Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Terneuzen

Beleidsregels participatie en inkomen gemeente Terneuzen 2024

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieTerneuzen
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels participatie en inkomen gemeente Terneuzen 2024
CiteertitelBeleidsregels Participatie en Inkomen gemeente Terneuzen 2024
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

artikel 1 van de Participatiewet

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2024Aangepaste beleidsregels

19-12-2023

gmb-2024-23142

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels participatie en inkomen gemeente Terneuzen 2024

 

Hoofdstuk 1 Inleiding

 

De Verordening sociaal domein gemeente Terneuzen 2024 (verder te noemen: de verordening) is op 14 december 2023 door de gemeenteraad vastgesteld. De datum van inwerkingtreding is 1 januari 2024. Deze verordening vormt de basis voor deze beleidsregels.

De verordening is een algemeen verbindend voorschrift en is rechtstreeks bindend voor de inwoners van Terneuzen. De Participatiewet bepaalt dat de gemeente een aantal zaken in de verordening regelt. De verordening bevat een aantal hoofdregels. Een uitwerking kan in beleidsregels worden vastgelegd.

Beleidsregels

Beleidsregels zijn een uitwerking van de verordening. Het college heeft op grond van artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht de bevoegdheid om beleidsregels vast te stellen. Beleidsregels geven aan hoe een bepaalde bevoegdheid wordt uitgevoerd. Er kunnen geen rechten en plichten voor inwoners worden vastgelegd.

Uitvoering

De uitvoering van de Participatiewet ligt bij het team Werk, Inkomen en Leerlingzaken en het team Support Sociaal Domein, die door het college gemandateerd zijn om de Participatiewet uit te voeren.

1.1 Begripsbepalingen

De begrippen in artikel 1.1 van de Participatiewet en 11.1 van de verordening zijn ook op deze beleidsregels van toepassing.

Aanvullend hierop is het volgende bepaald:

Verordening: de Verordening sociaal domein gemeente Terneuzen 2024;

PW: Participatiewet;

Hoofdstuk 2 Participatie en Inkomen

2.1 Hulp bij re-integratie (hoofdstuk 3 van de verordening)

  • a.

    De gemeente helpt een inwoner met een bijstandsuitkering om aan het werk te gaan.

  • b.

    Concrete hulp om aan het werk te gaan noemen we een voorziening.

  • c.

    De route naar werk is zo lang als nodig en zo kort als mogelijk om vanuit de bijstand duurzaam aan het werk te geraken.

  • d.

    Een consulent en de inwoner spreken samen af wat de inhoud van een plan van aanpak is.

  • e.

    Een inwoner is verplicht om mee te werken aan het afgesproken plan.

  • f.

    Het college kan projecten of trajecten organiseren voor specifieke doelgroepen

  • g.

    Als werken voor een inwoner (nog) niet kan, dan kan het college ondersteunen bij het werken aan het wegnemen van belemmeringen.

  • h.

    Als werken niet (meer) kan, dan kan het college ondersteunen bij het invullen van de dag en het krijgen van gespecialiseerde zorg.

2.2 Doelgroep re-integratie

In de verordening bepaalt de gemeenteraad welke re-integratie instrumenten het college kan inzetten. De situatie of de analyse van een inwoner bepaalt welke voorziening het meest passend is. De situatie en de voortgang wordt opgevolgd. Hiervoor wordt iedereen die een beroep doet op een voorziening ingedeeld op de re-integratieladder. De indeling op de re-integratieladder is de basis voor de dienstverlening. Afhankelijk van een individuele beoordeling wijkt het college af van de richtlijn als dat voor een inwoner naar oordeel van het college beter past.

2.3 De dienstverlening per trede van de re-integratieladder

Inwoners worden aan de hand van de analyse ingedeeld op de stappen vanaf A1 tot en met D, zoals weergegeven in het schema hieronder. Bij een indeling op A is een inwoner het dichtst bij werk. Bij een indeling op niveau D is een inwoner hier het verst vandaan.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

2.4 De voorzieningen per trede van de Zeeuws Vlaamse werkladder

 

 

 

Hoofstuk 3 Individuele inkomenstoeslag

3.1 Individuele inkomenstoeslag (artikel 3.5.3 verordening )

  • a.

    Inwoners moeten aan de volgende voorwaarden voldoen om in aanmerking te komen voor een Individuele Inkomenstoeslag:

  • 21 jaar of ouder, maar onder de pensioengerechtigde leeftijd;

  • Voorafgaand aan de aanvraagdatum een ononderbroken periode van 36 maanden een inkomen dat niet hoger is dan 120% van de toepasselijke bijstandsnorm;

  • niet meer dan het toegestaan vrij te laten vermogen;

  • Een bijstandsgerechtigde is aantoonbaar ingedeeld op trede 2, 3 of 4 van de Zeeuws Vlaamse werkladder.

  • Een niet bijstandsgerechtigde heeft binnen 36 maanden aantoonbaar geen uitzicht op inkomstenverhoging (de belanghebbende dient dit aan te tonen).

Hoofdstuk 4 Bijzondere bijstand

4.1 Aanvraag en vorm van de bijzondere bijstand

  • 1.

    Bijzondere bijstand wordt op (schriftelijke) aanvraag verstrekt.

  • 2.

    De bijzondere bijstand is om niet tenzij in de regels anders vermeld.

4.2 Bepalingen over draagkracht

4.2.1 Algemene bepalingen

  • 1.

    Op grond van artikel 35, lid 1, van de PW is het aan het college om de geldende draagkracht van een inwoner te bepalen voor het recht op bijzondere bijstand.

Draagkracht uit inkomen

  • 1.

    Bijzondere bijstand wordt verleend met inachtneming van de draagkracht uit het inkomen van de inwoner en/of partner.

Als inkomen wordt in aanmerking genomen het inkomen over de drie maanden voorafgaand aan de maand waarin de kosten zijn gemaakt/waarop de verstrekking van de bijzondere bijstand betrekking heeft.

Bij wisselende inkomsten wordt voor het vaststellen van het jaarinkomen het gemiddeld genomen van het inkomen over de voorafgaande drie maanden.

De draagkracht wordt opnieuw overwogen bij een daling of stijging van 10% of meer van het feitelijk besteedbaar inkomen.

  • 2.

    Het college merkt het inkomen (inclusief vakantietoeslag) boven de 120 % van de toepasselijke bijstandsnorm zoals genoemd in de verordening, volledig aan als draagkracht. Dit geldt niet voor de kosten van bewindvoering, curatele en mentorschap en rechtsbijstand. Hierbij geldt dat het inkomen (inclusief vakantietoeslag) boven de 100% van de toepasselijke bijstandsnorm volledig als draagkracht wordt aangemerkt.

  • 3.

    De middelen als bedoeld in artikel 31, lid 2, van de PW onder c en x, de individuele inkomenstoeslag en de individuele studietoeslag zoals bedoeld in de artikelen 36 en 36b van de PW worden niet tot het inkomen gerekend.

  • 4.

    In afwijking van het voorgaande wordt in de volgende situaties het berekende Vrij te laten bedrag (VTLB) gevolgd:

    • a.

      bij de inwoner ten aanzien van wie een schuldsaneringsregeling op grond van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (Wsnp) is uitgesproken; volgens het berekende VTLB;

    • b.

      bij de inwoner die tot een minnelijk schuldregelingstraject op grond van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs) is toegelaten; volgens het berekende VTLB.

Draagkracht uit vermogen

  • 1.

    Bijzondere bijstand wordt verleend met inachtneming van de draagkracht uit het vermogen van de inwoner.

  • 2.

    Voor de vaststelling van de draagkracht uit vermogen wordt aansluiting gezocht bij de grenzen voor het vrij te laten vermogen als bedoeld in artikel 34, lid 3, van de PW.

Draagkrachtperiode

  • 1.

    De draagkracht in het inkomen en vermogen wordt vastgesteld over een periode van 12 maanden, te rekenen vanaf de eerste dag van de maand waarop de verstrekking van de bijzondere bijstand betrekking heeft.

  • 2.

    Voor de vaststelling van de draagkracht als bedoeld in het vorige lid wordt de draagkracht die is vastgesteld per maand, toegerekend naar een periode van 12 maanden.

  • 3.

    De vastgestelde draagkracht als bedoeld in het eerste lid wordt in geval van incidentele bijzondere noodzakelijke kosten in één keer in mindering gebracht op de in aanmerking komende kosten.

  • 4.

    In geval van periodieke bijzondere noodzakelijke kosten wordt de draagkracht als bedoeld in het eerste lid gespreid over de maanden waarover de bijzondere bijstand wordt toegekend met een maximum van 12 maanden en naar evenredigheid in mindering gebracht op de in aanmerking komende kosten.

  • 5.

    Wordt er binnen de draagkrachtperiode een andere/nieuwe aanvraag bijzondere bijstand gedaan voor een andere kostensoort, dan wordt rekening gehouden met de draagkracht die reeds verbruikt is bij de eerdere aanvraag voor bijzondere bijstand.

  • 6.

    Bij een nieuwe aanvraag voor een andere kostensoort binnen de draagkrachtperiode, wordt er gekeken of er een wijziging in het inkomen dan wel het vermogen heeft plaatsgevonden.

Veel voorkomende bijzondere individuele kosten

4.3.1 Aard van de bijzondere bijstand

Voor de bepaling van het recht op individuele bijzondere bijstand moet de aanvraag aan een aantal voorwaarden voldoen, conform artikel 35, lid 1 van de PW:

  • 1.

    de kosten moeten daadwerkelijk gemaakt worden;

  • 2.

    het moet gaan om noodzakelijke kosten,

  • 3.

    het moet gaan om kosten die voortkomen uit bijzondere individuele omstandigheden;

  • 4.

    de kosten kunnen niet voldaan worden uit de aanwezige middelen;

  • 5.

    er is geen recht op bijzondere bijstand als er sprake is van een voorliggende voorziening, die gezien haar aard en doelstelling passend en toereikend kan worden geacht zoals bedoeld in artikel 15 van de PW.

Eerste huur, waarborgsom en duurzame gebruiksgoederen

  • 1.

    De kosten van de eerste huur, waarborgsom en duurzame gebruiksgoederen behoren in beginsel tot de algemene kosten van levensonderhoud en komen niet in aanmerking voor bijzondere bijstand.

  • 2.

    Bijzondere bijstand voor de eerste huur, waarborgsom, de bijbehorende administratiekosten en de duurzame gebruiksgoederen kan worden verstrekt indien voldaan is aan de voorwaarden genoemd in artikel 4.3.1 van deze beleidsregels. Bijzondere bijstand kan ook verstrekt worden als er sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden of van een niet voorzienbare, maar noodzakelijke verhuizing.

  • 3.

    In afwijking van artikel 35, lid 1 van de PW komen de kosten voor de eerste huur, waarborgsom en duurzame gebruiksgoederen voor bijzondere bijstand in aanmerking voor de statushouder die zich rechtstreeks vanuit het Centraal Orgaan opvang Asielzoeker (COA) vestigt in de gemeente Terneuzen in het kader van de taakstelling.

  • 4.

    De hoogte van de bijstandverlening voor duurzame gebruiksgoederen bedraagt maximaal de NIBUD richtlijn, min 10%.

  • 5.

    Bijzondere bijstand voor een waarborgsom en duurzame gebruiksgoederen worden verstrekt in de vorm van een renteloze lening.

  •  

Bijzondere bijstand zoals bedoeld in artikel 12 van de PW

  • 1.

    Bijzondere bijstand voor algemeen noodzakelijke kosten van zelfstandig wonende jongeren van 18 tot 21 jaar kan worden verleend voor zover (artikel 12 en 20 van de PW):

    • a.

      voor de kosten aantoonbaar geen beroep kan worden gedaan op de ouders.

    • b.

      de noodzakelijke kosten van bestaan uitgaan boven de geldende bijstandsnorm en in de hogere bestaanskosten niet kan worden voorzien door het delen van deze kosten met (een) ander(en);

  • 2.

    De hoogte van de bijzondere bijstand van de alleenstaande of gehuwde jongere als bedoeld in artikel 20 van de PW, is gelijk aan de extra noodzakelijk te achten kosten die uitgaan boven de geldende bijstandsnorm, inclusief vakantiegeld. Dit bedrag is niet hoger dan het verschil tussen de toepasselijke bijstandsnorm voor personen jonger dan 21 jaar, inclusief vakantiegeld en de bijstandsnorm voor personen van 21 jaar en ouder, inclusief vakantiegeld.

  • 3.

    Het bepaalde in lid 1 en 2 geldt ook voor jongeren die deelnemen aan het project Kamers met doorgroei.

4.3.4 Reiskosten voor het afleggen van bezoek aan gedetineerden of een in een instelling opgenomen gezinsleden vanaf 18 jaar.

  • 1.

    Bijzondere bijstand kan worden verleend voor het afleggen van een bezoek aan een gedetineerd gezinslid of eerstegraads familie en een in een ziekenhuis/instelling opgenomen persoon behorende tot het gezin of eerstegraads familieleden. Dit geldt ook voor pleegouders en pleegkinderen.

  • 2.

    De hoogte van de vergoeding bedraagt de kosten van de goedkoopste vorm van openbaar vervoer. Bij gebruik van eigen vervoer wordt er een bedrag vergoed conform het tarief van de Belastingdienst. Als gebruik wordt gemaakt van de Westerscheldetunnel of Liefkenshoektunnel worden ook deze kosten vergoed.

  • 3.

    De reiskosten worden maximaal vier keer per maand beschikbaar gesteld.

4.3.5 Woonkostentoeslag voor een huurwoning

  • 1. Een woonkostentoeslag voor een huurwoning kan worden verstrekt, indien door omstandigheden nog geen aanspraak kan worden gemaakt op huurtoeslag. De inwoner moet wonen in een huurwoning, waarvan de hoogte van de woonkosten gelet op de Wet op de huurtoeslag geen belemmering vormt voor toekenning van de huurtoeslag.

  • de woonkostentoeslag is gelijk aan het bedrag van de huurtoeslag wanneer inwoner huurtoeslag zou ontvangen, zoals bedoeld in artikel 17, eerste lid van de Wet op de huurtoeslag.

  • de woonkostentoeslag wordt toegekend tot de datum waarop inwoner wel in aanmerking komt voor huurtoeslag of voor een periode van maximaal 12 maanden.

  • 2. Tussentijds vindt een hercontrole plaats.

4.3.6 Woonkostentoeslag voor een huurwoning waarvan de huurkosten hoger zijn dan de maximale huurgrens als bedoeld in de Wet op de huurtoeslag:

  • 1.

    indien een inwoner een woning huurt waarvan de woonkosten hoger zijn dan de maximale huurgrens als bedoeld in de Wet op de huurtoeslag, kan een woonkostentoeslag toegekend worden.

  • 2.

    de hoogte van de woonkostentoeslag gelijk is aan de optelling van:

  • de huurtoeslag waarop aanspraak zou bestaan tot de maximale rekenhuur; plus

  • het bedrag waarmee de huur de maximale rekenhuur overtreft.

  • 3.

    de woonkostentoeslag wordt toegekend voor een periode van 12 maanden. Deze periode van 12 maanden kan verlengd worden indien bijzondere omstandigheden daarvoor aanleiding geven.

  • 4.

    aan de bijstandsverlening als bedoeld onder lid 1 van dit artikel wordt de verplichting opgelegd dat een inwoner naar vermogen probeert financieel passende woonruimte te vinden met een rekenhuur waarvoor wel aanspraak op huurtoeslag kan bestaan. Bij de beoordeling van een nieuwe periode van woonkostentoeslag als bedoeld in lid c wordt gevraagd of naar vermogen is geprobeerd om financieel passende woonruimte te vinden.

4.3.7 Woonkostentoeslag voor een woning in eigendom.

  • 1.

    Een woonkostentoeslag voor een woning in eigendom kan worden verstrekt indien is voldaan aan de voorwaarden genoemd in artikel 4.3.1 en indien:

  • De woonkosten niet hoger zijn van de maximale huurgrens als bedoeld in de Wet op de huurtoeslag.

    • 1.

      De woonkostentoeslag is gelijk aan het bedrag waarop huurtoeslag ontvangen zou kunnen worden, waarop de belastingteruggave in verband met betaalde hypotheekrente in mindering wordt gebracht.

    • 2.

      Het vermogen in de woning mag niet hoger zijn dan de vermogensgrens genoemd in de PW.

    • 3.

      De woonkostentoeslag kan worden toegekend voor een periode van 12 maanden. Deze periode van 12 maanden kan verlengd worden indien bijzondere omstandigheden daarvoor aanleiding geven.

    • 4.

      Alleen in het geval de woonkosten hoger zijn dan de maximale rekenhuur als omschreven in artikel 13 van de Wet op de huurtoeslag wordt de verplichting opgelegd om een goedkopere woonruimte te vinden waarbij de woning wordt verkocht en de inwoner uitziet naar een huurwoning of wordt uitgezien naar een woonruimte met woonkosten onder die maximale rekenhuur.

    • 5.

      Bij de beoordeling van een nieuwe periode van woonkostentoeslag als bedoeld in lid 3 wordt een inwoner gevraagd of naar vermogen is geprobeerd om goedkopere woonruimte te vinden.

4.3.8 Uitvaartkosten

  • 1.

    Erfgenamen, bloed- en aanverwanten kunnen in aanmerking voor bijzondere bijstand als:

    • a.

      de uitvaartkosten niet uit de nalatenschap voldaan kunnen worden;

    • b.

      er geen beroep gedaan kan worden op een uitvaart-, levens- of ongevallenverzekering; en

    • c.

      de erfgenamen of bloed-/aanverwanten niet over toereikende middelen beschikken om (zijn aandeel in) de uitvaartkosten te voldoen.

    • d.

      bij een begrafenis of crematie van volwassenen is de bijzondere bijstand een geldlening en als het om kinderen gaat is de bijzondere bijstand om niet.

  • 2.

    Er kan enkel bijzondere bijstand worden verleend voor uitvaartkosten die in Nederland worden gemaakt. De kosten van een uitvaart in het buitenland en reiskosten naar het buitenland om een uitvaart bij te wonen komen niet in aanmerking voor bijzondere bijstand.

  • 3.

    De hoogte van de bijzondere bijstand voor uitvaartkosten bedraagt:

    • maximaal € 2.050 voor een crematie;

    • maximaal € 4.350 voor een begrafenis.

  • 4.3.9Kinder- en peuteropvangkosten

  • 1.

    De ouderbijdrage die aan ouders gevraagd wordt door de peuterspeelzaal wordt vergoed voor maximaal 2 dagdelen per week.

  • 2.

    De vergoeding bedraagt 100% van de kosten

    • a.

      Een vergoeding voor de peuterspeelzaal wordt niet in combinatie met een vergoeding voor meer dan twee dagdelen kinderopvang verstrekt.

    • b.

      Tijdens het volgen van een re-integratie traject, werk of het volgen van een .studie, vergoeden we de volledige eigen bijdrage kinderopvang.

4.3.10 Kosten maaltijdvoorziening

  • 1.

    Voedingskosten behoren tot de algemeen voorkomende noodzakelijke kosten van het bestaan. Voorliggende voorzieningen voor het bekostigen van maaltijden zijn onder meer de Wmo 2015, Zorgverzekeringswet of een subsidieregeling.

  • 2.

    Alleen wanneer een inwoner niet in staat is om zelf maaltijden te bereiden en hiervoor is aangewezen op een maaltijdvoorziening, kan bijzondere bijstand worden verstrekt voor de meerkosten van deze maaltijdvoorziening.

  • 3.

    De hoogte van de bijzondere bijstand 50 % van de kosten met een maximum van €5 per maaltijd.

  • 4.

    De bijzondere bijstand kan worden verstrekt voor maximaal één warme maaltijd per dag per persoon.

  • 5.

    De bijzondere bijstand wordt per maand verstrekt.

4.3.11 Legeskosten verlengen verblijfsvergunning, naturalisatie

  • 1.

    Legeskosten voor (verlenging van) een verblijfsvergunning behoren tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Enkel indien de inwoner niet in staat is geweest te reserveren voor deze kosten dan wel geen lening kan afsluiten, komt men in aanmerking voor bijzondere bijstand.

  • 2.

    Bijzondere bijstand voor legeskosten voor verblijfsvergunningen is mogelijk voor:

    • a.

      Legeskosten voor verlengingen van vergunningen voor bepaalde tijd of onbepaalde tijd en wijzigingen in verblijfsdoelen.

    • b.

      Legeskosten voor in Nederland geboren kinderen van niet-Nederlandse ouders.

Hoofdstuk 5 Giften

5.1 Giften

Als door giften het bestedingsniveau van de belanghebbende aanmerkelijk hoger wordt dan voor bijstandsgerechtigden gebruikelijk is, zal het redelijk zijn deze giften in aanmerking te nemen. Betreft het echter giften voor specifieke kosten die niet kunnen worden geacht in de algemene bijstand te zijn begrepen, dan is er geen bezwaar deze buiten beschouwing te laten. Periodieke giften van instellingen en personen mogen voor maximaal 15 % van de toepassing zijnde norm buiten beschouwing worden gelaten. Iedere bijstandsgerechtigde is verplicht melding te maken van inkomsten, dus ook van giften.

Hoofdstuk 6 Vermogen van de auto

6.1 Vermogen auto

  • 1.

    Eén auto of motor (benzine, gas, diesel) met een waarde tot maximaal € 4.500 wordt beschouwd als algemeen gebruikelijk. Indien de waarde meer bedraagt dan € 4.500 wordt de meerwaarde van de auto of motor volledig aangemerkt als vermogen.

  • 2.

    Eén elektrische of hybride auto met een waarde tot maximaal € 7.000 wordt beschouwd als algemeen gebruikelijk. Indien de waarde meer bedraagt dan € 7.000 wordt de meerwaarde van de elektrische of hybride auto volledig aangemerkt als vermogen.

  • 3.

    Voertuigen anders dan vermeld dan bij 1 worden niet als algemeen gebruik beschouwd.

Hoofdstuk 7 Geldleningen

7.1 Geldleningen

We kunnen een renteloze lening verstrekken voor bijzondere kosten indien voldaan is aan de voorwaarden genoemd in artikel 4.3.1.

Hoofdstuk 8 Schoolkosten

8.1 Schoolkosten

Aan inwoners met een inkomen tot 120% van de toepasselijke bijstandsnorm die starten met een MBO opleiding of kinderen van ouders met een inkomen tot 120% van de toepasselijke bijstandsnorm verstrekken we de kosten van het collegegeld en noodzakelijke leermiddelen voor het eerste leerjaar. De kosten worden vergoed na het overleggen van de rekening(en). Dit onder de voorwaarde dat er geen beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening.

Hoofdstuk 9 Slotbepalingen

9.1 Onvoorziene omstandigheden

  • 1.

    In gevallen waarin deze beleidsregels niet voorzien, beslist het college.

  • 2.

    Het college handelt in overeenstemming met deze beleidsregels, tenzij dat voor een of meer inwoners gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met deze beleidsregel te dienen uitgangspunten en doelen.

9.2 Intrekken beleidsregels

De Beleidsregels participatie en inkomen gemeente Terneuzen 2023 worden ingetrokken.

9.3. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    De beleidsregels participatie en inkomen gemeente Terneuzen 2024 treden op 1 januari 2024 in werking.

  • 2.

    Deze beleidsregels worden aangehaald als ‘Beleidsregels participatie en inkomen gemeente Terneuzen 2024’.

 

Aldus vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders in zijn vergadering van 19 december 2023.

Burgemeester en wethouders van Terneuzen,

gemeentesecretaris,

S.I.L. (Steven) de Waal

burgemeester,

H.J.A. (Erik) van Merrienboer