Organisatie | Echt-Susteren |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Afstemmingsverordening IOAW en IOAZ Gemeente Echt-Susteren 2010 |
Citeertitel | Afstemmingsverordening IOAW en IOAZ Gemeente Echt-Susteren 2010 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2013 | 01-01-2013 | intrekking | 16-05-2013 't Waekblaad, 29-05-2013 | 239699 | |
01-07-2010 | 01-01-2013 | Onbekend | 10-06-2010 't Waekblaad, 24-06-2010 | Geen |
De raad van de gemeente Echt-Susteren,
gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van Echt-Susteren d.d. 27 april 2010;
gezien het advies van het cliëntenplatform sociale voorzieningen d.d. 28 maart 2010;
gelet op artikel 147, eerste lid en artikel 108, tweede lid Gemeentewet, artikel 35, eerste lid, onderdeel b en artikel 20, tweede lid IOAW, alsmede artikel 35, eerste lid, onderdeel b en artikel 20, eerste lid IOAZ;
vast te stellen de volgende Afstemmingsverordening IOAW en IOAZ Gemeente Echt – Susteren 2010.
HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen
Artikel 1. Begripsomschrijving
In deze verordening wordt verstaan onder:
Artikel 2. Het verlagen van de uitkering
Als de belanghebbende naar het oordeel van het college een verplichting als bedoeld in artikel 13 IOAW/IOAZ of een op grond van hoofdstuk III IOAW/IOAZ aan de uitkering verbonden verplichting – anders dan de verplichting, bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel c IOAZ -schendt, wordt overeenkomstig deze verordening een verlaging toegepast. Daarnaast wordt tevens een verlaging toegepast indien belanghebbende onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de IOAW/IOAZ zich jegens het college zeer ernstig misdraagt.
Artikel 4. Hoogte en duur van de verlaging
De duur van de verlaging als bedoeld in het tweede lid wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een verlaging is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of hogere categorie. Met een besluit waarmee een verlaging is opgelegd, wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, tweede lid.
Artikel 5. Het besluit tot toepassen van een verlaging
In het besluit tot toepassing van een verlaging worden in ieder geval vermeld: de reden van de verlaging, de duur van de verlaging, het percentage waarmee de uitkeringsnorm wordt verlaagd of geweigerd, het bedrag waarmee de uitkeringsnorm wordt verlaagd of geweigerd en, indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardverlaging.
Artikel 7. Afzien van het toepassen van een verlaging
Het college ziet af van het toepassen van een verlaging indien:
de gedraging meer dan één jaar vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte een uitkering is verleend. Een verlaging wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet toegepast na verloop van vijf jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden.
Artikel 9. Samenloop van gedragingen
Indien sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van één of meerdere in de IOAW/IOAZ genoemde verplichtingen, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke verlaging toegepast. Deze verlagingen worden gelijktijdig toegepast, tenzij dit gelet op artikel 4, eerste lid, niet verantwoord is.
Hoofdstuk 2 Geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid
Artikel 11. De hoogte en duur van de verlaging
In afwijking van het eerste lid, onder c, legt het college, indien belanghebbende een uitkering ontvangt op grond van de IOAW en de belemmerende gedragingen, bedoeld in artikel 10, derde lid, onder a, dusdanige vormen aannemen dat gesproken moet worden van het door eigen toedoen niet verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid, blijvend een verlaging op ter hoogte van het door eigen toedoen niet verkregen netto inkomen uit deze arbeid.
Hoofdstuk 3 Het door eigen toedoen verliezen van algemeen geaccepteerde arbeid, alsmede het nalaten algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden
Hoofdstuk 4 Niet nakomen van de inlichtingenplicht
Artikel 14. Te laat verstrekken van gegevens
Onverminderd artikel 4, eerste lid, past het college een verlaging toe van vijf procent van de uitkeringsnorm, indien belanghebbende de verplichting op grond van artikel 13 IOAW/IOAZ niet is nagekomen door informatie die van belang is voor de verlening van de uitkering of de voortzetting daarvan niet binnen de door het college daartoe gestelde termijn te verstrekken.
Artikel 15. Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met gevolgen voor de uitkering
Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel13 IOAW/IOAZ heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekken van een uitkering, bedraagt de verlaging, onverminderd artikel 2, tweede lid, vijftien procent van het benadelingsbedrag met een maximum van € 900,00. De verlaging wordt opgelegd gedurende de periode dat de uitkering is verleend. De minimale verlaging bedraagt 5% van de uitkering.
Artikel 16. Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen zonder gevolgen voor de uitkering
Onverminderd artikel 4, eerste lid, past het college een verlaging toe van vijf procent van de uitkeringsnorm, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 13 IOAW/IOAZ niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekken van een uitkering.
Hoofdstuk 5 Overige gedragingen die leiden tot een verlaging
Artikel 17. Zeer ernstige misdragingen
Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet, als bedoeld in artikel 18, tweede lid van de wet, wordt onverminderd artikel 2, tweede lid, een verlaging toegepast van minimaal twintig procent van de uitkering gedurende een maand.
Dit artikel bevat de verschillende begripsomschrijvingen. Een aantal omschrijvingen verdient enige extraaandacht.
Onder c. de IOAW/IOAZGekozen is voor een definitie die gelijktijdig naar beide wetten verwijst nu een groot deel van debepalingen in beide wetten identiek is qua nummering en inhoud en aldus voorkomen wordt dat steedsspecifiek naar elke afzonderlijke wet verwezen moet worden.
Onder e. uitkeringsnormDe WWB werkt met verlagingen op de netto bijstand. Om een identiek systeem in de IOAW en IOAZ tecreëren is het wenselijk om een begrip te introduceren dat verwijst naar een netto norm.
Onder f. verlagingIn afwijking van de WWB wordt ook het blijvend of tijdelijk (gedeeltelijk) weigeren van de uitkeringbinnen deze verordening als verlaging aangemerkt. Dit houdt verband met de extra mogelijkhedenbinnen de IOAW en IOAZ op dit vlak.
Onder g. inkomenQua inkomensbegrip wordt aangesloten bij het inkomensbegrip binnen de IOAW en IOAZ. Dit wijkt afvan het binnen de WWB gehanteerde inkomensbegrip.
Onder i. belanghebbendeDaar de in artikel 20, tweede lid IOAW opgenomen bevoegdheden tot het toepassen van een verlaging,blijkens dat artikel,daar enkel gelden voor de persoon die is aangewezen op arbeid in dienstbetrekking,is ook het begrip belanghebbende in die zin ingeperkt.
Dit artikel bundelt het bepaalde in artikel 20, eerste lid IOAZ en artikel 20, tweede lid IOAW.
Zoals reeds aangegeven wordt de verlaging toegepast op de netto norm.
Dit artikel bepaalt de algemene duur van een verlaging op 1 maand. Door de duur van de verlaging inde algemene bepalingen op te nemen, wordt voorkomen dat overal waar een verlaging wordt genoemdsteeds weer moet worden aangegeven dat deze voor 1 maand wordt opgelegd. Het derde lid maakthier een algemene uitzondering op, door bij recidive de duur te verdubbelen.
Deze artikelen zijn identiek aan hetgeen hierover in de WWB-afstemmingsverordening.
Ten opzichte van de WWB-afstemmingsverordening zijn in deze bepaling geen gedragingenopgenomen die verband houden met het niet aanvaarden dan wel het door eigen toedoen verliezen vanalgemeen geaccepteerde arbeid. Dit houdt verband met het feit dat juist bij deze gedragingen de IOAWen IOAZ de mogelijkheid biedt tot tijdelijke of blijvende (gedeeltelijke) weigering van de uitkering. Desanctie bij deze vorm van gedragingen is daarom in een apart hoofdstuk opgenomen.
In het tweede lid is uitwerking gegeven aan de binnen de IOAW geboden mogelijkheid om ook bij hetdoor eigen toedoen niet verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid de uitkering (gedeeltelijk) teweigeren.De alternatieve bepaling voorziet in de mogelijkheid tot het (gedeeltelijk) weigeren van de uitkering vooronbepaalde tijd.
Indien gekozen wordt voor volledige weigering, kan de belanghebbende in wezen per direct aankloppenvoor een aanvulling in het kader van de WWB. Binnen het kader van de WWB zal dan moeten wordenbeoordeeld of belanghebbende recht heeft op WWB (in afwijking van de IOAW en IOAZ kent de WWBeen beperkte vermogensvrijlating en een ruimer inkomensbegrip) en in hoeverre hetafstemmingswaardige gedrag ook binnen de WWB tot een verlaging zou hebben geleid.
In deze bepalingen zijn de mogelijkheden die de IOAW en IOAZ biedt om de uitkering te weigerenvolledig uitgewerkt.
Deze artikelen zijn identiek aan hetgeen hierover in de WWB-afstemmingsverordening is opgenomen.
Deze bepaling spreekt voor zich. Bij inwerkingtreding na 1 juli 2010 is vanwege het sanctiekarakter vandeze regelgeving geen terugwerkende kracht mogelijk.