Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Utrecht

Aanvullend beleidskader interbestuurlijk toezicht huisvesting vergunninghouders provincie Utrecht 2024

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieUtrecht
OrganisatietypeProvincie
Officiële naam regelingAanvullend beleidskader interbestuurlijk toezicht huisvesting vergunninghouders provincie Utrecht 2024
CiteertitelAanvullend beleidskader interbestuurlijk toezicht huisvesting vergunnighouders provincie Utrecht 2024
Vastgesteld doorgedeputeerde staten
Onderwerpvolkshuisvesting en woningbouw
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

16-01-2024nieuwe regeling

26-09-2023

prb-2024-600

UTSP-1090931550-2849

Tekst van de regeling

Intitulé

Aanvullend beleidskader interbestuurlijk toezicht huisvesting vergunninghouders provincie Utrecht 2024

 

1 Inleiding

Dit aanvullend beleidskader geeft inzicht op welke manier invulling wordt gegeven aan het interbestuurlijk toezicht, zoals bepaald in artikel 124 van de Gemeentewet ten aanzien van het de huisvesting van vergunninghouders (vluchtelingen met een verblijfsvergunning).

 

Het wettelijk kader voor het invullen van de algemene toezichttaak die de provincie kent is de Wet revitalisering generiek toezicht (Wrgt). Het voorliggende document is een specifieke invulling van het reeds bestaande provinciale beleidskader Interbestuurlijk Toezicht (IBT) 2021-2024 en is in lijn met het Algemeen beleidskader indeplaatsstelling bij taakverwaarlozing.

 

In dit aanvullend beleidskader wordt opeenvolgend ingegaan op de uitwerking van het interbestuurlijk toezicht, de invulling van het toezicht op de huisvesting van vergunninghouders en het gebruik van de interventieladder door de provincie Utrecht.

2 Uitgangspunten van het provinciaal toezicht

In principe wordt de rol van het toezicht ingevuld vanuit het vertrouwen in de uitvoering van de wettelijke taak door de gemeenten en de werking van de horizontale verantwoording door de gemeenteraad. Wanneer een gemeente niet of niet voldoende voorziet in de wettelijke taak (in dit geval het behalen van de wettelijke taakstelling door middel van het huisvesten van vergunninghouders), dan geldt dat de provincie vanuit de beginselplicht ingrijpt: het nemen van een besluit tot indeplaatsstelling bij taakverwaarlozing. Deze beginselplicht houdt in dat de toezichthouder verplicht is tot een besluit tot indeplaatsstelling te nemen nadat geconstateerd is dat er sprake is van taakverwaarlozing. Bij monitoring, toezicht en eventueel ingrijpen wordt de interventieladder gebruikt, wat een transparante en zorgvuldige procedure waarborgt.

 

Bij het beoordelen van gemeenten en het uitoefenen van het toezicht hanteert de provincie de volgende uitgangspunten:

  • 1.

    De provincie gaat uit van de totaalopgave van de gemeente;

  • 2.

    De provincie gaat in de toezichthoudende taak uit van de informatie van het COA;

  • 3.

    De provincie houdt rekening met redenen van overmacht.

Deze uitgangspunten zijn hieronder verder uitgewerkt.

 

2.1 Totaalopgave

De provincie houdt toezicht op de totaalopgave voor de huisvesting van vergunninghouders van de gemeente. Dit is de halfjaarlijkse taakstelling inclusief de eerder opgelopen achterstand of minus de eerder opgebouwde voorsprong. Een eventuele herverdeling van vergunninghouders wordt ook in de taakstelling verwerkt1.

 

2.2 Informatie van het COA

De provincie gebruikt bij haar toezichthoudende taak in principe de volgende gegevens van het COA:

  • De taakstelling zoals die door het rijk bekend wordt gemaakt (aantal te huisvesten vergunninghouders per half jaar), rekening houdend met eventuele afspraken rond herverdeling van vergunninghouders;

  • De maandelijkse realisatiecijfers zoals die door het COA bekend worden gemaakt via Rijksoverheid.nl. Deze realisatiecijfers geven het aantal gehuisveste vergunninghouders ten opzichte van de gemeentelijke opgave voor het lopende halfjaar weer;

  • De registraties in het COA Taakstelling Volg Systeem (TVS). Het betreft onder meer de realisatiecijfers, registraties van personen ten aanzien van de gemeentelijke opgave en het aantal koppelingen2. Daarbij wordt ook gekeken naar het aantal koppelingen op 1 april en 1 oktober in relatie tot de gemeentelijke opgave op die data. Het aantal koppelingen geeft aan of een gemeente de mogelijkheid heeft om de opgave te realiseren. In dat geval kan er sprake zijn van overmacht (zie ook paragraaf 1.3).

De hierboven genoemde punten wegen mee in het oordeel om de gemeente al dan niet te laten stijgen of dalen op de interventieladder. De cijfers die door het COA worden verstrekt in het TVS zijn daarin leidend.

2.2.1 Signalen van trage huisvesting

Naast de realisatiecijfers wordt ook rekening gehouden met signalen van het COA over omkoppelingen of ver oplopende gemiddelde wachttijden tussen koppeling aan gemeente en moment van huisvesting3. Deze criteria worden door het COA gehanteerd bij het aanmerken van een gemeente als ‘stapelgemeente’, en informatie hierover wordt door het COA aan de toezichthouder verstrekt. Zowel de signalen over omkoppelingen als de aanmerking ‘stapelgemeente’ hebben geen invloed op de inschaling op de interventieladder, maar zijn voor de toezichthouder een belangrijk signaal dat de huisvesting van vergunninghouders niet goed verloopt. Dit signaal wordt meegenomen in het contact met de gemeenten.

  • Omkoppelingen vinden plaats wanneer een vergunninghouder te lang op een woning wacht in de gemeente waarin hij is gekoppeld. Het COA kan de vergunninghouder aan een andere gemeente koppelen die tijdiger voor huisvesting kan zorgen.

  • Een stapelgemeente is een gemeente waarbij de gemiddelde wachttijd van gekoppelde vergunninghouders in fase 2 (gemeente zoekt geschikt woning voor aan hen gekoppelde vergunninghouder) langer dan 120 dagen bedraagt4. Bij het bepalen van het gemiddeld aantal dagen wordt geen rekening gehouden met grote gezinnen (8 personen of meer) en niet met personen of gezinnen waarvoor op medische gronden de huisvesting aan specifieke vereisten moet voldoen (denk aan woningaanpassingen op medische indicaties).

2.3 Overmacht

De provincie houdt in haar toezicht rekening met situaties van overmacht, zogenaamde verschoonbare redenen. Een verschoonbare reden is een reden waarvan de provincie vindt dat het niet halen van de gemeentelijke opgave de gemeente niet aan te rekenen valt. Verschoonbare redenen zijn bijvoorbeeld lokale onverwachte gebeurtenissen waardoor de huisvesting van vergunninghouders vertraagd wordt, zoals het onbewoonbaar verklaren van een woningen door bijvoorbeeld brand. Het kan ook voorkomen dat de vergunningverlening vertraagd is door bijvoorbeeld een vertraging bij de IND.

 

Bij het bepalen van een verschoonbare reden wordt altijd maatwerk toegepast. De toezichthouder bekijkt per gemeente en reden of het gaat om een verschoonbare reden of niet. Als de reden als verschoonbaar wordt beschouwd weegt dit mee in de beoordeling en de inschaling op de interventieladder. Als een gemeente meent dat zij vanwege een verschoonbare reden de gemeentelijke opgave niet kan realiseren, is het aan de gemeente om dat bij de provincie aan de orde te stellen en eventueel bewijs aan te leveren waaruit de verschoonbare reden blijkt.

Bij de beoordeling geldt dat steeds rekening wordt gehouden met het reguliere proces in de asielketen. Dit betekent bijvoorbeeld dat de gezinssamenstelling van de gekoppelde vergunninghouders ten opzichte van de beschikbare gemeentelijke woningvoorraad geen verschoonbare reden kan zijn. In principe zal de gemeente elk gezin van welke samenstelling dan ook moeten huisvesten.

3 Toepassing van de interventieladder

Uitgangspunt van de toepassing van de interventieladder is dat het besluit tot indeplaatsstelling niet wordt genomen zonder dat de gemeente eerst in de gelegenheid is gesteld zelf in de wettelijke taak te voorzien (volgen van de treden van de interventieladder). Een juridische interventie in het kader van het IBT in de vorm van een besluit tot indeplaatsstelling wordt dus voorafgegaan door een ambtelijk en een bestuurlijk traject. De interventieladder geldt hierbij als leidraad.

 

De toezichthouder houdt de realisatiecijfers continu bij en gebruikt deze als uitgangspunt om beginnende achterstanden te registreren, en gebruikt deze bij het ambtelijk en bestuurlijk contact met gemeenten. Twee keer per jaar, na het aflopen van de taakstellingsperiode (peildata 1 januari en 1 juli) ontvangt de gemeente de beoordeling en inschaling op de interventieladder. Deze beoordeling en de daaraan verbonden consequenties worden per bestuurlijke brief aan de gemeente, met afschrift aan de gemeenteraad, bekendgemaakt. Beoordeling en inschaling op de interventieladder geschiedt normaal gesproken eens per halfjaar. Ook bij voortdurende achterstanden is het niet mogelijk om treden van de interventieladder over te slaan bij opschaling op de interventieladder; tegelijk is het aan de toezichthouder om te bepalen in welk tempo de interventieladder wordt doorlopen. Dit betekent dat in spoedeisende gevallen de interventieladder sneller kan worden doorlopen dan met één trede per halfjaar. Bij het behalen van de taakstelling en het volledig inlopen van de huisvestingsachterstand is het mogelijk om een gemeente van elke trede op de interventieladder af te schalen naar trede 1.

 

Halverwege de taakstellingsperiode (1 april en 1 oktober) wordt de gemeente ambtelijk geïnformeerd over de voortgang van de huisvesting zoals deze bij de provincie bekend is. De toezichthouder kan ervoor kiezen om deze voortgangsberichten ook bestuurlijk te delen, bijvoorbeeld wanneer een gemeente mogelijk wordt opgeschaald naar trede 3 of hoger bij het volgende beoordelingsmoment. Hieronder staan de zes treden van de interventieladder beschreven, en volgt een toelichting op de toepassing van deze treden op het toezichtdomein huisvesting vergunninghouders.

 

Trede 1 – Signaleren

Wanneer de gemeente geen achterstand op de huisvesting heeft en de totaalopgave volledig is gerealiseerd, wordt de gemeente ingeschaald op trede 1 van de interventieladder. Dit is de laagste trede. De realisatiecijfers van de gemeente worden gevolgd, zodat de toezichthouder tijdig kan inschatten of een achterstand dreigt te ontstaan. Ten behoeve van het proactief toezicht vindt eventueel met gemeenten die op trede 1 staan een voortgangsgesprek plaats, bijvoorbeeld wanneer het huisvestingstempo van die gemeente achterloopt en de gemeente een achterstand dreigt op te bouwen. Ook onderhoudt de provincie contact met gemeenten op trede 1 ten behoeve van de informatie-uitwisseling, ontwikkelingen op de opgave (zoals het bekend worden van een aankomende taakstelling), of om best practices op te halen die met andere gemeenten kunnen worden gedeeld. Bij gevallen waar de maatschappelijke urgentie hoog is, kan op trede 1 ook bestuurlijk contact plaatsvinden.

 

Bij gemeenten ingeschaald op trede 1 gelden bij het eerstvolgende beoordelingsmoment(peildata 1 januari en 1 juli) de volgende uitgangspunten:

  • De totaalopgave is volledig gerealiseerd: gemeente blijft op trede 1;

  • De totaalopgave is niet volledig gerealiseerd, maar de gemeente heeft een voorsprong uit de voorgaande taakstellingsperiode: gemeente blijft op trede 1;

  • De totaalopgave is niet gerealiseerd: gemeente wordt opgeschaald naar trede 2;

 

Trede 2 – Informatie opvragen en valideren

Als de gemeente een achterstand op de huisvesting heeft opgebouwd, wordt de gemeente opgeschaald naar trede 2 van de interventieladder. Er wordt een ambtelijk toezichtgesprek ingepland om op te vragen hoe de achterstand is ontstaan, en te bespreken hoe deze kan worden ingelopen. Bij dit gesprek zijn ook de regievoerder van het COA en eventueel de in de gemeente werkzame woningcorporaties aanwezig. Daarnaast blijft de provincie monitoren hoe de huisvesting binnen de gemeente verloopt. Bij gevallen waar de maatschappelijke urgentie hoog is en de gemeente te weinig progressie laat zien, kan op deze trede ook bestuurlijk contact plaatsvinden.

 

Bij gemeenten ingeschaald op trede 2 gelden bij het eerstvolgende beoordelingsmoment de volgende uitgangspunten:

  • De totaalopgave wordt volledig gerealiseerd: de gemeente wordt afgeschaald naar trede 1;

  • De totaalopgave wordt niet volledig gerealiseerd maar de achterstand op de huisvesting krimpt: de gemeente blijft op trede 2;

  • De totaalopgave wordt niet volledig gerealiseerd en de achterstand op de huisvesting blijft gelijk of neemt toe: de gemeente wordt opgeschaald naar trede 3. Alleen de taakstelling halen is dus niet voldoende om op trede 2 te blijven; er moet ook een begin worden gemaakt met het inlopen van de achterstand.

 

Bij opschaling van trede 2 naar trede 3 wordt de gemeente op het tussentijdse informatiemoment (1 april en 1 oktober) op de hoogte gebracht van een mogelijke opschaling naar trede 3. Zo kan de gemeente tijdig starten met het verbeterplan (zie hieronder) of zelfs nog een poging doen om de opschaling te voorkomen.

 

Trede 3 – Actief toezicht: afspraken over acties, termijnen en vervolg

Als de bestaande achterstand op de huisvesting toeneemt bestaat er grond voor interventie door de toezichthouder. De definitieve beoordeling wordt zo snel mogelijk na de peildatum aan de gemeente bekendgemaakt per bestuurlijke brief. Binnen vier weken na de beoordeling wordt een bestuurlijk gesprek ingepland om het verbeterplan te bespreken. De toezichthouder verwacht dat uiterlijk vier weken na dit gesprek het verbeterplan wordt vastgesteld door het college van Burgemeester en Wethouders (BenW) en aan de toezichthouder toegestuurd. Hierna (en bij voorkeur ook al parallel aan het vaststellingsproces) wordt het verbeterplan met daarin voorgestelde maatregelen en (redelijke) termijnen om de huisvestingsachterstand in te lopen uitgevoerd.

Het verbeterplan bevat in ieder geval kortetermijnoplossingen, lange termijnoplossingen en duurzame oplossingen om de achterstand in te lopen en die niet nogmaals op te bouwen. Daarnaast verschaft het verbeterplan inzicht in de haalbaarheid en uitvoerbaarheid van de oplossingen, zoals financiën en draagvlak.

 

In deze trede krijgt de gemeente de gelegenheid om alsnog aan haar verplichtingen te voldoen, voordat de provincie overgaat tot de eerste stappen leidend tot de daadwerkelijke indeplaatsstelling als uiterste middel. In sommige gevallen kan het zijn dat de doorlooptijd tot bestuurlijke besluitvorming niet toereikend is om het verbeterplan tijdig uit te voeren. De mogelijkheid bestaat dan om aparte afspraken te maken zodat de gemeente in een redelijke termijn het verbeterplan kan uitvoeren.

 

Wanneer een gemeente ingeschaald blijft op trede 3 wordt het actief toezicht voortgezet en gaat de gemeente verder met de uitvoering van het verbeterplan. Wanneer de toezichthouder het nodig acht vraagt deze om een geactualiseerd verbeterplan, wat opnieuw door het college van BenW dient te worden vastgesteld. Hiervoor wordt opnieuw het bovengenoemde proces doorlopen.

 

Bij gemeenten ingeschaald op trede 3 gelden bij het eerstvolgende beoordelingsmoment de volgende uitgangspunten:

  • De totaalopgave is volledig gerealiseerd: de gemeente wordt afgeschaald naar trede 1.

  • De totaalopgave is niet volledig gerealiseerd en de achterstand op de huisvesting is met 50% of meer afgenomen: de gemeente wordt afgeschaald naar trede 2.

  • De totaalopgave is niet volledig gerealiseerd en de achterstand op de huisvesting is met minder dan 50% afgenomen: de gemeente blijft op trede 3. Alleen de taakstelling halen is dus niet voldoende om op trede 3 te blijven; er moet ook een begin worden gemaakt met het inlopen van de achterstand.

  • De totaalopgave is niet volledig gerealiseerd en de achterstand op de huisvesting is gelijk gebleven of toegenomen: de gemeente wordt opgeschaald naar trede 4.

 

Wanneer de gemeente de voorgestelde maatregelen niet of niet voldoende heeft uitgevoerd om binnen de afgesproken termijn aan haar verplichtingen te voldoen (of nalatig is gebleven bij het opstellen hiervan) wordt de gemeente opgeschaald naar trede 4.

 

Trede 4 – Vooraankondiging van juridische interventie

De toezichthouder kondigt formeel richting de gemeente aan voornemens te zijn om over te gaan tot indeplaatsstelling. In de aankondiging geeft de provincie aan waarom zij over gaat tot juridische interventie en legt zij uit wat de consequenties zijn van een toekomstig besluit tot indeplaatsstelling en welk termijn daaraan is verbonden.

Een afschrift van deze aankondiging stuurt de provincie aan de gemeenteraad, en het voornemen wordt geplaatst in een breed verspreide publicatie dan wel op andere geschikte wijze. De gemeenteraad wordt in deze fase extra betrokken zodat deze de mogelijkheid heeft diens rol vanuit de horizontale verantwoording te nemen (dat wil zeggen, de gemeenteraad controleert het werk van het college van BenW). De publieke bekendmaking van het voornemen tot interventie kan bijdragen aan een publiek debat, wat op diens beurt weer kan bijdragen aan de versterking van het proces van horizontale verantwoording.

De halfjaarlijkse termijnen voor het doorlopen van de interventieladder worden vanaf treden 4, 5 en 6 losgelaten: over het algemeen zullen deze treden sneller worden doorlopen.

 

Trede 5 – Besluit tot indeplaatsstelling met laatste termijn om alsnog zelf te voorzien in wettelijke taak

Wanneer de vooraankondiging van juridische interventie niet het gewenste effect heeft wordt een besluit tot indeplaatsstelling genomen. Dit besluit is geformuleerd als een last: wanneer de gemeente niet binnen de gestelde termijn de voorgeschreven maatregelen heeft genomen, zal de toezichthouder in de plaats treden en de maatregelen op kosten van de gemeente uitvoeren. Trede 5 is de laatste stap waarin de gemeente de verbeteringen alsnog zelf kan uitvoeren.

Wanneer de huisvesting van vergunninghouders een omvangrijke resultaatsverplichting betreft, kan het besluit tot indeplaatsstelling meerdere deelstappen en tijdsperioden omvatten. Zodoende kan het besluit termijnen kennen. Vanaf het moment dat één van de termijnen is overschreden wordt aan de last niet voldaan en treedt de toezichthouder daadwerkelijk in de plaats.

Het is mogelijk als gemeente om tegen het besluit tot indeplaatsstelling in beroep te gaan. Zie voor meer informatie het algemeen beleidskader indeplaatsstelling bij taakverwaarlozing.

 

Trede 6 – Sanctie en indeplaatsstelling

Wanneer de formele waarschuwingstermijn is verstreken én de gemeente niet aan haar verplichtingen heeft voldaan, gaat de provincie over tot feitelijke indeplaatsstelling. Dat betekent dat alle maatregelen die de provincie nodig acht om de gevorderde taak uit te voeren door de provincie zullen worden genomen. De toezichthouder neemt deze maatregelen in naam van en voor rekening van de gemeente. De provincie houdt altijd de vrijheid om het besluit tot indeplaatsstelling niet te effectueren wanneer de gemeente voldoende aannemelijk maakt dat zij op korte termijn zelf haar opgave realiseert.

 

3.1 Uitzonderingen op het toepassen van de interventieladder

Er zijn situaties waarin het hierboven omschreven toezichtregime niet wenselijk of toereikend is. De toezichthouder kan in specifieke gevallen afwijken van de stappen zoals hierboven beschreven. Dit kan bijvoorbeeld wanneer de gemeente voldoende kan motiveren waarom een besluit tot indeplaatsstelling niet de juiste maatregel is, of juist wanneer de toezichthouder vanwege maatschappelijke omstandigheden eerder overgaan tot juridische interventie nodig acht.

3.1.1 Voorbeelden van uitzonderingen om niet over te gaan tot juridische interventie

  • De gemeente kan aantoonbaar op korte termijn zelf haar opgave realiseren;

  • Er speelt een bepaalde problematiek bij het huisvesten van vergunninghouders welke niet kan worden opgelost door het nemen van een besluit tot indeplaatsstelling;

  • Er is sprake van overmacht (zie ook paragraaf 1.3 Overmacht). De gemeente kan haar wettelijke taak niet uitvoeren vanwege een niet aan de gemeente toe te rekenen situatie.

3.1.2 Uitzonderingen om wel over te gaan tot juridische interventie

Er kunnen spoedeisende situaties ontstaan waarbij de toezichthouder het als noodzakelijk beschouwt om over te gaan tot juridische interventie. In dergelijke situaties behoudt de toezichthouder het recht om, mits gemotiveerd, af te wijken van de reguliere toepassing van de interventieladder zoals hierboven beschreven en de interventieladder versneld te doorlopen om eerder over te gaan tot de juridische stappen behorend bij indeplaatsstelling. Om een transparant proces te waarborgen wordt de gemeente tijdig geïnformeerd van dit besluit. De provincie zal niet lichtzinnig met dit recht omgaan, omdat het strijdig is met belangrijke uitgangsprincipes van het generiek toezicht (proportionaliteit, op afstand, vanuit onderling vertrouwen).

4 Het toezicht in de praktijk

Twee keer per jaar beoordeelt de toezichthouder hoe de gemeenten er voor staan wat betreft de huisvesting van vergunninghouders tijdens het formele toetsingsmoment. De peildata voor de beoordelingen zijn 1 januari en 1 juli van elk kalenderjaar. Deze beoordeling wordt per bestuurlijke brief aan de gemeente bekendgemaakt. De toezichtbrieven worden eveneens op de IBT-kaart van de provincie Utrecht gepubliceerd.

 

Tussen de peildata monitort de toezichthouder continu de voortgang van de huisvesting van gemeenten en wordt op regelmatige basis contact met gemeenten onderhouden. Dit contact bestaat niet alleen uit ambtelijke en bestuurlijke toezicht- en voortgangsgesprekken, maar de toezichthouder is daarnaast behulpzaam bij het vinden en doorgeven van de juiste contacten en kennis, stelt gemeenten op de hoogte van belangrijke ontwikkelingen (zoals de halfjaarlijkse taakstellingen en nieuwe ondersteuningsregelingen), en haalt eventueel aanvullende informatie bij gemeenten op ten behoeve van het algemeen beeld omtrent de huisvesting van vergunninghouders in de provincie Utrecht. Daarnaast denkt de provincie vanuit de Provinciale Regietafel Asiel en Migratie (PRT) en het daaraan gekoppelde Kansenmakersteam mee met gemeenten over de asiel- en huisvestingsopgave.

 

Op 1 april en 1 oktober informeert de toezichthouder de gemeente over hun voortgang, en of de gemeente op schema loopt (de helft van de taakstelling gerealiseerd in de helft van tijd). Dit is geen formeel toetsingsmoment zoals op de peildata van 1 januari en 1 juli. Als de gemeente niet op schema loopt, gaat de toezichthouder ambtelijk met de gemeente in gesprek om een dreigende achterstand op de huisvesting te voorkomen. Ook kan de provincie er voor kiezen bestuurlijk contact te zoeken om de voortgang te bespreken.

 

Na het einde van de taakstellingsperiode, 1 juli en 1 januari, kijkt de toezichthouder of een gemeente al dan niet haar opgave heeft gerealiseerd. De realisatiecijfers vormen de grond voor de inschaling van de gemeente op de interventieladder. Wanneer een gemeente wordt aangemerkt als stapelgemeente wordt dit meegenomen in het ambtelijk en bestuurlijk contact met de gemeente.

 

Bij het bepalen of een gemeente haar opgave heeft gerealiseerd gaat de toezichthouder uit van de gegevens van het COA. Daarnaast houdt die rekening met eventuele vertraging in de verwerking van realisatiecijfers van de huisvesting van vergunninghouders. Wanneer de huisvesting binnen de taakstellingsperiode heeft plaatsgevonden, maar door het COA niet of niet tijdig als zodanig is meegeteld, levert de gemeente het bewijs van huisvesting bij de toezichthouder aan. De toezichthouder zoekt voorafgaand aan het opstellen van de toezichtbrief ambtelijk contact met de gemeente om de huisvestingscijfers te verifiëren, te controleren of sprake is van gehuisveste vergunninghouders die (nog) niet administratief zijn verwerkt, en of er sprake is van verschoonbare redenen.


1

Huisvestingswet art. 29, lid 2.

2

Het COA koppelt een statushouder aan de gemeente. De gemeente zoekt dan samen met de woningcorporatie een geschikte woning en regelt de verdere huisvesting en integratie. Wanneer een vergunninghouders aan een nieuwe gemeente wordt gekoppeld omdat de eerste gemeente geen geschikte woning kan vinden, wordt gesproken van omkoppelen.

3

Wanneer de huisvestingstermijn van een vergunninghouder wordt overschreden, wordt de vergunninghouders omgekoppeld naar een andere gemeenten waar wel een woning beschikbaar is.

4

Meer informatie over de drie fasen van huisvesting van vergunninghouders is te vinden in de Handreiking huisvesting vergunninghouders van de VNG.