Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Geertruidenberg

Omgevingswet: adviesrecht, delegatiebesluit, uitgebreide procedure en participatieplicht

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieGeertruidenberg
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingOmgevingswet: adviesrecht, delegatiebesluit, uitgebreide procedure en participatieplicht
CiteertitelOmgevingswet: adviesrecht, delegatiebesluit, uitgebreide procedure en participatieplicht
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpruimtelijke ordening, verkeer en vervoer
Eigen onderwerpOmgevingswet: adviesrecht, delegatiebesluit, uitgebreide procedure en participatieplicht

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

artikel 16.15a lid b, 16.55 lid 7 en 16.65 lid 4 Omgevingswet

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 16.15a van de Omgevingswet
  2. artikel 16.55 van de Omgevingswet
  3. artikel 16.65 van de Omgevingswet

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

artikel 16.15a lid b, 16.55 lid 7 en 16.65 lid 4 Omgevingswet

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

10-01-202401-01-2024Nieuwe regeling

14-12-2023

gmb-2024-19493

Tekst van de regeling

Intitulé

Omgevingswet: adviesrecht, delegatiebesluit, uitgebreide procedure en participatieplicht

De raad van de gemeente Geertruidenberg;

 

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van Geertruidenberg.

 

 

Gelet op:

 

Hetgeen bepaald in artikel 16.15a lid b, 16.55 lid 7 en 16.65 lid 4 Omgevingswet

 

Besluit:

De raad besluit:

 

  • 1.

    De gevallen zoals opgenomen in bijlage 1 bij dit besluit aan te wijzen als de gevallen waarin de gemeenteraad adviseur is bij buitenplanse omgevingsplanactiviteiten, zoals bedoeld in artikel 16.15a lid b van de Omgevingswet;

  • 2.

    De gevallen, zoals opgenomen in bijlage 1 bij dit besluit, aan te wijzen als de gevallen waarop de uitgebreide voorbereidingsprocedure uit afdeling 3:4 van de Algemene Wet Bestuursrecht van toepassing is, als bedoeld in artikel 16.62 lid 3 van de Omgevingswet juncto artikel 16.65 lid 4 van de Omgevingswet.

  • 3.

    De gevallen, zoals opgenomen in bijlage 3 bij dit besluit, aan te wijzen als gevallen waarin participatie van, en overleg met, derden verplicht is zoals bedoeld in artikel 16.55 lid 7 van de Omgevingswet;

  • 4.

    De bevoegdheid zoals bedoeld in artikel 2.8 en 4.14 lid 5 Omgevingswet tot het vaststellen van omgevingsplandelen, specifiek de delen zoals opgenomen in bijlage 2 bij dit besluit, aan het college van burgemeester en wethouders te delegeren;

  • 5.

    De beslispunten 1, 2, 3 en 4 in werking te laten treden op de datum van inwerkingtreding van de Omgevingswet.

  •  

 

Aldus vastgesteld in zijn openbare vergadering van 14 december 2023,

Geertruidenberg,

de raad voornoemd,

de griffier, de voorzitter,

drs. K.M.C. Millenaar-Rammelaere M. Witte

Bijlage 1  

Gevallen waarin de gemeenteraad adviseur is bij buitenplanse omgevingsplanactiviteit als bedoeld in artikel 16.15a lid b Omgevingswet

  • 1.

    het bouwen van meer dan 8 woningen binnen en buiten stedelijk gebied; *

  • 2.

    het transformeren en/of vergroten van bestaande bebouwing ten behoeve van een woonfunctie en daarmee samenhangende bebouwing indien dit resulteert in een toename van meer dan 8 woningen binnen en buiten stedelijk gebied; *

  • 3.

    het bouwen en vestigen van maatschappelijke instellingen zoals scholen, zorgcentra, sporthallen, sportparken en gemeenschapshuizen; *

  • 4.

    een antenne-installatie of andere masten hoger dan 40 m; *

  • 5.

    het vergroten van de oppervlakte van sportvelden, recreatieterreinen en begraafplaatsen en/of de daarop aanwezige bebouwing, met meer dan 20 % ten opzichte van reeds toegestaan in het Omgevingsplan met een ondergrens van minimaal 500 m2 voor ; *

  • 6.

    het vergroten van (agrarische) bedrijven met meer dan 30% ten opzichte van het reeds toegestane in het Omgevingsplan met een ondergrens van minimaal 500 m2; *

  • 7.

    het oprichten van niet-agrarische bedrijven buiten stedelijk gebied; *

  • 8.

    het oprichten van één of meer windturbines met een ashoogte meer dan 15 meter en weiden met zonnepanelen met een oppervlakte groter dan 100 m2; *

  • 9.

    indien de activiteit niet past binnen de doelen van het omgevingsplan; *

  • 10.

    indien de activiteit niet past binnen de (overige) door de gemeenteraad gestelde kaders; *

 

*tevens afdeling 3.4 Awb van toepassing

  • 1.

    waarin het college van plan is de omgevingsvergunning te weigeren;

  • 2.

    die voldoen aan een ter inzage gelegd ontwerp van wijziging van een deel van het omgevingsplan dan wel in een door de gemeenteraad vastgesteld, maar nog niet onherroepelijk deel van het omgevingsplan;

  • 3.

    waarvoor de gemeenteraad heeft ingestemd met een ontwikkeling in een visie, startnotitie of (stedenbouwkundig)plan voorafgaand aan de aanvraag omgevingsvergunning of heeft besloten dat er geen advies is vereist;

  • 4.

    wanneer sprake is van ander gebruik van gronden en of bouwwerken voor ten hoogste tien jaar.

Toelichting

Algemeen

De omgevingsvisie en het omgevingsplan vormen de basis van het beleid rondom de fysieke leefomgeving. Alle twee worden door de gemeenteraad vastgesteld en passen bij de taak van de raad om kaderscheppend beleid op te stellen waarbinnen het college moet fungeren. Het adviesrecht heeft dan ook alleen betrekking op die vergunningen die betrekking hebben op activiteiten die niet passen binnen het omgevingsplan, buitenplanse omgevingsplanactiviteiten (bopa’s). Voor de activiteiten zoals hier omschreven geeft de raad aan als adviseur op te willen treden, mits de activiteiten niet passend zijn binnen het omgevingsplan. Het betreft hier een bindend advies dat het college niet naast zich neer kan leggen.

 

Lid 1

Versnelling van de woningbouw vraagt om snellere besluitvorming. Voor kleine, minder impactvolle projecten kan de ruimtelijke afweging bij het college blijven. Er wordt géén onderscheid gemaakt tussen woningen die worden toegevoegd binnen of buiten het stedelijk gebied. Wanneer de bopa betrekking heeft op het toevoegen van 9 of meer woningen wordt de gemeenteraad om advies gevraagd.

 

Lid 2

Woningen toevoegen kan ook in de vorm van transformatie van bestaande gebouwen, zoals kantoren, bedrijfspanden, winkels, etc. Ook het toevoegen van woningen in bestaande bouwvolumes kan impactvol zijn voor de (directe) omgeving. Daarom wordt dezelfde grens gehanteerd als bij nieuwbouw. Bij 9 of meer woningen wordt voorafgaand een besluitvorming over de omgevingsvergunning advies gevraagd aan de gemeenteraad. Voor het toevoegen wordt uitgegaan van het aantal woningen dat er méér wordt mogelijk gemaakt dan het omgevingsplan toestaat.

 

Lid 3

Als een maatschappelijke functie zoals een verzorgingshuis, ziekenhuis, gemeenschapshuis, sporthal, sportpak, school of kinderdagverblijf nog niet is toegestaan in het omgevingsplan, kan het toevoegen van zo’n functie middels een omgevingsvergunning een grote impact hebben op de omgeving. Deze opsomming is niet limitatief en het begrip maatschappelijke functie moet ook ruim geïnterpreteerd worden. Voor dergelijke afwijkingen waarbij er sprake is van (nieuw)bouw en het toevoegen van dergelijke functies wordt de raad om advies gevraagd. Wanneer het om transformatie van bestaande panden naar een maatschappelijke functie betreft is dit niet het geval. Dit is in lijn met de mogelijkheden die het college nu ook al heeft om met behulp van de zogenaamde ‘kruimgevallen regeling’ gebruikswijzigingen te vergunnen.

 

Lid 4

Antenne-installaties of masten zijn veelal functioneel en noodzakelijk om communicatiesystemen te laten functioneren. Masten of antennes hoger dan 40 meter zijn uitzonderlijk en kunnen een dusdanige impact hebben op de omgeving dat omgevingsvergunningen die betrekking op activiteiten om dergelijke masten of antennes mogelijk te maken voor advisering aan de raad worden voorgelegd. Het maakt in dit geval niet uit of het een mast of antenne betreft voor communicatiedoeleinden, een vlaggenmast, een reclamemast of andere vormen. Door de grens van 40 meter te hanteren is aansluiting gezocht bij de maximale hoogte waar een zogenaamde ‘kruimelgevallenregeling’ onder de Wabo mogelijk was.

 

Lid 5

Bij uitbreiding van terreinen zoals sportvelden, recreatieterreinen en begraafplaatsen wordt de gemeenteraad om advies gevraagd als de uitbreiding meer dan 20% beslaat van het reeds toegestane oppervlak in het Omgevingsplan. Dit geldt ook voor het vergroten van bebouwing met meer dan 20%. Om te voorkomen dat uitbreiding van relatief kleine terreinen, waarvoor 20% een beperkte oppervlakte betreft, ook voor advisering aan de raad voorgelegd moeten worden, wordt er een ondergrens van minimaal 500 m2 gehanteerd.

 

Lid 6

Bij uitbreiding van het oppervlakte of de bebouwing van (agrarische)bedrijven met meer dan 30% ten opzichte van de omvang die ze volgens het Omgevingsplan al mogen hebben wordt de gemeenteraad om advies gevraagd. Bij bedrijven met een beperkte omvang is 30% een uitbreiding met relatief weinig ruimtelijke impact. Om te voorkomen dat voor deze aanvragen ook advies aan de raad moet worden gevraagd wordt er een ondergrens gehanteerd van 500 m2.

 

Lid 7

In beginsel horen niet-agrarische bedrijven thuis binnen stedelijk gebied. Wanneer een niet-agrarisch bedrijf zich wil vestigen in het buitengebied in afwijking van het omgevingsplan is hier een bestuurlijke afweging voor nodig. Aanvragen hier toe worden dan ook voorgelegd aan de gemeenteraad voor advisering.

 

Lid 8

Windturbines met een nokhoogte lager dan 15 meter worden gezien als kleine windturbines. Hiermee wordt aansluiting gezocht bij de interpretatie van de provincie. Gemeenten zijn zelf verantwoordelijk voor hun beleid rondom windturbines kleiner dan 25 meter. Bij eerdere vergunningverlening is de hoogte van 15 meter als grens gesteld voor perceelsgebonden windturbines. Aanvragen voor turbines hoger dan 15 meter worden dan ook aan de raad voorgelegd.

Zonne-energie op daken heeft vanuit het gemeentelijk beleid de voorkeur. Kleine zonnevelden voor eigengebruik bij bijvoorbeeld agrarische bedrijven zijn voorstelbaar. Zonneweides groter dan 100 m2 worden voor advisering aan de raad voorgelegd.

 

Lid 9

De in het omgevingsplan op te nemen doelen geven invulling aan het gemeentelijk beleid en aan de maatschappelijke doelen van de Omgevingswet. Wanneer een aanvraag hier niet aan voldoet wordt deze voor advisering aan de raad voorgelegd, omdat dat dit een afwijking van het gekozen beleid kan betekenen.

 

Lid 10

De raad stelt kaders door het vaststellen van beleid waarbinnen het college kan acteren. Wanneer een aanvraag niet past binnen deze kaders is het niet aan het college om buiten deze kaders te beslissen. Daarom worden dergelijke aanvragen voor advisering aan de raad voorgelegd.

 

Lid 11

Wanneer het college voornemens is om een aanvraag te weigeren, zal de raad niet meer om advies worden gevraagd. Wanneer een aanvraag bestuurlijk gevoelig ligt is het aan het college om een afweging te maken om de weigering voor advisering aan de raad voor te leggen.

 

Lid 12

Wanneer een aanvraag betrekking heeft op een aanstaande wijziging van planologische regiem wordt deze niet voor advisering aan de raad voorgelegd. De verandering van het regiem in de vorm van het wijzigen van het omgevingsplan is het moment dat de raad hun rol als kader scheppend orgaan heeft gehad.

 

Lid 13

Wanneer de raad voorafgaand aan de vergunning procedure al een bestuurlijk standpunt over een ontwikkeling heeft ingenomen, wordt de vergunning die betrekking heeft op die ontwikkeling niet meer voor advisering aan de raad voorgelegd. Een bestuurlijk standpunt van de raad kan verwoord zijn in het vaststellen van een (stedenbouwkundige)visie, startnotitie of stedenbouwkundig plan.

 

Lid 14

Dit lid dient om gevallen te ondervangen die eerder vielen onder het tijdelijke gebruik van gronden en of bouwwerken voor de duur van maximaal tien jaar uit de kruimelgevallenregeling. Het uitgangspunt blijft dat het mogelijk is de situatie op locatie terug te brengen van vóór vergunningverlening. Door deze bepaling op te nemen kunnen bijvoorbeeld spoedprojecten, zoals het realiseren van noodopvang voor vluchtelingen of tijdelijke gebruik van leegstaande panden snel gerealiseerd worden. De vergunning voor gebruik hoeft dan niet de uitgebreide voorbereidingsprocedure te volgen (26 weken), maar de reguliere voorbereidingsprocedure (8 weken).

 

Bijlage 2  

Gevallen waarin de gemeenteraad zijn bevoegdheid tot het vaststellen van delen van het omgevingsplan delegeert aan het college van burgemeester en wethouders zoals bedoeld in artikel 2.8 en 4.14 lid 5 Omgevingswet:

  • 1.

    het verwerken van omgevingsvergunningen nadat deze onherroepelijk in werking zijn getreden;

 

  • 2.

    wijzigingen voor zover deze onder de Wet ruimtelijke ordening als wijzigingsbevoegdheid of uit- werkingsplicht in een bestemmingsplan opgenomen waren;

  • 3.

    het nemen van een voorbereidingsbesluit met het oog op de voorbereiding van in het omgevings- plan te stellen regels;

  • 4.

    het vertalen van vastgesteld beleid in het omgevingsplan als bij vaststelling van het beleid akkoord is gegeven dat het college het betreffende beleid verder uitwerkt, bijvoorbeeld in beleidsregels;

  • 5.

    Wijzigingen van planologisch-juridisch en technische aard, waaronder:

  • a.

    het toevoegen en/of wijzigen van algemene bepalingen, begripsbepalingen, meetbepalingen en indieningsvereisten voor zover deze niet leiden tot wezenlijke wijzigingen in de fysieke leefomgeving;

  • b.

    het doorvoeren van correcties van kennelijke verschrijvingen, schrijffouten en het herstel van technische (teken)fouten in het omgevingsplan;

  • 6.

    wijzigingen die noodzakelijk zijn vanwege gewijzigde hogere wet- of regelgeving;

  • 7.

    wijzigingen in de toelichting van het Omgevingsplan;

  • 8.

    Het toevoegen of laten vervallen van de aanduiding van archeologische en cultuurhistorische waarden;

  • 9.

    Het verwerken van raadsbesluiten, waaronder startnotities en stedenbouwkundige visies voor (her)ontwikkellocaties;

  • 10.

    Het toevoegen van die onderdelen uit de gemeentelijke verordeningen die de gemeente beleidsneutraal overzet naar het nieuwe omgevingsplan.

 

Toelichting

Algemeen

Hoewel het vaststellen van het omgevingsplan en het wijzigen van delen daarvan een primaire taak is van de gemeenteraad, kunnen er praktische redenen zijn om dit te delegeren aan het college.

De gevallen waar de raad de bevoegdheid tot het wijzigen van het omgevingsplan aan het college delegeert zijn grofweg in drie categorieën te verdelen:

  • 1.

    Gevallen waar de bevoegdheid onder de Wro al bij het college ligt, of waar het college in eerste aanleg al een besluit over heeft kunnen nemen.

  • 2.

    Het (administratief) verwerken van wijzigingen die benodigd zijn naar aanleiding van besluiten van de raad

  • 3.

    (Ondergeschikte) aanpassingen die nodig zijn vanwege wijzigingen in wet- en regelgeving of omdat er hiaten in het omgevingsplan zijn geconstateerd.

  •  

Lid 1

Het verlenen van omgevingsvergunningen is een bevoegdheid van het college dus ook de omgevingsvergunningen waarbij wordt afgeweken van het omgevingsplan, de buitenplanse omgevingsplan activiteiten (BOPA). De omgevingswet stelt het verplicht dat het omgevingsplan in overeenstemming wordt gebracht met BOPA’s die betrekking hebben op het in stand houden van een bouwwerk of een omgevingsplanactiviteit die niet in overeenstemming is met een aan een locatie toegedeelde functie. Het adviesrecht is het middel van de gemeenteraad om invloed uit te oefenen op deze bevoegdheid van het college. Wanneer een omgevingsvergunning dan ook is verleend door het college, is het een logische stap om het college het omgevingsplan te laten wijzigen en de raad niet meer te belasten met deze besluitvorming.

 

Lid 2

Onder de Wet ruimtelijke ordening heeft de raad in enkele gevallen al een bevoegdheid bij het college weggelegd. Dit hebben ze gedaan door in eerder vastgestelde bestemmingsplan een wijzigings- of uitwerkingsbevoegdheid op te nemen. Zolang de bestemmingsplannen onderdeel uit maken van het tijdelijke omgevingsplan van rechtswege is het met deze delegatie mogelijk om het college gebruik te laten maken van deze bevoegdheid.

 

Lid 3

Het voorbereidingsbesluit is een besluit dat de gemeenteraad neemt en maakt, in tegenstelling tot het voorbereidingsbesluit onder de Wro, onderdeel uit van het omgevingsplan. Met een voorbereidingsbesluit wijzigt de gemeenteraad dan ook daadwerkelijk het omgevingsplan. Het college is belast met het voorbereiden van besluiten door de gemeenteraad. Door de bevoegdheid te delegeren aan het college tot het nemen van voorbereidingsbesluiten, heeft het college de mogelijkheid om ook deze stap in de voorbereiding voor haar rekening te nemen.

 

Lid 4

De raad geeft sturing aan de gemeente op hoofdlijnen. Dit doen ze onder andere door het vaststellen van beleid. Het is aan het college om uitvoering te geven aan dit beleid. Wanneer een beleidsstuk aanleiding geeft is met dit lid het college bevoegd om de beleidsregels te vertalen naar juridische regels in het omgevingsplan. Belangrijk is dat er met het wijzigen van het omgevingsplan geen nieuwe beleidsregels worden opgesteld. Uitwerking van beleidsregels hoort wel tot de mogelijkheden.

 

Lid 5

Bij het opstellen van een omgevingsplan kunnen altijd hiaten of kleine omissies optreden. Wanneer deze geconstateerd worden is het wel zo praktisch als het college de bevoegdheid heeft om het omgevingsplan hier op aan te passen. Hiermee wordt de raad ontlast met onnodig veel besluitvorming.

Begripsbepalingen, meetvoorschriften en algemene bepalingen in het omgevingsplan zijn nodig om structuur en uitvoering te geven aan het plan. Wijzigingen hier aan zijn van ondergeschikte aard en kunnen dan ook als bevoegdheid bij het college weggelegd worden.

In het omgevingsplan kunnen aanvullende indieningsvereisten voor een omgevingsvergunning worden opgenomen. Aangezien het college bevoegd gezag is voor het verlenen van omgevingsvergunningen, is het ook logisch dat zij het omgevingsplan kunnen wijzigen als deze indieningsvereisten aangepast moeten worden.

 

Lid 6

Hogere overheden zoals provincie of het Rijk kunnen door middel van instructieregels de gemeente verplichten of verzoeken om regels op te nemen of aan te passen in het omgevingsplan. Maar ook andere wet- en regelgeving van hogere overheden kan direct of indirect invloed hebben op het omgevingsplan. Als dit wijzigen oplevert waar de raad inhoudelijk geen standpunt over kan of moet innemen, is het wel zo praktisch om het wijzigen van het omgevingsplan hiervoor aan het college te laten.

 

Lid 7

De toelichting maakt geen onderdeel uit van het juridische (bindende) deel van het omgevingsplan. Wanneer het nodig mocht zijn om de toelichting van het omgevingsplan aan te passen, omdat er hiaten in staan of omdat zaken verduidelijkt of geactualiseerd moeten worden is het college bevoegd om deze wijzigingen door te voeren.

 

Lid 8

De archeologische waarden in het omgevingsplan zijn opgenomen naar aanleiding van het door de raad vastgestelde archeologiebeleid. Naar aanleiding van onderzoek kan een waarde worden aangepast of komen te vervallen. In de bestemmingsplannen onder de Wet ruimtelijke ordening was voor het aanpassen naar aanleiding van onderzoek of beleidswijziging middels een wijzigingsbevoegdheid gedelegeerd aan het college. Met dit lid blijft deze bevoegdheid in stand.

De aanduiding ‘cultuurhistorie’ wordt in het omgevingsplan opgenomen voor monumenten. Het aanwijzen van gemeentemonumenten is een bevoegdheid van het college op basis van de erfgoedverordening. Het is dan ook logisch om het college ook de bevoegdheid te geven deze aanwijzing in het omgevingsplan te verwerken.

 

Lid 9

Door het vaststellen van (stedenbouwkundige)visies of startnotities geeft de gemeenteraad in hoofdlijnen sturing aan de plekken, de omvang en de vorm van de een ruimtelijke ontwikkeling. Wanneer de juridische regels voor een dergelijke ontwikkeling passen binnen de kaders die raad heeft vastgesteld, is het niet meer nodig om de raad hier nogmaals een besluit over te laten nemen over het wijzigen van het omgevingsplan. Dit lid delegeert dan ook de bevoegdheid aan het college om het omgevingsplan te wijzigen, mits binnen de kaders van de vastgestelde visie of startnotitie.

 

Lid 10

Regels uit verordeningen die de fysieke leefomgeving wijzigen, moeten in het omgevingsplan. En regels die wel over de fysieke leefomgeving gaan maar die deze niet wijzigen, mogen in het omgevingsplan. Wanneer door de raad reeds vastgestelde verordeningen beleidsneutraal over gezet worden naar juridische regels in het omgevingsplan, is het onnodig om de raad hier opnieuw over te laten besluiten. Dergelijke wijzigingen in het omgevingsplan worden dan ook gedelegeerd aan het college.

 

Bijlage 3  

Gevallen waarbij participatie van en overleg met derden verplicht is zoals bedoeld in artikel 16.55 lid 7 Omgevingswet:

  • 1.

    het bouwen van 5 of meer woningen binnen de bebouwde en 2 of meer woningen buiten de bebouwde kom;

  • 2.

    het transformeren en/of vergroten van bestaande bebouwing ten behoeve van een woonfunctie en daarmee samenhangende bebouwing indien dit resulteert in een toename van 5 of meer woningen binnen de bebouwde komen en 2 of meer woningen buiten de bebouwde kom;

  • 3.

    het bouwen en vestigen van maatschappelijke instellingen zoals scholen, zorgcentra, sporthallen, sportparken en gemeenschapshuizen;

  • 4.

    een antenne-installatie of andere masten hoger dan 12 m;

  • 5.

    het vergroten van de oppervlakte van sportvelden, recreatieterreinen en begraafplaatsen en/of de daarop aanwezige bebouwing, met meer dan 20 % ten opzichte van reeds toegestaan in het Omgevingsplan met een ondergrens van minimaal 500 m2 voor;

  • 6.

    het vergroten van (agrarische) bedrijven met meer dan 30% ten opzichte van het reeds toegestane in het Omgevingsplan met een ondergrens van minimaal 500 m2;

  • 7.

    het oprichten van niet-agrarische bedrijven buiten stedelijk gebied;

  • 8.

    het oprichten van één of meer windturbines met een ashoogte meer dan 15 meter en weiden met zonnepanelen met een oppervlakte groter dan 100 m2;

  • 9.

    omgevingsvergunningen opgesomd in artikel 10.24 van het Omgevingsbesluit;

  • 10.

    indien de activiteit niet past binnen de doelen van het omgevingsplan;

  • 11.

    indien de activiteit niet past binnen de (overige) door de gemeenteraad gestelde kaders.

  • 12.

    Indien het een tijdelijke activiteit voor het gebruik van gronden en of bouwwerken betreft, welke pas beëindigd wordt na de duur van vijf jaar of langer.

  •  

Toelichting

Algemeen

Participatie bij initiatieven wordt steeds belangrijker, maar wordt ook gezien als een taak van de initiatiefnemer en steeds minder van de overheid. Participatie heeft niet het doel om met iedereen overeenstemming te bereiken. Met participatie wordt begrip voor elkaars belangen en draagkracht nagestreefd. Hoewel bij veel initiatiefnemers participatie ook steeds meer gemeengoed is geworden, is het als gemeente in sommige noodzakelijk om participatie verplicht te stellen.

Door een omgevingsdialoog te verplichten, dwingen wij de initiatiefnemer om de belangen van de omgeving op te halen en deze vóór bestuurlijke besluitvorming in beeld te brengen. Tevens vragen wij aan de initiatiefnemer in hoeverre hij wel of geen rekening kan en wilt houden met deze belangen.

Bij elke ruimtelijk initiatief is een omgevingsdialoog verstandig, bij de gevallen zoals opgenomen in deze lijst stelt de gemeente dit verplicht.

De gevallen

 

Lid 1

Het bouwen van woningen heeft vaak directe invloed op gronden in de buurt. Het is dan ook logisch dat een initiatiefnemer hierover in gesprek gaat met de omgeving. Omdat woningen horen bij het stedelijke gebied en minder bij het buiten stedelijke gebied is de grens voor verplichte participatie voor deze gebieden verschillend.

 

Lid 2

De invloed op de omgeving kan bij transformatie van bestaande panden naar woningen vaak net zo groot zijn als bij nieuwbouw. Daarom is ook bij transformatie een omgevingsdialoog verplicht. Ook hier wordt onderscheid gemaakt tussen binnen- en buiten stedelijk gebied vanwege de aard van deze gebieden.

 

Lid 3

Als een maatschappelijke functie zoals een verzorgingshuis, ziekenhuis, gemeenschapshuis, sporthal, sportpak, school of kinderdagverblijf nog niet is toegestaan in het omgevingsplan, kan het toevoegen van zo’n functie middels een omgevingsvergunning een grote impact hebben op de omgeving. Deze opsomming is niet limitatief en het begrip maatschappelijke functie moet ook ruim geïnterpreteerd worden. Voor dergelijke afwijkingen waarbij er sprake is van (nieuw)bouw en het toevoegen van dergelijke functies wordt de initiatiefnemer verplicht om een omgevingsdialoog te voeren. Dit is ook het geval wanneer het transformatie van bestaande panden naar een maatschappelijke functie betreft.

 

Lid 4

Hoewel antennes of masten in veel gevallen noodzakelijk zijn voor (tele)communicatie, veiligheid of herkenbaarheid kunnen ze wel invloed hebben op de uitstraling en kwaliteit van de leefomgeving. In het omgevingsplan van rechtswege is (op basis van de oude bestemmingsplannen) op veel plekken de hoogte van masten en/of antennes beperkt tot 12 meter. Bij initiatieven om masten of antennes hoger dan 12 meter te realiseren is een omgevingsdialoog dan ook wenselijk. Wanneer er op een plek op grond van het omgevingsplan al hogere masten of antennes mogelijk zijn is een omgevingsdialoog niet verplicht, maar nog steeds wenselijk.

 

Lid 5 en 6

Niet elke uitbreiding van een bestaande functie is van dusdanige invloed dat hier een omgevingsdialoog verplicht wordt gesteld. Uitbreiding van 20%/30% worden gezien als omvangrijk en zijn naar verwachting wel van invloed op de directe omgeving. Bij dergelijke initiatieven is participatie verplicht.

 

Lid 7

Niet-agrarische bedrijven passen veelal niet in het karakter van het buitengebied. Bij dergelijke ontwikkelingen van gebiedsvreemde functies is het logisch dat er participatie plaats vindt met de omgeving.

 

Lid 8

Windturbines met een nokhoogte lager dan 15 meter worden gezien als kleine windturbines. Hiermee wordt aansluiting gezocht bij de interpretatie van de provincie. Gemeenten zijn zelf verantwoordelijk voor hun beleid rondom windturbines kleiner dan 25 meter. Initiatiefnemer worden geacht een omgevingsdialoog te voeren als ze windturbines hoger van 15 meter willen plaatsen. Zonne-energie op daken heeft vanuit het gemeentelijk beleid de voorkeur. Kleine zonnevelden voor eigengebruik bij bijvoorbeeld agrarische bedrijven zijn voorstelbaar. Bij zonneweides groter dan 100 m2 wordt participatie verplicht gesteld.

 

Lid 9

De activiteiten opgestemd in artikel 10.24 van het Omgevingsbesluit zijn allemaal gevallen waar veel impact te verwachten is of het risico voor de leefomgeving aanzienlijk is. Participatie bij dergelijke initiatieven is dan ook verplicht.

 

Lid 10

De in het omgevingsplan op te nemen doelen geven invulling aan het gemeentelijk beleid en aan de maatschappelijke doelen van de Omgevingswet. Wanneer een initiatief hier niet aan voldoet wordt een initiatiefnemer geacht een omgevingsdialoog te voeren.

 

Lid 11

De doelen van het omgevingsplan zijn niet de enige beleidskaders die een raad heeft gesteld. Wanneer een initiatief geen aansluiting vindt bij andere beleidskaders is participatie verplicht. De participatie wordt dan meegenomen in de bestuurlijke afweging over de wenselijkheid van een initiatief.

 

Lid 12

Wanneer een initiatief tijdelijk van aard is, kan een omgevingsdialoog in sommige gevallen achterwege blijven. Gesteld wordt dat wanneer die tijdelijkheid langer dan 5 jaar duurt, er voor een aanzienbare tijd veranderingen in een omgeving plaats vinden. Daarom wordt participatie verplicht gesteld wanneer een initiatief met een tijdelijk karakter langer dan 5 jaar beslaat.