Organisatie | Tilburg |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels inkomstenvrijlating en uitstroompremie 2023 ev gemeente Tilburg |
Citeertitel | Beleidsregels inkomstenvrijlating en uitstroompremie 2023 gemeente Tilburg |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp |
Deze regeling bevat de vroegst mogelijke datum van inwerkingtreding.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
10-01-2024 | nieuwe regeling | 28-11-2023 |
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg;
het wenselijk is regels vast te stellen over:
besluit vast te stellen de Beleidsregels inkomstenvrijlating en uitstroompremie 2023 ev gemeente Tilburg.
Hoofdstuk 1 Inkomstenvrijlating
Artikel 2: Algemene bepalingen inkomstenvrijlating
Bij belanghebbenden die medisch urenbeperkt zijn of behoren tot de doelgroep loonkostensubsidie is het tweede lid, sub a, niet van toepassing. Bij hen draagt inkomstenvrijlating direct vanaf aanvang van de uitkering bij aan arbeidsinschakeling als belanghebbende naast zijn uitkering deeltijd werkt/gaat werken en wordt de inkomstenvrijlating direct toegepast op de inkomsten uit legale arbeid die belanghebbende dan ontvangt.
Inkomsten die voortvloeien uit illegale activiteiten (bijvoorbeeld heling of drugsverkoop) en ook inkomsten uit arbeid waarvan geen, niet tijdig of onvolledig opgave is gedaan waardoor sprake is geweest van schending van de inlichtingenplicht en teveel uitkering is verstrekt, worden niet geacht bij te dragen aan de arbeidsinschakeling en hierop wordt dus geen inkomstenvrijlating toegepast.
Artikel 3: Herziening en intrekking recht inkomstenvrijlating
Het college herziet het recht op inkomstenvrijlating of trekt dit in als:
Artikel 4: Herziening, intrekking en terugvordering uitkering
Als het college een besluit tot herziening of intrekking als bedoeld in artikel 3 heeft genomen, herziet het college het recht op uitkering of trekt deze in overeenkomstig artikel 54, derde lid, Participatie of artikel 17 IOAW/IOAZ en vordert de ten onrechte of te hoog verstrekte uitkering terug.
Het college kan in bijzondere gevallen, ten gunste van de belanghebbende, afwijken van de bepalingen in deze beleidsregels, indien toepassing van deze regels tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
In de Participatiewet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) is geregeld dat gedurende een beperkte periode een deel van de inkomsten uit deeltijd arbeid niet wordt verrekend met de uitkering. Dit wordt inkomstenvrijlating genoemd.
Algemeen uitgangspunt voor het toepassen van de inkomstenvrijlating is dat in principe alle arbeid in deeltijd bijdraagt aan de arbeidsinschakeling en leidt tot verminderde uitkeringsafhankelijkheid op korte termijn met mogelijk uitzicht op volledige uitkeringsonafhankelijkheid in de toekomst.
Een vrijlating van een deel van de inkomsten uit arbeid kan een stimulans zijn om werk te aanvaarden en behouden.
Er bestaan vier vrijlatingen van inkomsten uit arbeid: de algemene inkomstenvrijlating, de tijdelijke inkomstenvrijlating voor alleenstaande ouders die de volledige zorg hebben voor een tot hun last komend kind tot 12 jaar, de inkomstenvrijlating voor mensen die medisch urenbeperkt zijn en de inkomstenvrijlating voor mensen die behoren tot de doelgroep loonkostensubsidie. In de volgende tabel staan deze nader toegelicht.
Voor de algemene inkomstenvrijlating en de tijdelijke inkomstenvrijlating voor alleenstaande ouders gelden dat deze moeten bijdragen aan de arbeidsinschakeling. Met deze beleidsregels geeft het college aan wanneer de inkomstenvrijlating bijdraagt aan de arbeidsinschakeling.
Het college vindt het ook belangrijk een stimulans te bieden aan uitkeringsgerechtigden om volledig uit de uitkering uit te stromen naar fulltime werk, zodat inwoners in hun eigen levensonderhoud kunnen voorzien. Daarom introduceert het college in deze beleidsregels de uitstroompremie: een tweemalige premie die uitkeringsgerechtigden in 2 termijnen ontvangen wanneer zij bijstandsonafhankelijk blijven. De uitstroompremie kan inwoners met een uitkering ook stimuleren om de overstap van parttime werk naar fulltime werk te maken.
Zoals in de tabel te zien, gelden de algemene inkomstenvrijlating en de tijdelijke inkomstenvrijlating voor alleenstaande ouders niet voor belanghebbenden die jonger zijn dan 27 jaar. Dit geldt eveneens voor de uitstroompremie. Dat is zo in de wet bepaald. Van jongeren wordt verwacht dat ze op eigen kracht uitstromen en daar is, naar het oordeel van de wetgever, geen extra activerend instrument voor nodig.
Hieronder volgt, voor zover noodzakelijk, een artikelsgewijze toelichting.
Artikel 2: Algemene bepalingen inkomstenvrijlating
Wanneer een uitkeringsgerechtigde gaat werken, toetst het college ambtshalve of er recht bestaat op inkomstenvrijlating. Dit betekent dat de uitkeringsgerechtigde hier geen aanvraag of verzoek voor hoeft in te dienen en dat het automatisch wordt toegepast wanneer er recht op bestaat. De belanghebbende wordt middels een beschikking op de hoogte gesteld van de toepassing van de inkomstenvrijlating.
In de wet staat dat er recht is op inkomstenvrijlating ‘voor zover belanghebbende algemene bijstand ontvangt’ en dat de inkomstenvrijlating moet bijdragen aan de arbeidsinschakeling. Dit betekent dat de werkaanvaarding gelegen moet zijn na de ingangsdatum van de (bijstands)uitkering en vanuit een situatie van volledige werkloosheid.
Het college vindt het belangrijk dat een uitkeringsgerechtigde eerst op eigen kracht activiteiten ontplooit om werk te aanvaarden zonder daar direct een financiële stimulans voor te bieden. Daarom is in lid 2 van dit artikel geregeld dat géén recht op inkomstenvrijlating bestaat als een belanghebbende korter dan 24 aaneengesloten maanden een bijstandsuitkering ontvangt. Pas wanneer een belanghebbende minimaal 24 aaneengesloten maanden een bijstandsuitkering ontvangt en hij gaat dan parttime werken, is er recht op inkomstenvrijlating. In lid 3 staat dat deze voorwaarde niet geldt voor de mensen die medisch urenbeperkt zijn of tot de doelgroep loonkostensubsidie behoren. Bij hen draagt inkomstenvrijlating direct vanaf aanvang van de uitkering bij aan arbeidsinschakeling als belanghebbende naast zijn uitkering deeltijd werkt/gaat werken en wordt de inkomstenvrijlating direct toegepast op de inkomsten uit arbeid die belanghebbende dan ontvangt. Dat is zo in de wet vastgelegd. De reden hiervoor is dat mensen die tot één van deze doelgroepen behoren, in beginsel vaak niet meer uren kunnen werken vanwege hun beperking en een aanvullende bijstandsuitkering ontvangen. Werken is in dat geval niet lonend, in de zin dat het niet tot meer inkomen leidt dan een volledige bijstandsuitkering. De wetgever vindt het belangrijk dat voor de mensen met een arbeids-/medische urenbeperking werken in deeltijd moet lonen, juist omdat het vanwege de arbeidsbeperking moeilijker is om aan het werk te blijven en (gedeeltelijk) uit de bijstand uit te stromen dan voor mensen zonder een arbeidsbeperking.
Daarnaast is een voorwaarde voor het recht op inkomstenvrijlating dat de belanghebbende met zijn totale inkomen niet boven de van toepassing zijnde uitkeringsnorm komt. Belanghebbende behoort dan immers niet tot de doelgroep voor het recht op inkomstenvrijlating, omdat ‘belanghebbende algemene bijstand moet ontvangen’ en het recht op algemene bijstand dan beëindigd moet worden in verband met een inkomen boven bijstandsniveau. Bovendien heeft de arbeidsinschakeling waarmee belanghebbende dan bijstandsonafhankelijk wordt, dan al plaatsgevonden en heeft belanghebbende niet meer die extra stimulans in de vorm van een inkomstenvrijlating nodig om werk te gaan aanvaarden. Mogelijk heeft belanghebbende dan wel recht op een uitstroompremie (zie artikel 5).
In lid 4 is geregeld dat wanneer beide partners aan de voorwaarden voldoen, iedere partner afzonderlijk recht heeft op inkomstenvrijlating. De maximale vrijlating genoemd in de wet, is een bedrag per persoon, niet per uitkering.
Lid 5 bepaalt dat inkomsten die voortvloeien uit illegale activiteiten niet worden vrijgelaten, omdat deze inkomsten niet worden geacht bij te dragen aan de arbeidsinschakeling. Dit geldt eveneens voor inkomsten die belanghebbende niet, niet tijdig of niet volledig heeft doorgegeven, waardoor sprake is geweest van schending van de inlichtingenplicht en waardoor teveel uitkering is verstrekt. De vraag of de vrijlating van inkomsten bijdraagt aan arbeidsinschakeling vergt namelijk een individuele beoordeling die vooraf of bij aanvang van de werkzaamheden plaatsvindt. Als later wordt geconstateerd dat een belanghebbende heeft verzwegen aan het werk te gaan, kan het college die beoordeling niet meer maken. Bovendien wil het college schending van de inlichtingenplicht niet belonen met een inkomstenvrijlating.
In lid 6 staat dat de inkomstenvrijlating één keer per uitkeringsperiode bestaat. Dit is zo in de wet geregeld. Het komt voor dat een belanghebbende volledig uit de uitkering uitstroomt, maar door omstandigheden opnieuw op een uitkering aangewezen raakt. Dit is dan een nieuw recht op bijstand, waardoor de voorwaarden uit lid 2 weer gelden. Dit betekent dat belanghebbende weer eerst minimaal 24 aaneengesloten maanden een bijstandsuitkering moet ontvangen voordat er weer recht op inkomstenvrijlating bestaat.
Als een uitkeringsperiode tijdelijk wordt onderbroken door omstandigheden genoemd in lid 6, wordt de periode vóór en ná de onderbreking als één uitkeringsperiode gezien.
Artikel 3: Herziening en intrekking recht inkomstenvrijlating
In de situatie waarin later blijkt dat ten onrechte een inkomstenvrijlating op de uitkering is toegepast, wordt het recht op de inkomstenvrijlating herzien. Dit betekent dat met terugwerkende kracht een ander besluit over het recht op inkomstenvrijlating kan worden genomen. Het recht op inkomstenvrijlating kan dan met terugwerkende kracht geheel of gedeeltelijk worden ingetrokken.
Artikel 4: Herziening, intrekking en terugvordering uitkering
In artikel 3 staat dat met terugwerkende kracht een andere besluit over het recht op inkomstenvrijlating kan worden genomen in de situatie waarin later blijkt dat ten onrechte een inkomstenvrijlating op de uitkering is toegepast. Omdat inkomstenvrijlating inhoudt dat een deel van de inkomsten uit arbeid niet wordt verrekend met de uitkering, betekent dit dat er teveel uitkering is verstrekt als later blijkt dat er slechts gedeeltelijk of geen recht was op inkomstenvrijlating. In dit artikel wordt geregeld dat de teveel verstrekte uitkering dan door het college wordt teruggevorderd.
Artikel 5: Voorwaarden toekenning uitstroompremie
De uitstroompremie is een tweemalige premie, waarvan het eerste deel na 3 maanden bijstandsonafhankelijkheid en het tweede deel na 6 maanden bijstandsonafhankelijk wordt verstrekt.
De uitstroompremie moet worden aangevraagd, omdat de belanghebbende uit de uitkering is uitgestroomd en de gemeente dus niet langer beschikt over de informatie om de uitstroompremie automatisch toe te kennen. De belanghebbende zal dus na uiterlijk 4 en 7 maanden moeten aantonen dat hij nog steeds bijstandsonafhankelijk is, bijvoorbeeld door het sturen van een loonstrook. De klantregisseur zal belanghebbende tijdig en volledig informeren over de mogelijkheid tot het aanvragen van een uitstroompremie.
De uitstoompremie wordt toegekend aan personen die minstens 24 aaneengesloten maanden afhankelijk zijn geweest van een bijstandsuitkering. Bij deze personen is er sprake van een relatief lange afstand tot de arbeidsmarkt, die we extra willen stimuleren en belonen als ze uit de uitkering uitstromen naar betaald werk.
Belanghebbende moet dus uitstromen naar betaald werk en minimaal 3 maanden bijstandsonafhankelijk blijven om voor het eerste deel van de uitstroompremie in aanmerking te komen. Het gaat dan om inkomsten uit arbeid waarmee belanghebbende met zijn totale inkomen boven de van toepassing zijnde bijstandsnorm komt en daardoor uit de uitkering uitstroomt. De termijn van 3 maanden is duurzaam genoeg om iemand te belonen.
Er is geen extra voorwaarde opgenomen over hoe vaak een uitstroompremie kan worden verstrekt. Het kan voorkomen dat een belanghebbende volledig uit de uitkering uitstroomt, maar door omstandigheden opnieuw op een uitkering aangewezen raakt. In dat geval moet een belanghebbende weer minimaal 24 aaneengesloten maanden een bijstandsuitkering ontvangen om opnieuw voor een uitstroompremie in aanmerking te komen. Dit betekent dat er minimaal 27 maanden zijn gelegen tussen het ontvangen van (het eerste deel van) een uitstroompremie en een eventueel nieuw recht op uitstroompremie.
Artikel 6: Hoogte uitstroompremie
Zoals in artikel 5 vermeld wordt de uitstroompremie in twee delen verstrekt: eerst na 3 maanden bijstandsonafhankelijkheid en vervolgens na 6 maanden bijstandsonafhankelijkheid. Er is voor gekozen om de uitstroompremie niet in twee gelijke delen te verstrekken, maar het tweede deel hoger te laten zijn dan het eerste deel. De reden hiervoor is dat belanghebbende meer beloond mag worden voor het langer bijstandsonafhankelijk zijn.
In het kader van bieden van maatwerk kan worden afgeweken van de bepalingen in deze beleidsregels in gevallen waarin toepassing van de beleidsregels onbillijk uitpakt voor de belanghebbende.