Paragraaf 3.1.1 Algemene bepalingen
Artikel 3.1 Toepassingsbereik
Dit hoofdstuk gaat over activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor de fysieke leefomgeving.
Artikel 3.2 Normadressaat
Aan dit hoofdstuk wordt voldaan door degene die de activiteit verricht, tenzij anders is bepaald. Diegene draagt zorg voor de naleving van de regels over de activiteit.
Artikel 3.3 Specifieke zorgplicht
Degene die een activiteit verricht als bedoeld in dit hoofdstuk en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor de doelen, met het oog waarop de regels in de betreffende paragraaf zijn gesteld, is verplicht:
- a.
alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;
- b.
voor zover deze niet kunnen worden voorkomen: die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken; en
- c.
als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt: die activiteit achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd.
Artikel 3.4 Specifieke zorgplicht openbaar gebied
De zorgplicht, bedoeld in artikel 3.3, houdt voor het opbreken van de verharding in openbaar gebied en het aanleggen, in stand houden en verwijderen van een kabel of leiding in openbaar gebied in ieder geval in dat:
- a.
beschadiging van in de grond aanwezige werken zo veel mogelijk wordt voorkomen;
- b.
de oorspronkelijke opbouw van het bodemprofiel en van funderingslagen zo veel mogelijk wordt hersteld;
- c.
de grond zodanig wordt afgewerkt dat na klink een vlakke aansluiting op de aangrenzende ongeroerde grond wordt gerealiseerd en
- d.
de verharding zoveel mogelijk wordt hersteld naar de oorspronkelijke staat en, voor zover dat niet mogelijk is, een vlakke aansluiting op de aangrenzende verharding wordt gerealiseerd.
Artikel 3.5 Zorgplicht voor kabels en leidingen
De netbeheerder is verplicht zorg te dragen voor een goede staat van onderhoud van de kabels en leidingen.
Paragraaf 3.1.2 Bepalingen ten aanzien van vergunningen en ontheffingen
Artikel 3.6 Beslistermijn
- 1.
Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag, tenzij in deze verordening anders is bepaald.
- 2.
Het bevoegde bestuursorgaan kan de termijn met maximaal acht weken verlengen.
- 3.
Dit artikel is niet van toepassing op een aanvraag om een omgevingsvergunning.
Artikel 3.7 Voorschriften en beperkingen
- 1.
Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.
- 2.
Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.
- 3.
Dit artikel is niet van toepassing op een omgevingsvergunning.
Artikel 3.8 Termijnen
- 1.
De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij vergunning of ontheffing anders is bepaald, of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.
- 2.
De aard van de vergunning of ontheffing verzet zich in ieder geval tegen gelding voor onbepaalde tijd indien het aantal vergunningen of ontheffingen is beperkt en het aantal mogelijke aanvragers het aantal beschikbare vergunningen of ontheffingen overtreft.
Artikel 3.9 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing
- 1.
De vergunning of ontheffing is persoonlijk, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.
- 2.
Het eerste lid is niet van toepassing op een omgevingsvergunning.
Artikel 3.10 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing
- 1.
De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd als:
- a.
voor het verkrijgen daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;
- b.
na het verlenen van de vergunning of ontheffing de omstandigheden of inzichten zijn veranderd waardoor het noodzakelijk is deze te wijzigen of in te trekken vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;
- c.
de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;
- d.
van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen of gedurende een daarin gestelde termijn, of, bij het ontbreken daarvan, binnen een redelijke termijn;
- e.
- 2.
Het eerste lid is niet van toepassing op een omgevingsvergunning.
Artikel 3.11 Weigeringsgronden
- 1.
Een vergunning of ontheffing kan in ieder geval worden geweigerd in het belang van:
- a.
- b.
- c.
- d.
de bescherming van het milieu;
- e.
de bescherming van fauna en flora.
- 2.
Een vergunning of ontheffing kan ook worden geweigerd als de benodigde aanvraag minder dan 3 weken voor de beoogde datum van de beoogde activiteit is ingediend en daardoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is.
Afdeling 3.2 Milieubelastende activiteiten
Paragraaf 3.2.1 Festiviteiten en geluidhinder
Artikel 3.12 Begripsbepaling
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
- 1.
Activiteitenbesluit milieubeheer: Activiteitenbesluit milieubeheer, zoals dat besluit luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet;
- 2.
collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;
- 3.
gevoelige gebouwen: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1. van het Activiteitenbesluit milieubeheer;
- 4.
gevoelige terreinen: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1. van het Activiteitenbesluit milieubeheer;
- 5.
houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;
- 6.
incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen en die maximaal één etmaal duurt;
- 7.
inrichting: hetgeen hieronder wordt verstaan in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, met dien verstaande dat de artikelen in 3.13 en 3.14 uitsluitend van toepassing zijn op inrichtingen type A of type B als bedoeld in het Activiteitenbesluit milieubeheer;
- 8.
onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt.
Artikel 3.13 Aanwijzing collectieve festiviteiten
- 1.
De geluidsnormen bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten, gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.
- 2.
De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 3.148, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.
- 3.
Het college maakt de aanwijzing ten minste 4 weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.
- 4.
Als een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, kan het college een festiviteit meteen als collectieve festiviteit aanwijzen.
- 5.
Tijdens een collectieve festiviteit mag het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr, LT) als gevolg van de inrichting, gemeten invallend op de gevel van geluidgevoelige gebouwen, niet meer bedragen dan 75/80 dB(A). Toeslagen voor de aard van het geluid, de meteo-correctieterm en de bedrijfsduurcorrectieterm alsmede de meteoraamcondities worden buiten beschouwing gelaten.
- 6.
Tijdens een collectieve festiviteit mag het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr, LT) als gevolg van de inrichting, gemeten binnen in- of aanpandige woningen van derden, niet meer bedragen dan 60 dB(A).
Toeslagen voor de aard van het geluid en de bedrijfsduurcorrectieterm worden buiten beschouwing gelaten.
- 7.
De geluidswaarde bedoeld in het vijfde en zesde lid is inclusief onversterkte muziek.
- 8.
Op de dagen als bedoeld in het eerste lid dient het ten gehore brengen van extra muziek - hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening – pas na 11.00 uur plaats te vinden en uiterlijk om 24.00 uur te worden beëindigd.
- 9.
Het college kan afwijken van de geluidsnormen genoemd in lid 5 en 6 en het in lid 8 genoemde tijdstip.
- 10.
In een aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid, kan het college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in een of meer van de volgende delen van de gemeente:
- 11.
Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.
Artikel 3.14 Melding incidentele festiviteiten
- 1.
Het is een inrichting toegestaan op maximaal 6 dagen of dagdelen per kalenderjaar incidentele festiviteiten te houden waarbij de geluidsnormen, bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit daarvan melding heeft gedaan aan het college.
- 2.
Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal 6 dagen of dagdelen per kalenderjaar in verband met de viering van incidentele festiviteiten de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 3.148, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit daarvan melding heeft gedaan aan het college.
- 3.
Het college stelt een formulier vast voor het doen van de melding.
- 4.
De melding is gedaan als het formulier volledig en naar waarheid is ingevuld en tijdig is ingeleverd op de plaats die op dat formulier is vermeld.
- 5.
De melding wordt geacht te zijn gedaan als het college op het verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, meteen toestaat.
- 6.
Tijdens een incidentele festiviteit mag het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr, LT) als gevolg van de inrichting, gemeten invallend op de gevel van gevoelige gebouwen op een hoogte van 1.5 meter, niet meer bedragen dan 60 dB(A). Toeslagen voor de aard van het geluid, de meteo- correctieterm en de bedrijfsduurcorrectieterm alsmede de meteoraamcondities worden buiten beschouwing gelaten.
- 7.
Tijdens een incidentele festiviteit mag het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr, LT) als gevolg van de inrichting, gemeten binnen in- of aanpandige woningen van derden, niet meer bedragen dan 50 dB(A).
Toeslagen voor de aard van het geluid en de bedrijfsduurcorrectieterm worden buiten beschouwing gelaten.
- 8.
De geluidswaarde als bedoeld in het zesde en zevende lid is inclusief onversterkte muziek.
- 9.
Op de dagen als bedoeld in het eerste lid wordt het ten gehore brengen van extra muziek - hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a,2.19, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit wet milieubeheer en artikel 4:5 van deze verordening - pas na 11.00 uur gestart en uiterlijk om 24.00 uur beëindigd. In afwijking hiervan mag voor een festiviteit die aanvangt op een vrijdag of een zaterdag een eindtijd aangehouden worden van uiterlijk 01.00 uur. Dit geldt eveneens voor de in lid 2 genoemde mogelijkheid om de verlichting langer in werking te houden. (Tijdens de festiviteit van zondag tot en met donderdag 24.00 uur en op vrijdag of zaterdag is de eindtijd 01.00 uur).
- 10.
De geluidsnorm als bedoeld in het zesde en zevende lid geldt voor het bebouwde gedeelte van de inrichting en niet voor de buitenruimte. Voor het ten gehore brengen van muziek in de buitenruimte van de inrichting zijn de nadere regels als bedoeld in artikel 2:25 van de APV van toepassing voor zover het betreft de geluidsnorm, de tijden waarop muziek ten gehore mag worden gebracht en de frequentie van deze festiviteit.
- 11.
Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.
Artikel 3.15 Wijze van geluidmeten
- 1.
Metingen en berekeningen ter controle van de eerder genoemde geluidniveaus worden gedaan volgens de best beschikbare techniek.
- 2.
Metingen in de buitenlucht vinden plaats op een hoogte van minimaal 1,5 meter en maximaal 2 meter boven het plaatselijk maaiveld.
- 3.
Metingen in geluidgevoelige ruimten vinden plaats op minstens 1,5 meter boven de vloer, 1,5 meter van ramen en 1 meter van muren.
- 4.
Als het geluidniveau op de gevel van een geluidgevoelig gebouw wordt vastgesteld, wordt de gevel op de begane grond ook als gevel van het geluidgevoelig gebouw gezien als geluidgevoelige ruimten alleen op de hoger gelegen etages aanwezig zijn.
- 5.
Bij het gebruik van meetapparatuur wordt gebruik gemaakt van de best beschikbare technieken.
Artikel 3.16 Overige geluidhinder
- 1.
Het is verboden buiten een inrichting op een zodanige wijze toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.
- 2.
Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.
- 3.
Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Omgevingswet, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de provinciale omgevingsverordening.
Paragraaf 3.2.2 Overige milieubelastende activiteiten
Artikel 3.17 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen en dergelijke
- 1.
Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of beëindiging van overlast of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, in de openlucht of buiten de weg de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:
- a.
onbruikbare, of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;
- b.
bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;
- c.
kampeermiddelen of onderdelen daarvan, voor zover het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel; of
- d.
mestopslag, gierkelder(s) of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen.
- 2.
Het college kan bij de aanwijzing nadere regels stellen.
- 3.
Dit artikel is niet van toepassing op situaties voorzover daarin wordt voorzien bij of krachtens de Omgevingswet of de provinciale omgevingsverordening.
Artikel 3.18 Verbod oplaten ballonnen
- 1.
Het is verboden ballonnen, van welk materiaal dan ook, door middel van hete lucht afkomstig van vuur, dan wel door middel van helium of andere gassen, op te laten stijgen.
- 2.
Onder een ballon wordt mede verstaan: herdenkingsballon, vuurballon, sfeerballon, geluks-lampion, Thaise wensballon, papierballon en geluks-ballon, dan wel een voorwerp dat door middel van open vuur of gas opstijgt en zonder sturing wegdrijft.
- 3.
Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.
- 4.
Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op een heteluchtballon, zijnde een luchtvaartuig.
Artikel 3.19 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken
- 1.
Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.
- 2.
Mits er geen sprake is van gevaar, overlast of hinder voor de omgeving, is het verbod niet van toepassing op:
- a.
verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke
- b.
vuur voor koken, bakken en braden, indien geen afvalstoffen worden verbrand.
- 3.
Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.
- 4.
Onverminderd het bepaalde in artikel 3.11 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.
- 5.
Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht of de provinciale omgevingsverordening.
Artikel 3.20 Traditioneel Schieten
- 1.
In dit artikel wordt onder traditioneel schieten onder andere verstaan: het schieten met een kanon, zijnde een op een affuit geplaatst antiek vlakbaangeschut van het type voorlader, dat een museale functie heeft of wordt gebruikt ter opluistering van culturele of andere evenementen.
- 2.
Zonder ontheffing van het college van burgemeester en wethouders is het verboden traditioneel te schieten.
- 3.
Een ontheffing als bedoeld in het tweede lid kan worden geweigerd in het belang van de openbare orde, openbare veiligheid, de volksgezondheid en het milieu.
Afdeling 3.3 Activiteiten op of bij wegen of bij wateren in beheer bij de gemeente of op openbare plaatsen
Paragraaf 3.3.1 Bepalingen met betrekking tot ligplaatsen
Artikel 3.21 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen
- 1.
Het is verboden met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben of een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen op door het college aangewezen gedeelten van openbaar water.
- 2.
Het college kan aan het innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats met dan wel voor een vaartuig op niet krachtens het eerste lid aangewezen gedeelten van openbaar water:
- a.
nadere regels stellen in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het uiterlijk aanzien van de gemeente;
- b.
beperkingen stellen naar soort en aantal vaartuigen.
- 3.
Het is verboden om anders dan met inachtneming van de door het college op grond van het tweede lid gestelde nadere regels en/of beperkingen met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben, of een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen.
- 4.
De verboden in het eerste en derde lid zijn niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door het Besluit bouwwerken leefomgeving of het overige bepaalde bij of krachtens de Omgevingswet, de Wet milieubeheer of het Binnenvaartpolitiereglement.
Artikel 3.22 Aanwijzingen ligplaats
- 1.
Onverminderd het krachtens het bepaalde in artikel 3.21 kan het college aan de rechthebbende op een vaartuig aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het uiterlijk aanzien van de gemeente.
- 2.
De rechthebbende op een vaartuig is verplicht alle door of vanwege het college gegeven aanwijzingen met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats op te volgen.
Artikel 3.23 Verbod innemen ligplaats
Het is verboden ligplaats in te nemen, te hebben of beschikbaar te stelen in strijd met het krachtens artikel 3.22, tweede lid bepaalde
Artikel 3.24 Naardermeer
- 1.
Het is verboden zich te bevinden in of op het water van het Naardermeer.
- 2.
Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor de rechthebbende op het Naardermeer en degene die daar verblijft met diens uitdrukkelijke toestemming.
Paragraaf 3.3.2 Bruikbaarheid, uiterlijk aanzien en veilig gebruik van openbare plaatsen
Artikel 3.25 Voorwerpen op of aan een openbare plaats
- 1.
Het is verboden zonder voorafgaande vergunning van het college de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan.
- 2.
Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:
- a.
indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;
- b.
wanneer niet ten minste een vrije doorgang van 1,1 m wordt gelaten op voetpaden en van 3,5 m op de rijbaan voor fietsers of gemotoriseerd verkeer;
- c.
indien het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;
- d.
Het college kan in het belang van de openbare orde, de woon- en leefomgeving, de redelijke eisen van welstand en het doelmatig en veilig gebruik van de weg nadere regels stellen ten aanzien van uitstallingen en reclameborden, voorwerpen ten behoeve van (bouw)werkzaamheden, alsmede ten behoeve van foto- en filmopnamen.
- 3.
Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op:
- a.
evenementen als bedoeld in artikel 2:25 van de APV;
- b.
terrassen als bedoeld in artikel 2:28 van de APV
- c.
standplaatsen als bedoeld in artikel 3.46;
- d.
- e.
door het college aan te wijzen categorieën van voorwerpen;
- f.
beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening of waterschapsverordening;
- g.
overige gevallen waarin krachtens een wettelijk voorschrift een vergunning voor het gebruik van de weg is verleend.
- 4.
Tevens is het verbod in het eerste lid niet van toepassing op (bouw)-objecten die worden geplaatst buiten de vesting Naarden en buiten de vesting Muiden voor zover wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
- a.
degene die voornemens is een bouwplaats in te richten, doet daarvan uiterlijk 5 werkdagen van tevoren een melding aan het college;
- b.
er geen sprake is van een bouwplaats inrichting als bedoeld in de uitvoeringsregel: ‘Nadere uitvoeringsregels ten aanzien van bouwobjecten’ die deel uitmaakt van deze verordening.
- c.
de plaatsing van het object niet langer duurt dan twaalf weken gerekend vanaf de datum van melding aan het college.
- d.
Er wordt voldaan aan de voorwaarden als bedoeld in de uitvoeringsregel: ‘Nadere uitvoeringsregels ten aanzien van bouwobjecten’ die deel uitmaakt van deze verordening.
- e.
Het (bouw)-object dient te passen binnen een parkeervak (lengte 4.50 m x 2.40 m).
- 5.
Tevens is het verbod in het eerste lid niet van toepassing op het plaatsen van een oplaadpaal mits de oplaadpaal op verzoek van het college wordt geplaatst.
- 6.
Het college stelt nadere regels voor de categorieën, bedoeld in het vierde lid.
- 7.
Het verbod is voorts niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening of waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
- 8.
Het college stelt nadere regels voor de categorieën, bedoeld in het derde lid. Het verbod is voorts niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening of waterschapsverordening.
Artikel 3.26 Voorwerpen op, in of boven openbaar water
- 1.
Het is verboden een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien dit door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan dan wel een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.
- 2.
Degene die voornemens is een steiger, een meerpaal of een ander voorwerp met een permanent karakter op, in of boven openbaar water te plaatsen, doet daarvan uiterlijk twee weken tevoren een melding aan het college.
- 3.
De melding is schriftelijk en bevat in ieder geval naam, adres en contactgegevens van de melder, en een beschrijving van de aard en omvang van het voorwerp.
- 4.
Van de melding wordt kennisgegeven op de in de gemeente gebruikelijke wijze van bekendmaking.
- 5.
Het verbod is voorts niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartwet, het Binnenvaartpolitiereglement of het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet.
Artikel 3.27 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg
- 1.
Het is verboden om zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegde bestuursorgaan een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of op een andere manier verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.
- 2.
Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 onder weg verstaat, alsmede alle niet openbare ontsluitingswegen van gebouwen.
- 3.
Het verbod is niet van toepassing als de werkzaamheden in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam worden verricht.
- 4.
Het verbod is verder niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening of waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, de Wegenwet, het Wetboek van Strafrecht of het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet.
Art. 3.28 Maken en veranderen van een uitweg
- 1.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.
- 2.
In afwijking van het bepaalde in artikel 3.11 wordt de vergunning slechts geweigerd:
- a.
ter voorkoming van gevaar voor het verkeer op de weg;
- b.
als de uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats, tenzij er een noodzaak (openbaar belang, medisch belang of maatschappelijk belang en daarmee gelijk te stellen belang etc.) is om de uitweg toch te realiseren.
- c.
als door de uitweg het openbaar groen op onaanvaardbare wijze wordt aangetast; of
- d.
als er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen.
- e.
indien ten behoeve van het maken van een uitweg naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg, het aanleggen danwel het gebruiken van een parkeer- laad en losgelegenheid op de gronden in strijd is met de voorschriften en het college niet bereid is om een omgevingsvergunning te verlenen.
- 3.
Het verbod is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening of waterschapsverordening.
Artikel 3.29 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp
Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of dat er op andere wijze voor het wegverkeer hinder of gevaar ontstaat.
Artikel 3.30 Voorzieningen voor verkeer en verlichting
- 1.
De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk, overeenkomstig de aanwijzingen van het college, voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.
- 2.
Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door hoofdstuk 10 van de Omgevingswet.
Paragraaf 3.3.3 Stads- en dorpsschoon en handelsreclame
Artikel 3.31 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame
- 1.
Het is verboden om op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren met een opschrift, aankondiging of afbeelding als daardoor het verkeer in gevaar wordt gebracht of ernstige hinder voor de omgeving ontstaat.
- 2.
Het verbod is niet van toepassing in gevallen waarin een omgevingsvergunning is verleend en het gevaar en de hinder zijn betrokken bij de afweging.
Artikel 3.32 Parkeren van reclamevoertuigen
- 1.
Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.
- 2.
Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.
- 3.
Op een aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.
Paragraaf 3.3.4 Voertuigen
Artikel 3.33 Voertuigen van autobedrijven en dergelijke
- 1.
Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan:
- a.
het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen; of
- b.
het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.
- 2.
Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:
- a.
voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet langer dan een uur duren, voor zo lang als die werkzaamheden duren; of
- b.
voertuigen voor persoonlijk gebruik van de persoon als bedoeld in het derde lid.
- 3.
Het is niet toegestaan voor degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf of gewoonte van maakt om voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen om:
- a.
drie of meer voertuigen die aan hem toebehoren of zijn toevertrouwd op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 100 meter met als middelpunt een van deze voertuigen;
- b.
de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.
- 4.
Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.
Artikel 3.34 Te koop aanbieden van voertuigen
- 1.
Het is verboden op een door het college aangewezen weg een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.
- 2.
Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.
- 3.
Op een aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.
Artikel 3.35 Defecte voertuigen
Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.
Artikel 3.35 Voertuigwrakken
- 1.
Het is verboden om een voertuig dat rijtechnisch onvoldoende is onderhouden en dat in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.
- 2.
Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Wet milieubeheer of het Besluit activiteiten leefomgeving.
Artikel 3.36 Kampeermiddelen en andere voertuigen
- 1.
Het is verboden een woonwagen, kampeerwagen, caravan, magazijnwagen, aanhangwagen, keetwagen of ander dergelijk voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt:
- a.
langer dan op drie achtereenvolgende dagen binnen de bebouwde kom op de weg te plaatsen of te hebben;
- b.
op een door het college aangewezen plaats te parkeren, war dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.
- 2.
Het college kan ontheffing verlenen van het verbod, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder a.
- 3.
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet met betrekking tot een weg, waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de provinciale omgevingsverordening.
Artikel 3.37 Parkeren van grote voertuigen
- 1.
Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een door het college aangewezen plaats, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.
- 2.
Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een door het college aangewezen weg, waar dit parkeren naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.
- 3.
Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.
- 4.
De verboden in het eerste en tweede lid zijn voorts niet van toepassing op campers, kampeerauto’s, caravans en kampeerwagens, voor zover deze voertuigen niet langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg worden geplaatst of gehouden.
- 5.
Het college kan van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.
- 6.
Op een aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.
Artikel 3.38 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen
- 1.
Het is verboden een voertuig dat inclusief de lading een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een gebouw dat gebruikt wordt voor bewoning of ander dagelijks gebruik op een manier dat daardoor het uitzicht van de bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op een hinderlijke manier wordt belemmerd of hen anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.
- 2.
Het verbod is niet van toepassing gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.
Artikel 3.39 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen
- 1.
Het is verboden met een voertuig te rijden door een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook, of het daarin te doen of te laten staan.
- 2.
Dit verbod is niet van toepassing op:
- a.
- b.
voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam;
- c.
voertuigen waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel zijn bestemd.
- 3.
Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.
- 4.
Op een aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.
Artikel 3.40 Overlast van (bak)-fiets, snorfiets, bromfiets, motor of scooter
- 1.
Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen (bak)-fietsen, bromfietsen, scooters, snorfietsen of motoren onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.
- 2.
Het is verboden langer dan langer 4 weken (bak)-fietsen, bromfietsen, snorfietsen, motoren of scooters onafgebroken te parkeren ‘weesfietsen’.
- 3.
Het is verboden (bak)-fietsen, snorfietsen, scooters, motoren of bromfietsen die rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en in verwaarloosde toestand verkeren op de weg te laten staan.
- 4.
Het verbod bedoeld in het tweede lid is niet van toepassing op weggedeelten die zijn aangewezen voor het bedrijfsmatig plaatsen van (bak)-fietsen of bromfietsen voor gebruik door derden.
Paragraaf 3.3.8 Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden
Artikel 3.43 Crossterreinen
- 1.
Het is verboden op enig terrein, anders dan een weg, met een motorvoertuig of bromfiets te crossen buiten wedstrijdverband, een wedstrijd of, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden, voor te bereiden of daaraan deel te nemen, of een motorvoertuig of bromfiets met het kennelijk doel daartoe daar aanwezig te hebben.
- 2.
Het verbod is niet van toepassing op terreinen die door het college zijn aangewezen. Het college kan daarbij nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen in het belang van:
- a.
het voorkomen of beperken van overlast;
- b.
de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;
- c.
de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.
- 3.
Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Omgevingswet, afdeling 3.9 van het Besluit activiteiten leefomgeving, de Zondagswet of het Besluit geluidproductie sportmotoren.
Artikel 3.44 Beperking verkeer in natuurgebieden
- 1.
Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig, een bromfiets, een fiets of een paard.
- 2.
Het verbod is niet van toepassing op terreinen die door het college zijn aangewezen. Het college kan daarbij nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen in het belang van:
- a.
het voorkomen van overlast;
- b.
de bescherming van natuur- of milieuwaarden;
- c.
de veiligheid van het publiek.
- 3.
Het verbod is niet van toepassing op motorvoertuigen, bromfietsen, fietsen en paarden:
- a.
die worden gebruikt door de politie, brandweer, geneeskundige hulpverlening of andere hulpverleningsdiensten die krachtens artikel 29, eerste lid van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de bevoegde minister zijn aangewezen;
- b.
die worden gebruik in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als bedoeld in het eerste lid;
- c.
die worden gebruikt in verband met werken die krachtens een wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;
- d.
van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die binnen de terreinen als bedoeld in het eerste lid liggen;
- e.
voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de personen als bedoeld onder d.
- 4.
Het verbod is verder niet van toepassing:
- a.
op wegen die liggen binnen de terreinen of gebieden als bedoeld in het eerste lid;
- b.
binnen de bij of krachtens de provinciale omgevingsverordening aangewezen stiltegebieden ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als toestel.
- 5.
Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.
- 6.
Op een aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.
Paragraaf 3.3.6 Standplaatsen
Artikel 3.45 Definitie
- 1.
In deze afdeling wordt verstaan onder standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.
- 2.
Onder standplaats wordt niet verstaan:
- a.
een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder g, van de Gemeentewet;
- b.
een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2:24:
- c.
het bedrijfsmatig plaatsen van fietsen of bromfietsen ten behoeve van gebruik door derden bedoeld in artikel 2:8 van de APV.
Artikel 3.46 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden
- 1.
Het is verboden zonder vergunning van het college op of aan de weg of aan een openbaar water dan wel op een andere - al dan niet met enige beperking - voor publiek toegankelijke en in de openlucht gelegen plaats:
- a.
met een voertuig, een kraam, een tafel of enig ander middel een standplaats in te nemen of te hebben teneinde in de uitoefening van de handel goederen te koop aan te bieden dan wel diensten aan te bieden;
- b.
anderszins goederen uit te stallen of uitgestald te hebben om deze te koop aan te bieden, te verkopen of te verstrekken aan publiek.
- 2.
Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan, dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen of goederen worden of zijn uitgestald als bedoeld in het eerste lid.
- 3.
Het in het eerste lid, onder b, gestelde verbod geldt niet: voor het door de winkelier ten behoeve van de verkoop voor zijn winkel uitstallen van goederen en/of reclameborden voor zover deze objecten zich bevinden binnen een strook van 1,00 meter, gerekend vanuit de voorgevel van een winkel en mits de vrijheid en veiligheid van het verkeer niet in gevaar worden gebracht, en mits het trottoir, gerekend vanuit de voorgevel, ter plekke minimaal 2,50 meter breed is. In voetgangersgebieden dient sprake te zijn van een minimale breedte van 5 meter, gerekend van de voorgevel van een pand tot aan de voorgevel van het tegenoverliggende pand.
- 4.
Voor uitstallingen waarop lid 3 van dit artikel van toepassing is gelden in ieder geval de volgende regels:
- •
de winkelier is verplicht de uitstalling buiten de openingstijden van het bijbehorende winkelpand van de openbare weg te verwijderen;
- •
een uitstalling mag niet voor een winkelingang of -uitgang worden geplaatst;
- •
de maximale hoogte van uitstallingen die niet aan de gevel aansluiten dient 1,50 meter te zijn.
- 5.
De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet op de plaats die is aangewezen voor het houden van een markt, zulks gedurende de tijden dat de markt gehouden wordt, voor een evenement als bedoeld in artikel 2:24 van de APV.
- 6.
In de kern Bussum is het in het eerste lid bedoelde verbod tevens niet van toepassing op het innemen van een standplaats voor de duur van maximaal 3 dagen, mits daarvan tenminste 5 werkdagen van te voren melding wordt gedaan en tevens wordt voldaan aan de nadere regels uit de nota Standplaatsenbeleid Gooise Meren.
- 7.
Burgemeester en wethouders kunnen dienaangaande nadere regels stellen in het belang van de openbare orde, veiligheid en het uiterlijk aanzien van de gemeente.
- 8.
Een vergunning kan worden geweigerd:
- a.
in het belang van de openbare orde;
- b.
in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;
- c.
indien de standplaats hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;
- d.
in het belang van de verkeersvrijheid of -veiligheid;
- e.
wanneer als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel der gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt;
- f.
vanwege strijd met het omgevingsplan of voorbereidingsbesluit.
- 9.
Indien dit door of namens de gemeente, de politie of de brandweer wordt geëist in het kader van het algemene belang, de openbare orde of veiligheid, dient de uitstalling geheel of gedeeltelijk te worden verwijderd zonder dat de initiatienemer recht heeft op schadevergoeding.
- 10.
Het college kan in het belang van de woon- en leefomgeving nadere regels stellen ten aanzien van uitstallingen en reclameborden.
- 11.
Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de provinciale omgevingsverordening dan wel Wet milieubeheer.
Artikel 3.47 Toestemming rechthebbende
Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.
Paragraaf 3.3.7 Snuffelmarkten
Artikel 3.48 Begripsbepaling
- 1.
In deze paragraaf wordt verstaan onder snuffelmarkt: een markt in een voor het publiek toegankelijk gebouw waar hoofdzakelijk tweedehands en incourante goederen worden verhandeld of diensten worden aangeboden vanaf een standplaats.
- 2.
Onder een snuffelmarkt wordt niet verstaan:
- a.
een markt of jaarmarkt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder g, van de Gemeentewet;
- b.
een evenement als bedoeld in artikel 2:24 van de APV.
Artikel 3.49 Organiseren van een snuffelmarkt
- 1.
Het is verboden een snuffelmarkt te organiseren:
- a.
wegens strijd met het omgevingsplan;
- b.
als de burgemeester het organiseren van de snuffelmarkt verboden heeft in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu; of
- c.
zonder voorafgaande melding.
- 2.
De organisator doet de melding als bedoeld in het eerste lid, onder c binnen 3 weken voorafgaand aan de snuffelmarkt met vermelding van:
- a.
naam en adres van de organisator;
- b.
adres van het gebouw waar de snuffelmarkt gehouden wordt;
- c.
de dagen en tijdstippen waarop de snuffelmarkt wordt gehouden;
- d.
de frequentie van het houden van de snuffelmarkt;
- e.
het soort van goederen en diensten dat wordt aangeboden en verhandeld;
- f.
het aantal standplaatsen; en
- g.
het te verwachten aantal bezoekers.
- 3.
De snuffelmarkt kan worden gehouden indien de burgemeester niet binnen 2 weken na ontvangst van de melding heeft beslist dat het organiseren van de snuffelmarkt wordt verboden in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu. De burgemeester geeft daarvan binnen 14 dagen na ontvangst van de melding aan de organisator met opgaaf van redenen bericht.
- 4.
Het verbod geldt niet voor ruimten die uitsluitend dan wel nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet.
- 5.
Op een aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.
Afdeling 3.4 Activiteiten met betrekking tot cultureel erfgoed
Artikel 3.50 Verbodsbepalingen en vergunning gemeentelijk monument
- 1.
Het is verboden een beschermd gemeentelijk monument te beschadigen of te vernielen, of na te laten noodzakelijk onderhoud uit te voeren.
- 2.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het college, of in strijd met de voorschriften bij die vergunning:
- a.
een beschermd gemeentelijk monument te slopen, te verstoren, te verplaatsen of te wijzigen;
- b.
een beschermd gemeentelijk monument te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een manier dat het monument wordt aangetast, ontsierd of in gevaar gebracht.
- 3.
Het verbod en de vergunningplicht als bedoeld in het tweede lid gelden niet als:
- a.
de activiteit betrekking heeft op normaal onderhoud, voor zover detaillering, profilering, vormgeving, materiaalsoort, kleur, en aanleg (in geval van een tuin, park of andere aanleg) niet wijzigt, of;
- b.
het binnen een monument dat als begraafplaats in gebruik is met inachtneming van de monumentale waarden:
- c.
plaatsen van grafmonumenten, met inbegrip van het tijdelijk verwijderen daarvan en het bijwerken van het opschrift;
- d.
doen van begravingen of asbijzettingen, of
- e.
ruimen van graven waarvan het grafmonument niet is beschermd als gemeentelijk monument.
- f.
de activiteit alleen leidt tot inpandige veranderingen van een onderdeel van het monument dat uit het oogpunt van monumentenzorg geen waarde heeft;
- g.
Voor de onderdelen genoemd sub c t/m f dient vooraf overleg plaats te vinden met de gemeente.
- 4.
Het college kan in het belang van de monumentenzorg nadere regels stellen met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden aan een gemeentelijk monument.
- 5.
De vergunning als bedoeld in het tweede lid kan alleen worden verleend als het belang van de monumentenzorg zich daar niet tegen verzet. Bij de beslissing houdt het college rekening met het gebruik van het monument.
Artikel 3.51 Archeologie
- 1.
Het is verboden de bodem te verstoren in een archeologisch monument of een gebied waar archeologische vondsten of waarden worden verwacht als in het daar vigerende omgevingsplan niet is voldaan aan artikel 5.130 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, tenzij:
- a.
voor de activiteit een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste of tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet is verleend;
- b.
het de verstoring betreft van een archeologisch monument, waarde of verwachting die is aangegeven op de gemeentelijke archeologische beleids-, waarden- of verwachtingskaart, de provinciale archeologische monumentenkaart of de landelijke indicatieve kaart van archeologische waarden en het verrichten van de activiteiten geen strijd oplevert met door het college vastgestelde regels over de toegestane mate van verstoring;
- c.
de activiteit plaatsvindt op basis van een deugdelijke beschrijving, welke door een deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg is opgesteld, van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening wordt gehouden en onevenredige schade voor archeologische waarden wordt voorkomen, of
- d.
met een vooronderzoek is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn.
- 2.
Het college kan nadere regels stellen over het verrichten van archeologisch onderzoek.
Artikel 3.52 Verbodsbepaling en aanvraag vergunning beschermd stads-en dorpsgezicht
- 1.
Het is niet toegestaan zonder omgevingsvergunning een bouwwerk in een gemeentelijk beschermd stads-en dorpsgezicht geheel of gedeeltelijk te slopen.
- 2.
De omgevingsvergunning kan in ieder geval worden geweigerd als het college het niet aannemelijk acht dat op de plaats van het te slopen bouwwerk een ander bouwwerk kan of zal worden gebouwd.
- 3.
Het college kan in het belang van de monumentenzorg nadere regels stellen met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden aan een beschermd stads- en dorpsgezicht.
- 4.
Het eerste lid is niet van toepassing op het slopen als sprake is van een verplichting als bedoeld in de artikelen 13, 13a of 13b van de Woningwet of ingevolge een verplichting zoals gesteld in een maatwerkvoorschrift op grond van artikel 3.5 van het Besluit bouwwerken leefomgeving.
Artikel 3.53 Weigeringsgronden
- 1.
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 3.50 wordt pas verleend als het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet. Bij de beslissing houdt het college rekening met het gebruik van het monument.
Afdeling 3.5 Activiteiten met betrekking tot kabels en leidingen
Paragraaf 3.6.1 Graafwerkzaamheden, kabels en leidingen
Artikel 3.54 Toepasselijkheid
- 1.
Deze paragraaf is van toepassing op werkzaamheden in verband met de aanleg, instandhouding of opruiming van kabels of leidingen in of op openbare gronden.
- 2.
Het college voert de regie over de efficiënte ordening van werkzaamheden in verband met kabels en leidingen zoals bedoeld in het eerste lid.
Artikel 3.55 Vereiste van instemming of vergunning
- 1.
Het is verboden om zonder of in afwijking van een door het college verleend instemmingsbesluit of verleende vergunning werkzaamheden uit te voeren in verband met de aanleg, instandhouding of opruiming van kabels of leidingen in of op openbare gronden.
- 2.
In afwijking van het eerste lid kan voor werkzaamheden van niet ingrijpende aard worden volstaan met een melding aan het college. Het college stelt nadere regels vast ten aanzien van categorieën van werkzaamheden van niet ingrijpende aard.
- 3.
Het college kan één of meer gebieden aanwijzen waarbinnen niet volstaan kan worden met een melding, maar altijd een instemmingsbesluit of vergunning moet worden aangevraagd.
- 4.
Spoedeisende werkzaamheden dienen onverwijld te worden gemeld aan de burgemeester. Na ontvangst van de melding door het college kunnen, in afwijking van het eerste lid, de werkzaamheden plaatsvinden, tenzij de burgemeester, op grond van de APV of een andere hem toekomende bevoegdheid, in verband met de openbare orde of gevaar dan wel de vrees voor het ontstaan van gevaar de uitvoering van de werkzaamheden verbiedt. Het college stelt nadere regels vast ten aanzien van de wijze van melding en uitvoering van deze werkzaamheden.
- 5.
Het in het eerste lid opgenomen verbod is niet van toepassing op werkzaamheden van de gemeente bij de uitoefening van haar publiekrechtelijke taak of op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de provinciale wegenverordening.
Artikel 3.56 De aanvraag en de melding
- 1.
Een aanvraag wordt ingediend bij het college.
- 2.
Een melding wordt minimaal 5 werkdagen voor aanvang van de werkzaamheden aan het college gedaan.
- 3.
Het college stelt nadere regels vast ten aanzien van de bij een aanvraag of melding te verstrekken gegevens en de wijze van verstrekking.
Artikel 3.57 Beslistermijnen
- 1.
Het college beslist op de aanvraag binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag.
- 2.
Indien voor de aanleg, instandhouding of opruiming van kabels of leidingen zowel een aanvraag op grond van deze verordening als een aanvraag op grond van een andere wet is ingediend, al dan niet bij een ander bestuursorgaan, dan stelt de aanvrager het college hiervan op de hoogte.
- 3.
Indien een beschikking niet binnen acht weken kan worden gegeven, deelt het college dit aan de aanvrager mede.
- 4.
Het college kan het termijn waarin de beschikking moet worden gegeven met ten hoogste acht weken verlengen.
Artikel 3.58 Voorschriften, beperkingen en weigeringsgronden
- 1.
Het college kan aan een instemmingsbesluit, vergunning of melding voorschriften en beperkingen verbinden, dan wel een vergunning weigeren, in het belang van:
- a.
- b.
de veiligheid, waaronder mede verstaan wordt de verkeersveiligheid of een goede doorstroming van het verkeer;
- c.
het voorkomen of beperken van overlast;
- d.
de bereikbaarheid van gronden of gebouwen, waaronder mede verstaan wordt het veilig en doelmatig gebruik van openbare gronden en gebouwen, het doelmatig beheer en onderhoud en het belang van nader aan te geven lokale evenementen;
- e.
de ondergrondse ordening, waaronder mede verstaan wordt de bescherming van reeds in de grond aanwezige werken;
- f.
de bescherming van eventuele archeologische vondsten en van groenvoorzieningen, bomen en beplantingen;
- g.
het uiterlijk aanzien van de omgeving.
- 2.
De werkzaamheden moeten zijn voltooid binnen zes maanden na aanvang, tenzij in het instemmingsbesluit of de vergunning anders is bepaald.
- 3.
De aanvrager draagt er zorg voor dat de voorschriften die aan het instemmingsbesluit of de vergunning zijn verbonden worden nageleefd.
- 4.
Het college stelt nadere regels vast ten aanzien van de wijze van uitvoering van werkzaamheden aan kabels of leidingen.
Artikel 3.59 Wijziging en intrekking
- 1.
Het college kan het instemmingsbesluit of de vergunning wijzigen of intrekken, indien:
- a.
de netbeheerder niet binnen zes maanden na het onherroepelijk worden van het instemmingsbesluit of de vergunning (of binnen het opgenomen termijn van de vergunning of instemmingsbesluit), met de werkzaamheden als omschreven in het instemmingsbesluit of de vergunning is begonnen;
- b.
de in het instemmingsbesluit of de vergunning benoemde werkzaamheden langer dan een aaneengesloten periode van zes maanden stilliggen;
- c.
het instemmingsbesluit of de vergunning is verleend op basis van onjuiste of onvolledige gegevens;
- d.
de netbeheerder het bepaalde bij of krachtens deze verordening niet naleeft;
- e.
de netbeheerder het bepaalde bij of krachtens de verleende vergunning of instemmingsbesluit niet naleeft.
- 2.
Het college kan de vergunning wijzigen of intrekken, indien:
- a.
de netbeheerder de kabel of leiding definitief buiten gebruik heeft gesteld;
- b.
dit naar het oordeel van het college redelijkerwijs nodig is vanwege de rechtmatige uitoefening van zijn publiekrechtelijke bevoegdheid of taak.
- 3.
Het college gaat niet eerder over tot intrekking of wijziging van het instemmingsbesluit of de vergunning dan nadat het college de houder van het instemmingsbesluit of de vergunning heeft gehoord.
- 4.
Aan het besluit tot wijziging of intrekking van de vergunning kan de verplichting worden verbonden om de betreffende kabels of leidingen aan te passen of deze te verwijderen.
- 5.
Indien de houder schriftelijk verklaart geen gebruik meer van de vergunning of instemmingsbesluit te willen maken, kan het college het instemmingsbesluit of de vergunning intrekken.
- 6.
Een instemmingsbesluit of een vergunning geldt voor een specifieke kabel of leiding en is overdraagbaar, tenzij in de vergunning of het instemmingsbesluit anders is bepaald. Het college kan het instemmingsbesluit of de vergunning op schriftelijk verzoek van de houder op naam stellen van een andere netbeheerder.
Artikel 3.60 Overleg en afstemming tijdens planvorming
- 1.
Het college initieert en faciliteert, indien nodig, nader overleg tussen alle betrokken partijen over alle projecten in openbare gronden. Dit overleg vindt periodiek, doch tenminste tweemaal per jaar plaats.
- 2.
Het college initieert in de planfase van een door of vanwege de gemeente uit te voeren project een overleg met de desbetreffende netbeheerder(s) waarbij de gevolgen van dat project voor de ligging en het onderhoud van kabels en leidingen worden geanalyseerd.
De gemeente doet per bedoeld project een voorstel ten aanzien van het aantal overleggen en de regelmaat daarvan.
- 3.
Op initiatief van het college wisselen alle betrokken partijen voorafgaand aan de start van een werk, welke gevolgen heeft voor de ondergrondse infrastructuur, de noodzakelijke informatie met elkaar uit.
Artikel 3.61 Verplichtingen netbeheerder
- 1.
De netbeheerder is verplicht zorg te dragen voor een goede staat van onderhoud van kabels en leidingen.
- 2.
Indien het eigendom, de exploitatie, het beheer of het gebruik van kabels of leidingen wijzigt, stelt de netbeheerder het college onverwijld schriftelijk van deze wijziging in kennis. Het college stelt nadere regels vast ten aanzien van de bij de kennisgeving te verstrekken gegevens en de wijze van verstrekking.
- 3.
De netbeheerder levert op verzoek van het college informatie over een kabel of leiding.
Artikel 3.62 Medegebruik van voorzieningen
- 1.
Een aanbieder is verplicht om bij de aanleg van telecomkabels in openbare gronden zoveel mogelijk medegebruik te maken van bestaande, hetzij door andere netbeheerders dan wel door of in opdracht van het college aangelegde voorzieningen, zoals mantelbuizen, kabelgoten, of kabel- en leidingentunnels.
- 2.
Het eerste lid vindt geen toepassing indien de aanbieder aannemelijk kan maken dat medegebruik op technische of economische gronden niet haalbaar is.
- 3.
Indien het gekozen tracé niet kan worden uitgevoerd, is het aan de aanbieder om een alternatief tracé aan het college voor te leggen. Ook kan het college een alternatief tracé aanwijzen.
Artikel 3.63 Verontreiniging, gevaar en hinder
- 1.
De netbeheerder is verplicht verontreiniging, gevaar of hinder, dan wel storingen waarbij verontreiniging, gevaar of hinder kunnen optreden, onmiddellijk na waarneming te melden aan het college en maatregelen te treffen teneinde verdere verontreiniging, schade of hinder te voorkomen.
- 2.
Het college kan bij gebleken of ernstige dreiging van verontreiniging, gevaar of hinder in of nabij het tracé van kabels en leidingen, de aanleg of de exploitatie van de betreffende kabels en leidingen opschorten.
Artikel 3.64 Nadeelcompensatie
- 1.
Het college kent een netbeheerder, niet zijnde aanbieder, die schade lijdt of zal lijden als gevolg van een besluit van het college als bedoeld in artikel 3.59 tweede lid, onder b, dan wel als gevolg van de rechtmatige uitoefening door het college van zijn publiekrechtelijke bevoegdheid of taak, op verzoek een vergoeding toe, wanneer de schade uitstijgt boven het normale maatschappelijke risico en hem in vergelijking met anderen onevenredig zwaar treft.
- 2.
Het college stelt een nadeelcompensatieregeling vast over de uitoefening van de bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid.
Artikel 3.65 Herstraat- en degeneratiekosten
- 1.
Indien door de netbeheerder werkzaamheden aan kabels of leidingen in of op openbare gronden worden uitgevoerd, brengt het college de kosten voor herstel, beheer, onderhoud en degeneratie van openbare gronden die het rechtstreekse gevolg zijn van de uitgevoerde werkzaamheden bij de netbeheerder in rekening.
- 2.
Het uitgangspunt bij het herstel van gronden is dat de grond wordt teruggebracht in de oude staat.
- 3.
Het college stelt nadere regels vast over de uitoefening van de bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid.
Artikel 3.66 Nadere regels
Het college is bevoegd ter uitvoering van het bepaalde in deze paragraaf nadere regels vast te stellen.
Afdeling 3.6 Activiteiten met betrekking tot bomen
Artikel 3.67 Toepassingsbereik
- 1.
Deze afdeling gaat over het kappen van een boom of vellen van een houtopstand, snoeien, knotten en kandelaberen.
- 2.
Deze afdeling gaat niet over het dunnen van een houtopstand.
Artikel 3.68 Oogmerken
De regels in deze paragraaf zijn gesteld met het oog op:
- a.
het beschermen van de gezondheid van mens en dier;
- b.
het beschermen van de biodiversiteit;
- c.
het beschermen van de leefbaarheid;
- d.
het beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige waarden;
- e.
het beschermen van de natuurwaarde van de houtopstand;
- f.
de beeldbepalende waarde van bomen;
- g.
de cultuurhistorische waarde van bomen.
Artikel 3.69 Vellen van bomen en houtopstanden
- 1.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een boom te kappen of houtopstand te vellen.
- 2.
Het verbod genoemd in lid 1 geldt voor:
- a.
een boom of houtopstand die op een lijst met beschermde bomen staat (i.c. 1. Waardevolle bomenlijst gemeente, 2. landelijk register monumentale bomen van de Bomenstichting, 3 . boom die onderdeel is van de bomenhoofdstructuur van de gemeente en 4. de waardevolle gebieden in de gemeente);
- b.
een boom die minder dan 10 jaar geleden is aangeplant als gevolg van een herplant- of instandhoudingsplicht als genoemd in artikel 3.73, eerste lid.
- 3.
Het college kan aan de vergunning het voorschrift verbinden dat pas gebruik mag worden gemaakt van de vergunning indien de daarmee samenhangende vergunning onherroepelijk is en gestart wordt met de werkzaamheden.
- 4.
Het college kan aan de vergunning het voorschrift verbinden dat de vergunning een beperkte geldigheidsduur heeft na het onherroepelijk worden van de vergunning.
- 5.
Het verbod is niet van toepassing op het vellen van een dode boom wanneer dit tenminste vier weken voor het begin ervan is gemeld bij het college.
- 6.
Het verbod is niet van toepassing als een boom moet worden geveld vanwege acuut gevaar in verband met instabiliteit of besmettelijke ziekte wanneer dit vooraf is gemeld bij het college.
Artikel 3.70 Snoeien, knotten en kandelaberen
- 1.
Beschermde bomen: het is verboden een beschermde boom te knotten of te kandelaberen als genoemd in artikel 3.69. Snoeien van een beschermde boom mag alleen gebeuren door een gecertificeerd boomverzorger met het European Tree Worker certificaat.
- 2.
Niet beschermde bomen: bomen die zich ervoor lenen om geknot of gesnoeid te worden, mogen:
- a.
geknot, gesnoeid en gekandelaberd worden in het seizoen waarin dit voor de betreffende boom gebruikelijk is voor zover dit geen permanente schade veroorzaakt aan de boom, en/of voor zover dit niet de dood van de boom tot gevolg heeft;
- b.
wanneer het knotten, snoeien of kandelaberen de dood van de boom tot gevolg heeft, kan het college een herplantplicht opleggen als bedoeld in art. 3.75.
Artikel 3.71 Bijzondere aanvraagvereisten omgevingsvergunning
Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
- a.
een aanduiding van de te kappen boom of te vellen houtopstand op een kaart, foto of tekening;
- b.
de reden voor het kappen van de boom of vellen van de houtopstand; en
- c.
de mogelijkheid tot herplant en, als het voornemen tot herplant bestaat, de locatie daarvan, het aantal en de soorten;
bij een vergunningaanvraag van een waardevolle boom, dient een rapportage gevoegd te worden van een beëdigd boomtaxateur of gecertificeerd boomverzorger met het European Tree Worker certificaat.
Artikel 3.72 Beoordelingsregels omgevingsvergunning
- 1.
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend:
- a.
als de belangen, waarvoor de boom of houtopstand is aangewezen, op een andere manier dan door het in stand houden van de boom of houtopstand worden geborgd; of
- b.
vanwege zwaarwegende maatschappelijke belangen of;
- c.
als alternatieven zijn onderzocht zoals de verplant van bomen.
- 2.
Bij vergunningvoorschrift kan een herplantplicht worden opgelegd.
- 3.
De oogmerken als genoemd in artikel 3.68 maken onderdeel uit van deze beoordelingsregels.
Artikel 3.73 Bijzondere vergunningvoorschriften; herplanten, storting Bomenfonds
- 1.
Aan de vergunning kan het voorschrift worden verbonden dat her- of verplant moet plaatsvinden. Het college geeft hiervoor een termijn en aanwijzingen voor de manier waarop.
- 2.
Aan de vergunning kan het voorschrift worden verbonden dat een compensatieplan wordt ingediend.
- 3.
Als niet ter plaatse, op hetzelfde perceel of in de nabije omgeving kan worden her- of verplant met bomen van vergelijkbare waarde, kan als voorschrift worden opgenomen dat een financiële bijdrage in het Bomenfonds moet worden gestort. Deze bijdrage is gelijk aan de boomwaarde zoals bepaald door een beëdigd boomtaxateur.
- 4.
In het voorschrift als bedoeld in het eerste lid, wordt bepaald dat wanneer de her- of verplant niet aanslaat, dat deze binnen één jaar moet worden vervangen op de aangegeven manier.
- 5.
In het geval sprake is van een dode boom die op de lijst waardevolle bomen staat, kan het college een herplantplicht opleggen.
Artikel 3.74 Inhoud compensatieplan
- 1.
Een compensatieplan maakt deel uit van de te verlenen omgevingsvergunning voor het vellen van een houtopstand, nadat het college het heeft goedgekeurd.
- 2.
In het compensatieplan wordt het volgende bepaald:
- a.
waar zal worden her- of verplant, op hetzelfde perceel of in de nabije omgeving, aangegeven op een voldoende gedetailleerde kaart, of met x- en y-coördinaten;
- b.
een omschrijving van de her- of te verplanten houtopstand (soortnaam, maatvoering) en groeiplaats (bovengronds en ondergronds);
- c.
een onderbouwing dat de waarde van de aanplant in verhouding staat tot die van de te vellen houtopstand;
- d.
een onderhoudsplan voor de eerste drie jaren, gerekend vanaf de aanplant, waarin onder andere de termijn voor de eerste aanplant, inboetperioden, aanwijzingen voor plantgatvoorbereiding, verzorging- en groeibevorderende maatregelen, welk plantmateriaal, welke soort, de stamomtrek en het aantal is opgenomen.
Artikel 3.75 Herplant-/instandhoudingsplicht bij vellen zonder vergunning
- 1.
Als een houtopstand zonder vergunning is geveld terwijl daar wel een vergunning voor nodig was, kan het college bij een last onder bestuursdwang of onder dwangsom de verplichting opleggen aan de overtreder om te herplanten. De herplant vindt plaats volgens de bij een last onder bestuursdwang of onder dwangsom aangegeven manier en binnen de aangegeven termijn. Deze verplichting wordt opgelegd aan de rechthebbende van de gevelde houtopstand en/of degene die de houtopstand heeft geveld of heeft laten vellen.
- 2.
Als een houtopstand illegaal is geveld, moet de boomwaarde van de gevelde houtopstand als financiële bijdrage worden gestort in het gemeentelijk bomenfonds. Daarnaast kan het college een herplantplicht opleggen.
- 3.
Bij de verplichting als bedoeld in het eerste lid, wordt bepaald dat wanneer de herplant niet aanslaat, dat deze binnen één jaar moet worden vervangen op de aangegeven manier. Hiervoor geldt een maximale termijn van drie jaren na aanplant.
- 4.
Als het voortbestaan van een beschermde houtopstand wordt bedreigd door menselijk handelen, kan het college aan de rechthebbende van de houtopstand, of aan degene die op een andere manier bevoegd is voorzieningen te treffen, in het kader van de op te leggen last onder bestuursdwang of last onder dwangsom, de verplichting opleggen om:
- a.
de activiteiten die de bedreiging veroorzaken onmiddellijk te stoppen en een onherroepelijk geworden omgevingsvergunning voor het kappen te hebben, voordat de activiteiten mogen worden voortgezet;
- b.
volgens de aangegeven manier en binnen de aangegeven termijn voorzieningen te treffen die de bedreiging wegnemen;
- c.
de activiteiten die de bedreiging veroorzaken onmiddellijk te stoppen en een Bomen Effect Analyse op te stellen en aan het college voor te leggen;
- d.
de schade die wordt veroorzaakt aan bomen te vergoeden door het bedrag van een boomschade taxatie door overtreder te laten vergoeden door een storting in het Bomenfonds.
Artikel 3.76 Illegale kap
- 1.
Het college kan in het geval van het kappen van een boom en/of een houtopstand zonder geldige vergunning de volgende sancties opleggen:
- a.
de herplantplicht, zoals genoemd onder artikel 3.73, eerste lid, wordt verhoogd naar 200% van het oorspronkelijke aantal; en/of
- b.
de financiële compensatie, zoals genoemd onder artikel 3.75, tweede lid, wordt verdubbeld.
- 2.
De bedragen genoemd in het eerste lid worden gestort in het gemeentelijk Bomenfonds.
Artikel 3.77 Bestrijding van boomziekten
- 1.
Indien zich op een terrein één of meer bomen bevinden die naar het oordeel van het bevoegd gezag gevaar opleveren van verspreiding van een boomziekte of voor vermeerdering van de ziekteverspreiders zoals insecten, is de rechthebbende, indien hij daartoe door het bevoegd gezag is aangeschreven, verplicht binnen de bij aanschrijving vast te stellen termijn:
- a.
- b.
conform richtlijnen van de gemeente de gevelde boom direct zodanig te behandelen dat verspreiding van de boomziekte wordt voorkomen.
- 2.
Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag gevelde bomen of delen daarvan voorhanden of in voorraad te hebben of te vervoeren, indien het een boomsoort betreft die de desbetreffende boomziekte kan verspreiden.