Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Rucphen

Delegeren bevoegdheid wijzigingen omgevingsplan

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieRucphen
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingDelegeren bevoegdheid wijzigingen omgevingsplan
CiteertitelDelegeren bevoegdheid wijzigingen omgevingsplan
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpruimtelijke ordening, verkeer en vervoer
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

N.v.t.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-202401-01-2024Raadsbesluit

20-06-2023

gmb-2024-16782

Tekst van de regeling

Intitulé

Delegeren bevoegdheid wijzigingen omgevingsplan

 

De raad van de gemeente Rucphen,

 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 2 mei 2023,

 

gelet op artikel 2.4, 2.8 en 4.14 van de Omgevingswet, artikel 4:81 eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 156 Gemeentewet,

 

overwegende dat de gemeenteraad bevoegd gezag is ten aanzien van het nemen van een besluit tot wijziging van het Omgevingsplan Rucphen en het nemen van een voorbereidingsbesluit, en de Omgevingswet de mogelijkheid biedt om deze bevoegdheden te delegeren aan het college van burgemeester en wethouders,

 

gehoord de commissie Economie, Ruimtelijke Ordening en Milieu op 31 mei 2023,

 

besluit :

 

  • 1.

    de bevoegdheid tot het vaststellen van delen van het omgevingsplan te delegeren aan het college van burgemeester en wethouders in de gevallen zoals benoemd in de Delegatielijst Omgevingsplan Rucphen, zie bijlage 1 van dit raadsbesluit;

  • 2.

    de bevoegdheid tot het nemen van een besluit inhoudende geen medewerking te verlenen aan een wijziging van het omgevingsplan te delegeren aan het college van burgemeester en wethouders indien sprake is van strijdigheid met door de gemeenteraad vastgesteld gemeentelijk beleid;

  • 3.

    de bevoegdheid tot het nemen van een voorbereidingsbesluit met het oog op de voorbereiding van in het omgevingsplan te stellen regels, zoals bedoeld in artikel 4.14 Omgevingswet, te delegeren aan het college van burgemeester en wethouders;

  • 4.

    Het college op te dragen u te informeren wanneer gebruikt wordt gemaakt van de op grond van dit besluit gedelegeerde bevoegdheden;

  • 5.

    dat dit besluit in werking treedt tegelijkertijd met de Omgevingswet (Wet van 23 maart 2016 houdende regels over het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving).

     

Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Rucphen

 

in zijn openbare vergadering van 20 juni 2023.

 

De griffier, J.J.H. Lahaije

 

De voorzitter, mr. M. van der Meer Mohr

 

 

 

Bijlage 1: Delegatielijst Omgevingsplan Rucphen

 

Gevallen waarin de bevoegdheid tot het wijzigen van delen van het Omgevingsplan Rucphen wordt gedelegeerd aan het college van burgemeester en wethouders

 

A. wijzigingen van technische aard met het oog op de leesbaarheid van het plan of het verbeteren van de dienstverlening en die geen wijzigingen tot gevolg hebben voor de geldende regels over activiteiten in de fysieke leefomgeving, zoals het aanpassen van annotaties of strikt redactionele wijzigingen van de tekst van of definities in het omgevingsplan;

 

B. wijzigingen als gevolg van het corrigeren van kennelijke verschrijvingen of verkeerde verwijzingen;

 

C. wijzigingen van de toelichting op het omgevingsplan waarin de onderbouwing staat voor de in het omgevingsplan opgenomen regels;

 

D. wijzigingen die noodzakelijk zijn vanwege wet- of regelgeving van Rijk of provincie, waarbij er geen sprake is van beleidsvrijheid (instructieregels);

 

E. wijzigingen die passen binnen de wijzigingsbevoegdheden en uitwerkingsplichten (art. 3.6 Wet ruimtelijke ordening) uit de ruimtelijke plannen, zoals bedoeld in artikel 4.6 Invoeringswet Omgevingswet, en die na inwerkingtreding van de Omgevingswet van rechtswege onderdeel uitmaken van het omgevingsplan (tijdelijk deel);

 

F. wijzigingen als gevolg van verwerking van uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State die in de plaats worden gesteld van het besluit tot vaststelling en/of wijziging van het omgevingsplan;

 

G. wijzigingen als gevolg van een onherroepelijke omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit, zoals bedoeld in artikel 4.17 Omgevingswet, en die binnen vijf jaar verwerkt moeten worden in het omgevingsplan;

 

H. wijzigingen van regels met betrekking tot specifieke aanvraagvereisten / indieningsvereisten voor aanvragen van een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit;

 

I. wijzigingen die het gevolg zijn van de verplichte omzetting van een TAM-IMRO plan naar een STOP-TPOD plan.

 

 

TOELICHTING

.

A. Wijzigingen van technische aard met het oog op de leesbaarheid van het plan of het verbeteren van de dienstverlening en die geen wijzigingen tot gevolg hebben voor de geldende regels over activiteiten in de fysieke leefomgeving, zoals het aanpassen van annotaties of strikt redactionele wijzigingen van de tekst van of definities in het omgevingsplan.

 

Een omgevingsplan is een nieuw instrument dat een andere vorm heeft dan de huidige bestemmingsplannen en de gemeentelijke verordeningen. Een omgevingsplan bestaat grofweg uit drie onderdelen: 1) (juridische) tekst; 2) locaties (werkingsgebieden) en 3) annotaties.

 

Er bestaat straks maar één omgevingsplan. Daarmee wordt de structuur van het omgevingsplan (tekstopbouw) belangrijk om ervoor te zorgen dat het omgevingsplan op een heldere en overzichtelijke manier wordt gevuld met de inhoudelijke regels. Wijzigingen in deze structuur (tekstopbouw) hebben alleen gevolgen voor leesbaarheid en de dienstverlening. En geen gevolgen voor de activiteiten die wel/niet zijn toegestaan in de fysieke leefomgeving.

 

De regels in het omgevingsplan kunnen worden geannoteerd. De functie hiervan kan als volgt worden toegelicht. Wie in een webwinkel op zoek is naar een boek, toetst een zoekwoord in en filtert bijvoorbeeld op prijs, taal en beschikbaarheid. De webwinkel laat vervolgens een overzichtelijk lijstje van opties zien, binnen een totaal van misschien wel tienduizenden titels. Deze selectiekracht wordt verkregen door annotaties: voor de gebruiker niet-zichtbare labels die aan de producten van de webwinkel worden gehangen. Wijzigingen in annotaties hebben alleen gevolgen voor de dienstverlening. En geen gevolgen voor de activiteiten die wel/niet zijn toegestaan in de fysieke leefomgeving.

 

B. Wijzigingen als gevolg van het corrigeren van kennelijke verschrijvingen of verkeerde verwijzingen.

 

Het delegeren van de bevoegdheid aan het college in deze gevallen zorgt ervoor dat kennelijke verschrijvingen en of verkeerde verwijzingen snel kunnen worden hersteld. Hierbij kan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht buiten toepassing gelaten worden als het gaat om een wijziging die alleen ziet op het herstel van een kennelijke verschrijving. Bij een kennelijke verschrijving moet worden gedacht aan een kennelijke fout in de beschrijving van het besluit of op de bijbehorende kaarten. Het gaat hierbij alleen om gevallen, waarbij voor iedereen duidelijk is dat er in het besluit of op een bij dat besluit behorende kaart een onbedoelde fout is geslopen. Wijzigingen die voortkomen uit nieuwe (beleidsmatige) inzichten vallen hier dus uitdrukkelijk niet onder.

 

C. Wijzigingen van de toelichting op het omgevingsplan waarin de onderbouwing staat voor de in het omgevingsplan opgenomen regels.

 

Elk omgevingsplan krijgt een toelichting, die tevens de onderbouwing bevat van de in het omgevingsplan opgenomen regels. De in de regels op te nemen doelen – met welk oogmerk een regel wordt gesteld – kunnen nader worden uitgewerkt in de toelichting bij het omgevingsplan.

 

Wijzigingen in de toelichting op het omgevingsplan hebben geen gevolgen voor de activiteiten die wel/niet zijn toegestaan in de fysieke leefomgeving.

 

D. wijzigingen die noodzakelijk zijn vanwege wet- of regelgeving van Rijk of provincie, waarbij er geen sprake is van beleidsvrijheid (instructieregels).

 

Bij het stellen van regels in het omgevingsplan, moet de gemeente voldoen aan de instructieregels van het Rijk en de provincie. Rijk en provincie stellen de instructieregels met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties of vanwege specifieke taken.

 

Wanneer nieuwe instructieregels worden toegevoegd via het Besluit kwaliteit leefomgeving (Rijk) of de Omgevingsverordening kan het zijn dat het omgevingsplan gewijzigd moet worden. Indien daarbij geen sprake is van keuzevrijheid (beleidsvrijheid) levert het een versnelling en vermindering in werklast op als raad de bevoegdheid tot het wijzigen delegeert aan het college.

 

E. wijzigingen die passen binnen de wijzigingsbevoegdheden en uitwerkingsplichten (art. 3.6 Wet ruimtelijke ordening) uit de ruimtelijke plannen, zoals bedoeld in artikel 4.6 Invoeringswet Omgevingswet, en die na inwerkingtreding van de Omgevingswet van rechtswege onderdeel uitmaken van het omgevingsplan (tijdelijk deel).

 

Op basis van vigerende regelgeving, de Wet ruimtelijke ordening, kan in een bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid of een uitwerkingsplicht worden opgenomen. De wijzigingsbevoegdheid uit het bestemmingsplan brengt met zich mee dat het college van burgemeester en wethouders het bestemmingsplan zelfstandig kan wijzigen via een wijzigingsplan, mits aan de in het bestemmingsplan opgenomen voorwaarden wordt voldaan. Voor de hier bedoelde bevoegdheid tot wijzigen of uitwerken (artikel 3.6 Wro) wordt geen overgangsregeling getroffen, omdat het na de inwerkingtreding van de Omgevingswet niet meer mogelijk is om een wijzigingsplan of uitwerkingsplan vast te stellen.

 

Voor het wijzigen of uitwerken van het omgevingsplan op grond van de in de bestemmingsplannen opgeschreven wijzigingsbevoegdheden en uitwerkingsplichten verstrekt de gemeenteraad daarom een nieuw delegatiebesluit aan B&W. Hiermee wordt qua procedure zo veel mogelijk aangesloten bij de “oude” wijzigingsbevoegdheden en uitwerkingsplichten waar B&W ook zelfstandig het bestemmingsplan kan wijzigen of uitwerken.

 

P.S.

Voor de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen voor in het plan omschreven onderwerpen of onderdelen geldt wél overgangsrecht. Een in het tijdelijke deel van het omgevingsplan opgenomen bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen (art. 3.6 Wro) over in dat deel van het plan omschreven onderwerpen of onderdelen geldt als een bevoegdheid tot het stellen van maatwerkvoorschriften in het omgevingsplan over daarbij aangewezen onderwerpen (artikel 22.11 Omgevingswet). Hiervoor hoeft dus geen apart delegatiebesluit te worden genomen.

 

F. wijzigingen als gevolg van verwerking van uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State die in de plaats worden gesteld van het besluit tot vaststelling en/of wijziging van het omgevingsplan.

Hierbij gaat het nadrukkelijk om uitspraken waarbij de uitspraak in de plaats komt van het (bestreden) vaststellingsbesluit en het bevoegd gezag (de gemeenteraad) dus geen keuze meer heeft om te bepalen op welke manier de uitspraak verwerkt wordt in het omgevingsplan. Het gaat hier expliciet dus niet om uitspraken waarbij de rechter constateert dat de belangenafweging over moet worden gedaan en waarbij het bevoegd gezag nog kan bepalen op welke manier de regels van het omgevingsplan worden gewijzigd.

 

G. wijzigingen als gevolg van een onherroepelijke omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit, zoals bedoeld in artikel 4.17 Omgevingswet, en die binnen vijf jaar verwerkt moeten worden in het omgevingsplan.

 

Een gemeente moet uiterlijk 5 jaar na een onherroepelijke omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit (hierna omgevingsvergunning BOPA) het omgevingsplan aanpassen (artikel 4.17, Ow). Bij een aanvraag omgevingsvergunning BOPA met advies kunt u uw bindend uitbrengen waarmee het college in haar besluitvorming rekening moet houden. Bij een aanvraag BOPA zonder advies, heeft u deze mogelijkheid niet. Het betreft onderwerpen waarvan uw raad eerder heeft bepaald dat u hierover geen bindend advies hoeft af te geven.

 

Deze verplichting geldt nog niet direct na het in werking treden van de Omgevingswet. De verwachting is dat dit pas vanaf eind 2029 geldt (artikel 22.5, lid 2, Omgevingswet).

 

Deze verplichting geldt alleen voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit die:

  • -

    bestaat uit het in stand houden van een bouwwerk;

  • -

    niet overeenstemt met een functie van een locatie;

     

Verder moet de activiteit een blijvend karakter hebben. Het geldt dus niet voor tijdelijke activiteiten.

 

Als blijkt dat het aanpassen van het omgevingsplan uiteindelijk niet mogelijk is, moet de omgevingsvergunning voor de buitenplanse omgevingsplanactiviteit gewijzigd of ingetrokken worden. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren als een instructieregel deze wijziging van het omgevingsplan niet toelaat. Dit staat in de artikelen 8.97a tot en met 8.97c van het Besluit kwaliteit leefomgeving.

 

H. wijzigingen als gevolg van aanwijzing dan wel de wijziging of intrekking van de aanwijzing van gemeentelijke monumenten.

Als de Omgevingswet in werking is getreden dan vindt het aanwijzen van gemeentelijke monumenten plaats in het omgevingsplan (art. 4.2, eerste lid, van de Omgevingswet). Het college van burgemeester en wethouders is op dit moment bevoegd tot een aanwijzing, wijziging of intrekking van de aanwijzing krachtens de nota uiterlijke kwaliteit van bouwwerken en Erfgoedverordening. Met het opnemen van dit geval op de lijst wordt beoogd om deze werkwijze beleidsneutraal om te zetten naar de Omgevingswet.

 

In de bruidsschat is een overgangsbepaling opgenomen voor de huidige gemeentelijke monumenten en voorbeschermde gemeentelijke monumenten. De wijziging van artikel 3.16 Erfgoedwet door de Invoeringswet Omgevingswet wordt daartoe uitgesteld, zodat de verordening ook in deze overgangsfase nog van kracht blijft. Tot het moment dat het tijdelijke omgevingsplan wordt omgezet in een omgevingsplan (uiterlijk 2029 maar dat kan ook eerder) kunnen nieuwe gemeentelijke monumenten nog worden aangewezen op grond van de gemeentelijke erfgoedverordening. Gemeenten kunnen er echter ook meteen voor kiezen om nieuwe gemeentelijke monumenten te beschermen in het omgevingsplan.

 

I. wijzigingen van regels met betrekking tot specifieke aanvraagvereisten / indieningsvereisten voor aanvragen voor een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit; (valt strikt genomen onder a maar maakt deze categorie van gevallen van explicieter).

 

Artikel 16.55 Omgevingswet bepaalt dat voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit in het omgevingsplan regels kunnen worden gesteld over de door de aanvrager te verstrekken gegevens en bescheiden. Daarmee wordt bijvoorbeeld de grondslag geboden om in het omgevingsplan voor te schrijven dat de aanvrager om een omgevingsvergunning voor deze activiteiten een archeologisch rapport moet overleggen. Deze aanvraagvereisten zijn bedoeld om in de uitvoering (vergunningverlening) de juiste gegevens te ontvangen om een aanvraag goed te beoordelen. Het wijzigen van deze aanvraagvereisten past dan ook goed bij de uitvoerende rol van het college.

 

Het wijzigen van de inhoudelijke beoordelingscriteria voor de vergunningverlening valt nadrukkelijk niet onder deze bevoegdheid. Die bevoegdheid hoort bij de kaderstellende rol van de raad.

 

J. wijzigingen die het gevolg zijn van de verplichte omzetting van een TAM-IMRO plan naar een STOP-TPOD plan.

 

TAM-IMRO is bedoeld voor gemeenten die nog geen gebruik kunnen maken van het planvormingsdeel van het DSO. Bijvoorbeeld indien publiceren via het DSO nog problemen geeft, of indien de plansoftware nog niet alle daarvoor benodigde functies biedt of indien te weinig tijd rest voor de gemeente om het planproces goed te beproeven. Met TAM-IMRO kunnen gemeenten toch hun omgevingsplannen wijzigen voor het mogelijk maken van urgente ruimtelijke ontwikkelingen. Kort gezegd houdt TAM-IMRO in dat de huidige techniek voor planvorming tijdelijk kan worden gebruikt onder de Omgevingswet.

 

Deze techniek betreft de bestaande uitwisselingsstandaard IMRO (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) en de bestaande voorziening Ruimtelijke Plannen. De TAM-IMRO plannen gaan deel uitmaken van het nieuwe deel van het omgevingsplan. Het is immers een wijziging van het omgevingsplan van rechtswege (tijdelijk deel), alleen wordt die opgesteld, bekendgemaakt en beschikbaar gesteld met de huidige techniek. TAM-IMRO plannen hebben weliswaar de technische vorm van de bestemmingsplannen die deel zijn van het tijdelijk deel, maar juridisch gezien vallen ze onder het nieuwe deel. Ze moeten dus ook voldoen aan de instructieregels van het rijk en de provincie.

 

Op een later moment moeten deze TAM-IMRO plannen alsnog conform de nieuwe STOP/TPOD-standaard van de Omgevingswet gepubliceerd worden. Wanneer deze omzetting beleidsneutraal plaatsvindt heeft dat geen nieuwe gevolgen voor de activiteiten die wel/niet zijn toegestaan in de fysieke leefomgeving.