Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Aalten

Beleidsregels Huishoudelijke ondersteuning gemeente Aalten 2024

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieAalten
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels Huishoudelijke ondersteuning gemeente Aalten 2024
Citeertiteleleidsregels Huishoudelijke Ondersteuning gemeente Aalten 2024
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpalgemeen
Eigen onderwerpZorg en ondersteuning WMO
Externe bijlagenBijlage 1 Blokkenschema Normenkader HH Bijlage 2.1 Normenkader HO HHM incl Bijlage 2.2 Aanvullende instructies Normenkader HO

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangen de beleidsregels huishoudelijke ondersteuning 2020

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet maatschappelijke ondersteuning 2015

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2024nieuwe regeling

19-12-2023

gmb-2024-22054

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels Huishoudelijke ondersteuning gemeente Aalten 2024

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Aalten;

gelet op de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

Besluit:

vast te stellen de Beleidsregels Huishoudelijke ondersteuning gemeente Aalten 2024.

INLEIDING.

 

Op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015) ondersteunt de gemeente Aalten de inwoners bij het zo lang mogelijke zelfstandig functioneren en participeren in de maatschappij. Een vorm van ondersteuning die hiervoor kan worden ingezet is de Huishoudelijke Ondersteuning (verder: HO). HO wordt ingezet als een inwoner niet meer in staat is met eigen mogelijkheden zijn woning schoon en leefbaar te houden. In dat geval worden de huishoudelijke taken overgenomen door een hulp. Het beoogde resultaat hiervan is een schoon en leefbaar huis als bedoeld in artikel 4.2.2 van de Verordening Sociaal Domein van de gemeente Aalten.

Staat vast dat de eigen mogelijkheden niet toereikend zijn dan moet de gemeente beoordelen welke inzet precies nodig is om een schoon en leefbaar huis te waarborgen.

De Centrale Raad van Beroep (verder: CRvB) heeft in 2016 uitgesproken dat het gemeentelijk Wmo-beleid op het gebied van HO moet berusten op objectief en onafhankelijk onderzoek naar de tijd die nodig is om een huis schoon en leefbaar te maken. De CRvB oordeelde bovendien dat de gemeente HO mag aanbieden in de vorm van een algemene voorziening mits aanvullend hierop een maatwerkvoorziening wordt geboden als dat nodig is voor de zelfredzaamheid.

Om in het licht van deze jurisprudentie Wmo-verzoeken voor HO adequaat te kunnen beoordelen maakt de gemeente Aalten gebruik van het “Normenkader Huishoudelijke Ondersteuning 2019” van bureau HHM (verder: het normenkader). Het normenkader komt voort uit het rapport “Normering van de basisvoorziening 'Schoon Huis'” van 12 augustus 2016 van KPMG Plexus en Bureau HHM (hierna: KPMG). De CRvB heeft geoordeeld dat het aan het normenkader ten grondslag liggende onderzoek kan worden aangemerkt als een onafhankelijk en deugdelijk onderzoek (ECLl:NL: CRVB: 2018:3835). In deze uitspraak van 10 december 2018 heeft de CRvB ook overwogen dat de uit het onderzoek door KPMG voortvloeiende basisnorm moet worden gezien als een norm die betrekking heeft op een standaardmodule. Deze standaardmodule moet worden aangemerkt als een maatwerkvoorziening in de zin van artikel 1.1.1 van de Wmo 2015. Omdat de maatwerkvoorziening moet zijn afgestemd op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de cliënt is echter steeds vereist dat de gemeente een onderzoek doet naar alle van belang zijnde individuele feiten en omstandigheden. Als dit onderzoek uitwijst dat toepassing van de basisnorm niet leidt tot een passende bijdrage in de zelfredzaamheid en participatie dan moet van die basisnorm worden afgeweken, aldus de CRvB.

Deze beleidsregels zijn opgesteld om de rechtszekerheid van de inwoner te vergroten en de dienstverlening te verbeteren. Het normenkader maakt onderdeel uit van de beleidsregels.

HOOFDSTUK 1 BEGRIPSBEPALINGEN.

 

Gebruikelijke hulp

De hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten (artikel 1.1.1 Wmo). Met andere woorden de normale, dagelijkse zorg.

Huishoudelijke Ondersteuning (HO)

Gemeenten zijn op grond van de Wmo 2015 verantwoordelijk voor de ondersteuning van mensen die 'niet in staat zijn zelfstandig een gestructureerd huishouden te voeren' (artikel 1.1.1 en 2.1.1 Wmo 2015). De Wmo 2015 geeft geen concrete definitie van een gestructureerd huishouden. In deze beleidsregels wordt onder een gestructureerd huishouden een schoon en leefbaar huis verstaan.

We maken een onderscheid tussen Huishoudelijke Ondersteuning 1 (HO1) en Huishoudelijke Ondersteuning 2 (HO2). HO 1 voorziet in huishoudelijke (schoonmaak-) werkzaamheden. Al dan niet in aanvulling op die uitvoerende werkzaamheden is er bij HO2 (mede) sprake van ondersteuning in de vorm van regievoering bij het huishouden. HO2 kan worden ingezet als iemand geen of onvoldoende regie heeft over het voeren van een eigen huishouden en er geen sociaal netwerk is dat op adequate wijze regie kan voeren.

Huishouden

Onder een huishouden wordt verstaan: ‘alle bewoners die een gemeenschappelijke woning bewonen met als doel een duurzaam huishouden te voeren.

Normenkader: het “Normenkader Huishoudelijke Ondersteuning 2019 met aanvullende instructie 2022” van bureau HHM. Dit is het normenkader dat de gemeente Aalten hanteert om de inzet van HO te bepalen. als bijlage 2 bij deze beleidsregels opgenomen. Het dient als referentiekader bij het toepassen van deze beleidsregels en is opgenomen in bijlage 2.

Schoon en leefbaar huis

Schoon staat voor: een basishygiëne borgen zodat vervuiling van de woning en gezondheidsrisico’s voor bewoners worden voorkomen. Als basisniveau voor een schone woning wordt gehanteerd dat bewoners gebruik moeten kunnen maken van een schone woonkamer, als slaapvertrek in gebruik zijnde ruimtes, de keuken, sanitaire ruimtes en de daartoe leidende gang/trap. Een aanvaardbaar basisniveau voor een schoon en leefbaar huis betekent dus niet dat alle woonruimten wekelijks schoongemaakt moeten worden.

Leefbaar staat voor: opgeruimd en functioneel zodat bijvoorbeeld vallen wordt voorkomen.

Voor overige begrippen, die wel in deze beleidsregels voorkomen maar niet in dit hoofdstuk of elders in deze beleidsregels worden omschreven, geldt de betekenis die daaraan in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en/of de Jeugdwet en/of de Verordening Sociaal Domein van de gemeente Aalten wordt gegeven.

HOOFDSTUK 2 BELEIDSUITGANGSPUNTEN EN AFWEGINGSKADERS

 

In dit hoofdstuk worden de beleidsuitgangspunten beschreven die gelden voor de HO en per beleidsuitgangspunt de daarvoor geldende randvoorwaarden waarmee rekening moet worden gehouden bij de afweging voorafgaande aan een beschikking over de inzet van HO. De afwegingkaders zijn gerangschikt onder en worden behandeld in de volgorde van de toepasselijke beleidsuitgangspunten.

§ 2.1 Beleidsuitgangspunt: het resultaat van HO is een schoon en leefbaar huis

Het resultaat van de inzet van HO is een “schoon en leefbaar huis”. Een huis is schoon en leefbaar als het normaal bewoond en gebruikt kan worden en voldoet aan basale hygiëne-eisen. Schoon staat voor: een basishygiëne borgen, waarbij vervuiling van het huis en gezondheidsrisico’s van bewoners worden voorkomen. Leefbaar staat voor: opgeruimd en functioneel, om bijvoorbeeld vallen te voorkomen.

§ 2.1.1 Afwegingskader

HO wordt alleen toegekend voor noodzakelijke activiteiten en er wordt niet meer hulp geïndiceerd dan nodig is.

Door toepassing van het Normenkader kan een verantwoord niveau van een schoon, opgeruimd en georganiseerd huishouden worden gerealiseerd. Persoonlijke opvattingen van cliënten of hulpen kunnen soms anders zijn dan waarop het Normenkader is gebaseerd. Dan is het Normenkader leidend, omdat deze op basis van onderzoek bij en met vele cliënten en in afstemming met diverse deskundigen tot stand is gekomen.

Is een huis extreem bewerkelijk ingericht (door buitensporig veel beeldjes, fotolijstjes, wanddecoratie en/of een groot aantal meubelstukken) dan is het mogelijk dat de normtijden niet volstaan om een schoon en leefbaar huis te realiseren. In dat geval mag de gemeente van de inwoner vragen zijn inrichting zodanig aan te passen dat met de normtijden het gewenste resultaat wel kan worden bereikt. De inrichting van de woning is immers een keuze waar de inwoner zelf invloed op heeft.

Alleen wanneer daar bijzondere redenen voor zijn kan een extreem bewerkelijke inrichting in het kader van maatwerk toch tot toekenning van extra ondersteuning leiden. Op de inwoner rust de plicht dit aannemelijk te maken.

§ 2.2 Beleidsuitgangspunt: De inwoner is primair zelf verantwoordelijk.

De inwoner is primair zelf verantwoordelijk voor het eigen huishouden. HO wordt alleen ingezet als de eigen mogelijkheden tijdelijk of permanent niet toereikend zijn. Daarvan is pas sprake wanneer de inwoner tijdelijk of permanent niet meer in staat is op eigen kracht de woning schoon en leefbaar te houden en dat resultaat ook niet kan bereiken met gebruikelijke hulp, met mantelzorg, met behulp van het sociaal netwerk of door de inzet van technische hulpmiddelen of woonvoorzieningen.

§ 2.2.1 Afwegingkader “Eigen kracht”.

Eerst en vooral verdient het de voorkeur dat de inwoner op eigen kracht, dus fysiek zelf, zijn huis schoon en leefbaar houdt. In hoeverre dat mogelijk is hangt af van het kunnen bewegen, lopen, bukken en omhoog reiken, het vol kunnen houden van activiteiten, het kunnen overzien wat moet gebeuren en daadwerkelijk tot actie kunnen komen. Als dit geheel of gedeeltelijk kan worden gerealiseerd door veranderingen waarop de inwoner zelf invloed heeft dan mag dat van de inwoner worden gevraagd tenzij zeer bijzondere omstandigheden daaraan in de weg staan. De cliënt is immers gehouden om niet meer ondersteuning te vragen of noodzakelijk te maken dan in redelijkheid nodig is. Hierbij kan onder meer worden gedacht aan:

  • Inrichting van het huis

  • Een zodanige inrichting van het huis dat het, uitgaande van het normenkader, ook schoon en leefbaar kan worden gehouden. Als versobering van de inrichting tot een gemiddeld niveau betekent dat de inwoner het huis weer zelf schoon en leefbaar kan houden of door een professionele hulp binnen de daarvoor geldende normtijd schoon en leefbaar kan worden gehouden dan mag dat van de inwoner worden gevraagd. Zie ook § 2.1.1.

  • Revalidatie

  • Wanneer er naar de mening van de arts nog behandelmogelijkheden zijn voor aandoeningen die de oorzaak vormen voor het niet zelf kunnen voeren van het huishouden, wordt in de regel geen HO toegekend. HO kan in een dergelijke situatie immers anti-revaliderend werken. Wel kan HO naast een te volgen behandeling of revalidatie worden toegekend. Hierover is (met toestemming van de inwoner) afstemming met de behandelaar nodig. Een dergelijk indicatie geldt dan in principe een beperkte periode die is afgestemd op de duur van het behandel- of revalidatietraject. Daarna wordt definitief bepaald of, en zo ja, welke HO noodzakelijk is. In dit verband wordt ook verwezen naar § 2.3.2.

§ 2.2.2 Afwegingskader “Gebruikelijke hulp”.

De Wmo 2015 verstaat onder “gebruikelijke hulp” de hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten. Omdat ze als leefeenheid gemeenschappelijk een woning bewonen hebben zij een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het functioneren van het huishouden. Gebruikelijke hulp heeft een verplichtend karakter. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt op basis van bijvoorbeeld sekse, religie, cultuur, gezinssamenstelling en de wijze van inkomensverwerving.

  • Bijzondere typen leefsituaties:

  • Voor een aantal bijzondere typen van leefsituaties gelden afwijkende regels voor gebruikelijke hulp:

    • Kamer huren bij een inwoner: de huurder wordt niet tot de leefeenheid gerekend. De huurder houdt wel de gehuurde ruimte(n) schoon en levert een evenredige bijdrage aan gezamenlijke ruimten.

    • Geclusterd wonen: er is hier geen sprake van een leefeenheid. De inwoner kan HO krijgen voor het schoonmaken van de eigen woonruimte(n) en slechts voor een evenredig deel van de gemeenschappelijke ruimten.

    • Leef- en woongemeenschappen: de cliënt kan HO krijgen voor het schoonmaken van de eigen kamer en voor een evenredig deel van de gemeenschappelijke ruimten die vallen binnen het niveau van de sociale woningbouw.

  • Gezondheidsproblemen of (dreigende) overbelasting door gebruikelijke hulp.

  • De verplichting tot gebruikelijke hulp vervalt als de partner of andere huisgenoot, van wie in beginsel mag worden verwacht dat hij of zij huishoudelijke taken overneemt, zelf zodanige gezondheidsproblemen of beperkingen heeft, dat hij of zij evenmin de werkzaamheden kan uitvoeren.

  • Daarnaast onderzoekt het college altijd of de overige personen binnen een leefeenheid door de langdurige of permanente uitval van een gezinslid niet alsnog onevenredig belast worden en overbelasting dreigt door overname van de huishoudelijke taken. De huisgenoot dient, door medische gegevens over te leggen of anderszins, in principe zelf dat (dreigende) onvermogen te onderbouwen of aannemelijk te maken. Bij twijfel kan het college een onafhankelijk deskundigenadvies (SMO) inwinnen. Afhankelijk van de omstandigheden van het geval volstaat soms een advies van een ergotherapeut of een andere paramedicus, in andere gevallen is het advies van een medicus noodzakelijk.

  • Gaat het om een terminale situatie, dan is het belangrijk om te onderzoeken en in overleg met de huisgenoten te bepalen wat draagbaar is. In deze situaties wordt onderzocht in hoeverre ‘gebruikelijke hulp’ haalbaar is.

  • Is de huisgenoot tevens mantelzorger dan moet het risico van overbelasting zorgvuldig worden onderzocht. Het college weigert het verzoek om HO niet eerder dan nadat uit een deskundigenadvies, waarin alle relevante omstandigheden aan bod komen, ondubbelzinnig is gebleken dat naast de reeds verleende mantelzorg ook gebruikelijke zorg nog mogelijk is.

  • Wanneer de (dreigende) overbelasting wordt veroorzaakt door een combinatie van werk, gebruikelijke hulp en andere activiteiten dan werk en huishouden, gaan werk en gebruikelijke hulp voor. Het beoefenen van vrijetijdsbesteding doet niets af aan het verplichtende karakter van gebruikelijke hulp.

  • Voor de toepassing van gebruikelijke hulp geldt dat er altijd van afgeweken kan worden met het oog op het bieden van maatwerk.

  • Fysieke afwezigheid van partner / huisgenoot

  • Er wordt geen rekening gehouden met drukke werkzaamheden, lange werkweken of veel reistijd. Als uitgangspunt geldt dat, als de huisgenoot van een zorgvrager vanwege werk fysiek niet aanwezig is, hiermee alleen rekening gehouden wordt wanneer het om aaneengesloten perioden van tenminste zeven etmalen gaat. De afwezigheid van de huisgenoot moet een verplichtend karakter hebben en inherent zijn aan diens werk, bijvoorbeeld offshore werk, internationaal vrachtverkeer en werk in het (verre) buitenland. Wanneer iemand aaneengesloten perioden van tenminste zeven etmalen van huis is, is er in die periode feitelijk sprake van een eenpersoonshuishouden en kan er geen gebruikelijke hulp worden geleverd. Echter, ook wanneer het om kortere periodes van structurele afwezigheid gaat blijft maatwerk geboden. Er kan een combinatie van andere redenen of omstandigheden zijn die een belemmering voor de huisgenoot vormen om huishoudelijke taken over te nemen.

  • Compensatie door gebruikelijke hulp van inwonende kinderen

  • In geval de leefeenheid van de zorgvrager mede bestaat uit kinderen, dan wordt ervan uitgegaan dat de kinderen, afhankelijk van hun leeftijd en psychosociaal functioneren, een bijdrage kunnen leveren aan de huishoudelijke taken:

    • Kinderen tot 5 jaar leveren geen bijdrage aan de huishouding.

    • Kinderen van 5 tot en met 12 jaar worden naar hun eigen mogelijkheden betrokken bij lichte huishoudelijke werkzaamheden als opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen, boodschap doen, kleding in de wasmand doen. Bij een 5-jarige kan het er bijvoorbeeld om gaan dat hij zelf zijn kopje op het aanrecht zet.

    • Kinderen vanaf 13 jaar kunnen, naast bovengenoemde taken, hun eigen kamer op orde houden, d.w.z. rommel opruimen, stofzuigen, bed verschonen.

    • Een gezonde 18- tot 23-jarige is in staat een eenpersoonshuishouden te voeren. Daarom wordt in het kader van gebruikelijke hulp van een inwonende zoon of dochter in de leeftijd van 18 tot 23 jaar verwacht dat hij of zij in ieder geval de sanitaire ruimte, de keuken en een kamer schoonhoudt, de was doet, boodschappen doet, maaltijden verzorgd, afwast en opruimt.

    • Van een 18- tot 23-jarige inwonende gezonde zoon of dochter wordt verwacht dat hij of zij eventueel jongere gezinsleden opvangt, verzorgt en begeleidt.

    • Gezonde inwonende kinderen vanaf 23 jaar worden verondersteld in het kader van gebruikelijke hulp volledig inzetbaar te zijn.

  • Wanneer, alle omstandigheden in aanmerking genomen, van inwonende kinderen een bepaalde bijdrage in het huishouden mag worden verwacht dan leidt dat tot een evenredige vermindering van HO of zelfs het geheel vervallen van het recht op HO.

  • Argumenten als 'niet gewend zijn om' of 'geen huishoudelijke werk willen en/of kunnen verrichten' leiden niet tot het toekennen van HO. Soms kan wel een tijdelijke indicatie worden afgegeven voor het aanleren van huishoudelijke vaardigheden. De taak wordt dan niet (permanent) overgenomen maar via instructies gestuurd. Het gaat dan om een kortdurende indicatie, waarin de noodzakelijke huishoudelijke vaardigheden worden aangeleerd. (HOII).

§ 2.2.3 Afwegingskader “Mantelzorg en / of het sociaal netwerk”.

Voordat over een hulpvraag HO kan worden besloten moet worden onderzocht of die hulpvraag geheel of gedeeltelijk kan worden weggenomen door mantelzorg of hulp van andere personen uit het sociaal netwerk. Denk bijvoorbeeld aan het samen boodschappen doen en het uitvoeren van de wasverzorging. Zijn er misschien vrijwilligers die een structurele bijdrage kunnen en willen leveren?

In geval de leden van een leefeenheid dreigen overbelast te raken door de combinatie van werk en (mantel-) verzorging van de zieke partner/huisgenoot, kan een indicatie worden gesteld op de onderdelen die normaliter tot de gebruikelijke hulp worden gerekend. In eerste instantie zal die indicatie van korte duur zijn om de leefeenheid de gelegenheid te geven de onderlinge taakverdeling aan de ontstane situatie aan te passen. Hetzelfde geldt als een partner/ouder ten gevolge van het overlijden van de andere partner/ouder dreigt overbelast te raken door de combinatie van werk en verzorging van de inwonende kinderen.

§ 2.2.4 Afwegingskader “Technische hulpmiddelen en / of woonvoorzieningen”.

Er wordt geen HO toegekend als de beperkingen adequaat kunnen worden gecompenseerd door technische hulpmiddelen of woonvoorzieningen. Als algemeen gebruikelijke huishoudelijke apparatuur, zoals een wasmachine, droger of (robot)stofzuiger niet aanwezig zijn maar wel een goede oplossing bieden voor het probleem dan is aanschaf van deze hulpmiddelen door de inwoner voorliggend op het inzetten van HO.

§ 2.3 Beleidsuitgangspunt: Niet “zorgen voor…” maar “zorgen dat…”.

Waar mogelijk stimuleren we inwoners om zelf huishoudelijke activiteiten (weer) op te gaan pakken en te blijven uitvoeren. HO vanuit de gemeente is immers nooit meer dan een aanvulling op de eigen mogelijkheden en wordt alleen toegekend voor noodzakelijke activiteiten. Een en ander is wel afhankelijk van de trainbaarheid en de leerbaarheid van de inwoner. Zie ook § 2.2.

§ 2.3.1 Afwegingkader: Onderscheid HO1 en HO2.

Waar mogelijk stimuleren we dat de inwoner zelf huishoudelijke activiteiten (weer) oppakt en blijft uitvoeren. Daarom maken we een onderscheid tussen Huishoudelijke Ondersteuning 1 (HO1) en Huishoudelijke Ondersteuning 2 (HO2). HO 1 voorziet in de feitelijke huishoudelijke (schoonmaak)werkzaamheden. Al dan niet In aanvulling op die uitvoerende werkzaamheden is er bij HO2 (mede) sprake van ondersteuning in de vorm van regievoering bij het huishouden. HO2 kan worden ingezet als iemand geen of onvoldoende regie heeft over het voeren van een eigen huishouden en er geen sociaal netwerk is dat op adequate wijze regie kan voeren.

§ 2.3.2 Afwegingskader: HO2 / Herstelgericht werken

Als de omstandigheden dit toelaten wordt geïndiceerd vanuit met het Deense concept van Reablement (herstelgericht werken), wat inhoudt dat de eerste weken de HO wordt verzorgd door een professionele hulp die er daarnaast goed in is de inwoner weer te motiveren, te trainen en te stimuleren om zelf te doen wat deze zelf kan, eventueel in combinatie met een ergotherapeut of een fysiotherapeut. Na een periode van 6 tot 12 weken wordt pas definitief bepaald wat de benodigde professionele inzet wordt. Een soort van verlengd keukentafelgesprek dus. Dit kan er op den duur voor zorgen dat meer inwoners zelfstandig worden en blijven.

§ 2.4 Beleidsuitgangspunt: Het voorliggend veld, de algemene voorziening en de algemeen gebruikelijke voorziening gaan voor.

HO wordt pas ingezet als er geen andere mogelijkheden zijn om de beperking te compenseren.

§ 2.4.1 Afwegingskader: Voorliggend veld.

Als noodzakelijke kosten of diensten al op een andere manier dan via de Wmo kunnen worden vergoed is er sprake van een voorliggende voorziening. Van een vergelijkbare voorziening in het voorliggend veld is sprake als dezelfde ondersteuning kan worden geleverd vanuit een andere wet, zoals Wet langdurige zorg (Wlz) of de Zorgverzekeringswet (Zvw). In dat geval kan er geen beroep op de Wmo worden gedaan.

§ 2.4.2 Afwegingskader: Algemene voorziening.

Op grond van artikel 1.1.1 lid 1 van de Wmo moet onder een algemene voorziening worden verstaan het aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat gericht is op maatschappelijke ondersteuning. Hierbij kan onder meer worden gedacht aan een boodschappenservice, een maaltijdservice en een strijkservice. Kan de inwoner gebruik maken van zo’n algemene voorziening dan kan geen beroep worden gedaan op de Wmo.

§ 2.4.3 Afwegingskader: Algemene gebruikelijke voorziening.

Er kan geen beroep op de Wmo worden gedaan als de inwoner gebruik kan maken van een algemeen gebruikelijke voorziening. In zijn uitspraak van 20 november 2019 (ECLI:NL: CRVB: 2019:3535) is door de CRvB uitgesproken dat een voorziening algemeen gebruikelijk is als deze:

  • niet specifiek bedoeld is voor personen met een beperking;

  • daadwerkelijk beschikbaar is;

  • een passende bijdrage levert aan het realiseren van zelfredzaamheid of participatie en;

  • financieel kan worden gedragen met een inkomen op minimumniveau.

Het laatste criterium betekent dat gemeenten moeten toetsen of de voorziening financieel gedragen kan worden door iemand met een minimuminkomen, ongeacht of de betreffende cliënt zelf een minimuminkomen heeft.

Voor een inwoner die een fysieke beperking ondervindt bij het afstoffen boven schouderhoogte kan bijvoorbeeld een keukentrapje een algemeen gebruikelijke voorziening zijn: het is niet specifiek bedoeld voor personen met een beperking, het is daadwerkelijk beschikbaar, het levert een passende bijdrage levert aan zelfredzaamheid of participatie en het is betaalbaar voor iedereen.

§ 2.5 Beleidsuitgangspunt: HO wordt niet voor alle ruimtes ingezet.

Als aanvaardbaar basisniveau voor een schoon en leefbaar huis wordt gehanteerd dat iedereen gebruik moet kunnen maken van een schone woonkamer, keuken, sanitaire ruimtes, de gang/trap en slaapvertrekken.

§ 2.5.1 Afwegingskader: Alleen de noodzakelijke binnenruimtes.

Binnen dient het huis zodanig schoon en leefbaar te zijn dat er geen vervuiling kan plaatsvinden en gezondheidsrisico’s worden voorkomen. Een aanvaardbaar basisniveau voor een schoon en leefbaar huis betekent dus niet dat alle vertrekken wekelijks schoongemaakt moeten worden. Dit geldt alleen voor de ruimtes die de bewoner dagelijks en intensief gebruikt. De inwoner moet gebruik kunnen maken van een schone woonkamer, slaapvertrek, keuken, sanitaire ruimtes en gang/trap die naar deze ruimtes toe leidt.

HO beperkt zich tot de binnenzijde van de wooneenheid. Het schoonmaken van de buitenruimte bij het huis (ramen buitenkant, tuin, balkon, etc.) maakt geen onderdeel uit van HO. Voor het aan de buitenkant wassen van de ramen is een adequaat alternatief beschikbaar in de vorm van een glazenwasser. De CRvB heeft uitgesproken dat, gezien de lage frequentie van het ramenwassen aan de buitenkant in combinatie met de beperkte kosten voor het inzetten van een glazenwasser, deze kosten ook door inwoners met een minimuminkomen gedragen kunnen worden (algemeen gebruikelijke voorziening).

§ 2.6 Beleidsuitgangspunt: Normering van de inzet volgens het HHM normenkader.

Voor onderbouwing van de hoeveelheid tijd die de gemeente inzet voor HO ondersteuning wordt gebruik gemaakt van het normenkader HHM, dat in bijlage 1 in de vorm van een blokkenschema bij deze beleidsregels is gevoegd.

§ 2.6.1 Afwegingskader.

De ondersteuning wordt aangegeven in minuten per week, waarbij de berekende tijd op 5 minuten naar boven wordt afgerond.

Uitgangspunt is Zorg In Natura (ZIN). De cliënt wordt echter wel uitdrukkelijk gewezen op de mogelijkheid van een Pgb (Persoonsgebonden budget). Voor regels over Pgb wordt verwezen naar de Beleidsregels persoonsgebonden budget gemeente Aalten.

§ 2.7 Beleidsuitgangspunt: Maatwerk.

Het normenkader is een richtlijn die uitgaat van de basisvoorziening van een schoon en leefbaar huis in een gemiddelde cliëntsituatie. Door uit te gaan van een gemiddelde situatie krijgen de normtijden een algemeen karakter en wordt voorkomen dat op alle mogelijk denkbare uitzonderingen apart beleid moet worden ontwikkeld. Het normenkader voorziet echter ook in de inzet van meer hulp als dat nodig is of minder hulp als dat toereikend is om de basisvoorziening van een schoon en leefbaar huis te realiseren. In bijzondere situaties kan bovendien altijd van de (beleids-) regels worden afgeweken.

§ 2.7.1 Afwegingskader: Factoren die invloed hebben op de gemiddelde cliëntsituatie.

  • Kenmerken van de cliënt.

  • Minder hulp is onder meer aan de orde wanneer de cliënt of zijn of haar huisgenoten tot meer eigen inzet in staat zijn als waar in de gemiddelde cliëntsituatie van wordt uitgegaan of wanneer door de inzet mantelzorgers, het sociaal netwerk of vrijwilligers minder professionele inzet vanuit de gemeente nodig is.

  • Beperkingen en belemmeringen van de cliënt kunnen leiden tot meer hulp dan het normenkader aangeeft. Leidend is de hoeveelheid extra ondersteuning die nodig is; niet de problematiek als zodanig. Voorbeelden zijn Huntington, ALS, Parkinson, dementie, visuele beperking, revalidatie, bedlegerig, psychische aandoeningen, verslaving/alcoholisme e.d. Dit kan op twee manieren uitwerken:

    • Het kan nodig zijn extra vaak schoon te maken of te wassen om een huis schoon en leefbaar te houden omdat meer er meer dan gemiddeld vervuiling optreedt. Bijvoorbeeld als gevolg van ernstige incontinentie, overmatig zweten, (ernstige) tremors, besmet wasgoed (bijvoorbeeld bij chemokuur of Norovirus).

    • Ook wanneer cliënten onvoldoende geholpen zijn met een schoon en leefbaar huis in de zin van het normenkader is het altijd mogelijk daarvan af te wijken. Het kan bijvoorbeeld nodig zijn de woning extra goed schoon te maken om gezondheidsproblemen vanwege allergie, astma, longemfyseem of COPD bij de cliënt te voortkomen.

  • Kenmerken van het huis.

    • De inrichting van het huis: extra inzet nodig door bijvoorbeeld extra veel beeldjes of fotolijstjes in de woonkamer of een groot aantal meubelstukken in de ruimte. Het gaat in dit geval om de extreme situaties, waarin de inrichting een aanzienlijke extra ondersteuning vergt. Zie ook ad 1 en 2.

    • Bewerkelijkheid van het huis: Extra inzet nodig door bouwkundige en externe factoren, bijvoorbeeld de ouderdom van het huis, de staat van onderhoud, de aard van de wand-of vloerafwerking, de aard van de deuren, schuine wanden, hoogte van de plafonds, tocht en stof, eventuele gangetjes en hoekjes.

    • De grootte van het huis: Een grote woning kan maar hoeft niet per se meer inzet te vragen. Een extra grote oppervlakte van de in gebruik zijnde ruimtes kan meer tijd vergen om bijvoorbeeld stof te zuigen, maar kan het stofzuigen ook makkelijker maken omdat je makkelijk overal omheen kunt werken. Een extra slaapkamer die daadwerkelijk in gebruik is als slaapkamer vergt wel extra tijd. Voor maximaal 4 extra (slaap-)kamers kan extra ondersteuningstijd worden ingezet.

  • Voor het schoonhouden van “extra” vertrekken/kamers die niet dagelijks in gebruik zijn (maar leeg zijn of fungeren als logeerkamer, strijkkamer, computerkamer enz.) wordt conform het normenkader minder tijd geïndiceerd als voor een dagelijks gebruikte slaapkamer. Ook aan het aantal kamers “niet in gebruik wordt een maximum gesteld: voor maximaal 4 van dergelijke vertrekken kan HO worden toegekend.

  • Voor het schoonhouden van de zolder wordt geen HO toegekend tenzij er een bijzondere reden is om dat wel te doen, bijvoorbeeld een zolderkamer is dagelijks in gebruik als slaapkamer.

  • Het normenkader bevat de mogelijkheid om 15 minuten extra in te zetten op basis van “Overige kenmerken”. Afhankelijk van de omstandigheden van het geval kan deze extra inzet worden toegekend vanwege omvang, bewerkelijkheid en/of inrichting van de woning.

  • Kenmerken van het huishouden:

    • Huisdieren: Door de aanwezigheid van één of meer huisdieren in het huishouden kan, door meer vervuiling, extra inzet nodig zijn dan in de norm is opgenomen. Dit staat los van de verzorging van huisdieren. Een huisdier vraagt niet altijd extra benodigde inzet (goudvis in een kom, een niet verharende hond, etc.). Een huisdier heeft vaak ook een functie ten aanzien van participatie en eenzaamheidsbestrijding. Met de cliënt moet in voorkomende gevallen overleg plaatsvinden over aantal of aard van huisdieren en welke gevolgen hiervan wel of niet ‘voor rekening’ van de gemeente komen. Het uitgangspunt is dat de gevolgen van huisdieren op de omvang van de schoonmaaktaak en het zoeken van oplossingen daarvoor in de eerste plaats tot de eigen verantwoordelijkheid van de aanvrager behoort. Daarbij geldt dat maximaal 2 honden of 2 katten (of 1 kat en 1 hond) in een woning nog als gebruikelijk wordt aangemerkt

    • Samenstelling van het huishouden: Het aantal personen en de leeftijd van leden in het huishouden. Als sprake is van een huishouden van twee personen, is niet per se extra inzet nodig. Dit is bijvoorbeeld wel het geval als zij gescheiden slapen, waardoor een extra slaapkamer in gebruik is. Het kan ook betekenen dat er minder ondersteuning nodig is, omdat de partner een deel van de activiteiten uitvoert (gebruikelijke hulp). De aanwezigheid van een kind of kinderen kan leiden tot extra noodzaak van inzet van ondersteuning. Dit is mede afhankelijk van de leeftijd van de betreffende kinderen en van de bijdrage die het kind levert in de huishouding (leeftijdsafhankelijk). Als er kinderen zijn, zijn er vaak ook meer ruimtes in gebruik. Een kind kan eventueel ook een bijdrage leveren in de vorm van mantelzorg en daarmee de benodigde extra inzet beperken of opheffen. Bij een kind kan ook sprake zijn van bijzonderheden (ziekte of beperking) die maken dat extra inzet van ondersteuning nodig is.

§ 2.7.2 Afwegingskader: Gebruikelijke zorg (“zorgplicht”) voor kinderen

Ouders hebben een zorgplicht voor hun kinderen. Zij dienen te zorgen voor de opvoeding van hun kinderen, het zorgen voor hun geestelijke en lichamelijke welzijn en het bevorderen van de ontwikkeling van hun persoonlijkheid als ook zorg bij kortdurende ziekte.

De hoeveelheid zorg is afhankelijk van de leeftijd en ontwikkeling van het kind. Als uitgangspunt geldt het volgende:

Kinderen van 0 tot en met 4 jaar:

  • kunnen niet zonder toezicht van volwassenen;

  • moeten volledig verzorgd worden: aan- en uitkleden, eten en wassen;

  • zijn tot 4 jaar niet zindelijk;

  • hebben begeleiding nodig bij hun sport/spel- en vrijetijdsbesteding, hebben dit niet in verenigingsverband;

  • zijn niet in staat zich zonder begeleiding in het verkeer te begeven.

Kinderen van 5 tot en met 11 jaar:

  • kunnen niet zonder toezicht van volwassenen;

  • hebben toezicht nodig en in de loop van de jaren steeds minder hulp bij hun persoonlijke verzorging;

  • zijn overdag zindelijk en ‘s nachts merendeel ook;

  • gaan naar sport- en hobbyactiviteiten in verenigingsverband, gemiddeld 2x per week;

  • hebben bij hun vrijetijdsbesteding alleen begeleiding nodig in het verkeer wanneer zij van en naar activiteiten gaan;

  • hebben vanaf 5 jaar een reguliere dagbesteding op school, oplopend van 22 tot 25 uur per week.

Kinderen van 12 tot en met 17 jaar:

  • hebben geen voortdurend toezicht nodig van volwassenen: kunnen vanaf 12 jaar enkele uren alleen gelaten worden, kunnen vanaf 16 jaar dag en nacht alleen gelaten worden, kunnen vanaf 18 zelfstandig wonen;

  • hebben geen hulp (en maar weinig toezicht) nodig bij hun persoonlijke verzorging;

  • gaan naar sport- en hobbyactiviteiten in verenigingsverband, onbekend aantal keer per week;

  • hebben bij hun vrijetijdsbesteding geen begeleiding nodig in het verkeer;

  • hebben tot 18 jaar een reguliere dagbesteding op school/opleiding.

Bij uitval van één van de ouders dient de andere ouder de zorg voor de kinderen over te nemen. Deze zorgplicht vervalt niet bij echtscheiding of beëindigen van de relatie. Maar er dient wel rekening gehouden te worden met de eventueel door de rechtbank vastgelegde afspraken. Indien nodig wordt van de ouders daarnaast verwacht dat zij maximaal zoeken naar andere “eigen” oplossingen: zorgverlof, mantelzorg en andere voorliggende voorzieningen, bijvoorbeeld kinderopvang en het verwerven van een sociaal medische indicatie (SMI). Als de zorgplicht voor de kinderen zodanig uitzonderlijk en intensief is dat dat ten koste gaat van de huishoudelijke taken dan kan dat aanleiding zijn voor het inzetten van HO.

HOOFDSTUK 3 HOE WERKT HET NORMENKADER?

§ 3.1 Toelichting op het normenkader

In Bijlage 1 (“Blokkenschema normenkader HO Aalten in minuten per week”) is het Normenkader inclusief de normtijden in een schema vervat.

De kern van het normenkader wordt gevormd door de benodigde ondersteuningstijd (normtijd) in de gemiddelde cliëntsituatie bij volledige professionele overname van het resultaatsgebied “Schoon en leefbaar huis”. Een afwijking van de gemiddelde cliëntsituatie kan tot meer of minder ondersteuningstijd / inzet leiden.

Indien noodzakelijk kan daarnaast geheel of gedeeltelijk overname plaatsvinden van de resultaatsgebieden “Was verzorging”, “ Boodschappen”, “Regie/organisatie/AIV”, “Maaltijden” en “ Kindzorg”.

De totale ondersteuningstijd wordt bepaald door de optelsom van de toegekende tijd per resultaatsgebied. De totale ondersteuningstijd wordt naar boven afgerond op een veelvoud van 5 minuten.

Bij de geïndiceerde tijd is de indirecte tijd inbegrepen. Dat is de tijd die de hulp per bezoek besteedt aan aankomst en vertrek, administratie bij de cliënt, sociale interactie met de cliënt en het pakken en opruimen van schoonmaakspullen. Deze tijd maakt dus standaard onderdeel uit van de integrale normtijd bij het onderdeel schoon en leefbaar houden van het huis. De reistijd naar of van de cliënt valt hier niet onder.

Hoewel het normenkader wat betreft frequentie uitgaat van wekelijkse overname kan in het kader van maatwerk voor de HO ook een andere frequentie worden aangehouden, bijvoorbeeld 2-wekelijks. In overleg met de cliënt verdeelt de professionele hulp de beschikbaar gestelde minuten HO in de tijd.

§ 3.2 Wat is de gemiddelde cliëntsituatie / het gemiddeld huishouden.

Onder een gemiddeld huishouden wordt verstaan:

  • een huishouden met 1 of 2 volwassenen zonder thuiswonende kinderen;

  • wonend in een zelfstandige huisvestingssituatie, gelijkvloers of met een trap;

  • er zijn geen huisdieren aanwezig die extra inzet van ondersteuning vragen;

  • de cliënt kan de woning dagelijks op orde houden (bijvoorbeeld aanrecht afnemen, algemeen opruimen) zodat deze gereed is voor de schoonmaak;

  • de cliënt heeft geen mogelijkheden om zelf bij te dragen aan de activiteiten die moeten worden uitgevoerd;

  • er is geen ondersteuning vanuit mantelzorgers, netwerk en vrijwilligers bij activiteiten die moeten worden uitgevoerd;

  • er zijn geen beperkingen of belemmeringen aan de orde bij de cliënt die maken dat de woning extra vervuilt of dat de woning extra schoon moet zijn;

  • de woning heeft geen uitzonderlijke inrichting en is niet extra bewerkelijk of extra omvangrijk.

Afhankelijk van de omstandigheden moet de basisinzet (normtijd) per resultaatsgebied voor de cliënt verder op maat worden gemaakt door “meer inzet” bij te tellen en “minder inzet” af te trekken. Door invloedsfactoren is een cliëntsituatie niet langer gemiddeld zodat een andere inzet nodig is in de vorm van bijvoorbeeld andere activiteiten, een andere frequentie van activiteiten of een andere tijdbesteding.

Onder meer de volgende invloedsfactoren zijn van belang:

  • Kenmerken cliënt.

  • Kenmerken huishouden

  • Kenmerken woning

Zie hiervoor § 2.8.1

§ 3.3 Toelichting op de resultaatsgebieden.

  • Boodschappen

  • Dit heeft betrekking op boodschappen die nodig zijn voor de dagelijkse levensbehoeften. Hieronder vallen levensmiddelen, toiletartikelen en schoonmaakmiddelen. De boodschappendienst is een voorliggende voorziening.

  • Maaltijdverzorging

  • Het gaat om het klaarzetten van de broodmaaltijd(en) en het opwarmen van de warme maaltijd. Bij hoge uitzondering kan sprake zijn van het bereiden van de warme maaltijd. Het aansporen tot het nuttigen van een maaltijd valt niet onder de huishoudelijke ondersteuning maar onder persoonlijke verzorging of valt onder de Zorgverzekeringwet.

  • Wasverzorging

  • Iedere inwoner dient te kunnen beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding evenals schoon en droog textiel (handdoeken en beddengoed). Ondersteuning bestaat in principe alleen uit wassen. Aftrek vanwege eigen inzet is bijvoorbeeld mogelijk als de cliënt kleine stukken (ondergoed, kleding) nog wel kan hanteren en HO alleen nodig is voor grote, zware stukken.

  • Voor het strijken van kleding zijn algemene voorzieningen beschikbaar in de vorm van strijkvrije kleding en strijkservice. Alleen wanneer daar bijzondere redenen voor zijn kan er ondersteuning voor het strijken worden toegekend, bijvoorbeeld wanneer een inwoner voor zijn of haar beroep is aangewezen op gestreken kleding. In dit opzicht is het enigszins misleidend dat in het Blokkenschema normenkader HO van bureau HHM (Bijlage 1) binnen “Resultaat: wasverzorging” het strijken is geplaatst onder “Overname”. Het had meer voor de hand gelegen binnen dit resultaat het strijken onder “Meer inzet” te plaatsen. In dit verband wordt ook verwezen naar hetgeen over strijken wordt gezegd in de aanvullende instructie 2022 van HHM (Bijlage 2).

  • Kindzorg

  • Het gaat om verzorging van gezonde, minderjarige kinderen die tot het gezin behoren. Ouders zijn zelf verantwoordelijk voor de zorg voor kinderen. Zijn ouders hier niet volledig toe in staat, dan kan de gemeente tijdelijke ondersteuning (niet: volledige overname) bieden totdat een andere oplossing gevonden is. Het gaat om dagelijkse, gebruikelijke ondersteuning van gezonde kinderen in geval van ontwrichting of calamiteiten. Het betreft activiteiten als wassen en aankleden, hulp bij eten en/of drinken, een maaltijd voorbereiden en toezicht houden. Zie ook § 2.8.2.

  • Dagelijkse organisatie van het huishouden

  • Het gaat om de uitvoering van huishoudelijke werkzaamheden waarbij de inwoner niet (of onvoldoende) zelf de regie voert en er geen sociaal netwerk aanwezig is dat op adequate wijze regie kan voeren. Met adequaat wordt hier bedoeld dat de huishoudelijke hulp voldoende aangestuurd wordt om de noodzakelijke werkzaamheden te verrichten. De inwoner is niet in staat om aan te geven wat er moet gebeuren door bijvoorbeeld psychische klachten, psychiatrische aandoening (waaronder psycho-geriatrisch, dementie) en/of psychosociale problematiek en/of een visuele handicap of een verstandelijke beperking. Er kan dan dagelijkse organisatie van het huishouden ingezet worden. Hierbij gaat het om de planning van huishoudelijke activiteiten (wanneer moet wat gebeuren) en het plannen en beheren van middelen (zorgen dat schoonmaakmiddelen op voorraad zijn). Zie ook § 2.3.1 en § 2.3.2.

  • Advies, instructie en voorlichting (AIV) gericht op het huishouden

  • Het gaat om het aanleren van activiteiten in relatie tot het huishouden. Er valt onderscheid te maken tussen tijdelijk aanleren en structureel adviseren:

    • Tijdelijk aanleren van activiteiten. Dit betreft cliënten die leerbaar zijn, bijvoorbeeld mensen met een (recente) lichamelijke beperking of mensen die de activiteiten nooit hebben aangeleerd maar deze moeten gaan uitvoeren door het wegvallen van een partner of gezinslid.

    • Structureel adviseren en instrueren. Dit betreft cliënten die beperkter leerbaar zijn, bijvoorbeeld vanwege psychiatrisch of cognitieve problemen als dementie, niet-aangeboren hersenletsel (NAH) of een licht verstandelijke beperking (LVB). Dit ligt op het snijvlak van HO en individuele begeleiding

§ 3.4 Verdeling van de toegekende ondersteuningstijd.

De professionele hulp verdeelt zelf de uit te voeren werkzaamheden en de beschikbaar gestelde minuten in de tijd, uiteraard in overleg met de cliënt. Zo worden uiteindelijk alle activiteiten uit het ondersteuningsplan met de overeengekomen frequentie uitgevoerd (dus ook de activiteiten die niet elke week hoeven worden uitgevoerd).

Het normenkader betreft de voor de hulp beschikbare totale tijd. Het is dus geen instructietijd voor het uitvoeren van bepaalde activiteiten. In ieder huishouden, in iedere situatie, is sprake van net weer wat andere verdelingen van activiteiten en van de tijd die dit kost.

HOOFDSTUK 4 SLOTBEPALINGEN

 

Het is onmogelijk beleidsregels op te stellen die in alle denkbare situaties en onder alle denkbare omstandigheden tot een adequate indicatie leiden. Maatwerk blijft leidend en als deze beleidsregels daar in een bepaald geval niet in voorzien mag er gemotiveerd van worden afgeweken.

Het kan niet worden uitgesloten dat zich in de praktijk ten aanzien van deze beleidsregels interpretatiekwesties voordoen. In dat geval geldt het “Normenkader Huishoudelijke Ondersteuning 2019 met aanvullende instructie 2022 als referentiekader. Zie bijlage 2.

Deze beleidsregels treden in werking op 1 januari 2024. Zij vervangen de door het college op 8 september 2020 vastgestelde Beleidsregels Huishoudelijke ondersteuning gemeente Aalten 2020, die worden ingetrokken zodra deze beleidsregels in werking treden.

Deze beleidsregels worden aangehaald als “Beleidsregels Huishoudelijke Ondersteuning gemeente Aalten 2024”.

Vastgesteld op 19 december 2023 in de vergadering van het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Aalten,

De secretaris,

drs. A.J.M. Gildhuis,

De burgemeester,

mr. A.B. Stapelkamp