Organisatie | Rijssen-Holten |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Rijssen-Holten 2024 |
Citeertitel | Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Rijssen-Holten 2024 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | openbare orde en veiligheid |
Eigen onderwerp |
Deze regeling bevat de vroegst mogelijke datum van inwerkingtreding.
artikel 149 van de Gemeentewet
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
05-01-2024 | nieuwe regeling | 21-12-2023 | 2023-0088 |
de raad van de gemeente Rijssen-Holten van 21 december 2023.
Met daarin verwerkt de wijzigingen zoals vervat in de 10e wijziging van 25 november 2021.
gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d. 17 oktober 2023.
gelet op artikel 149 van de Gemeentewet;
De Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Rijssen-Holten 2010 11e wijziging
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Artikel 1.4 Voorschriften en beperkingen
Artikel 1.5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing
Artikel 1.6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing
Hoofdstuk 2. Openbare orde en veiligheid, volksgezondheid en milieu
Afdeling 1. Voorkomen of bestrijden van ongeregeldheden
Artikel 2.1 Samenscholing en ongeregeldheden
Artikel 2.3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen
Artikel 2.6 Verspreiden van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen
Artikel 2.9 Vertoningen op openbare plaatsen
Afdeling 2. Bruikbaarheid, uiterlijk aanzien en veilig gebruik van openbare plaatsen
Artikel 2.10 Voorwerpen op of aan de weg
Artikel 2.11 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg
Artikel 2.12 Maken of veranderen van een uitrit
Artikel 2.15 Hinderlijke beplanting of voorwerpen
Artikel 2.16 Openen straatkolken en dergelijke
Artikel 2.17 Kelderingangen en dergelijke
Artikel 2.18 Rookverbod in bossen en natuurterreinen
Artikel 2.21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting
Artikel 2.22 Objecten onder hoogspanningslijn
Artikel 2.23 Veiligheid op het ijs
Artikel 2.25 Evenementenvergunning
Afdeling 4. Toezicht op openbare inrichtingen
Artikel 2.28 Exploitatie openbare inrichting
Artikel 2.28b Intrekkingsgronden
Artikel 2.30 Afwijking sluitingstijden; tijdelijke sluiting
Artikel 2.31 Verboden gedragingen
Artikel 2.32 Handel binnen openbare inrichtingen
Artikel 2.33 Het college als bevoegd bestuursorgaan
Afdeling 5. Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf
Artikel 2.36 Kennisgeving exploitatie
Artikel 2.38 Verschaffing gegevens nachtregister
Afdeling 6. Toezicht op speelgelegenheden
Artikel 2.39 Speelgelegenheden
Artikel 2.40 Kansspelautomaten
Afdeling 7. Maatregelen ter voorkoming van overlast, gevaar of schade
Artikel 2.41 Betreden gesloten woning of lokaal
Artikel 2.42 Plakken en kladden
Artikel 2.43 Vervoer plakgereedschap en dergelijke
Artikel 2.44 Vervoer inbrekerswerktuigen
Artikel 2.45 Betreden van plantsoenen en dergelijke
Artikel 2.46 Rijden over bermen en dergelijke
Artikel 2.47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen
Artikel 2.47A Vloekverbod / bezigen onwelvoeglijke taak
Artikel 2.48 Verboden drankgebruik
Artikel 2.49 Verboden gedrag bij of in gebouwen
Artikel 2.50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten
Artikel 2:50a Sluiting van voor het publiek openstaande gebouwen
Artikel 2.51 Neerzetten van fietsen of bromfietsen
Artikel 2.52 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein en dergelijke
Artikel 2.53 Bespieden van personen
Artikel 2.55 Slapen op openbare plaatsen
Artikel 2.57 Loslopende honden
Artikel 2.58 Verontreiniging door honden
Artikel 2.59 Gevaarlijke honden
Artikel 2.59a Gevaarlijke honden op eigen terrein
Artikel 2.60 Houden of voeren van hinderlijke of schadelijke dieren
Afdeling 8. Bestrijding van heling van goederen
Artikel 2.67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister
Artikel 2.68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 van het Wetboek van Strafrecht
Afdeling 9. Consumentenvuurwerk
Artikel 2.72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen
Artikel 2.73 Gebruik van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling
Artikel 2.74 Drugshandel op straat
Artikel 2:74a Verzamelingen van personen in verband met drugs
Artikel 2:74b Openlijk drugsgebruik
Artikel 2:74c Weggooien van spuiten en dergelijke
Afdeling 11. Bijzondere bevoegdheden van de burgemeester
Artikel 2.75 Bestuurlijke ophouding
Artikel 2.76 Veiligheidsrisicogebieden
Artikel 2.77 Cameratoezicht op openbare plaatsen
Artikel 2:78 Gebiedsontzeggingen
Artikel 2:79 Woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet
Hoofdstuk 3. Regulering prostitutie, seksbranche en aanverwante onderwerpen
Afdeling 1. Algemene bepalingen
Afdeling 2. Vergunning seksbedrijf
Artikel 3.4 Concentratie seksinrichtingen
Artikel 3.5 Nuloptie raamprostitutiebedrijven en maximering aantal seksinrichtingen
Artikel 3.8 Eisen met betrekking tot vergunning
Artikel 3.9 Intrekkingsgronden
Artikel 3.10 Melding gewijzigde omstandigheden
Artikel 3.11 Verlenging vergunning
Afdeling 3. Uitoefenen seksbedrijf
Paragraaf 3.1 Regels voor alle seksbedrijven
Artikel 3.12 Sluitingstijden seksinrichtingen; aanwezigheid; toegang
Paragraaf 3.2 Regels voor alle prostitutiebedrijven en prostituees
Artikel 3.14 Leeftijd en verblijfstitel prostituees
Artikel 3.16 Minimale verhuurperiode werkruimte
Artikel 3.17 Verdere verplichtingen van de exploitant en beheerder prostitutiebedrijf
Paragraaf 3.3 Raam- en straatprostitutie
Artikel 3.19 Straatprostitutie
Artikel 3.20 Handhaving straatprostitutie
Afdeling 4. Overige bepalingen
Artikel 3:21 Verbodsbepalingen klanten
Artikel 3.22 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke
Hoofdstuk 4. Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente
Afdeling 1. Voorkomen of beperken geluidshinder en hinder door verlichting
Artikel 4.2 Aanwijzing collectieve festiviteiten
Artikel 4.3 Melding incidentele festiviteiten
Artikel 4.5 Onversterkte muziek
Artikel 4.6 Overige geluidhinder
Afdeling 2. Bodem-, weg- en milieuverontreiniging
Artikel 4.8 Natuurlijke behoefte doen
Artikel 4.9 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen
Artikel 4:9a Verbod oplaten ballonnen
Afdeling 3. Het bewaren van houtopstanden
Afdeling 4. Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast
Artikel 4.13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen en dergelijke
Artikel 4.15 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame
Afdeling 5. Kamperen buiten kampeerterreinen
Artikel 4.18 Nachtverblijf buiten kampeerterreinen
Artikel 4.19 Aanwijzing kampeerplaatsen
Hoofdstuk 5. Andere onderwerpen betreffende de huishouding van de gemeente
Afdeling 1. Parkeerexcessen en stopverbod
Artikel 5.2 Voertuigen van autobedrijf en dergelijke
Artikel 5.3 Te koop aanbieden van voertuigen
Artikel 5.4 Defecte voertuigen
Artikel 5.6 Kampeermiddelen en andere voertuigen
Artikel 5.9 Uitzichtbelemmerende voertuigen
Artikel 5.11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen
Artikel 5.12 Overlast van fietsen of bromfietsen
Artikel 5.12a Gemeentewapen en gemeentelogo
Artikel 5.13 Inzameling van geld of goederen of leden- of donateurwerving
Artikel 5.18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden
Artikel 5.19 Toestemming rechthebbende
Artikel 5.20 Afbakeningsbepalingen
Artikel 5.23 Organiseren van een snuffelmarkt
Afdeling 6. Openbaar water en waterstaatswerken
Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water
Artikel 5.25 Ligplaats vaartuigen
Artikel 5.28 Beschadigen van waterstaatswerken
Artikel 5.30 Veiligheid op het water
Artikel 5.31 Overlast aan vaartuigen
Afdeling 7. Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden
Artikel 5.33 Beperking verkeer in natuurgebieden
Artikel 5.34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken
Artikel 5.36 Verboden plaatsen
Artikel 5.37 Hinder of overlast
Hoofdstuk 6. Straf-, overgangs- en slotbepalingen
Artikel 6.3 Binnentreden woningen
HOOFDSTUK 2. OPENBARE ORDE EN VEILIGHEID, VOLKSGEZONDHEID EN MILIEU
AFDELING 1. VOORKOMEN OF BESTRIJDEN VAN ONGEREGELDHEDEN
Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen
Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, waaronder begrepen een samenkomst als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet openbare manifestaties, geeft daarvan voor de openbare aankondiging en ten minste 48 uren voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.
AFDELING 2. BRUIKBAARHEID, UITERLIJK AANZIEN EN VEILIG GEBRUIK VAN OPENBARE PLAATSEN
Artikel 2:10 Voorwerpen op of aan de weg
Het verbod is voorst niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de Provinciale Omgevingsverordening of de Waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994
Artikel 2:11 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg
Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegde bestuursorgaan een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.
Het verbod is voorts niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, de Wegenwet, het Wetboek van Strafrecht of het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet.
Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of voorwerpen
Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of voor het wegverkeer hinder of gevaar ontstaat.
Artikel 2:16 Openen straatkolken en dergelijke
Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of een andere afsluiting die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.
In deze afdeling wordt onder klein evenement verstaan evenement waarbij:
bij plaatsing van meerdere objecten wordt er een minimale vrije doorloop tussen de objecten van minimaal 2 meter gerealiseerd;de activiteiten zodanig geschieden dat de toegang tot de weg(en) voor de hulpverleningsvoertuigen gewaarborgd blijft door een minimale vrije strook rijbaan van tenminste 4 meter breed en 4,20 meter hoog vrij te houden;
Artikel 2:25 Evenementenvergunning
Bij de indiening van de vergunningaanvraag worden de gegevens, bedoeld in artikel 2.3 van het Besluit brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen, aangeleverd voor zover het evenement een gebruiksmelding zou moeten worden gedaan op grond van artikel 2:1, eerste lid, van het Besluit brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen.
AFDELING 4. TOEZICHT OP OPENBARE INRICHTINGEN
In deze afdeling wordt verstaan onder:
Openbare inrichting: een hotel, (afhaal)restaurant, pension, café, waterpijpcafé, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis of elke andere voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt;
Terras: een buiten de in het eerste lid bedoelde besloten ruimte liggend deel waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt. Voor toepassing van deze afdeling maakt het terras uit van bovenstaande genoemde besloten ruimte;
Artikel 2:28 Exploitatie openbare inrichting
Voor het verkrijgen van een exploitatievergunning moeten leidinggevenden aan de volgende eisen voldoen:
zij mogen binnen de laatste vijf jaar geen leidinggevende zijn geweest van een inrichting waarvan de vergunning is ingetrokken op grond van artikel 31, eerste lid, onder c, van de Alcoholwet danwel op grond van artikel 2:29a, eerste lid, onder c van deze verordening of die voor ten minste een maand is gesloten op grond van artikel 13b van de Opiumwet of van artikel 174 Gemeentewet of van een op grond van artikel 149 van de Gemeentewet vastgestelde verordening, tenzij aannemelijk is dat hem ter zake geen verwijt treft.
Artikel 2:28b Intrekkingsgronden
Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 kan de burgemeester de exploitatievergunning of vrijstelling van de exploitatievergunning intrekken als:
Artikel 2:32 Handel binnen openbare inrichtingen
De exploitant van een openbare inrichting staat niet toe dat een handelaar, aangewezen bij algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, of een voor hem handelend persoon in dat bedrijf enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enig andere wijze overdraagt.
AFDELING 5. TOEZICHT OP INRICHTINGEN TOT HET VERSCHAFFEN VAN NACHTVERBLIJF
In deze afdeling wordt onder inrichting verstaan elke al dan niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft.
AFDELING 6. TOEZICHT OP SPEELGELEGENHEDEN
In deze afdeling wordt onder speelgelegenheid verstaan een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.
AFDELING 7. MAATREGELEN TER VOORKOMING VAN OVERLAST, GEVAAR OF SCHADE
Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen
Het verbod is niet van toepassing als, de bedoelde werktuigen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd om zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.
Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten
Het is verboden zich zonder redelijk doel en op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijke ruimte, dan wel deze te verontreinigen of te gebruiken voor een ander doel dan waarvoor deze ruimte is bestemd. Onder deze ruimten worden in elk geval verstaan portalen, wachtlokalen voor het openbaar vervoer, parkeergarages en rijwielstallingen.
Artikel 2:50a Sluiting van voor het publiek openstaande gebouwen
Een sluiting kan op aanvraag van belanghebbenden door de burgemeester worden opgeheven, wanneer later bekend geworden feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven en naar zijn oordeel voldoende garanties aanwezig zijn, dat geen herhaling van de gronden die tot de sluiting hebben geleid, zal plaatsvinden.
Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen of bromfietsen
Het is verboden op een openbare plaats een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw of de ingang van een portiek als dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek of als daardoor die ingang versperd wordt.
Artikel 2:52 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein en dergelijke
Het is verboden zich op door het college of de burgemeester aangewezen uren en plaatsen, met een fiets of een bromfiets te bevinden op een door het college of de burgemeester aangewezen terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid wordt gehouden die publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is aan de bezoekers van het terrein.
Artikel 2:59a Gevaarlijke honden op eigen terrein
Het is de eigenaar of houder van een hond verboden deze hond op zijn terrein zonder muilkorf te laten loslopen als de burgemeester een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod heeft opgelegd als bedoeld in artikel 2:59, eerste lid of heeft meegedeeld dat hij de hond gevaarlijk acht, dan wel als de hond is opgeleid voor bewakings-, opsporings- en verdedigingswerk.
Artikel 2:60 Houden of voeren van hinderlijke of schadelijke dieren
Het is verboden op door het college ter voorkoming of beëindiging van overlast of schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, bij dat aanwijzingsbesluit aangeduide dieren:
AFDELING 8. BESTRIJDING VAN HELING VAN GOEDEREN
In deze afdeling wordt onder handelaar verstaan de handelaar aangewezen bij algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
AFDELING 9. CONSUMENTENVUURWERK
In deze afdeling wordt onder consumentenvuurwerk verstaan vuurwerk dat op grond van artikel 2.1.1 van het Vuurwerkbesluit is aangewezen als vuurwerk dat ter beschikking mag worden gesteld voor particulier gebruik.
In afwijking van in het eerste gesteld verbod is het carbidschieten toegestaan als:
daarbij gebruik wordt gemaakt van bussen met een maximale inhoud van 1 liter en mits daarbij geen handelingen worden verricht of nagelaten waarvan degene die het carbidschieten verricht of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat door gevaar, schade of hinder kan optreden voor personen of voor de omgeving of;
buiten de bebouwde kom gebruik wordt gemaakt van melkbussen met een maximale omvang van 30 liter, met gebruikmaking van acetyleengas afkomstige van reactie tussen calciumcarbid en water of gasmengsels met vergelijkbare eigenschappen, mits daarbij geen handelingen worden verricht of nagelaten waarvan degene die het carbidschieten verricht of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat daardoor gevaar, schade of hinder kan optreden voor personen of voor de omgeving. Hierbij geldt dat:
Artikel 2:74 Drugshandel op straat
Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden zich op een openbare plaats op te houden met het kennelijke doel om, al dan niet tegen betaling, middelen als bedoeld in de artikelen 2 of 3 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar, af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.
Artikel 2.74a Verzamelingen van personen in verband met drugs
Het is verboden op of aan de wegen, die door de burgemeester zijn aangewezen indien de openbare orde dat in verband met het openlijk gebruik van en/of handel in middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet, naar zijn oordeel noodzakelijk maakt, aan een verzameling van meer dan vier personen deel te nemen.
Artikel 2.74b Openlijk druggebruik
Het is verboden op of aan de weg, op een andere openbare plaats of in een voor publiek toegankelijk gebouw middelen als bedoeld in de artikelen 2 of 3 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen voorhanden te hebben.
Artikel 2.74c Weggooien van spuiten en dergelijke
Het is verboden om injectiespuiten of onderdelen daarvan zoals naalden, reservoirs, zuigers e.d. of daarop gelijkende voorwerpen op of aan de openbare weg dan wel in afvalbakken achter te laten met het kennelijke doel om afstand van het voorwerp te doen.
AFDELING 11 BIJZONDERE BEVOEGDHEDEN VAN DE BURGEMEESTER
Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding
De burgemeester kan overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats als deze personen het bepaalde in de artikelen 2:1, 2;10, 2:11, 2:16; 2:19, 2:47, 2:48, 2:49, 2:50, 2:73 of 5:35 van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Rijssen-Holten groepsgewijs niet naleven.
Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden
De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.
Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen
De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet besluiten tot plaatsing van camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.
Artikel 2:78 Gebiedsontzeggingen
De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, het voorkomen of beperken van overlast, het voorkomen of beperken van aantastingen van het woon- of leefklimaat, de veiligheid van personen of goederen, de gezondheid of de zedelijkheid aan een persoon die strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht een bevel geven zich gedurende ten hoogste 48 uur niet in één of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats aanwezig te zijn
met het oog op de in het eerste lid genoemde belangen kan de burgemeester aan een persoon aan wie tenminste eenmaal een bevel als bedoeld in dat lid is gegeven en die opnieuw strafbare feiten of openbare verstorende handelingen verricht, een bevel geven voor gedurende ten hoogste 2 weken niet één of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats aanwezig te zijn
Indien de officier van justitie een persoon een gedragsaanwijzing heeft gegeven als bedoeld in artikel 509hh, tweede lid, onderdeel a, van het Wetboek van Strafvordering, legt de burgemeester aan deze persoon voor hetzelfde gebied niet een tijdelijk verbod op als bedoeld in het eerste of tweede lid.
Artikel 2:79 Woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet
Degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt of tegen betaling in gebruik geeft aan een persoon die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen is ingeschreven, draagt er zorg voor dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.
HOOFDSTUK 3. REGULERING PROSTITUTIE, SEKSBRANCHE EN AANVERWANTE ONDERWERPEN
AFDELING 1. ALGEMENE BEPALINGEN
De artikelen 1:2 en 1:5 tot en met 1:8 zijn niet van toepassing op het bij of krachtens dit hoofdstuk bepaalde.
AFDELING 2. VERGUNNING SEKSBEDRIJF
Artikel 3:4 Concentratie seksinrichtingen
Het college kan delen van de gemeente aanwijzen waarbinnen voor het vestigen van een seksinrichting geen vergunning wordt verleend. Daarbij kan worden bepaald dat de aanwijzing slechts geldt voor seksinrichtingen van seksbedrijven van een nader aangewezen aard.
Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 wordt een vergunning geweigerd als:
er aanwijzingen zijn dat voor of bij het seksbedrijf personen tewerkgesteld zijn of zullen zijn die, als het prostituees betreft, nog niet de leeftijd van 21 jaar hebben bereikt, als het overige personen betreft, nog niet de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt, slachtoffer zijn mensenhandel of verblijven of werken in strijd met het bepaald bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000;
de exploitant of de beheerder minder dan vijf jaar voorafgaand aan de dag dat de vergunning wordt aangevraagd, bij meer dan één rechterlijke uitspraak of strafbeschikking onherroepelijk veroordeeld is tot een onvoorwaardelijke geldboete van € 500,- of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:
Een vergunning kan in ieder geval worden geweigerd:
voor een seksbedrijf waarvoor de vergunning op grond van artikel 3:9, eerste lid, aanhef en onder a tot en met f, of tweede lid, aanhef onder a tot en met g, of in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur is ingetrokken, gedurende een periode van vijf jaar na de intrekking;
Artikel 3:10 Melding gewijzigde omstandigheden
De vergunninghouder meldt elke verandering waardoor zijn seksbedrijf niet langer in overeenstemming is met de op grond van artikel 3:8, eerste lid, in de vergunning opgenomen gegevens, zo spoedig mogelijk aan het bevoegde bestuursorgaan. Deze verleent een gewijzigde vergunning, als het seksbedrijf aan de vereisten voldoet.
Artikel 3:11 Verlening vergunning
Op een aanvraag om verlening van een vergunning zijn de artikel 3:3, 3:5, 3:6, tot en met 3:8 en 3:15, derde lid, van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat actuele gegevens en bescheiden waarover het bevoegde bestuursorgaan al beschikking heeft niet nogmaals overgelegd dienen te worden.
AFDELING 3. UITOEFENEN SEKSBEDRIJF
Het is verboden voor een seksbedrijf:
PARAGRAAF 3.2 REGELS VOOR ALLE PROSTITUTIEBEDRIJVEN EN PROSTITUEES
De exploitant meldt een voorgenomen wijziging van het bedrijfsplan onverwijld aan het bevoegde bestuursorgaan. De wijziging wordt na goedkeuring van het bevoegde bestuursorgaan als onderdeel van het bedrijfsplan aangemerkt, als deze voldoet aan de eisen die overeenkomstig het eerste en tweede lid aan een bedrijfsplan worden gesteld.
PARAGRAAF 3.3 RAAM-EN STRAATPROSTITUTIE
Artikel 3:20 Handhaving straatprostitutie
Een politieambtenaar of toezichthouder kan een persoon die zich op een krachtens artikel 3:19, tweede lid, aangewezen weg bevindt, in het belang van de openbare orde, de woon- en leefomgeving, het voorkomen of beperken van overlast, de veiligheid, de zedelijkheid of de gezondheid van prostituees of klanten bevelen zich onmiddellijk in een door hem aangewezen richting te verwijderen.
AFDELING 4. OVERIGE BEPALINGEN
Artikel 3:22 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke
Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch-pornografische aard openlijk tentoon te stellen, aan te bieden of aan te brengen als de burgemeester aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt.
HOOFDSTUK 4. BESCHERMING VAN HET MILIEU EN HET NATUURSCHOON EN ZORG VOOR HET UITERLIJK AANZIEN VAN DE GEMEENTE
AFDELING 1. VOORKOMEN OF BEPERKEN GELUIDHINDER EN HINDER DOOR VERLICHTING
In deze afdeling wordt verstaan onder:
inrichting; hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, met dien verstande dat de artikel 4:2 tot en met 4:5 uitsluitend van toepassing zijn op inrichtingen type A of type B als bedoeld in het Activiteitenbesluit milieubeheer;
Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten
De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 3.148, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.
Artikel 4:3 Melding incidentele festiviteiten
Het is een inrichting toegestaan op maximaal 6 dagen of dagdelen per kalenderjaar incidentele festiviteiten te houden waarbij de geluidsnormen, bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer en artikel 4:5 niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit daarvan melding heeft gedaan aan het college.
Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal 4 dagen of dagdelen per kalenderjaar in verband met de viering van incidentele festiviteiten de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 3.148, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeer niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste tien werkdagen voor de aanvang van de festiviteit daarvan melding heeft gedaan aan het college.
Op de dagen, bedoeld in het eerste lid, wordt het ten gehore brengen van extra muziek hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeer en artikel 4:5, uiterlijk om 01.00 uur op maandag tot en vrijdag en uiterlijk om 02:00 uur op zaterdag en zondag beëindigd.
AFDELING 2. BODEM-, WEG- EN MILIEUVERONTREINIGING
Het is verboden op een door het college ten behoeve van de werkzaamheden van de gemeentelijke reinigingsdienst aangewezen weggedeelte, een voertuig te parkeren of enig ander voorwerp te laten staan gedurende een daarbij aangeduide tijdsperiode.
Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen
Het is verboden binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zijn natuurlijke behoefte te doen buiten daarvoor bestemde plaatsen.
Artikel 4:9 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen
Sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.
Artikel 4:9a Verbod oplaten ballonnen
Onder "ballon" wordt verstaan: een licht omhulsel van welk materiaal dan ook gevuld met lucht, een gas dat lichter is dan lucht of gevuld met hete lucht afkomstig van vuur of een brandstofelement. Hieronder wordt mede verstaan een herdenkingsballon, vuurballon, gelukslampion, wensballon, geluksballon of een andere daarmee vergelijksbare ballon.
AFDELING 4. MAATREGELEN TEGEN ONTSIERING EN STANKOVERLAST
Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen en dergelijke.
Het is verboden op een door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of beïndiging van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, in de openlucht of buiten de weg de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:
AFDELING 5. KAMPEREN BUITEN KAMPEERTERREINEN
In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan: een niet-grondgebonden onderkomen of voertuig dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
HOOFDSTUK 5. ANDERE ONDERWERPEN BETREFFENDE DE HUISHOUDING VAN DE GEMEENTE
AFDELING 1. PARKEEREXCESSEN EN STOPVERBOD
Artikel 5:4 Defecte voertuigen
Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.
Artikel 5:9 Uitzichtbelemmerende voertuigen
Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6,4 meter of een hoogte van meer dan 2,6 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.
Artikel 5.12 Overlast van fietsen of bromfietsen
Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of beëindiging van overlast, of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.
Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen of leden- of donateurwerving
Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden, dan wel in het openbaar leden of donateurs te werven als daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.
Onder een inzameling als bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan: het aanvaarden van geld of goederen bij het aanbieden van diensten of goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, als daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.
Artikel 5:19 Toestemming rechthebbende
Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.
AFDELING 6. OPENBAAR WATER EN WATERSTAATSWERKEN
Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water
Het is verboden een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben, als dit door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan dan wel een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.
Het verbod is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordeninf of op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement of het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet.
Artikel 5:25 Ligplaats vaartuigen
Het verbod is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door het Besluit bouwwerken leefomgeving of het overige bepaalde bij of krachtens de Omgevingswet, , de Wet milieubeheer, het Binnenvaartpolitiereglement,
Artikel 5:28 Beschadigen van waterstaatswerken
Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van openbare wateren, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen, die bij de gemeente in beheer zijn.
Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het water aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel dan wel voor dadelijk gebruik ongeschikt te maken.
AFDELING 7. CROSSTERREINEN EN GEMOTORISEERD EN RUITERVERKEER IN NATUURGEBIEDEN
Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig of een bromfiets te crossen buiten wedstrijdverband, een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.
HOOFDSTUK 6. SANCTIE-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
Onverminderd het eerste en tweede lid zijn de ambtenaren van de politie, bedoeld in artikel 141, onder b, van het Wetboek van Strafvordering, die werkzaam zijn bij de eenheid Oost-Nederland eveneens belast met het toezicht op de naleving van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften.
Artikel 6:3 Binnentreden woningen
Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften die strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.
Toelichting Algemene Plaatselijke Verordening Rijssen-Holten
De toelichting is overeenkomstig de geconsolideerde versie van de Model-APV van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Voor zover de tekst van de APV Rijssen-Holten overeenkomt met de Model-APV is de Modeltoelichting (inclusief aanvullingen) ook de toelichting van de APV Rijssen-Holten.
Daar waar plaatselijke omstandigheden aanleiding geven is afgeweken van de Model-APV. Deze afwijkingen zijn gemotiveerd in onderstaande toelichting.
Hoofdstuk 1. Algemene Bepalingen
Met het begrip “bevoegd gezag” wordt aangehaakt bij de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Die is van toepassing op de vergunning voor aanleg of veranderen van een weg (artikel 2:11). De vergunning voor het aanleggen of veranderen van een weg is aangewezen in artikel 2.2, eerste lid onder d. van de Wabo. De Wabo kan ook van toepassing zijn op het gebruik van de weg anders dan overeenkomstig de publieke functie daarvan, namelijk als het gaat om het opslaan van roerende zaken (artikel 2:10). De ontheffing voor het opslaan van roerende zaken is aangewezen in artikel 2.2, eerste lid, onder j en k van de Wabo. Zie verder de toelichting bij artikel 2:10.
De omgevingsvergunning wordt door één bevoegd gezag beoordeeld en doorloopt één procedure. De beslissing op de aanvraag kent ook één procedure van rechtsbescherming. Het bevoegd gezag is in de meeste gevallen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar het project in hoofdzaak zal worden verricht. In een beperkt aantal gevallen berust de bevoegdheid tot toestemmingsverlening niet bij het College van burgemeester en wethouders, maar bij het College van gedeputeerde staten en in enkele gevallen bij een Minister. Het bevoegd gezag is integraal verantwoordelijk voor het te nemen besluit en is tevens belast met de bestuursrechtelijke handhaving.
Zie verder ook de toelichting bij de artikelen 2:10, 2:11 en 4:11 van deze verordening.
Daarnaast komt in de APV op verschillende plaatsen de term “bevoegd bestuursorgaan” voor. Daarmee wordt dan gedoeld op ofwel het College van burgemeester en wethouders, ofwel de burgemeester. De Wabo brengt hierin geen verandering.
Deze omschrijving verwijst naar artikel 1 van de (Model-)bouwverordening: “elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren”.
Deze omschrijving verwijst naar artikel 1 van de Woningwet: “elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt”.
In het vierde lid van artikel 7 van de Grondwet, betreffende de vrijheid van meningsuiting, wordt handelsreclame (commerciële reclame) met zoveel woorden buiten de werking van dit artikel geplaatst. Dit is vooral van belang in verband met het bepaalde in het eerste lid van artikel 7, dat zich volgens vaste jurisprudentie verzet tegen een vergunningsstelsel voor de verspreiding van gedrukte stukken e.d.
Aan een vergunningsstelsel voor handelsreclame staat het grondwetsartikel niet in de weg. Onder het begrip “reclame” dient te worden verstaan: iedere vorm van openbare aanprijzing van goederen en diensten.
Door dit te beperken tot “handelsreclame” heeft de in het vierde lid geformuleerde uitzondering slechts betrekking op reclame voor commerciële doeleinden in de ruime zin des woords en omvat zij elk aanbod van goederen en diensten, maar is zij niet van toepassing op reclame voor ideële doeleinden. Dit betekent niet dat handelsreclame helemaal niet beschermd wordt. Voorschriften voor handelsreclame zullen de toets aan artikel 10 EVRM en artikel 19 IV moeten kunnen doorstaan. Deze verdragsbepalingen verzetten zich echter niet tegen een vergunningsstelsel.
Hiervoor is aangehaakt bij de Wet openbare manifestaties (Wom). Artikel 1, eerste lid, WOM bepaalt wat een openbare plaats is, namelijk een plaats die krachtens bestemming of vast gebruik open staat voor het publiek. Deze definitie kent dus twee criteria.
Ten eerste moet de plaats open staan voor het publiek. Dat wil volgens de memorie van toelichting zeggen “dat in beginsel eenieder vrij is om er te komen, te vertoeven en te gaan; dit houdt in dat het verblijf op die plaats niet door de gerechtigde aan een bepaald doel gebonden mag zijn (...). Dat de plaats "open staat" betekent verder dat geen sprake is van een meldingsplicht, de eis van voorafgaand verlof, of de heffing van een toegangsprijs voor het betreden van de plaats”.
Op grond hiervan zijn bijvoorbeeld stadions, postkantoren, warenhuizen, restaurants, musea, ziekenhuizen en kerken geen “openbare plaatsen”. Ook de hal van het gemeentehuis valt buiten het begrip “openbare plaats”.
Het tweede criterium is dat het open staan van de plaats moet zijn gebaseerd op bestemming of vast gebruik. “De bestemming ziet op het karakter dat door de gerechtigde aan de plaats is gegeven blijkens een besluit of blijkens de uit de inrichting van de plaats sprekende bedoeling. Een openbare plaats krachtens vast gebruik ontstaat wanneer de plaats gedurende zekere tijd wordt gebruikt als had deze die bestemming, en de rechthebbende deze feitelijke toestand gedoogt”, aldus de memorie van toelichting (TK 1985-1986, 19 427, nr. 3, p. 16).
Voorbeelden van openbare plaatsen in de zin van artikel 1, eerste lid, WOM zijn: openbare wegen, plantsoenen, speelweiden en parken en vrij toegankelijke gedeelten van overdekte passages, van winkelgalerijen, van stationshallen en van vliegvelden, openbare waterwegen en recreatieplassen. Omdat de definitie van het begrip “openbare plaats” ook een aantal “besloten plaatsen” als bedoeld in artikel 6, tweede lid, Grondwet kan omvatten, is in artikel 1, tweede lid, WOM expliciet aangegeven dat onder een openbare plaats niet wordt begrepen een gebouw of besloten plaats als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Grondwet (TK 1986-1987, 19 427, nr. 5, p. 11-13, en nr. 6).
Onder wegen wordt verstaan: alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten.
Verschillende bepalingen in deze verordening hebben betrekking op gedragingen “op of aan de weg”. De term “aan de weg” duidt begripsmatig op een zekere nabijheid ten opzichte van de weg. Daaronder vallen bijvoorbeeld voortuinen van huizen en andere open ruimtes die aan de weg zijn gelegen.
Zoals uit de omschrijving duidelijk wordt, hebben wij hier te maken met de rechthebbende naar burgerlijk recht.
Het uitgangspunt van artikel 4:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is dat in het wettelijk voorschrift de termijn aangegeven wordt waarbinnen de beschikking gegeven dient te worden. Zo kan worden nagegaan wat voor iedere situatie een goede beslistermijn is. In dit model hebben wij de beslistermijn vastgesteld op acht weken (eerste lid).
Dit is gelijk aan de maximale redelijke termijn die in artikel 4:13, tweede lid, van de Awb, wordt gesteld. Uiteraard kan een gemeente ook kiezen voor een andere, kortere, beslistermijn of zelfs voor per type besluit verschillende beslistermijnen. Dit laatste doet bij uitstek recht aan het algemeen beginsel dat elke termijn redelijk moet zijn. Tijdig beslissen is een rechtsplicht voor elk bestuursorgaan. Het merendeel van de aanvragen zal binnen acht weken kunnen worden afgehandeld.
Meer ingewikkelde aanvragen, zeker die waarvoor meerdere adviezen moeten worden ingewonnen, vergen soms meer tijd. De verlenging van de beslistermijn biedt dan uitkomst. Ook deze termijn hebben we in het model op acht weken gesteld (tweede lid). Ook hier geldt dat een individuele gemeente een andere termijn kan vastleggen. Uitgangspunt blijft altijd dat die termijn redelijk moet zijn.
Artikel 4:14 van de Awb verplicht tot kennisgeving aan de aanvrager van dit verlengingsbesluit. Indien de aanvrager meent dat de verlenging niet redelijk is, kan hij daartegen in bezwaar en beroep gaan. Artikel ; 4:14 schort de termijn niet op, het is alleen een 'beleefdheidsvoorschrift' om te laten weten dat de termijn niet gehaald wordt. Het is dus geen besluit.
Zie hierover ook bijvoorbeeld TK 2004-/-2005, 29 934, nr. 6 (memorie van toelichting Wet dwangsom en beroep), p. 10, waarin dit nog eens uitdrukkelijk wordt uitgelegd. Daar wordt zelfs gezegd dat een dergelijk briefje in feite juist 'een uitdrukkelijke erkenning door het bestuursorgaan [is] dat het in gebreke is'.
Op vergunningprocedures voor wat betreft diensten is artikel 13 van de Dienstenrichtlijn van toepassing. Het derde lid bepaalt dat de aanvraag binnen een redelijke, vooraf vastgestelde termijn wordt behandeld. De achtweken-termijn van artikel 1:2 voldoet daaraan.
Artikel 13, derde lid, van de Dienstenrichtlijn bepaalt voorts dat de beslistermijn eenmaal door de
bevoegde instantie mag worden verlengd, indien dit gerechtvaardigd wordt door de complexiteit van het onderwerp. Dit houdt in dat voor verlenging een stevige motivering is vereist met gebruikmaking van dit criterium.
De verlenging en duur ervan worden met redenen omkleed vóór het verstrijken van de oorspronkelijke termijn ter kennis van de aanvrager gebracht. Het derde lid is een implementatie van deze verplichting.
De tekst van het eerste lid is in overeenstemming gebracht met die van artikel 3.9, eerste lid van de Wabo. Inhoudelijk is er niets veranderd.
Het derde lid is toegevoegd omdat artikel 3.9, tweede lid van de Wabo bepaalt dat de beslistermijn niet met acht, maar slechts met zes weken kan worden verlengd. De wegaanlegvergunning (art 2:11) vallen onder de Wabo, en ook onder bepaalde omstandigheden het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg (art 2:10). De vergunning voor het aanleggen of veranderen van een weg is aangewezen in artikel 2.2, eerste lid onder d. van de Wabo, en de vergunning voor het vellen van houtopstanden in artikel 2.2, eerste lid onder g. De Wabo kan ook van toepassing zijn op het gebruik van de weg anders dan overeenkomstig de publieke functie daarvan, namelijk als het gaat om het opslaan van roerende zaken (artikel 2:10). De ontheffing voor het opslaan van roerende zaken is aangewezen in artikel 2.2, eerste lid, onder j en k van de Wabo.
Artikel 1:5 Persoonlijke karakter van vergunning of ontheffing
Een vergunning wordt persoonlijk genoemd, als die alleen of vooral is verleend vanwege de persoon van de vergunningaanvrager (diens persoonlijke kwaliteiten, zoals het bezit van een diploma of een bewijs van onbesproken levensgedrag). De persoonlijke vergunning is in beginsel niet overdraagbaar, tenzij de regeling dat uitdrukkelijk bepaalt. Een voorbeeld van een persoonsgebonden vergunning is de vergunning als bedoeld in artikel 3 van de DHW. Deze wet bepaalt dat voor het verkrijgen van een vergunning de nodige diploma’s moeten zijn gehaald. Een persoonlijke vergunning is ook de standplaatsvergunning. Dit vanwege het persoonlijke karakter van de ambulante handel en omdat het aantal aanvragen om vergunning het aantal te verlenen vergunningen meestal verre overtreft. Het zou onredelijk zijn als een standplaatsvergunning zonder meer kan worden overgedragen aan een andere terwijl een groot aantal aanvragers op de wachtlijst staat.
Als een vergunning of ontheffing zowel voor de aanvrager als voor zijn rechtsopvolger geldt, is het verstandig een voorschrift op te nemen dat de houder van de vergunning of ontheffing verplicht binnen twee weken schriftelijk te melden dat hij zijn vergunning heeft overgedragen, met vermelding van de naam en het adres van de nieuwe houder van de vergunning of ontheffing.
Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing
De in het eerste lid genoemde intrekkings- en wijzigingsgronden hebben een facultatief karakter (“kan”). Het hangt van de omstandigheden af of tot intrekking of wijziging wordt overgegaan. Zo zal niet iedere
niet-nakoming van vergunningsvoorschriften leiden tot intrekking van de vergunning. Met name het rechtzekerheids- en het vertrouwensbeginsel beperken nogal eens de bevoegdheid tot wijziging en intrekking.
Onder d wordt grondslag geboden om een vergunning in te trekken als die langere tijd niet is gebruikt, bijvoorbeeld bij het innemen van een standplaats.
onder f, is opgenomen naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28-01-2015, ECLI:NL:RVS:2015:219. Deze uitspraak is in AB 2015/133 geannoteerd, waarbij het advies is gegeven om deze weigeringsgrond in de APV op te nemen. Dit is advies is ter harte genomen.
Als het bestuursorgaan overweegt om de vergunning of ontheffing in te trekken of te wijzigen, dient het de belanghebbenden in de gelegenheid te stellen hun bedenkingen in te dienen (artikel 4:8 van de Awb).
Artikel 1:7 bepaalt dat de vergunning of ontheffing in beginsel voor onbepaalde tijd geldt. Dit vloeit mede voort uit artikel 11 van de Dienstenrichtlijn, dat stelt dat vergunningen geen beperkte geldingsduur mogen hebben, tenzij:
Uit de Europese Dienstenrichtlijn volgt dat een vergunning in beginsel voor onbepaalde tijd geldt. Maar wanneer het aantal vergunningen logischerwijs beperkt is, bijvoorbeeld omdat de gemeente geen onbeperkt grondgebied heeft, mag de markt juist niet gesloten blijven voor nieuwe aanbieders omdat de bestaande aanbieders voor onbepaalde tijd alle beschikbare vergunningen in handen hebben. In dat geval moet geregeld een transparante en onpartijdige “herverdeling” van de schaarse vergunningen worden georganiseerd.
Als gemeenten een vergunning voor bepaalde tijd verlenen, moeten zij beargumenteren waarom deze beperking nodig is en de evenredigheidstoets kan doorstaan. Sommige vergunningen lenen zich uit de aard alleen voor verlening voor bepaalde tijd. Dit is bijvoorbeeld het geval bij een evenementenvergunning of een standplaatsvergunning voor een oliebollenkraam rond de jaarwisseling.
Zie voor de betekenis van “een dwingende reden van algemeen belang” bij de toelichting onder artikel 1:8.
Artikel 1:6 bepaalt dat bij gewijzigde omstandigheden de vergunning kan worden gewijzigd of ingetrokken. Het ligt ook daarom in de rede dat een vergunning voor onbepaalde duur blijft gelden indien de omstandigheden niet wijzigen. Pas bij gewijzigde omstandigheden dient de vergunning opnieuw te worden bezien. Ook daarbij wordt rekening gehouden met de noodzaak- en proportionaliteitseis. Bij geringe wijziging van omstandigheden die geen gevolgen hebben voor het algemeen belang, kan de vergunning niet worden gewijzigd of ingetrokken. De noodzaak daarvoor ontbreekt.
Uit de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) van
02-11-2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2927) blijkt dat voor onbepaalde tijd verleende vergunningen zich niet altijd verdragen met het formele gelijkheidsbeginsel. Bij schaarse vergunningen (meer aanvragers dan beschikbare vergunningen) kan immers het gevolg zijn dat de markt voor nieuwe aanbieders feitelijk ontoegankelijk wordt. Met dit tweede lid wordt duidelijk gemaakt dat onbepaalde tijd en schaarse vergunningen zich niet met elkaar verdragen.
Dit artikel bevat de algemene weigeringsgronden voor vergunningen en ontheffingen. Tevens is ervoor gekozen om extra weigeringsgronden toe te voegen aan artikel 1:8. Het is namelijk weinig zinvol een inhoudelijke toets te doen als de aanvraag erg laat wordt ingediend. Daarom worden aanvragen die te laat binnen zijn voortaan geweigerd.
Het derde lid inzake evenementen is toegespitst op het evenementenbeleid en het wettelijk toetsingskader (inclusief beslistermijnen) en wijkt dus enigszins af van het VNG model. De termijn is hiervoor verlengd tot 12 weken, vanwege de omvang van evenementen en de extra ambtelijke uren die daardoor nodig zijn om de aanvraag te kunnen beoordelen.
Hoofdstuk 2. Openbare orde en veiligheid, volksgezondheid en milieu
Afdeling 1. Voorkomen of bestrijden van ongeregeldheden
Artikel 2.1 Samenscholing en ongeregeldheden
Het begrip “samenscholing” is ontleend aan artikel 186 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: WvSr:
Onder omstandigheden is het denkbaar dat een samenscholing het karakter heeft van bijvoorbeeld een betoging. Gelet op de Wet openbare manifestaties moeten dit soort samenscholingen van de werking van dit artikel uitgezonderd worden. In het vijfde lid is dit dan ook gebeurd.
In het tweede lid wordt aan de burger de verplichting opgelegd om zich op bevel van een politieambtenaar te verwijderen van een openbare plaats bij (dreigende) ongeregeldheden.
De bevoegdheid van de politie om bevelen te geven volgt uit artikel 2 van de Politiewet 1933. Artikel 2:1, tweede lid van de model-APV bevat het geven van een bevel in een concreet geval.
Naast de politiebevelen ex artikel 2:1- blijven uiteraard ook de bevelen van de burgemeester in het kader van diens openbare-ordebevoegdheden mogelijk. Bevelen van de burgemeester, bijvoorbeeld op grond van de Gemeentewet, of aanwijzingen in het kader van de Wet Openbare Manifestaties die de politie in mandaat uitvoert en die niet worden opgevolgd, kunnen nog steeds strafbaar worden gesteld op grond van artikel 184, eerste lid , van het WvSr.
Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen
Dit artikel is gebaseerd op enkele artikelen uit de Wet openbare manifestaties (WOM).
In artikel 1 van de Wet openbare manifestaties wordt in het eerste lid “openbare plaats” gedefinieerd als: een plaats die krachtens bestemming of vast gebruik openstaat voor het publiek. In het tweede lid is bepaald dat daaronder niet is begrepen: een gebouw of besloten plaats als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Grondwet (een kerk, moskee, synagoge of een ander gebouw dat met name wordt gebruikt voor godsdienstige of levensbeschouwelijke doelen). Deze definitie is in artikel 1:1 overgenomen (zie toelichting aldaar).
Artikel 2:6 Verspreiden van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen
Folderen en flyeren is toegestaan, behalve op of aan door het college aangewezen wegen of gedeelten daarvan. Het tweede lid geeft de mogelijkheid om het verbod voor die wegen verder te beperken tot nader aan te geven dagen en uren, waarbij het vierde lid het college de bevoegdheid geeft voor het dan nog resterende verbod een ontheffing te verlenen.
De verkoop van daklozenkranten is noch venten noch collecteren. Op grond van artikel 7 van de Grondwet kan het verkopen niet verbonden worden aan een vergunning. Wel kan de gemeente gebruik maken van artikel 2:6.
Als verkoop plaats vindt op het grondgebied van bijvoorbeeld een supermarkt, dan kan de eigenaar de verkoper verzoeken weg te gaan.
Het verdient aanbeveling om te overleggen met de koepelorganisaties die de daklozen vertegenwoordigen. Immers, niet iedereen kan een straatkrant verkopen. De verkopers moeten in het bezit zijn van een identiteitsbewijs van de koepelorganisatie waarmee ze kunnen aantonen dat ze officiële straatkantverkopers zijn.
Artikel 2:10 Voorwerpen op of aan de weg
Het artikel geeft het college de mogelijkheid om greep te houden op situaties die hinder of gevaar kunnen opleveren, of ontsierend kunnen zijn. Onder weg wordt verstaan wegen en aangrenzende parkeerterreinen en alle voor het publiek toegankelijke pleinen en open plaatsen, parken, plantsoenen, speelweiden, bossen en andere natuurterrein, ijsvlakten en aanlegplaatsen voor vaartuigen.
Artikel 2:12 Maken, veranderen van een uitrit
Een grondeigenaar moet in beginsel in staat worden gesteld om vanaf zijn perceel met een voertuig de openbare weg te bereiken. Alleen om zwaarwegende redenen kan de overheid daaraan in de weg staan. Om dat duidelijk te laten uitkomen is het aantal weigeringsgronden beperkt.
Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp
Indien door bomen of planten het uitzicht zodanig wordt belemmerd dat de verkeersveiligheid in het gedrang komt, kan het college op basis van zijn bevoegdheid om bestuursdwang toe te passen ex artikel 125 van de Gemeentewet, een last opleggen om de bomen of beplanting te verwijderen of te snoeien.
Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of daaraan op andere wijze hinder of gevaar oplevert. . ‘Wegverkeer’ kan daarbij breed worden gelezen. Het is bijvoorbeeld ook mogelijk dat een gevaarlijke situatie ontstaat doordat overstekende voetgangers het zicht wordt belemmerd.
Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en natuurterreinen
Het verbod heeft tot doel bosbranden te voorkomen en beschadiging van eigendommen tegen te gaan. Het verbod kan niet zover strekken dat het roken in de gebouwen en in de bijbehorende tuinen die in een bos of natuurgebied liggen, niet meer mogelijk is.
In artikel 2:24 is gekozen voor de zgn. negatieve benaderingsmethode ten aanzien van de definiëring van het begrip evenement. Uitgaande van een algemeen geldend criterium (“namelijk elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak”) wordt vervolgens een aantal evenementen opgesomd dat niet onder de werking van de bepalingen valt.
Daarnaast gelden de bepalingen niet voor waren- en snuffelmarkten. Indien het college op grond van artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet een (waren-)markt heeft ingesteld, kan de raadraad hiervoor regels vaststellen in een marktverordening. Snuffelmarkten zijn specifiek geregeld in artikel 5:22 van de model APV. Uitgebreide informatie over markten is te vinden onder de toelichtingen bij artikel 5:22 en de Model Marktverordening van de VNG.
Omdat een herdenkingsplechtigheid doorgaans wel voor publiek toegankelijk is, maar uiteraard niet als een verrichting van vermaak kan worden aangemerkt, wordt ze als evenement genoemd.
Omdat een braderie van korte duur is en niet met een bepaalde regelmaat terugkeert, kan deze activiteit niet als jaarmarkt of gewone markt worden aangemerkt in de zin van artikel 160 Gemeentewet. Tevens valt deze activiteit niet aan te merken als een snuffelmarkt. Omdat een braderie een voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak is, is het een evenement.
Het houden van optochten, zoals carnavals- en Sinterklaasoptochten, bloemencorso’s enz., die niet opgevat kunnen worden als een middel tot het uiten van een mening of gedachten of gevoelens, valt niet onder de bescherming van de Grondwet, het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) of andere internationale verdragen die de vrijheid van meningsuiting waarborgen. Evenmin is hierop de Wet openbare manifestaties (Wom) van toepassing.
Wanneer een feest voor publiek toegankelijk is, is er sprake van een vergunningplichtige activiteit omdat het valt onder de reikwijdte van de begripsomschrijving van artikel 2:24, eerste lid. Het feest kan als een voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak worden aangemerkt.
Besloten feesten daarentegen vallen niet onder de reikwijdte van de evenementenbepaling omdat deze activiteit niet een voor het publiek toegankelijke verrichting van vermaak is. Bijvoorbeeld bij het houden van een bedrijfsfeest waar aan de hand van uitnodigingslijsten publiek aanwezig is, is er geen sprake van een voor het publiek toegankelijke verrichting van vermaak. Maar wanneer een feest een “besloten” karakter heeft en er publiekelijk kaarten worden verkocht en/of reclame wordt gemaakt, is er sprake van een evenement. De gemeente kan bij feesten waarvoor geen vergunning nodig is, optreden wanneer deze bijvoorbeeld worden georganiseerd in ruimten strijdig met het bestemmingsplan.
Wanneer een feest al dan niet besloten “op of aan de weg” plaats vindt, is dit een vergunningplichtige activiteit omdat het plaats vindt op doorgaans voor publiek toegankelijk gebied. Het feit dat het feest besloten is, dus niet voor publiek toegankelijk, doet daar niets aan af. Optreden van muziekkorpsen, muziekbandjes, etc. die voor iedereen toegankelijk zijn (zowel in een inrichting als in de buitenlucht) vallen onder de vergunningplicht van artikel 2:25.
Voorschriften met betrekking tot geluid in een inrichting zijn opgenomen in het activiteitenbesluit milieubeheer. De artikelen 4:2 en 4:3 van de model-APV geven het college de bevoegdheid om ontheffing te verlenen voor geluidshinder in een inrichting. Voorschriften met betrekking tot geluid buiten een inrichting kunnen op grond van artikel 4:6 van de model-APV in de vergunning worden opgenomen.
Voor wedstrijden op of aan de weg is een vergunning van de burgemeester vereist, krachtens het bepaalde in het eerste lid van artikel 2:25 en artikel 2:24, tweede lid, onder d.
Wedstrijden met voertuigen op wegen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, van de WVW zijn op grond van artikel 10, eerste lid, van de WVW verboden. Het eerste lid van artikel 148 van de WVW bepaalt echter dat van dat verbod ontheffing kan worden verleend. Het verlenen van die ontheffing geschiedt:
Aan de ontheffing kan de burgemeester voorschriften verbinden om binnen redelijke grenzen een veilig verloop van de wedstrijd te waarborgen. Op basis van de WVW mogen ook milieumotieven een rol spelen bij het reguleren van het verkeer. In artikel 2, tweede en derde lid, van de WVW worden onder meer de volgende motieven worden genoemd:
Indien een wedstrijd wordt gehouden met voertuigen op wegen als bedoeld in de WVW dan is – naast artikel 10 jo. artikel 148 van de WVW – artikel 2:25 van toepassing. De evenementenbepaling is namelijk van een geheel andere orde dan de wedstrijdbepalingen uit de Wegenverkeerswetgeving. De burgemeester kan op grond van andere motieven, zoals openbare orde, veiligheid en gezondheid, weigeren medewerking te verlenen aan het evenement, in casu de wedstrijd op de openbare weg. In die zin is de evenementenbepaling aanvullend op de wedstrijdbepalingen uit de Wegenverkeerswetgeving.
Vindt echter een wedstrijd met een motorvoertuig of bromfiets plaats op een terrein dat niet behoort tot een weg als hier bedoeld, dan moet daarvoor een vergunning verkregen zijn van de burgemeester op grond van artikel 2:25. Op grond van de artikel 2:25 geldt voor andere wedstrijden op of aan de weg eveneens een vergunningplicht. Hierbij moet gedacht worden aan bijvoorbeeld “vossenjachten”, droppings e.d.
Voor het afsteken van vuurwerk onder de 200 kilo kan worden volstaan met een ontbrandingsmelding bij de provincie. Dit kan ertoe leiden dat op privé feesten vuurwerk mag worden afgestoken op, elk willekeurig tijdstip, zonder dat hierop gehandhaafd kan worden. Dit is niet gewenst en daarom wordt valt een vuurwerkshow onder de definitie van een evenement.
Onder a: bij wandel en fietsactiviteiten is er al vrij vaak sprake van dat er meer dan 500 deelnemers zijn. Als deze 500 deelnemers gespreid vertrekken is er geen vergunning nodig. Een vergunningsplicht is noodzakelijk als er sprake is van 500 personen tegelijkertijd.
Onder b: het gaat hier niet specifiek om 1 dag, maar het kan ook om meerdere dagen gaan, zolang het evenement plaatsvindt tussen 07.00 uur en 24.00 uur en men kan voldoen aan alle andere voorschriften.
Onder f: wordt bedoeld met kleine objecten, objecten die niet groter zijn dan 25m2 per object.
Onder i: met nooduitgangen worden bedoeld de uitgangen bij winkels, bedrijven etc.
Onder n: het betreft hier het aard- en nagelvast maken van materialen aan bomen of overig groen. Het afzetten van een parcours met lint om bomen is wel toegestaan.
Artikel 2:25 Evenementenvergunning
Bij het beoordelen van een aanvraag wordt gekeken of de vergunning al dan niet geweigerd wordt aan de hand van de in artikel 1:8 genoemde criteria.
De burgemeester is bevoegd voorschriften te verbinden aan het houden van een evenement. Hij hoeft zich niet te beperken tot de voorschriften die voortvloeien uit de aanvraag, of de voorschriften waarmee de aanvrager instemt. Voor de toelaatbaarheid van de voorschriften geldt een aantal voorwaarden:
Op grond van artikel 2.1 van het Besluit brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen is het onder bepaalde omstandigheden verboden om zonder of in afwijking van een gebruiksmelding bij het bevoegd gezag een plaats of gedeelte daarvan in gebruik te nemen of te gebruiken, tenzij daarvoor een evenementenvergunning vereist is in het kader waarvan de gegevens, bedoeld in artikel 2.3 van het Besluit brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen, overgelegd moeten worden. Gemeenten kunnen er dus voor kiezen om in hun APV te bepalen dat bedoelde gegevens bij de aanvraag van een evenementenvergunning overgelegd moeten worden. Op grond van artikel 2.1, derde lid, van het Besluit brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen hoeft dan geen afzonderlijke gebruiksmelding meer gedaan te worden. Vanzelfsprekend is het aanleveren van de gegevens alleen nodig als de aanvrager van de evenementenvergunning zonder het bepaalde in het tweede lid voor het evenement een gebruiksmelding had moeten doen.
Wordt voldaan aan de voorwaarden zoals genoemd in artikel 2:24 dan hoeft er geen vergunning worden aangevraagd of een melding worden gedaan.
Tijdens evenementen is het niet toegestaan om kleding e.a. te dragen van een organisatie die bij rechterlijke uitspraak of bestuurlijk besluit verboden is. In de praktijk gaat dit vaak om uiterlijke kenmerken van outlaw motorcycle gangs.
Ook is het niet toegestaan lachgas te gebruiken, voorbereidingen daartoe te verrichten of te verkopen.
Artikel 2:28 Exploitatievergunning openbare inrichting
Artikel 174 van de Gemeentewet bepaalt dat de burgemeester is belast met de uitvoering van verordeningen voor zover deze betrekking hebben op het toezicht op de voor het publiek openstaande gebouwen. Deze vergunning wordt daarom door de burgemeester verleend.
Dit artikel regelt de vermelding van leidinggevenden op de exploitatievergunning. Zonder leidinggevende kan geen exploitatievergunning worden verleend.
Artikel 2:28b Intrekkingsgronden
De burgemeester kan de exploitatievergunning of vrijstelling van de exploitatievergunning intrekken op grond van één van de genoemde gronden.
Voor het innemen van het terras is een vergunning vereist. Een vergunning kan worden geweigerd als het terras in strijd is met het bestemmingsplan. Het college kan nadere regels stellen voor terrassen.
Artikel 2:34: Proeverijen in slijtlokaliteiten
Het is voor slijters verboden in hun slijterij een proeverij te organiseren. Het is alleen toegestaan de klant te laten proeven indien hij daarom verzoekt en dat proeven moet bovendien gratis zijn (artikel 13, tweede lid, van de Alcoholwet).
Artikel 25e van de Alcoholwet maakt het mogelijk om bij verordening vrijstelling te verlenen van dit verbod, zodat betaalde proeverijen in slijtlokaliteiten zijn toegestaan. Deze vrijstelling geldt voor alle slijters in de gemeente. Het nieuwe artikel 2:34g voorziet in die vrijstelling. De voorwaarden waaraan een proeverij moet voldoen staan in artikel 6.1 van het Alcoholbesluit. Zo mogen maximaal één proeverij per dag en maximaal drie proeverijen per week worden gegeven.
Omdat het een keuze van de gemeente is proeverijen al dan niet toe te staan is ervoor gekozen artikel 2:34g als facultatieve bepaling op te nemen.
Artikel 2:46 Rijden over bermen e.d.
Deze bepaling ziet op het verkeer op wegen in de zin van de Wegenverkeerswet, maar is hier toelaatbaar omdat het verbod in dit artikel slechts ziet op voertuigen die niet voorzien zijn van rubberbanden.
Dit artikel is een aanvulling op de model APV.
Artikel 2:50a Sluiting van voor het publiek openstaande gebouwen
Dit artikel geeft de burgemeester de bevoegdheid om voor het publiek openstaande gebouwen te sluiten. Hiermee wordt bijvoorbeeld beoogd naamsbekendheid van het pand in het criminele circuit te doorbreken/voorkomen of voortzetting van de criminele activiteiten door een rechtsopvolger.
Artikel 2:50b Verbod op zichtbare uitingen van verboden organisaties
Het is niet toegestaan op openbare plaatsen of in voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven kleding e.a. te dragen, bij je te hebben of te vervoeren die uiterlijke kenmerken zijn van een organisatie die bij rechterlijke uitspraak of bestuurlijk besluit verboden is.
Artikel 2:55 Slapen op openbare plaatsen
Dit artikel verbiedt het gebruik van een openbare plaats als slaapplaats. In verband met overlast is dit artikel, op verzoek van de toezichthouders opgenomen. Het doel is het voorkomen en tegengaan van hinder en overlast, brandgevaar, verontreiniging van de openbare ruimte en risico’s voor de volksgezondheid.
Artikel 2:58 Verontreiniging door honden
Dit artikel maakt het mogelijk om handhavend te treden tegen de overlast die wordt ondervonden door verontreiniging van honden. Binnen de bebouwde kom moeten uitwerpselen onmiddellijk worden verwijderd. Tevens is een eigenaar verplicht op een openbare plaats een deugdelijk opruimmiddel bij zich te hebben.
Artikel 2:59a Gevaarlijke honden op eigen terrein
Het aanlijn- en muilkorfgebod voorkomt niet dat mensen geconfronteerd worden met bijtincidenten op privéterrein. Om hieraan tegemoet te komen is dit artikel opgenomen in de APV.
Met name in de stadscentra wordt soms overlast ondervonden van bedelaars. Deze gedragen zich soms agressief en hinderlijk door passanten aan te klampen, te intimideren, de weg te versperren of te volgen. Hierdoor komt de openbare orde in het geding.
Omdat de strafbaarstelling van bedelarij in 2000 uit het WvSr (voormalig artikel 432) is verdwenen, kan de politie hiertegen niet of nauwelijks meer optreden. Bij de opheffing van de strafbaarstelling heeft de wetgever echter expliciet de mogelijkheid opengehouden om op basis van de gemeentelijke autonomie zo nodig een regeling ter zake van bedelarij in het leven te roepen, indien dit gedrag de openbare orde verstoort of dreigt te verstoren. Dit artikel, dat beoogt bedelarij tegen te gaan, voorziet daarin. Op grond van dit artikel kan het college gebieden aanwijzen waar een bedelverbod geldt. Wanneer naar het oordeel van het college een overlastgevende situatie in een bepaald gebied ontstaat, kan het dus een verbod instellen.
Het verbod geldt op openbare plaatsen in zo’n aangewezen gebied. Gelet op de definitie van ‘openbare plaats’ in artikel 1:1 geldt het verbod dus voor wegen, parken, plantsoenen en in voor het publiek toegankelijke gebouwen waarin het verblijf door de rechthebbende niet aan een bepaald doel is gebonden. Het verbod geldt dus niet voor bijvoorbeeld stadions, postkantoren, warenhuizen, restaurants, musea, ziekenhuizen, kerken en gemeentehuizen. De eigenaren/exploitanten daarvan moeten zelf reguleren.
Overigens valt het spelen van straatmuziek en vervolgens vragen om een geldelijke bijdrage aan toehoorders en passanten niet onder dit bedelverbod, maar onder artikel 2:9. Ook de verkoop van daklozenkranten valt niet onder dit verbod. Deze kan immers niet verbonden worden aan een vergunning vanwege strijd met de vrijheid van meningsuiting als bedoeld in artikel 7 van de Grondwet.
Dit artikel is een aanvulling op de model APV.
Artikel 2:74b Openlijk drugsgebruik
Bij ‘daarop gelijkende waar’ kan bijvoorbeeld worden gedacht aan nieuwe middelen die al wel worden gebruikt (denk aan lachgas), maar nog niet op de lijst voorkomen en waartegen wel moet worden opgetreden of aan nepdrugs. Het is dan van belang dit goed te motiveren.
Artikel 2:79 Woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet
Met dit artikel heeft de burgemeester de bevoegdheid gekregen om bij herhaaldelijke en ernstige woonoverlast een last onder dwangsom op te leggen aan de overlastgever. Van deze bevoegdheid kan gebruik worden gemaakt als het aantoonbaar niet gelukt is de woonoverlast op een andere geschikte wijze op te lossen.
Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten
De bevoegdheid voor het vaststellen van het aantal dagen of dagdelen in een gemeentelijke verordening staat in artikel 2.21 van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Gezien de (geluids-) overlast die een incidentele festiviteit ook kan inhouden voor omwonenden, is gekozen voor zes. Voor sportactiviteiten is het aantal van vier voldoende. Lid 10 bepaalt dat bij het ten gehore brengen van het muziekgeluid ramen en deuren gesloten moeten blijven, behoudens het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.
Artikel 4:6 Overige geluidshinder
Dit verbod tot het veroorzaken van geluidshinder heeft betrekking op de vormen van geluidhinder waarin andere regelingen niet voorzien. Onder andere valt te denken aan:
Voorts kunnen onder artikel 4:6 vormen van geluidhinder vallen, veroorzaakt door het beoefenen van ‘lawaaiige’ hobby’s, het voortdurend bespelen van muziekinstrumenten, het gebruiken van elektro-akoestische apparatuur, het laten draaien van koelaggregaten op vrachtwagens, enzovoort. Met name voor deze vormen van geluidhinder ontbreken algemeen geldende criteria of normen. Dit behoeft ook niemand te verwonderen: de bron van geluidhinder is niet een bepaalde, aanwijsbare inrichting of gedraging. In beginsel kan het elke gedraging betreffen. Van geval tot geval zal daarom moeten worden nagegaan in welke situatie en gedurende welke tijden er sprake is van geluidhinder, en welke maatregelen kunnen worden genomen. Uitgangspunt daarbij zal moeten zijn dat een zekere mate van (geluid)hinder als onvermijdelijk zal moeten worden aanvaard. Het college kan ontheffing van het verbod verlenen, zo nodig met voorschriften.
Artikel 4:10 - 4:12 Houtopstanden
De bepalingen met betrekking tot het kappen van houtopstanden zijn geregeld in de Kapverordening.
Artikel 5:6 Kampeermiddelen en andere voertuigen
Met de zinsnede “of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt” is beoogd aan te geven dat alle soorten (aanhang)wagens en voertuigen, die niet ‘dagelijks’ worden gebruikt als vervoermiddel onder deze bepaling kunnen vallen.
Door de bestanddelen “te plaatsen of te hebben” (in plaats van “te parkeren”) is de handhaving van deze bepaling eenvoudiger. Met het steeds een paar meter verplaatsen van een caravan, aanhangwagentje en dergelijke op de openbare weg wordt handhaving van deze bepaling niet langer meer voorkomen.
Artikel 5:12b Gemeentewapen en gemeentelogo
Dit artikel is een aanvulling op de model APV.
De vergunning voor venten is afgeschaft omdat venten overdag geen overlast oplevert. In de praktijk blijkt het echter lastig te handhaven. Het aanwijzen van gebieden en tijden waarop venten niet is toegestaan schept duidelijk. Tevens is in de Dienstenrichtlijn het verbod om te venten in de nacht is opgenomen ter voorkoming van nachtelijke overlast.
Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken
Dit artikel is uitgebreid met preventief te nemen maatregelen.
Er is gekozen voor een algemene overtreding van artikelen.
De vergunning voor het aanleggen of veranderen van een weg (artikel 2:11) vallen onder de werking van Wabo. Artikel 2.3 Wabo verbiedt het handelen in strijd met een voorschrift van een omgevingsvergunning op grond van artikel 2.11 APV. Via artikel 5.4 van de Invoeringswet Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is de Wet economische delicten van toepassing op handelen zonder of in strijd met de omgevingsvergunning. De strafbepalingen van de APV zijn hierop dus niet van toepassing.