Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Staphorst

Verordening jeugdhulp gemeente Staphorst 2024

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieStaphorst
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening jeugdhulp gemeente Staphorst 2024
CiteertitelVerordening Jeugdhulp Staphorst
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Verordening Jeugdhulp Staphorst 2018.

Deze regeling bevat de vroegst mogelijke datum van inwerkingtreding.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 2.9 van de Jeugdwet
  2. artikel 2.10 van de Jeugdwet
  3. artikel 2.12 van de Jeugdwet
  4. artikel 8.1.1, vierde lid, van de Jeugdwet
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

11-01-2024nieuwe regeling

12-12-2023

gmb-2024-17790

23-17636

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening jeugdhulp gemeente Staphorst 2024

De raad van de gemeente Staphorst;

 

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 14 november 2023;

 

gelet op de artikelen 2.9, 2.10, 2.12 en 8.1.1, vierde lid van de Jeugdwet;

 

gelet op de uitgangspunten opgenomen in de nota Integraal beleidsplan sociaal domein Staphorst ‘Iedereen doet mee’ (door de raad vastgesteld in februari 2022);

 

besluit vast te stellen de:

 

Verordening jeugdhulp gemeente Staphorst 2024

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • -

    Algemene voorziening: jeugdhulpvoorziening op grond van de wet die rechtstreeks toegankelijk is zonder voorafgaand diepgaand onderzoek naar de behoeften en persoonskenmerken van de jeugdige of zijn ouder(s); deze voorziening is vrij-toegankelijk. Er is hiervoor geen beschikking nodig.

  • -

    Andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de Jeugdwet, op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen.

  • -

    Boven gebruikelijke zorg: zorg die de gebruikelijke zorg te boven gaat.

  • -

    College: het College van burgemeester en wethouders.

  • -

    Eigen kracht: de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de jeugdige en/of ouder(s) om zelf of met personen uit het sociaal netwerk de opgroei- en/of opvoedingsproblemen op te lossen.

  • -

    Evaluatieformulier: document waarin jeugdhulpaanbieder samen met ouder(s) en/of jeugdige en jeugdconsulent een evaluatie opstelt over de geleverde zorg en wat het vervolg is.

  • -

    Familiegroepsplan: document dat wordt opgesteld door de jeugdige en/of ouder(s), waarin zij de hulpvraag beschrijven. De jeugdconsulent kan hierbij een ondersteunende rol vervullen. Tot slot wordt dit document door de jeugdconsulent aangevuld met de door het college vastgestelde noodzakelijke inzet van jeugdhulp.

  • -

    Gebruikelijke zorg: zorg die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van ouder(s) en of andere verzorger(s) of opvoeder(s).

  • -

    Gesprek: gesprek tussen jeugdige en/of ouder(s) in het kader van een hulpvraag in het kader van de wet.

  • -

    Hulpvraag: behoefte van een jeugdige en/of ouder(s) aan jeugdhulp in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen.

  • -

    Individuele voorziening: een op de jeugdige of ouder(s) toegesneden jeugdhulpvoorziening die door het college in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt verstrekt op basis van een besluit.

  • -

    Ondersteuningsplan: Document waarin jeugdige en/of ouder(s) samen met de jeugdconsulent de hulpvraag beschrijven.

  • -

    PGB: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 8.1.1 van de wet, zijnde een door het college verstrekt budget aan een jeugdige of ouder(s), dat hen in staat stelt de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort van derden te betrekken.

  • -

    Persoonlijk pgb-plan: plan waarin jeugdige en/of ouder(s) motiveren waarom zij aanspraak willen maken op een pgb.

  • -

    Wet: Jeugdwet.

Artikel 2. Beschikbare algemene en individuele voorzieningen

  • 1.

    Algemene voorzieningen

  • De volgende algemene voorzieningen zijn vrij toegankelijk beschikbaar:

    • a.

      preventie, inclusief advies en voorlichting;

    • b.

      lichte (opvoed)ondersteuning, waaronder maatschappelijk werk;

    • c.

      mantelzorgondersteuning;

    • d.

      vertrouwenspersoon;

    • e.

      onafhankelijk cliëntondersteuner;

    • f.

      jongerenwerk, inclusief buurtsportcoach;

    • g.

      Veilig Thuis;

    • h.

      Ondersteuning vanuit leerplicht/ RMC

    • i.

      Jeugdgezondheidszorg

    • j.

      Voor- en vroegschoolse educatie

    • k.

      Team Samenleving

  • 2.

    Individuele voorzieningen

  • De volgende categorieën individuele voorzieningen zijn in ieder geval beschikbaar:

    • a.

      Ambulante jeugdhulp (individueel en groepsaanbod)

    • b.

      Wonen- en verblijf

    • c.

      Ernstige dyslexie (ED)

    • d.

      Jeugdbescherming

    • e.

      Jeugdreclassering

Artikel 3. Toegang jeugdhulp via gemeente

  • 1.

    Jeugdigen en/of ouder(s) kunnen een aanvraag om een individuele voorziening schriftelijk indienen bij het college. Een aanvraag wordt ingediend door middel van een door het college vastgesteld aanmeldformulier.

  • 2.

    In spoedeisende gevallen treft het college zo spoedig mogelijk een passende tijdelijke maatregel of vraagt het college een machtiging gesloten jeugdhulp als bedoeld in hoofdstuk 6 van de wet.

  • 3.

    Jeugdigen en/of ouder(s) kunnen zich rechtstreeks wenden tot een algemene voorziening.

Artikel 4. Het vooronderzoek bij toegang jeugdhulp via gemeente

  • 1.

    Het college verzamelt alle voor het onderzoek en gesprek, bedoeld in artikel 5, van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de jeugdige en zijn situatie.

  • 2.

    De jeugdige en ouder(s) verschaffen, zo mogelijk voor het eerste gesprek, aan het college alle gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover zij redelijkerwijs de beschikking kunnen krijgen.

  • 3.

    De jeugdige en/of ouder(s) kunnen een familiegroepsplan indienen dat het college bij onderzoek betrekt.

Artikel 5. Het gesprek en onderzoek

  • 1.

    Het college onderzoekt in één of meerdere gesprekken tussen deskundigen en de jeugdige en/of ouder(s), zo spoedig mogelijk en voor zover nodig in het kader van de hulpvraag:

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken, voorkeuren, veiligheid, ontwikkeling en gezinssituatie van de jeugdige en het probleem;

    • b.

      het gewenste resultaat van het verzoek om jeugdhulp;

    • c.

      het vermogen van de jeugdige en/of ouder(s) om zelf of met ondersteuning van het sociale netwerk een oplossing voor de hulpvraag te vinden;

    • d.

      de mogelijkheden om gebruik te maken van een andere voorziening;

    • e.

      de mogelijkheden om de hulpvraag te beantwoorden door het inzetten van een algemene voorziening;

    • f.

      de mogelijkheden om een individuele voorziening te verstrekken;

    • g.

      de wijze waarop een mogelijk toe te kennen individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen;

    • h.

      hoe rekening zal worden gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en ouder(s), en de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een pgb, waarbij de jeugdige of ouder(s) in begrijpelijke bewoordingen worden ingelicht over de gevolgen van die keuze.

  • 2.

    Als de jeugdige en ouder(s) een familiegroepsplan, als bedoeld in artikel 1.1 van de wet, hebben opgesteld, betrekt het college dat als eerste bij het onderzoek, bedoeld in het eerste lid.

  • 3.

    Het college informeert de jeugdige en/of ouder(s) over de gang van zaken bij het gesprek, hun rechten en plichten en de vervolgprocedure en vraagt hen toestemming om hun persoonsgegevens te verwerken en informatie bij andere instanties in te winnen.

  • 4.

    Het college wijst de jeugdige en/of ouder(s) op de mogelijkheid gebruik te maken van een onafhankelijke cliëntondersteuner.

  • 5.

    Het college en de jeugdige en/of ouder(s) leggen de zaken genoemd in het eerste lid vast in het ondersteuningsplan óf in het familiegroepsplan.

  • 6.

    Met toestemming van de jeugdige en/of ouder(s) worden in het ondersteuningsplan of familiegroepsplan afspraken opgenomen over het moment en de wijze waarop de resultaten van het ondersteuningsplan of familiegroepsplan met de jeugdige en/of ouder(s), jeugdconsulent en de jeugdhulpaanbieder besproken worden.

Artikel 6. Ondersteuningsplan en familiegroepsplan

  • 1.

    In het ondersteuningsplan hebben jeugdige en/of ouder(s) samen met de jeugdconsulent de hulpvraag beschreven. Na het onderzoek legt de jeugdconsulent de noodzaak van een individuele voorziening vast onder vermelding van de aan de jeugdige en/of ouder(s) kenbaar gemaakte gevolgen.

  • 2.

    In het familiegroepsplan hebben jeugdige en/of ouder(s) de hulpvraag beschreven. Na het onderzoek wordt dit document door de jeugdconsulent aangevuld met de door het college vastgestelde noodzakelijke inzet van jeugdhulp.

  • 3.

    Het college verstrekt zo spoedig mogelijk na het gesprek aan de jeugdige en/of ouder(s) het ondersteuningsplan of familiegroepsplan.

  • 4.

    Opmerkingen of latere aanvullingen van de jeugdige en/of ouder(s) worden aan het ondersteuningsplan of familiegroepsplan toegevoegd.

Artikel 7. Aanvraag

  • 1.

    Het college kan naast de schriftelijke aanvraag, zoals in artikel 4.1 bepaald, een ondertekend ondersteuningsplan of familiegroepsplan aanmerken als aanvraag, als de jeugdige en/of ouder(s) dat op het verslag hebben aangegeven.

  • 2.

    Wanneer er na inzet van jeugdhulp nog meer ondersteuning nodig is, kan het college het evaluatieformulier aanmerken als aanvraag.

  • 3.

    Het college heeft de bevoegdheid ook zonder een (volledige) aanvraag een beschikking af te geven.

Artikel 8. Toegang en besluit; gemeente, arts en gecertificeerde instelling

  • 1.

    Het college legt de beslissing over het al dan niet verlenen van een individuele voorziening vast in een beschikking.

  • 2.

    Jeugdigen of ouder(s) kunnen slechts in aanmerking komen voor een individuele voorziening voor zover zij geen oplossing kunnen vinden voor de hulpvraag:

    • a.

      binnen hun eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen, waaronder in ieder geval wordt verstaan:

      • 1.

        gebruikelijke zorg van ouder(s) en hulp van andere personen uit het sociale netwerk;

      • 2.

        het aanspreken van een (aanvullende) verzekering die is afgesloten;

    • b.

      door gebruik te maken van een algemene voorziening;

    • c.

      door gebruik te maken van een andere voorziening.

  • 3.

    Het college neemt het besluit, als bedoeld in het eerste lid, op grond van de aanvraag als bedoeld in artikel 7 en het onderzoek als bedoeld in artikel 5.

  • 4.

    Het college draagt zorg voor de inzet van jeugdhulp na verwijzing door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts, als en voor zover de jeugdhulpaanbieder van oordeel is dat inzet van jeugdhulp nodig is. Het college legt de te verlenen individuele voorziening vast in een beschikking.

  • 5.

    Het college draagt zorg voor de inzet van jeugdhulp die de gecertificeerde instelling nodig acht bij de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering. Tevens draagt het college zorg voor de inzet van jeugdhulp die de rechter, de officier van justitie, de directeur van de justitiële jeugdinrichting (JJI) of de selectiefunctionaris van de JJI nodig acht bij de uitvoering van een strafrechtelijke beslissing. Hiervoor verleent het college geen beschikking.

Artikel 9. Inhoud beschikking

  • 1.

    In de beschikking tot verstrekking van een voorziening wordt vastgelegd:

    • a.

      welke individuele voorziening verstrekt wordt, wie de jeugdhulp gaat bieden en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      wat de ingangsdatum en, indien van toepassing, de duur van de verstrekking is;

    • c.

      of de voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt en, indien van toepassing,

    • d.

      welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn;

    • e.

      hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.

  • 2.

    Bij het verstrekken van een voorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      voor welke voorziening het pgb wordt verstrekt en wat het beoogde resultaat is;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

    • c.

      wat de hoogte van het pgb is en hoe hiertoe is gekomen;

    • d.

      wat de ingangsdatum en duur is van de verstrekking waarvoor het pgb bedoeld is;

    • e.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.

  • 3.

    Bij het besluit wordt informatie verstrekt over de rechten en plichten van de jeugdige en ouder(s) op grond van de wet en deze verordening.

  • 4.

    Het college kan periodiek onderzoeken of er aanleiding is een besluit te heroverwegen en stelt hiervoor zo nodig nadere regels.

Artikel 10. Regels voor pgb

  • 1.

    Als een jeugdige of ouder(s) in aanmerking komen voor een individuele voorziening, maar de ondersteuning zelf wenst in te kopen door middel van een pgb, dient hij daartoe een persoonlijk pgb-plan in volgens een door het college vastgesteld formulier. Hierin is opgenomen:

    • a.

      de motivering waarom het aanbod in natura van de gemeente niet passend is en een pgb gewenst;

    • b.

      welke meerwaarde het pgb heeft voor de jeugdige;

    • c.

      hoe de kwaliteit van jeugdhulp gecontroleerd wordt.

  • 2.

    Het tarief voor een pgb:

    • a.

      is gebaseerd op een door de jeugdige of ouder(s) opgesteld persoonlijk pgb-plan over hoe zij het pgb gaan besteden;

    • b.

      is toereikend om veilige, doeltreffende, doelmatige en kwalitatief goede jeugdhulp, die tot de individuele voorzieningen behoren, van derden te betrekken;

    • c.

      bedraagt -onverminderd het bepaalde in lid 3- ten hoogste de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate individuele voorziening in natura.

  • Het college kan afwijken van het uitgangspunt onder voorgaande sub c indien de pgb-budgethouder overtuigend kan aantonen dat het pgb niet toereikend is om tot een met natura vergelijkbare compensatie te komen.

  • 3.

    De kostprijs van de zorg in natura wordt bepaald door de (regionale) inkoop.

  • 4.

    Het tarief voor een pgb voor dienstverlening door:

    • a.

      De hoogte van het pgb voor formele hulp bedraagt 100% van het tarief in natura, tenzij op basis van het door de jeugdige en/of ouder(s) ingediende pgb-budgetplan passende en toereikende jeugdhulp voor een lager tarief kan worden ingekocht.

    • b.

      De hoogte van het pgb voor informele hulp bedraagt € 20,00 bruto per uur, inclusief vakantiegeld en vakantie-uren

  • 5.

    Het tarief voor vervoer van de jeugdige van en naar de locatie waar jeugdhulp wordt verleend bedraagt de fiscaal vrijgestelde vergoeding per kilometer, conform het belastingvrije bedrag in de inkomstenbelasting.

  • 6.

    Het pgb mag niet worden aangewend voor de betaling van tussenpersonen, belangenbehartigers, bemiddelings- en coördinatietaken alsmede begeleidings- of administratiekosten in verband met het pgb. Er is geen verantwoordingsvrij bedrag. Cadeautjes en feestdagenuitkeringen mogen ook niet uit het pgb worden bekostigd.

Artikel 11. Onderscheid formele en informele hulp

  • 1.

    Van formele hulp is sprake als de hulp verleend wordt door onderstaande personen, met uitzondering van bloed- of aanverwanten in de 1e, 2e of 3e graad van de budgethouder:

    • a.

      personen die werkzaam zijn bij een instelling die ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staat in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007) en die beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken;

    • b.

      personen die aangemerkt zijn als Zelfstandige Zonder Personeel. Daarnaast moeten ze ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staan in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007) en beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor de uitoefening van de desbetreffende taken;

    • c.

      personen die ingeschreven staan in het register, bedoeld in artikel 3 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (BIG-register) en/of artikel 5.2.1 van het Besluit Jeugdwet, voor het uitoefenen van een beroep voor het verlenen van jeugdhulp.

  • 2.

    Indien de jeugdhulp geboden wordt door een bloed- of aanverwant in de 1e, 2e of 3e graad van de budgethouder, is altijd sprake van informele hulp.

  • 3.

    Indien de hulp wordt verleend door een andere persoon dan beschreven in lid 1 onder a, b of c is sprake van informele hulp.

  • 4.

    Indien niet wordt voldaan aan de kwaliteitseisen zoals gesteld aan jeugdhulpaanbieders van zorg in natura, is er sprake van informele hulp.

Artikel 12. Voorwaarden pgb voor hulp door persoon uit sociaal netwerk (informele hulp)

De persoon aan wie een pgb wordt verstrekt, kan de jeugdhulp betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk, voor zover het niet gaat om een GGZ-behandeling, onder de volgende voorwaarden:

  • 1.

    Dat dit aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt en aantoonbaar doelmatiger is dan professionele jeugdhulp.

  • 2.

    Dat naar het oordeel van het college het verlenen van informele hulp, in combinatie met alle overige verplichtingen en verantwoordelijkheden van deze persoon, een gezonde balans tussen draagkracht en draaglast niet verstoort en het verlenen van de informele hulp niet leidt tot de noodzaak een voorziening voor respijtzorg ter ontlasting van de informele hulp toe te kennen.

  • 3.

    Dat de informele hulp op geen enkele wijze druk op de jeugdige en/of ouder(s) heeft uitgeoefend bij de besluitvorming om over te gaan tot uitbetaling.

  • 4.

    Dat de informele hulp een recente verklaring omtrent gedrag natuurlijke personen (VOG NP), specifiek screeningsprofiel 45 “Gezondheidszorg en welzijn van mens en dier” kan overleggen.

  • 5.

    Dat naar het oordeel van het college de kwaliteit van de geboden hulp voldoende is gewaarborgd.

  • 6.

    Dat de informele hulp bevoegd en bekwaam is (gelet op het doel van de jeugdhulp) de betreffende jeugdhulp te verlenen.

Artikel 13. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

  • 1.

    Onverminderd artikel 8.1.2 van de wet doen een jeugdige of ouder(s) op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot een heroverweging van een beslissing aangaande een individuele voorziening.

  • 2.

    Onverminderd artikel 8.1.4 van de wet kan het college een beslissing aangaande een individuele voorziening herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      de jeugdige of ouder(s) onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      de jeugdige of ouder(s) niet langer op de individuele voorziening of het pgb zijn aangewezen;

    • c.

      de individuele voorziening of het pgb niet meer toereikend is te achten;

    • d.

      de jeugdige of ouder(s) niet voldoen aan de voorwaarden van de individuele voorziening of het pgb;

    • e.

      de jeugdige of ouder(s) de individuele voorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruiken dan waarvoor het bestemd is.

  • 3.

    Als het college een beslissing op grond van het tweede lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van degene die opzettelijk onjuiste of onvolledige gegevens heeft verschaft, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten individuele voorziening of het ten onrechte genoten pgb.

  • 4.

    Als blijkt dat het pgb binnen twaalf maanden na uitbetaling niet (geheel) is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden, wordt het resterende bedrag teruggevorderd.

  • 5.

    Het college onderzoekt uit het oogpunt van kwaliteit van de geleverde hulp, al dan niet steekproefsgewijs, de bestedingen van pgb’s.

Artikel 14. Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering

Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, rekening met:

  • 1.

    De aard en de omvang van de te verrichten taken.

  • 2.

    De voor de sector toepasselijke CAO-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie.

  • 3.

    Een redelijke toeslag voor overheadkosten.

  • 4.

    Een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg.

  • 5.

    Kosten voor bijscholing van het personeel.

Artikel 15. Vertrouwenspersoon

  • 1.

    Het college zorgt ervoor dat jeugdigen, ouder(s) en pleegouder(s) een beroep kunnen doen op en onafhankelijke vertrouwenspersoon.

  • 2.

    Het college wijst jeugdigen en ouder(s) erop dat zij zich desgewenst kunnen laten bijstaan door een onafhankelijke vertrouwenspersoon.

Artikel 16. Klachtregeling

Het college behandelt klachten van jeugdigen en ouder(s) die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van meldingen en aanvragen als bedoeld in deze verordening, overeenkomstig de bepalingen van de klachtenregeling van de gemeente Staphorst.

Artikel 17. Inspraak en medezeggenschap

  • 1.

    Het college betrekt de ingezetenen van de gemeente bij de voorbereiding van het beleid betreffende jeugdhulp overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gesteld regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

  • 2.

    Het college stelt cliënten en vertegenwoordigers van cliëntgroepen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende jeugdhulp te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende jeugdhulp en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 3.

    Het betrekken van ingezetenen en cliënten bij de beleidsontwikkeling op het gebied van de jeugdhulp of maatschappelijke ontwikkeling geschiedt in eerste instantie via de Adviesraad Sociaal domein gemeente Staphorst.

  • 4.

    Daarnaast kan het college op andere wijze inwoners of cliënten betrekken bij de vormgeving van beleid.

Artikel 18. Voorkomen en bestrijding misbruik, oneigenlijk en ondoelmatig gebruik

Het college kan toezichthouders aanwijzen die belast zijn met het houden van toezicht op de naleving van de rechtmatige uitvoering van het bepaalde bij of krachtens de wet, waaronder de bestrijding van misbruik, oneigenlijk en ondoelmatig gebruik van de wet.

Artikel 19. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de jeugdige of ouder(s) afwijken van de bepalingen in deze verordening, als toepassing van deze verordening leidt tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 20. Overgangsrecht

  • 1.

    Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de Verordening Jeugdhulp Staphorst 2018, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken.

  • 2.

    Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening Jeugdhulp 2018 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van de verordening, worden afgehandeld krachtens deze verordening.

  • 3.

    Beslissing op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de Verordening Jeugdhulp gemeente Staphorst 2018 geschiedt op grond van de Verordening Jeugdhulp gemeente Staphorst 2018, die ten aanzien van de betreffende zaak zijn rechtskracht behoudt. Hier kan ten gunste van de jeugdige of zijn ouders worden afgeweken.

Artikel 21. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    De Verordening Jeugdhulp Staphorst 2018 wordt ingetrokken.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2024.

  • 3.

    Deze verordening kan worden aangehaald als ‘Verordening Jeugdhulp Staphorst’.

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad der gemeente Staphorst van 12 december 2023

Voorzitter,

Griffier,

Toelichting verordening jeugdhulp gemeente Staphorst 2024

 

Algemeen

 

Deze verordening geeft uitvoering aan de Jeugdwet. De Jeugdwet kent een voorzieningenplicht voor de gemeente; de jeugdhulpplicht. Deze houdt kort gezegd in dat het college een jeugdhulpvoorziening moet treffen als de jeugdige of ouders dit nodig hebben bij problemen met het opgroeien, de zelfredzaamheid of deelname aan de maatschappij. De aard en omvang van deze voorzieningenplicht wordt in beginsel door de gemeente bepaald (maatwerk).

 

De Jeugdwet schrijft in de artikelen 2.9, 2.10 en 2.12 voor dat de gemeenteraad per verordening in ieder geval regels opstelt:

  • over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en algemene (vrij toegankelijke) voorzieningen

  • met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning, de wijze van beoordeling van en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening

  • over de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen

  • over de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget (pgb) wordt vastgesteld

  • voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of persoonsgebonden budget, alsmede van misbruik of oneigenlijke gebruik van de Jeugdwet

  • over de wijze waarop ingezetenen worden betrokken bij de uitvoering van de Jeugdwet

  • ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan

Artikel 2.9 van de Jeugdwet is niet uitputtend geformuleerd en biedt daarom ruimte om met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Jeugdwet nog andere regels te stellen.

Daarnaast kan de gemeenteraad op grond van artikel 8.1.1 lid 3 van de Jeugdwet bepalen onder welke voorwaarden de persoon aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot zijn sociale netwerk.

 

Deze verordening kan niet los worden gezien van het beleidsplan dat de gemeenteraad op grond van artikel 2.2 van de Jeugdwet vaststelt. In dit beleidsplan (Iedereen doet mee) wordt het door het gemeentebestuur te voeren beleid vastgelegd met betrekking tot preventie en jeugdhulp, de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering.

 

Toeleiding naar de jeugdhulp

 

De toeleiding naar de jeugdhulp kan op verschillende manieren plaatsvinden.

 

Vrij toegankelijk

In de verordening is onderscheid gemaakt tussen algemene (vrij-toegankelijke) en individuele (niet vrij-toegankelijke) voorzieningen op het gebied van jeugdhulp (zie artikel 2, eerste en tweede lid). Voor een deel van de hulpvragen zal volstaan kunnen worden met een algemene voorziening. Hier kunnen de jeugdige en zijn ouders gebruik van maken zonder dat zij daarvoor een verwijzing of een besluit van de gemeente nodig hebben. De jeugdige en zijn ouders kunnen zich voor deze jeugdhulp dus rechtstreeks tot de jeugdhulpaanbieder wenden. Uitgangspunt is dat de jeugdhulpaanbieder de ondersteuning verleent op de plek waar het kind/gezin zich bevind: thuis, op school, in de buurt/wijk en op de (sport-)vereniging.

 

Een individuele voorziening zal vaak betrekking hebben op meer gespecialiseerde zorg. Voor deze niet vrij toegankelijke vormen van hulp zal eerst beoordeeld moeten worden of de jeugdige of zijn ouders deze hulp daadwerkelijk nodig hebben. De gemeente bepaalt zelf welke hulp vrij-toegankelijk is en welke niet. In deze verordening zijn de beschikbare algemene en individuele voorzieningen uitgewerkt in artikel 2.

 

Toegang jeugdhulp via de gemeente

Een hulpvraag van een jeugdige of zijn ouder kan binnenkomen bij het team Samenleving Jeugd. Een jeugdconsulent zal onderzoeken of en zo ja, welke jeugdhulp nodig is. Is een individuele voorziening nodig, dan geeft het college daartoe een besluit af.

 

Toegang via de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist

De Jeugdwet regelt daarnaast dat de jeugdhulp toegankelijk is na een verwijzing door de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist. In de praktijk zullen de huisarts, medisch specialist en jeugdarts vaak niet bepalen welke specifieke vorm van hulp nodig is, maar verwijzen naar een van de jeugdhulpaanbieders die de gemeente heeft ingekocht. De jeugdhulpaanbieder beoordeelt vervolgens op basis van zijn professionele autonomie welke voorziening precies nodig is (de behandelvorm), hoe vaak iemand moet komen (de omvang) en hoe lang (de duur). Daarbij dient de jeugdhulpaanbieder zich te houden aan de afspraken die hij daarover met de gemeente heeft gemaakt in het kader van zijn contract- of subsidierelatie.

 

Toegang via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter, het openbaar ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting

In het kader van de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering kan de gecertificeerde instelling zelfstandig bepalen dat jeugdhulp nodig is (artikel 3.5 lid 1 van de Jeugdwet). Bij jeugdreclassering heeft niet alleen de gecertificeerde instelling deze bevoegdheid, maar kunnen ook andere instanties besluiten dat jeugdhulp nodig is. Deze andere instanties zijn de rechter, de officier van justitie, de directeur van de justitiële jeugdinrichting (JJI), en de selectiefunctionaris van de JJI.

 

De gemeente is er verantwoordelijk voor dat de jeugdhulp wordt ingezet die deze instanties nodig achten ter uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering. Hier geldt dus een leveringsplicht van de gemeente (zie artikel 2.4 lid 2 onderdeel b van de Jeugdwet). Wel geldt als uitgangspunt dat rekening wordt gehouden met de jeugdhulp die de gemeente heeft ingekocht en overleg met de gemeente heeft plaatsgevonden.

 

Artikelsgewijze toelichting

 

Artikel 1. Begripsbepalingen

Dit artikel spreekt voor zich en behoeft geen nadere toelichting.

 

Artikel 2. Beschikbare algemene en individuele voorzieningen

Dit artikel geeft een nadere uitwerking van de verplichte delegatiebepaling van artikel 2.9, onder a, van de wet, waarin is bepaald dat de gemeente bij verordening regels stelt over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en algemene jeugdhulpvoorzieningen. Uit de memorie van toelichting op de wet (Kamerstukken II 2012/13, 33 684, nr. 3) komt naar voren dat de inwoner recht heeft op een duidelijk beeld van het aanbod van voorzieningen binnen de gemeente.

 

Artikel 3 Toegang jeugdhulp via de gemeente

Artikel 3.1

Een jeugdige of ouder(s) kunnen een melding of een aanvraag (laten) indienen voor een individuele jeugdhulpvoorziening. In de Algemene Wet Bestuursrecht (Awb) worden regels gegeven omtrent de aanvraag.

 

Artikel 3.2

Deze bepaling regelt de toeleiding naar jeugdhulp in crisissituaties. In gevallen waar onmiddellijke start van de hulp nodig is (en het besluit niet kan worden afgewacht) kan het besluit tot inzet van een individuele voorziening genomen worden na de daadwerkelijke start van de hulp. Het besluit tot inzetten van de hulp moet vervolgens binnen 4 weken na de start van de hulp zijn vastgelegd in een beschikking.

 

Artikel 4. Het vooronderzoek bij toegang jeugdhulp via gemeente

Deze bepaling is hier opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen en te zorgen dat jeugdigen en ouders goed worden geïnformeerd.

 

Artikel 4.1

Deze bepaling dient ter voorbereiding van het gesprek waarbij voor het onderzoek naar aanleiding van de melding relevante bekende gegevens in kaart worden gebracht, zodat jeugdigen of ouders niet worden belast met vragen over zaken die al bekend zijn. Ook is hierdoor een goede afstemming mogelijk met eventuele andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen.

De regels met betrekking tot de privacy van betrokkenen en gegevensuitwisseling die gelden op grond van de Jeugdwet en de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) zijn hierop van overeenkomstige toepassing. Indien gegevens nodig zijn waartoe het college geen toegang heeft in verband met de privacyregels, kan het college de jeugdige of zijn ouder(s) vragen om toestemming om deze op te vragen of in te zien. Het vooronderzoek kan afhankelijk van de inhoud van de melding meer of minder uitgebreid zijn en omvat ook de uitnodiging voor het gesprek.

 

Artikel 4.2

Bij de vaststelling van de datum, het tijdstip en de locatie voor het gesprek kunnen dan ook al wat concrete vragen worden gesteld of aan de jeugdige of zijn ouder(s) worden verzocht om nog een aantal stukken te overleggen. Tevens kan worden beoordeeld of sprake is van een voorliggende voorziening en of het college op grond van artikel 1.2 van de wet al dan niet is gehouden om een voorziening op basis van deze wet te treffen.

 

Artikel 5. Het gesprek en onderzoek

Om de juiste hulp te kunnen inzetten en een zorgvuldig besluit te kunnen nemen, is het van belang dat alle feiten en omstandigheden van de hulpvraag worden onderzocht. Het is de primaire verantwoordelijkheid van ouders om hun kind te verzorgen en op te voeden. Daaronder wordt mede verstaan de zorg en verantwoordelijkheid voor het geestelijk en lichamelijk welzijn en de veiligheid van het kind, maar ook het bevorderen van de ontwikkeling van zijn persoonlijkheid. Dit volgt uit het VN Kinderrechtenverdrag, de Jeugdwet en artikel 1:247 Burgerlijk Wetboek. Een ouder kan daardoor ook geen mantelzorger zijn.

 

In dit artikel wordt benadrukt dat een gesprek deel uitmaakt van het onderzoek en dat de omgeving van de jeugdige daar zo veel mogelijk bij betrokken wordt. Uitgangspunt is dat persoonlijk contact tussen de gemeente en de jeugdige en/of zijn ouder(s) plaatsvindt.

 

De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft een stappenplan opgesteld om te borgen dat het onderzoek zorgvuldig wordt uitgevoerd:

  • 1.

    stel allereerst vast wat de eigenlijke hulpvraag is,

  • 2.

    stel vervolgens vast welke problemen er zijn en breng deze in kaart,

  • 3.

    stel daarna vast welke hulp nodig is en in welke mate die nodig is,

  • 4.

    stel tot slot vast welk aandeel de ouder(s) of het sociale netwerk in de hulp kunnen hebben.

Dit vierde punt gaat over de ‘de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen’ van jeugdigen en ouders (zie artikel 2.3 Jeugdwet). Kort gezegd: eigen kracht. Als vastgesteld is dat de ouder(s) of het sociale netwerk niet zelf de hulp kunnen bieden, moet de gemeente een daarbij passende voorziening voor jeugdhulp toekennen.

 

Artikel 5.1

In de onderdelen a tot en met h zijn de onderwerpen van het gesprek weergegeven. Het betreft uiteraard altijd maatwerk. Indien de jeugdige al bij de gemeente bekend is, zullen een aantal gespreksonderwerpen niet meer uitgediept hoeven te worden en zal bijvoorbeeld alleen kunnen worden gevraagd of er nog nieuwe ontwikkelingen zijn. Komen een jeugdige of zijn ouder(s) voor het eerst bij de gemeente, dan zal het gesprek dienen om een totaalbeeld van de jeugdige en zijn situatie te krijgen.

Een te verstrekken voorziening kan ook nodig zijn om de mate van probleemoplossend vermogen van de jeugdige en zijn ouder(s) en die van de naaste omgeving te versterken.

 

Artikel 5.3

Uit het gesprek tussen de jeugdige en zijn ouder(s) en de hulpverlener kan naar voren komen dat er al professionals vanuit andere domeinen betrokken zijn. In dat geval kan de toegangsmedewerker ervoor kiezen informatie op te vragen namens en met instemming van de jeugdige en/of zijn ouder(s). Ook kan ervoor gekozen worden dat gezamenlijk het gesprek aangegaan wordt met deze andere professionals of kan de jeugdige of ouder zelf voor de nodige informatie uit deze domeinen zorgen.

 

Artikel 6. Ondersteuningsplan en familiegroepsplan

Deze bepaling is opgenomen in het belang van een zorgvuldige dossiervorming en een zorgvuldige procedure. De invulling van de verslagplicht is vormvrij.

 

Het later toevoegen van opmerkingen of het aanbrengen van wijzigingen of het herstellen van feitelijke onjuistheden is eveneens vormvrij (tweede lid).

 

Artikel 7. Aanvraag

Deze bepaling is een uitwerking van de verplichte delegatiebepaling van artikel 2.9, onder a, van de wet, waarbij is bepaald dat de gemeente bij verordening in ieder geval regels stelt met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening.

 

Artikel 7.1

Een aanvraag is nodig om een verleningsbeschikking voor een individuele voorziening te verkrijgen.

Een jeugdige of ouder(s) kunnen een aanvraag (laten) indienen voor een individuele jeugdhulpvoorziening.

 

In de Awb worden regels gegeven omtrent de aanvraag. Deze verordening wijkt daarvan niet af. Op grond van artikel 4:1 van de Awb wordt een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk ingediend bij het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen (hier het college), tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.

Ter voorkoming van onnodige administratieve lasten is in het tweede lid de mogelijkheid opgenomen om een door de jeugdige of zijn ouder(s) ondertekend ondersteuningsplan of familiegroepsplan als aanvraag aan te merken.

 

Beslistermijnen Awb

In de verordening is geen termijn opgenomen om te beslissen op een aanvraag. De regeling in de Awb geldt onverkort. In artikel 4:13 van de Awb is bepaald dat een beschikking dient te worden gegeven binnen een redelijke termijn van acht weken na ontvangst van de aanvraag. Indien een beschikking niet binnen acht weken kan worden gegeven, dient het bestuursorgaan dit binnen deze termijn aan de aanvrager mede te delen en daarbij een redelijk termijn te noemen waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien (artikel 4:14, derde lid, van de Awb).

Deze termijnen zijn maximumtermijnen. Indien nodig kan na een melding binnen enkele dagen een individuele voorziening worden verstrekt. In het belang van een zorgvuldig onderzoek zal in de regel een langere termijn nodig zijn.

 

Artikel 7.2

Het derde lid geeft het college de bevoegdheid ook zonder een (volledige) aanvraag een beschikking af te geven. Het gaat over situaties waarin jeugdigen en/of ouder(s) de noodzaak van hulp niet inzien, terwijl deze wel noodzakelijk is. Het kan ook gaan over situaties wanneer jeugdigen en ouders het niet met elkaar eens zijn.

 

Artikel 8. Toegang en besluit; gemeente, arts en gecertificeerde instelling

Artikel 8.1 en 8.3

Het college is verantwoordelijk voor de inzet van de noodzakelijke voorzieningen op het gebied van jeugdhulp. Een individuele voorziening wordt altijd toegekend (of afgewezen) op basis van een beschikking. Deze verleningsbeschikking zal gebaseerd zijn op het onderzoek naar de ondersteuningsbehoefte van de jeugdige of zijn ouders en de ingediende aanvraag.

 

Artikel 8.2.a.i

Bij het beoordelen van de problematiek wordt gekeken in hoeverre de eigen mogelijkheden van de jeugdige, zijn ouder(s) en hun omgeving toereikend zijn om (al dan niet gedeeltelijk) een oplossing te bieden voor de hulpvraag. Onderdeel van die eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen is gebruikelijke hulp (artikel 1 van deze verordening). Voor zover gebruikelijke hulp mag worden verwacht, hoeft geen jeugdhulpvoorziening te worden ingezet.

 

Gebruikelijke zorg

Ouders hebben een zorgplicht voor hun kinderen. Het verlenen van de gebruikelijke zorg voor een kind valt altijd onder de eigen kracht. Het afwegingskader van gebruikelijke zorg is als volgt:

 

De zorgplicht (gebruikelijke zorg) voor kinderen van 0 tot en met 4 jaar:

  • -

    kunnen niet zonder toezicht van volwassenen,

  • -

    hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotore ontwikkeling,

  • -

    moeten volledig verzorgd worden; aan- en uitkleden, eten en wassen,

  • -

    zijn tot 4 jaar niet zindelijk,

  • -

    hebben begeleiding nodig bij hun sport/spel- en vrijetijdsbesteding, hebben dit niet in

  • -

    verenigingsverband,

  • -

    zijn niet in staat zich zonder begeleiding in het verkeer te begeven.

De zorgplicht (gebruikelijke zorg) voor kinderen van 5 tot en met 11 jaar:

  • -

    hebben een reguliere dagbesteding op school,

  • -

    kunnen niet zonder toezicht van volwassenen,

  • -

    hebben toezicht nodig (en nog maar weinig hulp) bij hun persoonlijke verzorging,

  • -

    hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotore ontwikkeling,

  • -

    zijn overdag zindelijk en 's nachts merendeels ook,

  • -

    sport- en hobbyactiviteiten in verenigingsverband, gemiddeld 2x per week,

  • -

    hebben bij hun vrijetijdsbesteding alleen begeleiding nodig in het verkeer wanneer zij van

  • -

    en haar hun activiteiten gaan.

De zorgplicht (gebruikelijke zorg) voor kinderen van 12 tot en met 17 jaar:

  • -

    hebben geen hulp (en maar weinig toezicht) nodig bij hun persoonlijke verzorging,

  • -

    hebben geen voortdurend toezicht nodig van volwassenen,

  • -

    kunnen vanaf 12 jaar enkele uren alleen gelaten worden,

  • -

    kunnen vanaf 16 jaar dag en nacht alleen gelaten worden,

  • -

    kunnen vanaf 18 jaar zelfstandig wonen,

  • -

    sport- en hobbyactiviteiten in verenigingsverband, onbekend aantal keer per week,

  • -

    hebben bij hun vrijetijdsbesteding geen begeleiding nodig in het verkeer,

  • -

    hebben tot 18 jaar een reguliere dagbesteding op school/opleiding,

  • -

    hebben begeleiding en stimulans nodig bij ontplooiing en ontwikkeling (bv. huiswerk).

Bepalen eigen kracht bij boven gebruikelijke zorg

Om te kunnen bepalen of er voldoende eigen kracht is voor het verlenen van de noodzakelijke boven gebruikelijke zorg wordt onderzocht of de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouder(s) en het sociaal netwerk voldoende zijn om zelf de nodige hulp en ondersteuning te bieden.

 

Om de eigen kracht in kaart te brengen zijn onderstaande vragen van belang:

  • a.

    Is de ouder (en/of het sociaal netwerk) in staat de noodzakelijke hulp te bieden?

  • b.

    Is de ouder (en/of het sociaal netwerk) beschikbaar om de noodzakelijke hulp te bieden?

  • c.

    Levert het bieden van de hulp door de ouder (en/of het sociaal netwerk} geen overbelasting op?

Indien de vragen a en b met ‘ja’ kunnen worden beantwoord en c met ‘nee’, dan is er sprake van voldoende eigen kracht. In andere situaties is er sprake van onvoldoende eigen kracht.

 

Artikel 8.2.a.ii

Een aanvullende verzekering wordt ook als onderdeel van het eigen probleemoplossend vermogen gezien. Wanneer uit het onderzoek blijkt dat jeugdhulp nodig is waarvoor de jeugdige/ouder aanvullend verzekerd is, mag van hen verwacht worden dat ze die verzekering aanspreken. Voor zover de aanvullende verzekering onvoldoende vergoeding biedt, moet het college op grond van de jeugdhulpplicht aanvullen.

 

Een algemene (vrij-toegankelijke) voorziening heeft voorrang boven een individuele voorziening (onderdeel b). Met andere woorden: is er een algemene voorziening beschikbaar die volledig tegemoet komt aan de ondersteuningsbehoefte van de jeugdige of zijn ouder(s), dan hoeft het college geen individuele voorziening meer te treffen.

 

Het college hoeft ook geen voorziening te verstrekken als jeugdige of zijn ouder(s) gebruik kunnen maken van een andere (voorliggende) voorziening (onderdeel c). Het gaat dan om een voorziening op grond van een andere wet dan de Jeugdwet, zoals de Wmo 2015 of de Wet langdurige zorg. Dit vloeit overigens al voort uit artikel 1.2 van de Jeugdwet, maar is voor de volledigheid ook hier opgenomen.

 

Ten overvloede wordt opgemerkt dat wanneer slechts een gedeelte van de ondersteuningsbehoefte opgelost kan worden door bijvoorbeeld het eigen netwerk of een voorliggende voorziening, het college nog steeds een voorziening zal moeten treffen voor de resterende ondersteuningsbehoefte. Dat volgt uit het gebruik van de zinsnede "voor zover" in de aanhef van deze bepaling.

 

Artikel 8.4

In artikel 2.6 lid 1 onderdeel g van de Jeugdwet is geregeld dat, naast de gemeentelijk georganiseerde toegang tot jeugdhulp, ook de mogelijkheid bestaat tot directe verwijzing door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts. Dit laatste geldt zowel voor de algemene (vrij-toegankelijke) voorzieningen als de individuele (niet vrij-toegankelijke) voorzieningen. Met een dergelijke verwijzing kan de jeugdige rechtstreeks aankloppen bij de jeugdhulpaanbieder. In de praktijk zal het de jeugdhulpaanbieder (bijvoorbeeld de jeugdpsychiater, gezinswerker of orthopedagoog) zijn die na de verwijzing (stap 1) beoordeelt welke jeugdhulp precies nodig is. De jeugdhulpaanbieder bepaalt in overleg met de jeugdige of zijn ouder(s) daadwerkelijk de concrete inhoud, vorm, omvang en duur van de benodigde jeugdhulp. Deze aanbieder stelt dus feitelijk vast wat naar zijn oordeel de inhoud van de benodigde voorziening dient te zijn en hij zal zijn oordeel mede baseren op de protocollen en richtlijnen die voor een professional de basis van zijn handelen vormen.

 

Het college legt de te verlenen individuele voorziening, dan wel het afwijzen daarvan, in alle gevallen vast in een beschikking aan de jeugdige of zijn ouder(s). Op die manier wordt de jeugdige en zijn ouder(s) de benodigde rechtsbescherming geboden.

 

Artikel 8.5

Gecertificeerde instellingen voeren kinderbeschermingsmaatregelen uit (artikel 3.2 lid 1 Jeugdwet). Bij de uitvoering hiervan kan alleen de GI (en dus niet de gemeente (bepalen welke jeugdhulp nodig is (artikel 3.5 lid 1 Jeugdwet). Een gemeente mag zich niet mengen in het oordeel van een GI over de noodzaak van de in te zetten hulp.

 

Artikel 9 Inhoud beschikking

Bij het al dan niet toekennen van jeugdhulp, of het tussentijds wijzigen van de rechten en plichten rondom een jeugdhulpvoorziening, zal het college een schriftelijke beschikking afgeven. Hiertegen kan de jeugdige of zijn ouder(s) bezwaar en beroep indienen. De mogelijkheid om bezwaar in te dienen tegen de beschikking en ook de daaropvolgende mogelijkheid van beroep bij de rechter is geregeld in de Awb en geldt in beginsel voor alle beschikkingen. Uitzonderingen zijn onder meer beschikkingen die inhouden dat gesloten jeugdhulp nodig is of een door de gecertificeerde instelling genomen besluit tot verlening van jeugdhulp op grond van artikel 3.5 lid 1 van de Jeugdwet (zie artikel 1 van bijlage 2 bij de Awb).

 

De jeugdige of zijn ouder(s) moeten met de beschikking de informatie krijgen die nodig is om hun rechtspositie te bepalen en te begrijpen. Hiervoor is nodig dat de beschikking de jeugdige of zijn ouders goed en volledig informeert. In dit artikel zijn de essentialia opgenomen die in ieder geval in de beschikking moeten worden opgenomen.

 

Artikel 10 Regels voor het pgb

Artikel 10.1

Als een jeugdige of zijn ouder(s) in aanmerking wil komen voor een pgb, moet hij een individueel pgb-plan opstellen. Met dit plan laat de jeugdige of zijn ouder(s) zien dat is nagedacht over de manier waarop het budget zal worden besteed. Maar belangrijker nog: het dwingt de jeugdige of zijn ouder(s) ook om na te denken over de besteding van het budget dat zij aanvragen.

 

In de bepaling is aangegeven welke onderdelen in ieder geval opgenomen moeten zijn in dat pgb-budgetplan. Een aantal zaken vloeien rechtstreeks voort uit de wet.

 

Als het college vindt dat de hulp die de betreffende hulpverlener biedt geen passende oplossing is voor de problematiek van de jeugdige of ouder, kan ze het pgb om die reden afwijzen. Let wel: de jeugdige of ouder komt nog steeds in aanmerking voor de benodigde hulp!

 

Artikel 10.4. a

In deze bepaling is het tarief vastgelegd voor formele jeugdhulp, die dus voldoet aan alle kwaliteitseisen uit de Jeugdwet. Het tarief wordt bepaald aan de hand van de zorg in natura-tarieven, tenzij uit het individuele pgb-plan blijkt dat de hulp voor een lager tarief ingekocht kan worden. Dan mag uitgegaan worden van dit lagere tarief.

 

Artikel 10.4.b

Bij het inzetten van een pgb binnen het sociale netwerk, kan sprake zijn van een arbeidsovereenkomst of een overeenkomst van opdracht. Voor beide type overeenkomsten geldt sinds 1 januari 2018 de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Wml). Omdat het bij informele hulp vrijwel altijd gaat om hulp uit het sociale netwerk, waarbij de hulp op de eerste plaats voortvloeit uit de affectieve relatie, achten we een tarief van €20 euro bruto, inclusief vakantiegeld en vakantie-uren passend.

 

Artikel 10.5

Vaak zal de jeugdige zelf reizen naar de jeugdhulpverlener. Soms bestaat er de noodzaak om de jeugdige te vervoeren. In geval er een pgb is toegekend is voor wat betreft de hoogte van het tarief aansluiting gezocht conform de belastingvrije vergoeding per kilometer in de inkomstenbelasting.

 

Artikel 10.6

In deze bepaling zijn een aantal kostenposten genoemd die niet uit het pgb gefinancierd mogen worden. Het pgb is enkel en alleen bedoeld voor financiering van de noodzakelijke jeugdhulp.

 

Artikel 11 Onderscheid formele en informele hulp

Voor de bepaling van het pgb-tarief wordt onderscheid gemaakt tussen formele en informele hulp. Voor formele hulp geldt het hogere pgb-tarief en voor informele hulp geldt het lagere tarief op basis van het wettelijk minimumloon. Dit sluit aan bij de systematiek die binnen de Wet langdurige zorg (Wlz) en Zorgverzekeringswet (Zvw) wordt gehanteerd.

 

Van formele hulp is, kortweg, sprake als de hulp verleend wordt in het kader van de uitoefening van een bedrijf of beroep (norm van de verantwoorde werktoedeling). De hulp wordt dan verleend door een jeugdhulpaanbieder of door een zelfstandige jeugdhulpverlener (ZZP’er). Van formele hulp is ook sprake als de hulpverlener een BIG of SKJ-registratie heeft. Hierop geldt één (belangrijke) uitzondering en dat is wanneer de hulpverlener een bloed- of aanverwant is in de 1e, 2e of 3e graad (o.a. (groot)ouders, broers, zussen en (adoptie)kinderen). Bij hulpverlening door een bloed- of aanverwant in de 1e of 2e graad, is altijd sprake van informele hulp. Ook al gaat het om een hulpverlener die bijvoorbeeld BIG-geregistreerd is en voldoet aan de criteria genoemd in lid 1 van deze bepaling; dan nog geldt dat in het kader van deze verordening als informele hulp. De achtergrond daarvan is dat ook familieleden met een zorg-gerelateerd beroep of opleiding in eerste instantie een affectieve relatie hebben met de budgethouder. Dat is dan ook doorslaggevend voor het bijbehorende pgb-tarief.

 

Informele hulp is daarom alle hulp die geboden wordt door bloed- of aanverwanten in de 1e, 2e of 3e graad, of door personen die niet beroeps of bedrijfsmatig jeugdhulp verlenen. In de praktijk gaat het dan eigenlijk altijd om personen uit het sociale netwerk.

 

Bloedverwanten

Bloedverwantschap ontstaat door:

  • -

    geboorte;

  • -

    afstamming van dezelfde voorvader;

  • -

    erkenning;

  • -

    gerechtelijke vaststelling van het vaderschap;

  • -

    adoptie

Bloedverwanten zijn in de:

Eerste graad

  • -

    (adoptie)ouders;

  • -

    (adoptie)kinderen.

Tweede graad

  • -

    grootouders;

  • -

    kleinkinderen;

  • -

    broers en zussen.

Derde graad

  • -

    overgrootouders;

  • -

    achterkleinkinderen;

  • -

    neven en nichten (kinderen van broers of zussen);

  • -

    ooms en tantes (broers of zussen van de ouders).

Artikel 12. Voorwaarden pgb voor jeugdhulp door persoon uit sociaal netwerk

In artikel 8.1.1., vierde lid, van de wet is geregeld dat bij verordening kan worden bepaald onder welke voorwaarden de persoon aan wie een pgb wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk. Op basis van deze bepaling krijgt de gemeente de ruimte om zelf te bepalen wanneer pgb-houders jeugdhulp mogelijk inschakelen uit het eigen sociaal netwerk.

 

Met deze bepaling wordt invulling gegeven aan de mogelijkheid regels te stellen onder welke voorwaarden de persoon aan wie een pgb wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot zijn sociale netwerk.

 

Uitsluiten GGZ-behandeling

Alvorens een pgb toe te kennen is het van belang dat het college toetst aan de criteria zoals vastgelegd in artikel 8.1.1 lid 2 Jeugdwet. Eén van die criteria is dat de kwaliteit van de in te kopen hulp naar het oordeel van het college geborgd is. In dat kader moet het college, bij de wens om hulp van het sociale netwerk te betrekken, beoordelen of de benodigde hulp wel door het sociale netwerk geboden kan worden. Als de conclusie is dat de ontwikkeldoelen niet bereikt kunnen worden als de betreffende hulp door iemand uit het sociale netwerk wordt geboden, kan dat reden zijn om het pgb te weigeren. De kwaliteit van de in te zetten hulp is dan immers niet geborgd. Tegen deze achtergrond is in deze verordening een uitsluitingsgrond opgenomen voor het ontvangen van ggz-behandeling die wordt geboden door een persoon uit het sociale netwerk. Ggz-behandeling kan, gelet op de aard van de hulp, alleen door een professional worden geboden. Professionele hulp vergt een objectieve en onafhankelijke blik. Een persoon uit het sociaal netwerk is door de relatie met de jeugdige, ongeacht zijn of haar diploma’s en werkervaring, niet in staat een professionele afstand tot de jeugdige te bewaren en dus de vereiste professionaliteit te bieden die vereist is voor dit type jeugdhulp

 

Artikel 13. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

Artikel 13.1

Deze bepaling berust mede op artikel 8.1.2 lid 1 van de Jeugdwet, waarin is vastgelegd dat de jeugdige of zijn ouder(s) het college alle informatie verstrekt die van belang kan zijn voor de verlening van een pgb. In deze verordening wordt de toepassing van deze informatieplicht verbreed naar de voorzieningen in natura. Immers, ook van jeugdigen en/of ouder(s) met jeugdhulp in natura kan verlangd worden dat ze voldoende gegevens en inlichtingen verstrekken om het college in staat te stellen te beoordelen of terecht een beroep op de voorziening wordt of is gedaan.

 

Artikel 13.2

Deze bepaling regelt in welke gevallen het college een besluit tot verlening van een individuele voorziening kan beëindigen of wijzigen, dan wel intrekken of herzien. Bij ‘wijzigen’ gaat het om het aanpassen van de aanspraak naar de toekomst toe. De tegenhanger is ‘herzien’, wat een wijziging van de aanspraak over het verleden betreft. Intrekking ziet eveneens op het verleden: een aanspraak wordt dan beëindigd vanaf een in het verleden gelegen datum.

 

De bepaling is afgeleid van artikel 8.1.4 van de Jeugdwet die de herziening en intrekking regelt van verstrekte pgb's. Hoewel de Jeugdwet enkel spreekt van ‘herzien’ of ‘intrekken’ is uit de toelichting af te leiden dat hiermee ook beëindigen of wijzigen wordt bedoeld. Dat is daarom expliciet benoemd in deze bepaling. Verder breidt de verordeningsbepaling de herzienings/intrekkings-bevoegdheid uit tot de individuele voorziening in natura. Het gaat hier om een 'kan'-bepaling. Het college is dus niet verplicht gebruik te maken van zijn bevoegdheid tot herziening of intrekking.

 

Artikel 13.3

In de Jeugdwet is geregeld dat het college een pgb kan invorderen als dit is herzien of ingetrokken in verband met onjuiste of onvolledige informatieverstrekking door de jeugdige/ouder (zie artikel 8.1.4 lid 3 Jeugdwet). Alvorens tot invordering te kunnen overgaan, moet het college het bedrag echter eerst terugvorderen. Terugvordering is niet geregeld in de Jeugdwet. Het is daarom van belang hiervoor een grondslag op te nemen in de verordening. Net zoals bij herziening en intrekking gaat het bij terugvordering om een bevoegdheid van het college.

 

Artikel 14. Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerderskinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering

Het college kan de uitvoering van de wet door aanbieders laten verrichten (artikel 2.11 lid 1 van de Jeugdwet). Met het oog op gevallen waarin dit ten aanzien van jeugdhulp of de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering gebeurt, moeten bij verordening regels worden gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan (artikel 2.12 van de Jeugdwet). Daarbij moet in ieder geval rekening worden gehouden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de arbeidsvoorwaarden.

 

Om te voorkomen dat er alleen gekeken wordt naar de laagste prijs voor de uitvoering, worden in dit artikel een aantal andere aspecten genoemd waarmee het college bij het vaststellen van tarieven (naast de prijs) rekening dient te houden. Hiermee wordt bereikt dat er een beter beeld ontstaat van reële kostprijs voor de activiteiten die zij door aanbieders willen laten uitvoeren.

Uitgangspunt is dat de aanbieder kundig personeel inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden. Hiervoor is ten minste een beeld nodig van de vereiste activiteiten en de arbeidsvoorwaarden die daarbij horen. Dit biedt een waarborg voor werknemers dat hun werkzaamheden aansluiten bij de daarvoor geldende arbeidsvoorwaarden.

 

Artikel 15. Vertrouwenspersoon

De wet adresseert het college rechtstreeks en vraagt niet om hierover bij verordening een regeling op te stellen. Dit artikel is toch in de verordening opgenomen vanwege het belang om in de verordening een compleet overzicht van rechten en plichten van jeugdigen en ouder(s) te geven. In paragraaf 4.1 van het Besluit Jeugdwet is een nadere uitwerking gegeven van de taken en bevoegdheden van de vertrouwenspersoon.

 

Artikel 16. Klachtregeling

De gemeente is op grond van de Awb in het algemeen verplicht tot een behoorlijke behandeling van mondelinge en schriftelijke klachten over gedragingen van personen en bestuursorganen die onder haar verantwoordelijkheid werkzaam zijn. In Hoofdstuk 9 van de Awb is de klachtbehandeling uitvoering geregeld. Dit artikel is toch in de verordening opgenomen vanwege het belang om in de verordening een compleet overzicht van rechten en plichten van jeugdigen en ouders te geven.

 

Voor de melding van klachten over de feitelijke hulpverlening moeten jeugdige of zijn ouder(s) zich richten tot de aanbieder/instelling die de hulpverlening biedt. De klachtmogelijkheid tegenover de aanbieder is geregeld in artikel 4.2.1 e.v. van de Jeugdwet.

 

Artikel 17. Inspraak en medezeggenschap

In dit artikel zijn bepalingen opgenomen over inspraak en medezeggenschap bij de gemeente. De mogelijkheid tot inspraak en medezeggenschap tegenover de aanbieder is al geregeld in artikel 4.2.4 e.v. van de wet.

 

Regeling van de inspraak en medezeggenschap is verplicht op grond van artikel 2.10 van de wet in samenhang met artikel 2.1.3, derde lid, van de Wmo 2015. In artikel 2.10 (in de redactie van de Nota van wijziging op het wetsvoorstel Wmo 2015 van 12 maart 2014, kamerstukken II 22841, nr. 35) worden de artikelen 2.1.3, derde lid, en 2.5.1 (jaarlijks cliëntervaringsonderzoek) van de Wmo 2015 van overeenkomstige toepassing verklaard. Ingevolge artikel 2.1.3, derde lid, van de Wmo 2015 dient bij verordening te worden bepaald op welke wijze ingezetenen worden betrokken bij de uitvoering van deze wet.

 

In het eerste lid is verwezen naar de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet vastgestelde inspraakverordening. Op deze manier wordt gewaarborgd dat eenzelfde inspraakprocedure geldt voor het jeugdhulpbeleid als op andere terreinen. De inspraak geldt voor alle ingezetenen. Dit is uitdrukkelijk de bedoeling van de wetgever, omdat iedereen op enig moment aangewezen kan raken op ondersteuning.

 

Artikel 18. Voorkomen en bestrijding misbruik, oneigenlijk en ondoelmatig gebruik

Met deze bepaling wordt een juridische grondslag gecreëerd voor de aanwijzing van toezichthouders die belast worden met het houden van toezicht op de naleving van rechtmatige uitvoering van het bepaalde bij of krachtens de Jeugdwet. De Jeugdwet zelf geeft die bevoegdheid niet aan het college, zodat een dergelijke bevoegdheid in de verordening Jeugdhulp moet worden opgenomen. De bevoegdheid tot aanwijzing van toezichthouders Jeugdwet draagt bij aan het bestrijden van misbruik, oneigenlijk en ondoelmatig gebruik van de Jeugdwet en de daarop gebaseerde verordening Jeugdhulp van de gemeente Staphorst.

 

Artikel 19. Hardheidsclausule

Deze bepaling regelt de toepassing van een hardheidsclausule als instrument voor het college om onvoorziene omstandigheden het hoofd te bieden.

 

Artikel 20. Overgangsrecht

In dit artikel is opgenomen wanneer sprake is van toepassing van de oude verordening (voor 1 januari 2024) en toepassing van de nieuwe verordening per 1 januari 2024.

 

Artikel 21. Inwerkingtreding en citeertitel

Dit artikel spreekt voor zich.