maand als het een beroep op bijstand betreft waarbij belanghebbende door zijn schuld niet meer kan vragen om een voorliggende voorziening;

    • b.

      vastgesteld op 20% van de bijstandsnorm. De periode waarvoor dit geldt, is variabel en afhankelijk van de situatie van belanghebbende; namelijk hoeveel sneller dan verwacht heeft belanghebbende zijn vermogen opgemaakt voordat hij een uitkering aanvroeg. Hierbij wordt uitgegaan van 1,5 keer de bijstandsnorm die voor die periode geldt.

    • c.

      vastgesteld op 20% van de bijstandsnorm tijdens één maand, als belanghebbende de hem opgelegde verplichtingen als bedoeld in artikel 55 van de wet niet nakomt;

    • d.

      voor zover het een beroep op bijzondere bijstand betreft, met uitzondering van een beroep op bijzondere bijstand op grond van artikel 12 van de wet, als volgt vastgesteld: De bijzondere bijstand krijgt de vorm van een geldlening in plaats van een uitkering waar geen vergoeding tegenover staat.

  • 3.

    De gemeente verdubbelt de duur van de verlaging, als bedoeld in het tweede lid, onderdelen a tot en met d, als de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na het besluit tot verlaging met toepassing van het tweede lid, opnieuw schuldig maakt aan een dergelijk verwijtbare gedraging.

  • 4.

    Bij een derde en volgende keer dat er verwijtbaar gedrag is, als bedoeld in het tweede lid, onderdelen a tot en met d, binnen twaalf maanden na het laatste besluit tot verlaging met toepassing van het tweede lid, onderdelen a tot en met d, stelt de gemeente de hoogte en de duur van de verlaging, onverminderd artikel 3, individueel vast.

Artikel 16. Zeer ernstig verwijtbare gedragingen

  • 1.

    Als een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover personen en instanties die zijn belast met de uitvoering van de wet, wordt een verlaging opgelegd. Het gaat hier om uitvoering van de wet als bedoeld in artikel 9, zesde lid, van die wet, om personen en instanties die zijn belast met de uitvoering van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onder g, van die wet en personen en instanties die zijn belast met de uitvoering van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onder g, van die wet.

  • 2.

    Hierbij worden de volgende categorieën van gedragingen onderscheiden:

    • a.

      Eerste categorie:

      • -

        verbaal geweld (schelden);

    • b.

      Tweede categorie:

      • -

        intimidatie (uitoefenen van psychische druk);

      • -

        zaakgericht lichamelijk geweld (vernieling van spullen);

      • -

        discriminatie;

    • c.

      Derde categorie:

      • -

        mensgericht lichamelijk geweld;

      • -

        combinatie van agressievormen.

  • 3.

    Naast artikel 3, wordt de verlaging zoals genoemd in dit artikel vastgesteld op:

    • a.

      20% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij gedragingen van de eerste categorie;

    • b.

      50% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij gedragingen van de tweede categorie;

    • c.

      100% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij gedragingen van de derde categorie.

  • 4.

    De duur van de verlaging als bedoeld in het eerste lid verdubbelt, als de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit tot verlaging opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging in dezelfde of een hogere categorie.

  • 5.

    Bij een derde en volgende verwijtbare gedraging, zoals bedoeld in dit artikel, binnen 12 maanden na de bekendmaking van het laatste besluit tot verlaging, stelt de gemeente de hoogte en de duur van de verlaging, onverminderd artikel 3, individueel vast.

HOOFDSTUK 5. SAMENLOOP

Artikel 17. Samenloop van gedragingen

  • 1.

    Als sprake is van één gedraging die meerdere verplichtingen schendt die genoemd worden in deze verordening of in artikel 18, vierde lid, van de wet, of artikel 18b, van de wet, dan wordt één verlaging opgelegd. Voor het bepalen van de hoogte en duur daarvan wordt uitgegaan van de verplichting waarop de hoogste verlaging van toepassing is.

  • 2.

    Als sprake is van meerdere gedragingen die één of meerdere verplichtingen schenden die genoemd worden in deze verordening of in artikel 18, vierde lid, van de wet, of artikel 18b, van de wet, dan wordt voor iedere afzonderlijke keer een afzonderlijke verlaging opgelegd. Deze verlagingen worden tegelijk opgelegd, tenzij dit niet verantwoord is, gelet op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende.

  • 3.

    Als sprake is van één gedraging die zowel een verplichting schendt die genoemd wordt in deze verordening of in artikel 18, vierde lid, van de wet, of artikel 18b, van de wet als een verplichting die genoemd wordt in artikel 17, eerste lid, van de wet, dan wordt geen verlaging opgelegd, als voor die schending een bestuurlijke boete wordt opgelegd.

  • 4.

    Is er sprake van meerdere gedragingen die zowel een in deze verordening of artikel 18, vierde lid, van de wet, of artikel 18b, van de wet genoemde verplichting als een in artikel 17, eerste lid, van de wet genoemde verplichting schenden, waarvoor een bestuurlijke boete kan worden opgelegd, dan wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke verlaging opgelegd. Tenzij dit niet verantwoord is, gelet op de ernst van het gedrag, de mate van schuld en de omstandigheden van de belanghebbende.

HOOFDSTUK 6. SLOTBEPALINGEN

Artikel 18. Intrekken oude verordening en overgangsrecht

  • 1.

    De Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ Uithoorn 2017 wordt ingetrokken.

  • 2.

    De Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ Uithoorn 2017 blijft onverminderd van toepassing als al een verlagingsmaatregel is opgelegd voordat de Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ Uithoorn 2023 in werking is getreden.

Artikel 19. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking een dag na bekendmaking.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ Uithoorn 2023.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van Uithoorn van 21-12-2023.

de griffier,

(mr. J.H. van Leeuwen)

de voorzitter,

(P.J. Heiliegers)

TOELICHTING  

Er is alleen toelichting gegeven, daar waar dat nodig is.

 

De mate waarin belanghebbende inkomen zou hebben kunnen verwerven

Op grond van de IOAW en IOAZ (artikel 20, eerste lid, onderdelen a en b van de IOAW en artikel 20, tweede lid, onderdelen a en b, van de IOAZ) moet de afstemming gelijk zijn aan de mate waarin belanghebbende inkomen had kunnen verwerven. Dat is in de praktijk echter niet altijd vast te stellen. De gemeenteraad kiest daarom voor een praktische toepassing en wordt volstaan met het opleggen van een verlaging gedurende een bepaalde periode ongeacht de mate waarin belanghebbende inkomen zou hebben kunnen verwerven. Voor wat betreft de zwaarte van de afstemming is, gezien de gelijkenis met de geüniformeerde arbeidsverplichtingen, én omwille van eenvoud, duidelijkheid en rechtvaardigheid, aangesloten bij de afstemming zoals deze van toepassing is op de geüniformeerde arbeidsverplichting.

 

Verrekenen verlaging

Verrekenen bij bijzondere omstandigheden: de verlaging kan over meerdere maanden worden verrekend als sprake is van bijzondere omstandigheden. Denk hierbij bijvoorbeeld aan:

  • het voorkomen dat schuldenproblematiek groter wordt;

  • het voorkomen van (dreigende) huisuitzetting;

  • het voorkomen van afsluiting van gas en elektriciteit.

Interen op vermogen

Bij het te snel interen van vermogen, wordt uitgegaan van een bestedingspatroon van meer dan 1,5 keer de van toepassing zijnde bijstandsnorm per maand.