Organisatie | Rucphen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Re-integratieverordening Participatiewet Gemeente Rucphen |
Citeertitel | Re-integratieverordening Participatiewet Gemeente Rucphen |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2024 | Verordening | 13-12-2023 |
De raad van de gemeente Rucphen;
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 7 november 2023;
gelet op artikel 8a, eerste lid, aanhef en onderdelen a, c, d en e, en tweede lid, en artikel 10b, vijfde en zevende lid van de Participatiewet;
overwegende dat het noodzakelijk is het aanbieden van re-integratievoorzieningen bij verordening te regelen;
besluit vast te stellen de Re-integratieverordening Participatiewet Gemeente Rucphen.
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
bij werk: ondersteuning als bedoeld in artikel 10, eerste en derde lid van de wet en begeleiding op de werkplek als bedoeld in artikel 10da van de wet;
r. voorziening: door het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling waaronder mede wordt begrepen persoonlijke ondersteuning bij het verrichten van opgedragen taken;
s. werkgever: degene die op basis van een arbeidsovereenkomst de bevoegdheid heeft om de arbeid van een werknemer gedurende een overeengekomen periode aan te wenden in zijn organisatie;
t. werknemer: persoon die op basis van een arbeidsovereenkomst arbeid verricht bij de werkgever daaronder begrepen een persoon als bedoeld in artikel 10d eerste of tweede lid van de wet met wie de werkgever een dienstbetrekking is aangegaan dan wel dit van plan is.
Hoofdstuk 2 Beleid en financiën
Artikel 2 Evenwichtige verdeling
Het college bevordert dat er met betrekking tot het aanbieden van ondersteuning sprake is van een gelijke aandacht voor de in artikel 7, lid 1, sub a van de wet genoemde groepen alsmede voor een evenwichtige verdeling binnen de te onderscheiden doelgroepen.
Artikel 3 Subsidie- of budgetplafonds
1. Het college kan één of meer subsidie- of budgetplafonds vaststellen voor de verschillende voorzieningen.
2. Het college kan een plafond instellen voor het aantal personen dat in aanmerking komt voor een specifieke voorziening.
3. Een door het college vastgesteld plafond als genoemd in het eerste en tweede lid vormt een weigeringsgrond bij aanspraak op een specifieke voorziening.
4. Dit artikel is niet van toepassing voor de voorziening als genoemd in artikel 17.
Artikel 4 Algemene bepalingen over voorzieningen
1. Het college kan in aanvulling op de verplichtingen die voortvloeien uit de wet en deze verordening aan een voorziening nadere verplichtingen verbinden.
2. Het college kan een voorziening weigeren als:
a. de persoon ten behoeve van wie de voorziening zou worden verstrekt niet behoort tot de doelgroep;
b. de persoon onvoldoende medewerking verleent aan het onderzoek dat nodig is voor het beoordelen van het recht op de voorziening;
c. de persoon een beroep kan doen op een voorziening op basis van een andere wettelijke regeling, waardoor er sprake is van een voorliggende voorziening;
d. de voorziening naar het oordeel van het college onvoldoende bijdraagt aan de arbeidsinschakeling; of
e. er niet wordt voldaan aan de voorwaarden die in deze verordening worden gesteld om in aanmerking te komen voor die voorziening.
3. Het college kan een voorziening beëindigen als:
a. de persoon die aan de voorziening deelneemt zijn verplichtingen als bedoeld in de artikelen 9 en 17 van de wet, de artikelen 13 en 37 van de IOAW of de artikelen 13 en 37 van de IOAZ niet nakomt;
b. de persoon die aan de voorziening deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep;
c. de persoon die aan de voorziening deelneemt algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een in deze verordening genoemde voorziening, tenzij het betreft een persoon als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, onder 2o van de wet;
d. de voorziening naar het oordeel van het college niet langer voldoende bijdraagt aan een snelle arbeidsinschakeling;
e. de voorziening naar het oordeel van het college niet meer geschikt is voor de persoon die gebruik maakt van de voorziening;
f. de persoon die aan de voorziening deelneemt niet naar behoren gebruik maakt van de aangeboden voorziening; of
g. de persoon die aan de voorziening deelneemt niet meer voldoet aan de voorwaarden die in deze verordening worden gesteld om in aanmerking te komen voor die voorziening.
4. Het college biedt de best passende voorziening aan, waarbij een afweging tussen kosten en baten wordt gemaakt. Het houdt bij het voorzieningenaanbod rekening met andere voorzieningen die in het kader van het sociaal domein beschikbaar zijn en stemt het aanbod, als dat nodig is, intern af zodat het optimaal bijdraagt aan een integrale ondersteuning van de persoon. Het college houdt bij de afstemming ook rekening met voorzieningen op grond van andere wettelijke regelingen en stemt dit af in het plan van aanpak, bedoeld in artikel 44a van de wet.
6. De algemene subsidieverordening van de gemeente Rucphen is niet van toepassing op de aanspraak op financiële middelen die voortkomen uit de toepassing van deze verordening.
Artikel 5 Individuele omstandigheden
Het college houdt bij het aanbieden van de in deze verordening opgenomen voorzieningen rekening met de omstandigheden en functionele beperkingen van een persoon. De omstandigheden hebben in ieder geval betrekking op zorgtaken van die persoon en de mogelijkheid dat hij behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie of gebruik maakt van de voorziening beschut werk. Onder zorgtaken wordt in ieder geval verstaan:
a. de opvang van ten laste komende kinderen tot vijf jaar, en
b. de noodzakelijkheid van het verrichten van mantelzorg.
Artikel 6 Niet-uitkeringsgerechtigde
1. Bij de re-integratie van niet-uitkeringsgerechtigden gelden de volgende eisen:
a. de aanvrager dient zich voor minimaal twintig uur per week beschikbaar te stellen voor algemeen geaccepteerde arbeid;
b. de noodzaak voor ondersteuning dient aanwezig te zijn en wordt door het college vastgesteld;
c. de ondersteuning dient ten allen tijde gericht te zijn op het verkrijgen van betaalde arbeid;
d. de aanvrager is verplicht ingeschreven te staan als werkzoekende bij het UWV.
2. De voorzieningen als genoemd in de artikelen 11, 12 en 15 worden niet ingezet voor de niet-uitkeringsgerechtigde met uitzondering van niet-uitkeringsgerechtigden met een doelgroepverklaring in het kader van de baanafspraken.
3. In afwijking van het bepaalde in het tweede lid kan het college besluiten de voorziening als genoemd in artikel 11 in te zetten voor de niet-uitkeringsgerechtigde jonger dan 27 jaar afkomstig uit:
a. het praktijkonderwijs, bedoeld in artikel 10f van de Wet op het voortgezet onderwijs;
b. het voortgezet speciaal onderwijs, bedoeld in artikel 2 van de Wet op de expertisecentra; of
c. de entreeopleiding, bedoeld in artikel 7.2.2., onderdeel a van de Wet educatie en beroepsonderwijs, die niet in staat kan worden geacht tot het volgen van uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs.
4. Geen recht op ondersteuning bestaat voor de niet-uitkeringsgerechtigde, indien sprake is van een voorliggende voorziening welke naar de mening van het college in voldoende mate bijdraagt aan de re-integratie van de aanvrager.
Hoofdstuk 4 De vorm van ondersteuning
1. Het college kan, als dit door hem noodzakelijk wordt geacht, een persoon als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a van de wet, die algemene bijstand ontvangt, toestemming verlenen om op een proefplaats bij een werkgever voor de duur van twee maanden, met de mogelijkheid tot verlenging met maximaal vier maanden, onbeloonde werkzaamheden te verrichten met behoud van uitkering.
2. Het doel van een proefplaats is de inschakeling van de persoon in arbeid bij een werkgever te bevorderen, waarbij de proefplaats voor een beperkte duur wordt ingezet.
3. Voor een proefplaats wordt uitsluitend toestemming verleend als:
a. de persoon, gelet op zijn vaardigheden en capaciteiten, tot de werkzaamheden in staat is;
b. het college verwacht dat de plaatsing bijdraagt aan het vergroten van de kans op arbeidsinschakeling;
c. als hierdoor de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en geen verdringing op de arbeidsmarkt plaatsvindt;
d. de werkzaamheden van de persoon niet al eerder onbeloond door hem bij die werkgever, of diens rechtsvoorganger, zijn verricht; en
e. de werkgever bij aanvang van de proefplaats schriftelijk de intentie heeft uitgesproken dat hij de persoon, bij gebleken geschiktheid, direct aansluitend aan zijn proefplaats, voor minimaal zes maanden, zonder proeftijd, in dienst zal nemen.
4. Het college weigert de toestemming, bedoeld in het eerste lid, als redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de persoon ook zonder proefplaats kan worden aangenomen voor dat werk.
5. Als de werkzaamheden op de proefplaats wegens ziekte worden onderbroken, dan wordt deze periode voor de toepassing van de maximale periode, bedoeld in het eerste lid, buiten beschouwing gelaten.
6. Het college kan een persoon op een proefplaats persoonlijke ondersteuning bij werk en
overige voorzieningen toekennen overeenkomstig de bepalingen van Hoofdstuk 4A.
1. Het college kan een persoon een werkstage gericht op arbeidsinschakeling aanbieden als deze:
a. behoort tot de doelgroep, en
b. nog niet actief is geweest op de arbeidsmarkt of een afstand tot de arbeidsmarkt heeft.
2. Het college plaatst de persoon uitsluitend als hierdoor de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en er geen verdringing op de arbeidsmarkt plaatsvindt.
3. Het college kan nadere regels vaststellen ten aanzien van de wijze van uitvoering van de werkstage en de voorwaarden die hieraan verbonden worden.
Het college kan een persoon die behoort tot de doelgroep activiteiten aanbieden in het kader
van sociale activering, onder andere in de vorm van een activeringsplaats, voor zover de mogelijkheid bestaat dat hij op enig moment algemeen geaccepteerde arbeid kan verkrijgen waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening of voor zover dit bijdraagt aan zelfstandige maatschappelijke participatie.
2. Het college stemt de duur van de in het eerste lid bedoelde activiteiten af op de mogelijkheden en capaciteiten van die persoon.
3. Het college biedt de activiteiten uitsluitend aan als hierdoor de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en er geen verdringing op de arbeidsmarkt plaatsvindt.
4. Het college kan nadere regels vaststellen ten aanzien van de wijze van uitvoering van sociale activering en de voorwaarden die hieraan verbonden worden.
1. Het college kan aan de persoon die behoort tot de doelgroep scholing of opleiding aanbieden die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op personen als bedoeld in artikel 7, derde lid, onderdeel a van de wet.
3. Het college kan nadere regels vaststellen ten aanzien van de wijze van uitvoering van het scholingsinstrument en de voorwaarden die hieraan verbonden worden.
1. Het college kan aan de persoon die behoort tot de doelgroep een dienstverband aanbieden in de vorm van een detacheringsbaan, waarbij betrokkene voor het verrichten van de werkzaamheden wordt geplaatst bij een derde.
2. Het college kan nadere regels vaststellen ten aanzien van de wijze van uitvoering van deze detacheringsbaan.
1. Het college kan een persoon van 27 jaar of ouder met recht op algemene bijstand overeenkomstig artikel 10a van de wet onbeloonde additionele werkzaamheden laten verrichten.
2. Het college zorgt ervoor dat de te verrichten additionele werkzaamheden worden vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst die wordt ondertekend door het college, de werkgever en de persoon die de additionele werkzaamheden gaat verrichten.
3. Het college biedt de persoon die minimaal zes maanden werkzaamheden als bedoeld in het eerste lid verricht en geen startkwalificatie bezit een voorziening als bedoeld in artikel 10 van deze verordening aan, indien dit bijdraagt aan de vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces.
4. De premie, bedoeld in artikel 10a, zesde lid van de wet bedraagt € 100,00 per zes maanden, mits in die zes maanden voldoende is meegewerkt aan het vergroten van de kans op inschakeling in het arbeidsproces.
5. Geen aanspraak op een premie als genoemd in het derde lid bestaat indien de gemiddelde inzet gedurende de periode genoemd in het derde lid minder bedraagt dan 4 uren per week.
1. Het college biedt de voorziening beschut werk aan aan een persoon die door een lichamelijke, verstandelijke of psychische beperking een zodanige mate van begeleiding op en aanpassing van de werkplek nodig heeft, dat van een reguliere werkgever redelijkerwijs niet kan worden verwacht dat hij deze persoon in dienst neemt, en deze persoon:
a. behoort tot de doelgroep, of
b. een persoon is aan wie het UWV een uitkering verstrekt.
2. Het college biedt alleen een voorziening beschut werk aan als het UWV in een advies heeft aangegeven dat de persoon uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft.
3. Het college verstrekt om de in artikel 10b, eerste lid van de wet bedoelde werkzaamheden mogelijk te maken de volgende ondersteunende voorzieningen:
a. fysieke aanpassingen van de werkplek of de werkomgeving;
c. aanpassingen in de wijze van werkbegeleiding, werktempo of arbeidsduur.
4. Het college bepaalt de omvang van het aanbod beschut werk en kan bepalen hoeveel plekken boven de taakstelling, zoals vastgesteld bij ministeriële regeling als genoemd in artikel 10b, lid 4 van de wet, gerealiseerd worden.
8. Het college kan nadere regels vaststellen ten aanzien van de wijze van uitvoering van de voorziening beschut werk en de voorwaarden die hieraan verbonden worden.
Artikel 14 Persoonlijke ondersteuning bij werk
1. Het college kan persoonlijke ondersteuning bij werk aanbieden aan personen behorend tot de
2. Persoonlijke ondersteuning bij werk als bedoeld in het eerste lid wordt, onverminderd het
bepaalde in artikel 3, verstrekt overeenkomstig de bepalingen van Hoofdstuk 4A.
Artikel 15 Incidentele loonkostensubsidie
1. Het college kan een uitstroompremie toekennen voor zover dit naar het oordeel van het college bijdraagt aan de arbeidsinschakeling en er daardoor niet langer recht op algemene bijstand bestaat.
2. Het college stelt nadere regels op over de doelgroep, omvang, voorwaarden en de hoogte van de premie.
Hoofdstuk 4A Specifieke bepalingen voor personen met een arbeidsbeperking
Paragraaf 4A.1 Administratief proces loonkostensubsidie
Artikel 17 Specifiek aanvraagproces loonkostensubsidie
Het college verstrekt overeenkomstig artikel 10d van de wet, ambtshalve of op aanvraag, loonkostensubsidie aan de werkgever die voornemens is een dienstbetrekking aan te gaan met een persoon die behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie. In geval van een aanvraag zijn het tweede tot en met het vijfde lid van dit artikel van toepassing.
Paragraaf 4A.2 Procedure persoonlijke ondersteuning bij werk en overige voorzieningen
Artikel 17a Voorwaarden toekenning persoonlijke ondersteuning bij werk en overige voorzieningen
Artikel 17b Aanvraagprocedure persoonlijke ondersteuning bij werk en overige voorzieningen
Het college onderzoekt, voor zover nodig en gelet op de omstandigheden van de persoon, in daartoe voorkomende gevallen de mogelijkheden om door samenwerking met andere partijen, onder meer op het gebied van (publieke) gezondheid, jeugdhulp, maatschappelijke ondersteuning, onderwijs, schuldhulpverlening, welzijn en wonen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde integrale dienstverlening met het oog op de arbeidsinschakeling, bedoeld in artikel 8a, tweede lid, onder g, onderdeel 1, of de wijze van voortgezette persoonlijke ondersteuning bedoeld in artikel 8a, tweede lid, onder g, onderdeel 2 van de wet.
Artikel 17c Inhoud beschikking persoonlijke ondersteuning bij werk en overige voorzieningen
Paragraaf 4A.3 Specifieke bepalingen persoonlijke ondersteuning bij werk
Artikel 17d Persoonlijke ondersteuning bij werk
Artikel 17e Specifieke voorwaarden toekenning persoonlijke ondersteuning bij werk
Artikel 17fInterne Jobcoaching
- een hbo-opleiding of hbo werk- en denkniveau; en
- een opleidingsmodule voor jobcoach gevolgd en succesvol afgerond.
a. gedurende de duur van de proefplaats vanaf de ingangsdatum van deze proefplaats;
b. gedurende zes maanden vanaf de ingangsdatum van de arbeidsovereenkomst.
Artikel 17g Externe Jobcoaching
- erkenning door het UWV op grond van het meest actuele ‘Erkenningskader uitvoering persoonlijke ondersteuning UWV’.
Artikel 17hJobcoaching in natura
aanvraag is het bepaalde in de artikelen 17a tot en met 17g van overeenkomstige toepassing.
Artikel 17iVergoeding voor het organiseren van jobcoaching
jobcoaching verlenen aan de werkgever.
in de artikelen 17a tot en met 17g, worden verleend als:
3. Het college kan in beleidsregels uitwerken:
a. aan welke eisen het coachingsplan moet voldoen;
b. welke activiteiten een jobcoach moet kunnen uitvoeren;
c. hoe de continuïteit van de jobcoaching geborgd moet zijn; of
d. hoe de evaluatie van de jobcoaching plaats vindt.
Artikel 17jInterne werkbegeleiding
begeleiding die de gebruikelijke begeleiding door de werkgever en andere werknemers
aanzienlijk te boven gaat, kan het college een vergoeding verlenen aan de werkgever voor de
aangetoonde meerkosten die verbonden zijn aan het organiseren van de interne
of meer medewerkers om hen in staat te stellen aan personen behorend tot de doelgroep
interne werkbegeleiding te bieden.
Paragraaf 4A.4 Specifieke bepalingen overige voorzieningen
Artikel 17kSpecifieke voorwaarden toekenning vervoersvoorziening
Artikel 17lSpecifieke voorwaarden noodzakelijke intermediaire voorzieningen
Artikel 17mSpecifieke voorwaarden meeneembare voorzieningen
Hoofdstuk 5 Overige bepalingen over ondersteuning van de doelgroep
1. Het college kan een vergoeding verstrekken aan een werkgever die een dienstbetrekking van tenminste zes maanden aangaat met een persoon die behoort tot de doelgroep.
2. De vergoeding wordt verstrekt voor de eenmalige noodzakelijke kosten van aanpassing van de
3. Een vergoeding als bedoeld in het eerste lid wordt niet verstrekt indien op grond van een andere regeling een vergoeding voor de kosten kan worden verstrekt.
4. Het college kan in beleidsregels nadere voorwaarden uitwerken voor de wijze van uitvoering van de werkplekaanpassing.
Artikel 19 Overige vergoedingen
1. Het college kan aan de personen behorend tot de doelgroep een vergoeding verstrekken voor noodzakelijke kosten die gemaakt zijn in het kader van de arbeidsinschakeling.
2. Geen aanspraak op de in het eerste lid genoemde vergoedingen bestaat indien een beroep gedaan kan worden op een voorliggende voorziening die gezien haar aard en doel wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn.
3. Het college kan nadere regels vaststellen ten aanzien van de verstrekking van overige voorzieningen, waarbij bepaald kan worden voor welke specifieke voorzieningen vergoedingen mogelijk zijn.
Artikel 20 Overige re-integratievoorzieningen
Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van de inzet van andere dan de in deze verordening genoemde re-integratievoorzieningen.
Artikel 21 Combinatie van voorzieningen
Het college kan een re-integratievoorziening aanbieden die bestaat uit een combinatie van de in deze verordening genoemde voorzieningen. Hierbij wordt een afweging gemaakt of deze combinatie van voorzieningen noodzakelijk is en of de totale kosten hiervan voldoende opwegen tegen de te verwachten baten.
Hoofdstuk 6 Staatssteunbepaling
1. Als en voor zover de verstrekking van de voorzieningen aan de werkgever staatssteun oplevert in de zin van artikel 107 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie geschiedt de verstrekking op grond van:
a. hoofdstuk III, deel 6 van de Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard; of
b de Verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun.
2. Als en voor zover de verstrekking van de voorzieningen aan de werkgever staatssteun oplevert in de zin van artikel 107 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, wordt de voorziening verstrekt onder de voorwaarde dat de begunstigde onderneming een dossier bijhoudt aan de hand waarvan kan worden geverifieerd of de verleende steun voldoet aan de voorwaarden van de in lid 1 genoemde toegepaste verordeningen.
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening daartoe aanleiding geeft.
1. Een persoon die gebruik maakt van een toegekende voorziening op grond van de Re-integratieverordening behoudt deze voorziening voor zover wordt voldaan aan de voorwaarden uit de Re-integratieverordening voor de duur:
a. van 12 maanden gerekend vanaf de inwerkingtreding van deze verordening, of
b. dat deze is verstrekt, als dat korter is dan de periode als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a.
2. Het college kan na afloop van de in het eerste lid, onderdeel a, bedoelde periode, besluiten of een voorziening wordt voortgezet.
3. De Re-integratieverordening blijft van toepassing ten aanzien van een voortgezette voorziening als bedoeld in het eerste lid.
Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2024. Met ingang van deze datum wordt de Re-integratieverordening Participatiewet Gemeente Rucphen, zoals vastgesteld bij raadsbesluit van 30 oktober 2019, ingetrokken.
Deze verordening wordt aangehaald als “Re-integratieverordening Participatiewet Gemeente Rucphen“.