Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Haarlem

Parkeerverordening 2023 gemeente Haarlem

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieHaarlem
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingParkeerverordening 2023 gemeente Haarlem
CiteertitelParkeerverordening 2023 gemeente Haarlem
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpruimtelijke ordening, verkeer en vervoer
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Parkeerverordening 2018 Gemeente Haarlem.

Deze regeling bevat de vroegst mogelijke datum van inwerkingtreding.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 149 van de Gemeentewet
  2. artikel 2a van de Wegenverkeerswet 1994
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

04-01-2024nieuwe regeling

21-12-2023

gmb-2024-7010

Tekst van de regeling

Intitulé

Parkeerverordening 2023 gemeente Haarlem

De raad van de gemeente Haarlem;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 14 november 2023;

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet en artikel 2a van de Wegenverkeerswet 1994;

gezien het advies van de raadscommissie Beheer van 7 december 2023;

besluit: vast te stellen de volgende verordening:

 

Parkeerverordening 2023 gemeente Haarlem

 

Hoofdstuk I. BEGRIPSOMSCHRIJVINGEN

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    aanvrager: een natuurlijke persoon of rechtspersoon die een verzoek richt aan het college tot het verlenen van een vergunning;

  • b.

    autodelen: het herhaald en opeenvolgend gezamenlijk gebruik van een motorvoertuig op grond van een overeenkomst tussen natuurlijke personen en een commerciële aanbieder of tussen natuurlijke personen onderling uit meer dan één huishouden;

  • c.

    bedrijf: een onderneming (natuurlijk persoon of rechtspersoon) die is ingeschreven in het Handelsregister bij de Kamer van Koophandel met tenminste één vestiging binnen gereguleerd gebied zoals aangegeven in het vigerende Aanwijzingsbesluit bij deze verordening;

  • d.

    bedrijfsadres: een adres dat volgens de Basis Registratie Adressen en Gebouwen (BAG) niet uitsluitend een woonfunctie heeft;

  • e.

    belanghebbendenplaats: een parkeerplaats die

  • f.

    bewoner: inwoner van de gemeente Haarlem die als ingezetene staat ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP) van de gemeente Haarlem op het adres dat hij bewoont;

  • g.

    centrale computer: computer van de gemeente Haarlem of de computer van het bedrijf waarmee de gemeente Haarlem een overeenkomst heeft gesloten, bestemd voor de registratie van parkeerbewegingen in het kader van het verlenen van diensten op het gebied van betaald parkeren met gebruik van een telefoon, ander communicatiemiddel of webbrowser;

  • h.

    college: het college van burgemeester en wethouders van Haarlem;

  • i.

    deelautoplaats: een parkeerplaats die is aangeduid met bord E9 uit bijlage 1 van het RVV 1990, aangewezen voor een motorvoertuig bestemd voor autodelen;

  • j.

    geen recht op parkeervergunning (GROP): een rechtsgevolg op basis waarvan een adres is uitgesloten van parkeerrechten krachtens deze verordening;

  • k.

    gereguleerd gebied: een gebied waarin parkeerregulering van kracht is, zoals aangegeven in het vigerende Aanwijzingsbesluit bij deze verordening;

  • l.

    groot voertuig: een voertuig dat langer is dan 6 meter of hoger dan 2,4 meter;

  • m.

    houder: degene op wiens naam het voor het motorrijtuig opgegeven kenteken ten tijde van het parkeren was ingeschreven in het krachtens de Wegenverkeerswet 1994 aangehouden register van opgegeven kentekens, met dien verstande dat tevens als houder wordt aangemerkt:

    • 1.

      degene die middels een leaseovereenkomst, uittreksel van het Handelsregister van de Kamer van Koophandel of een verklaring van de werkgever kan aantonen dat hij de bestuurder is van het motorvoertuig dat tijdens het parkeren op naam van de leasemaatschappij respectievelijk de werkgever in het hiervoor bedoelde register was ingeschreven;

    • 2.

      degene die lid is van de Vereniging voor Gedeeld Autogebruik en die middels een verklaring van de houder van het motorvoertuig kan aantonen dat hij medegebruiker van dit motorvoertuig is;

    • 3.

      degene die middels een kopie van het eigendomsbewijs van het motorvoertuig kan aantonen dat hij houder is van een motorvoertuig met buitenlands kenteken;

  • n.

    kalenderjaar: de periode van 1 januari tot en met 31 december;

  • o.

    kampeerwagen: een voertuig dat als zodanig is geregistreerd bij de Dienst Wegverkeer (RDW), tenzij de aanvrager aantoont dat met betrekking tot dit voertuig geen gebruik is gemaakt van de zogenaamde motorrijtuigenbelasting bijzonder tarief;

  • p.

    motorvoertuigen: hetgeen daaronder wordt verstaan in het RVV 1990 met inbegrip van brommobielen, zoals bedoeld in artikel 1 van het RVV 1990 en met uitzondering van kampeerwagens en grote voertuigen;

  • q.

    parkeerapparatuur: parkeermeters, parkeerautomaten, met inbegrip van verzamelparkeermeters, centrale computer en hetgeen naar maatschappelijke opvatting overigens onder parkeerapparatuur wordt verstaan;

  • r.

    parkeerapparatuurplaats: een parkeerplaats waarvoor parkeerbelasting wordt geheven door middel van parkeerapparatuur;

  • s.

    parkeerbehoefte: het voor een bouwplan benodigde aantal parkeerplaatsen, dat is berekend op basis van parkeernormen welke in een ruimtelijk-planologisch kader zijn vastgelegd;

  • t.

    parkeerrecht: kentekenregistratie in het digitale parkeerbelastingbestand waarbij is voldaan aan parkeerbelastingplicht voor het gebruik van parkeerapparatuurplaatsen op basis van of krachtens deze verordening door middel van parkeervergunningen/ontheffingen, bijzondere vergunningen/ontheffingen, tijdgebonden parkeerrechten en/of door middel van het in werking stellen van de parkeerapparatuur;

  • u.

    parkeerzone: de zone zoals aangewezen in het vigerende Aanwijzingsbesluit bij deze verordening, welke kan bestaan uit één of meerdere vergunninggebieden, waarin parkeerregulering op basis van dezelfde kenmerken is uitgewerkt;

  • v.

    parkeren: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een motorvoertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van goederen, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden;

  • w.

    parkeren op eigen terrein (POET): parkeerplaats(en) waarover de aanvrager kan beschikken of had kunnen beschikken op grond van eigendom, erfpacht, huur, ingebruikgeving of anderszins, alsmede een gehandicaptenparkeerplaats op kenteken of bewonersabonnement in een parkeergarage;

  • x.
  • y.

    vergunning: een door het college verleende vergunning, waarmee het is toegestaan een motorvoertuig te parkeren op een daartoe aangewezen parkeerapparatuur- of belanghebbendenplaats;

  • z.

    vergunningenplafond: een door het college bij openbaar besluit vastgesteld maximum aantal vergunningen dat per vergunninggebied, per vergunningssoort, kan worden uitgegeven;

  • aa.

    vergunninggebied: het gebied waarin een vergunning geldig is, zoals aangegeven in het vigerende Aanwijzingsbesluit bij deze verordening;

  • bb.

    vergunninghouder: de natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie een vergunning is verleend;

  • cc.

    woonadres: een adres dat volgens de Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG) uitsluitend een woonfunctie heeft.

Hoofdstuk II. PLAATSEN VOOR VERGUNNINGHOUDERS, VERGUNNINGEN EN VERGUNNINGBEWIJZEN

Artikel 2. Aanwijzingsbevoegdheid college

  • 1.

    Het college kan, bij openbaar te maken besluit, weggedeelten aanwijzen die bestemd zijn voor het parkeren door vergunninghouders. Het college kan hierbij onderscheid maken in de categorieën als bedoeld in artikel 3, tweede tot en met het negende lid.

  • 2.

    Het college kan, bij openbaar te maken besluit, de tijdstippen vaststellen waarop het parkeren alleen aan vergunninghouders is toegestaan.

Artikel 3. Verlenen parkeervergunning

  • 1.

    Het college kan op een daartoe strekkende aanvraag een vergunning verlenen voor het parkeren op belanghebbendenplaatsen of parkeerapparatuurplaatsen.

  • 2.

    Een vergunning kan worden verleend aan een houder van een motorvoertuig wanneer deze:

    • a.

      als bewoner staat ingeschreven op een woonadres dat is gelegen binnen gereguleerd gebied, te noemen bewonersparkeervergunning;

    • b.

      een woonadres, dat is gelegen binnen gereguleerd gebied, voor zichzelf geschikt maakt als permanent woonadres, te noemen verhuisparkeervergunning;

    • c.

      als bewoner staat ingeschreven op een woonadres dat is gelegen binnen gereguleerd gebied en heeft aangetoond het motorvoertuig te delen met één of meerdere andere particuliere autodelers, te noemen particuliere deelautoparkeervergunning;

    • d.

      het motorvoertuig tijdelijk dient te parkeren binnen gereguleerd gebied, te noemen tijdelijke parkeervergunning;

    • e.

      houder is van`` een gehandicaptenparkeerkaart, waarmee geparkeerd kan worden op gehandicaptenparkeerplaatsen en parkeerapparatuurplaatsen, te noemen gehandicaptenparkeervergunning.

  • 3.

    Aan een bedrijf, met een bedrijfsadres dat is gelegen binnen gereguleerd gebied, kan een vergunning worden verleend, te noemen bedrijfsparkeervergunning;

  • 4.

    Aan een bewoner die staat ingeschreven op een woonadres dat is gelegen binnen gereguleerd gebied kan:

    • a.

      een vergunning worden verleend ten behoeve van het laten parkeren van een motorvoertuig van bezoekers, te noemen bezoekersparkeervergunning;

    • b.

      een vergunning worden verleend ten behoeve van het laten parkeren van een motorvoertuig van mantelzorgers, te noemen mantelzorgparkeervergunning.

  • 5.

    Aan een rechtspersoon die blijkens zijn statuten tot doel heeft een volkstuincomplex te beheren en beschikt over een volkstuincomplex, gelegen binnen gereguleerd gebied, kan een vergunning worden verleend, te noemen volkstuinparkeervergunning.

  • 6.

    Aan een hulpverleningsinstantie, die hulpverlening verleend binnen gereguleerd gebied, kan een vergunning worden verleend, te noemen hulpverlenersparkeervergunning.

  • 7.

    Aan een maatschappelijke instantie, die maatschappelijk werk verzorgd binnen gereguleerd gebied, kan een vergunning worden verleend, te noemen maatschappelijke parkeervergunning.

  • 8.

    Aan een door het college erkende commerciële aanbieder van motorvoertuigen bestemd voor autodelen, die worden geparkeerd binnen gereguleerd gebied, kan een vergunning worden verleend, te noemen commerciële deelautoparkeervergunning.

  • 9.

    Aan herkenbare dienstvoertuigen van de gemeente Haarlem kan een vergunning worden verleend, waarmee geparkeerd kan worden op parkeerapparatuurplaatsen, te noemen parkeervergunning gemeentelijke dienstvoertuigen.

  • 10.

    Het college kan aan een vergunning voorschriften en beperkingen verbinden die strekken tot bescherming van het belang van een goede verdeling van de beschikbare parkeerruimte.

Artikel 4. Vergunningenplafond

  • 1.

    Het college kan, bij openbaar te maken besluit, een vergunningenplafond vaststellen waarmee het maximum aantal uit te geven vergunningen per vergunninggebied en per vergunningssoort is bepaald.

  • 2.

    De aanvrager wordt voor onbepaalde tijd op een wachtlijst geplaatst, indien zijn aanvraag om een vergunning is aangehouden op grond van het feit dat het adres waarvoor de vergunning is aangevraagd is gelegen in een vergunninggebied waarvan het vergunningenplafond, voor de desbetreffende vergunningssoort, is bereikt.

Artikel 5. Geen recht op parkeervergunning (GROP)

  • 1.

    Het college weigert een daartoe strekkende aanvraag om een vergunning als het adres van de aanvrager toebehoort tot een bouw- of omgevingsvergunning, verleend na 10 oktober 1993, waarbij de parkeerbehoefte volledig op eigen terrein is opgelost.

  • 2.

    Het college weigert een daartoe strekkende aanvraag om een vergunning als het adres van de aanvrager toebehoort tot een omgevingsvergunning, waarbij de parkeerbehoefte niet of niet volledig op eigen terrein is opgelost en voor het desbetreffende adres geldt dat:

    • a.

      in de voorschriften verbonden aan de omgevingsvergunning is opgenomen dat, hoe dan ook genaamd, het adres is uitgesloten van parkeerrechten;

    • b.

      aan de omgevingsvergunning, hoe dan ook genaamd, een verklaring ‘afzien van parkeerrechten’ is verbonden.

  • 3.

    Het bepaalde in het eerste en tweede lid is van toepassing op:

    • a.

      de bewonersparkeervergunning, zoals bedoeld in artikel 3, tweede lid, sub a;

    • b.

      de verhuisparkeervergunning, zoals bedoeld in artikel 3, tweede lid, sub b;

    • c.

      de particuliere deelautoparkeervergunning, zoals bedoeld in artikel 3, tweede lid, sub c;

    • d.

      de bedrijfsparkeervergunning, zoals bedoeld in artikel 3, derde lid;

    • e.

      de bezoekersparkeervergunning, zoals bedoeld in artikel 3, vierde lid, sub a.

  • 4.

    Indien de parkeerbehoefte van een adres dat toebehoort tot een bouw- of omgevingsvergunning, verleend na 10 oktober 1993, deels of volledig is opgelost door gebruik te maken van openbare parkeercapaciteit, dan handelt het college bij een daartoe strekkende aanvraag om een vergunning conform de bepaling(en) zoals in de omgevingsvergunning opgenomen over de wijze waarop de parkeerbehoefte is opgelost.

  • 5.

    Indien de, in het vierde lid bedoelde omgevingsvergunning, naar het oordeel van het college onvoldoende uitsluitsel geeft over de wijze waarop de parkeerbehoefte is opgelost, dan is artikel 6, het eerste tot en met het vierde lid, van kracht.

Artikel 6. Parkeren op eigen terrein (POET)

  • 1.

    Het college brengt op een daartoe strekkende aanvraag om een bewonersparkeervergunning als bedoeld in artikel 3, tweede lid, sub a, een verhuisparkeervergunning als bedoeld in artikel 3, tweede lid, sub b en particuliere deelautoparkeervergunning als bedoeld in artikel 3, tweede lid, sub c, het aantal parkeerplaatsen op eigen terrein in mindering op het aantal te verkrijgen vergunningen.

  • 2.

    Het college brengt op een daartoe strekkende aanvraag om een bedrijfsparkeervergunning zoals bedoeld in artikel 3, derde lid, het aantal parkeerplaatsen op eigen terrein in mindering op het aantal te verkrijgen vergunningen.

  • 3.

    Het bepaalde in het eerste en tweede lid geldt onverminderd als een aanvrager over (een) parkeerplaats(en) op eigen terrein kan beschikken door huur of aankoop hiervan.

  • 4.

    Het bepaalde in het eerste en tweede lid geldt onverminderd als een aanvrager, door eigen toedoen, niet meer kan beschikken over (een) parkeerplaats(en) op eigen terrein.

  • 5.

    Het bepaalde in dit artikel is niet van kracht op een aanvraag die voldoet aan het gestelde in artikel 5, het eerste, tweede of vierde lid.

Artikel 7. Beslistermijn vergunning

  • 1.

    Het college beslist binnen acht weken na ontvangst van een aanvraag om een vergunning.

  • 2.

    Het college kan de in het eerste lid genoemde termijn met ten hoogste zes weken verlengen, van een verlenging van deze termijn wordt de aanvrager schriftelijk in kennis gesteld.

  • 3.

    Het bepaalde in het eerste lid is niet van kracht indien de aanhoudingsgrond, zoals bedoeld in artikel 4, tweede lid, op een aanvraag van toepassing is.

  • 4.

    Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing op een aanvraag om een vergunning ingevolge deze verordening.

Artikel 8. Geldigheidsduur en gegevens vergunning

  • 1.

    Een vergunning als bedoeld in artikel 3, het tweede tot en met het achtste lid wordt voor ten hoogste één kalenderjaar verleend, met een stilzwijgende verlening per kalenderjaar.

  • 2.

    De parkeervergunning gemeentelijke dienstvoertuigen als bedoeld in artikel 3, negende lid, wordt verleend voor een periode van vijf kalenderjaren.

  • 3.

    De vergunning bevat in ieder geval de volgende gegevens:

    • a.

      de periode waarvoor de vergunning geldt;

    • b.

      het vergunninggebied waarvoor de vergunning geldt;

    • c.

      de (bedrijfs)naam of het adres van de vergunninghouder of het kenteken van het motorvoertuig waarvoor de vergunning is verleend;

    • d.

      de voorschriften en beperkingen die aan de vergunning zijn verbonden.

Artikel 9. Intrekken of wijzigen vergunning

Het college kan een vergunning intrekken of wijzigen:

  • a.

    op verzoek van de vergunninghouder;

  • b.

    wanneer de vergunninghouder niet woonachtig is of geen beroep of bedrijf meer uitoefent in het gebied, waarvoor de vergunning is verleend;

  • c.

    wanneer er zich een wijziging voordoet in een van de omstandigheden die relevant waren voor het verlenen van de vergunning;

  • d.

    wanneer voor het betreffende gebied het stelsel van vergunningen komt te vervallen;

  • e.

    wanneer de vergunninghouder niet of niet tijdig aan zijn betalingsverplichting voor zijn vergunning heeft voldaan;

  • f.

    wanneer de vergunninghouder handelt in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften;

  • g.

    wanneer blijkt dat bij de aanvraag van de vergunning onjuiste gegevens zijn verstrekt;

  • h.

    om redenen van openbaar belang.

Artikel 10. Overdracht en wijzigingen

  • 1.

    Een vergunning is niet overdraagbaar.

  • 2.

    Een vergunninghouder is verplicht elke wijziging in de omstandigheden die relevant zijn voor het verlenen van een vergunning onmiddellijk aan het college kenbaar te maken.

  • 3.

    Een vergunninghouder is verplicht een wijziging van het motorvoertuig, kenteken van het motorvoertuig, bedrijfsnaam of adres van de vergunninghouder onmiddellijk aan het college kenbaar te maken.

Artikel 11. Weigeringsgrond

Een aanvraag om een vergunning wordt geweigerd indien niet wordt voldaan aan de voorwaarden, gesteld bij of krachtens deze verordening.

Hoofdstuk III. VERBODSBEPALINGEN EN STRAFBEPALING

Artikel 12. Algemene verbodsbepalingen

  • 1.

    Het is verboden gedurende de tijden waarop het parkeren op een belanghebbendenplaats of deelautoplaats slechts aan vergunninghouders is toegestaan aldaar een motorvoertuig te parkeren of geparkeerd te houden:

    • a.

      zonder vergunning;

    • b.

      zonder dat het motorvoertuig duidelijk zichtbaar is voorzien van de voor dat motorvoertuig afgegeven vergunning;

    • c.

      in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid.

Artikel 13. Inwerkingstelling parkeerapparatuur

Het is verboden parkeerapparatuur op andere wijze of met andere middelen in werking te stellen dan die welke in de kennisgeving op de parkeerapparatuur staan aangegeven.

Artikel 14. Overige verbodsbepalingen

  • 1.

    Het is verboden om enig voorwerp, niet zijnde een motorvoertuig, te plaatsen of te laten staan:

    • a.

      op een parkeerapparatuurplaats;

    • b.

      op een belanghebbendenplaats.

  • 2.

    Het is verboden een fiets, een bromfiets of enig ander voorwerp op zodanige wijze tegen of bij parkeerapparatuur te plaatsen of te laten staan, dat daardoor een normaal gebruik daarvan wordt belemmerd of verhinderd.

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid.

Artikel 15. Strafbepaling

Overtreding van het bepaalde in dit hoofdstuk wordt gestraft met een geldboete van de eerste categorie.

Hoofdstuk IV. OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 16. Nadere regels

Het college kan nadere regels vaststellen met betrekking tot hoofdstuk II van deze verordening.

Artikel 17. Hardheidsclausule

Het college kan (delen van) hoofdstuk II van deze verordening buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing gelet op het belang van een goede verdeling van de beschikbare parkeerruimte zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 18. Toezicht

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn de daartoe door het college aangewezen personen of categorieën personen belast.

Artikel 19. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Parkeerverordening 2023 gemeente Haarlem.

Artikel 20. Overgangsrecht

  • 1.

    Aanvragen waarop voor de in artikel 21 opgenomen datum van inwerkingtreding nog geen beslissing is genomen, worden behandeld met inachtneming van de bepalingen van de Parkeerverordening 2018 gemeente Haarlem, tenzij toepassing van deze verordening voor de aanvrager gunstiger is.

  • 2.

    Vergunningen die zijn verleend krachtens de Parkeerverordening 2018 Gemeente Haarlem worden geacht te zijn verleend krachtens deze verordening.

  • 3.

    Bezwaarschriften, ingediend tegen beslissingen krachtens de Parkeerverordening 2018 gemeente Haarlem, worden behandeld met inachtneming van de Parkeerverordening 2018 gemeente Haarlem, tenzij toepassing van deze verordening voor de bezwaarde gunstiger is.

  • 4.

    Op vergunningen die zijn aangevraagd en verleend voor de in artikel 21 opgenomen datum van inwerkingtreding, zijn artikel 4, 5 en 6 van deze verordening niet van toepassing.

  • 5.

    Vergunningen die vóór 1 juni 2021 zijn verleend aan houders van grote voertuigen worden ieder jaar verlengd voor het bestaande kenteken. Bij wijziging van het kenteken van het motorvoertuig vervalt de vergunning van rechtswege.

Artikel 21. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking na publicatie in het elektronisch gemeenteblad op overheid.nl. Inwerkingtreding is voorzien per 1 januari 2024. Bij inwerkingtreding van deze verordening wordt de Parkeerverordening 2018 Gemeente Haarlem ingetrokken, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voordien hebben voorgedaan.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 21 december 2023.

De voorzitter,

De griffier,

Hoofdstuk V. TOELICHTING

Artikel 1

Begrippen die meerdere keren in deze verordening voorkomen en toelichting behoeven zijn van een omschrijving voorzien. De betekenis van overige begrippen kan worden afgeleid uit de context van het desbetreffende artikel of lid.

 

Artikel 1, onder b. De omschrijving van het begrip autodelen is bewust ruim gelaten, om ruimte te bieden aan verschillende vormen van autodelen. Vormen van autoverhuur, waarbij in beginsel per huurperiode een overeenkomst wordt afgesloten, vallen niet onder autodelen omdat het hierbij niet gaat over herhaald gezamenlijk gebruik op basis van een overeenkomst. Dit wil niet zeggen dat een autoverhuurbedrijf geen aanbieder van commerciële autodeelconcepten kan zijn.

 

Artikel 1, onder k. Het gereguleerde gebied bestaat uit verschillende parkeerzones, welke vastgelegd zijn in het vigerende Aanwijzingsbesluit bij deze verordening. In een parkeerzone zijn de kenmerken van de parkeerregulering gelijk, zoals de hoogte van tarieven, de dagen van de week en momenten op de dag waarop parkeerregulering geldt. Een parkeerzone kan bestaan uit één of meerdere vergunninggebieden.

 

Artikel 1, onder p. Op grond van artikel 225 van de Gemeentewet kunnen parkeerbelastingen worden geheven voor het parkeren met voertuigen. De werking van deze verordening is beperkt tot motorvoertuigen, zoals bedoeld in artikel 1 van het RVV 1990 met inbegrip van brommobielen. In dit artikel wordt onder motorvoertuigen verstaan: ‘alle gemotoriseerde voertuigen behalve bromfietsen, fietsen met trapondersteuning en gehandicaptenvoertuigen, bestemd om anders dan langs rails te worden voortbewogen’. Een brommobiel is in artikel 1 van het RVV 1990 gedefinieerd als een bromfiets op meer dan twee wielen, die is voorzien van een carrosserie. Brommobielen vallen dus niet onder de definitie van motorvoertuigen. Omdat in artikel 2a van het RVV 1990 is bepaald dat de regels voor motorvoertuigen ook van toepassing zijn op brommobielen en de bestuurders en passagiers van brommobielen, is ervoor gekozen om deze verordening ook van toepassing te verklaren op brommobielen.

 

Artikel 1, onder v. In deze verordening is aansluiting gezocht bij de definitie van het begrip parkeren in artikel 225 van de Gemeentewet en dus niet bij de definitie uit artikel 1 van het RVV 1990. Er is hiervoor gekozen, omdat het invoeren van betaald parkeren en vergunninghoudersparkeren ook gebaseerd is op artikel 225 van de Gemeentewet.

 

Artikel 1, onder w. Met ‘parkeren op eigen terrein’ worden parkeerplaatsen bedoeld waarover de aanvrager beschikt, kan beschikken of had kunnen beschikken. Gehandicaptenparkeerplaatsen op kenteken worden, omdat dit parkeerplaatsen zijn die specifiek zijn toegewezen aan één unieke gebruiker, ook als parkeerplaatsen op eigen terrein gezien. Ditzelfde geldt ook voor een bewonersabonnement in een parkeergarage.

 

Artikel 1, onder aa. Een parkeerzone kan zijn onderverdeeld in één of meerdere vergunninggebieden. Het vergunninggebied is bepalend in de geldigheid van een vergunning.

 

Artikel 2

Artikel 2, eerste lid. Het aanwijzen van de gebieden en plaatsen waar en de tijden waarop met een vergunning op belanghebbendenplaatsen geparkeerd kan worden, dient bij of krachtens deze verordening te worden geregeld. Het aanwijzen van de gebieden, plaatsen en tijden voor het parkeren bij parkeerapparatuur gebeurt op basis van de Verordening Parkeerbelastingen. De aanwijzingsbevoegdheid is bij het college neergelegd gezien het uitvoerende karakter van deze bevoegdheid.

 

Artikel 2, tweede lid. Weggedeelten die zijn aangewezen voor parkeren door vergunninghouders, zijn in veel gevallen ook aangewezen als parkeerapparatuurplaatsen. Dit betekent dat geparkeerd kan worden met een vergunning alsook door het betalen van de parkeerbelasting. Deze bepaling maakt het mogelijk om tijdstippen vast te stellen waarop het parkeren alleen aan vergunninghouders is toegestaan.

 

Artikel 3

Het college kan parkeervergunningen afgeven voor het parkeren op plaatsen voor belanghebbenden of met parkeerapparatuur. Het college kan tevens nadere regels stellen voor het indienen van aanvragen en het verlenen van de parkeervergunning.

 

In het tweede tot en met het negende lid van artikel 3, zijn alle binnen de gemeente Haarlem ingestelde vergunningssoorten opgenomen. Voor iedere vergunningsoort is uitgewerkt welke doelgroep voor de vergunning in aanmerking komt en hoe de desbetreffende vergunningssoort wordt genoemd.

 

Artikel 4

Artikel 4, eerste lid. Op basis van dit artikel kan per vergunninggebied en per vergunningssoort een maximum aantal uit te geven parkeervergunningen worden bepaald. Dit maximum aantal wordt het vergunningenplafond genoemd.

 

Artikel 4, tweede lid. In dit artikel is bepaald dat, indien in het vergunninggebied waarvoor de aanvraag wordt ingediend, het vergunningenplafond voor de desbetreffende vergunningssoort is bereikt, de eerstvolgende aanvrager op een wachtlijst wordt geplaatst. Plaatsing op de wachtlijst is voor onbepaalde tijd. De aanvrager kan op verzoek inzage krijgen in zijn positie op de wachtlijst. De wachtlijst heeft een dynamisch karakter. Beëindiging van uitgegeven vergunningen leidt ertoe dat een vergunning kan worden verleend aan de aanvrager die de eerste positie op de wachtlijst heeft.

 

Artikel 5

Artikel 5, eerste lid. Het adres van de aanvrager behoort tot een bouw- of omgevingsvergunning verleend voor een bouwplan na 10 oktober 1993. In de bouw- of omgevingsvergunning is vastgelegd dat de parkeerbehoefte van het bouwplan volledig op eigen terrein is opgelost. Deze eis volgt uit toepassing van artikel 2.5.30 (het parkeerartikel) zoals opgenomen in de gewijzigde Haarlemse bouwverordening. De gewijzigde Haarlemse bouwverordening is in werking getreden op 10 oktober 1993. Omdat de parkeerbehoefte volledig op eigen terrein is opgelost, is het adres uitgesloten van de in artikel 5, derde lid, opgenomen vergunningssoorten.

 

Artikel 5, tweede lid. Het adres van de aanvrager behoort tot een omgevingsvergunning verleend voor een bouwplan waarvoor geldt dat, hoe dan ook genaamd, de parkeerbehoefte niet of niet volledig op eigen terrein is opgelost. Het college heeft de omgevingsvergunning verleend onder de voorwaarde dat in de voorschriften die zijn verbonden aan de omgevingsvergunning is op genomen dat alle adressen binnen het bouwplan, hoe dan ook genaamd, zijn uitgesloten van parkeerrechten. Hiervoor kan door de initiatiefnemer van het bouwplan ook een separate verklaring voor afgegeven zijn. Om deze reden is het adres uitgesloten van de artikel 5, derde lid, opgenomen vergunningssoorten.

 

Artikel 5, derde lid. In deze bepaling is opgenomen voor welke vergunningssoorten het recht vervalt als een adres voldoet aan het gestelde in het eerste of tweede lid van dit artikel. Hiermee is ook bepaald op welke vergunningssoorten een dergelijk adres wel recht heeft.

 

Artikel 5, vierde lid. De parkeerbehoefte van het bouwplan is deels of volledig opgelost door gebruik te maken van openbare parkeercapaciteit. Deze wijze en mate waarin de parkeerbehoefte in de openbare ruimte is opgelost, is vastgelegd in de bouw- of omgevingsvergunning. Hierin staat bijvoorbeeld welke (delen) van de parkeerbehoefte(n) in de openbare ruimte zijn opgelost. Het college handelt bij het verlenen van een vergunning conform de wijze waarop de parkeerbehoefte van het bouwplan is opgelost, zoals vastgelegd in de omgevingsvergunning.

 

Artikel 5, vijfde lid. Dit artikel voorziet in de situatie waarin de omgevingsvergunning, zoals bedoeld in het vierde lid, naar het oordeel van het college onvoldoende uitsluitsel geeft over de wijze waarop de parkeerbehoefte is opgelost. Uit de omgevingsvergunning komt bijvoorbeeld niet duidelijk genoeg naar voren welke adressen in aanmerking komen voor welke vergunningssoorten. Indien dit naar het oordeel van het college het geval is, dan is artikel 6, het eerste tot en met het vierde lid van kracht.

 

Artikel 6

Artikel 6, derde lid. Met ‘kan beschikken’ worden diegenen bedoeld die door huur of aankoop over een parkeerplaats kunnen beschikken. Het gaat daarbij om de vraag of men de mogelijkheid heeft om een parkeerplaats te huren of te kopen en niet om de vraag om men hiertoe financieel in staat is.

 

Artikel 6, vierde lid. Met ‘niet meer kan beschikken’ worden situaties bedoeld waarin in het verleden op een adres één of meerdere vastgestelde parkeerplaatsen op eigen terrein aanwezig waren, waar de aanvrager door eigen toedoen niet meer over kan beschikken (bijvoorbeeld door een aangepaste inrichting of een ander gebruik).

 

Artikel 7

Artikel 7, vierde lid. In paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is opgenomen dat positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen van toepassing is indien dit bij wettelijk voorschrift is bepaald. Deze verordening vormt een wettelijk voorschrift. In dit artikel is bepaald dat positieve fictieve beschikking niet van toepassing is op een aanvraag om een parkeervergunning. Dit betekent dat een vergunning niet van rechtswege wordt gegeven als het college nog geen beslissing op de aanvraag heeft genomen wanneer de uiterlijke beslistermijn is bereikt.

 

Artikel 8

Artikel 8, eerste lid. In dit artikel is bepaald dat de vergunningssoorten zoals opgenomen in artikel 3, tweede tot en met het achtste lid, voor ten hoogste één kalenderjaar worden verleend. Een vergunning wordt stilzwijgend verlengd.

 

Artikel 9

In de aanhef van dit artikel wordt aangegeven dat het college een parkeervergunning 'kan’ intrekken of wijzigen. Bedoeld is hiermee aan te geven dat het college van burgemeester en wethouders beoordeelt of een vergunning daadwerkelijk moet worden ingetrokken of gewijzigd, wanneer een van de opgesomde omstandigheden zich voordoet. De opsomming is limitatief bedoeld. Om andere redenen kan de vergunning dan ook niet worden ingetrokken of gewijzigd.

 

Artikel 10

Dit artikel behoeft geen toelichting.

 

Artikel 11

Dit artikel behoeft geen toelichting.

 

Artikel 12

Dit artikel is opgenomen voor situaties waarin er sprake is van een gebied waarbinnen géén betaald parkeerregime geldt, maar waarbinnen alléén met een vergunning mag worden geparkeerd. Bij het zonder vergunning parkeren in een belanghebbendengebied kan geen fiscale naheffingsaanslag worden opgelegd. De fiscale aanpak van het niet betalen van de parkeerbelasting is, gelet op artikel 234 van de Gemeentewet, alleen mogelijk bij parkeerapparatuurplaatsen. Daarom is in deze verordening een strafbepaling opgenomen, die alleen voor strafrechtelijke handhaving via de ‘Wet Mulder’ in aanmerking komt.

 

Artikel 13

Dit artikel bevat een verbodsbepaling voor gedragingen waarvoor geldt dat handhaving via de fiscale aanpak niet mogelijk is. Dit artikel verbiedt het gebruik van de parkeerapparatuur op andere wijzen dan is aangegeven op de apparatuur zelf.

 

Artikel 14

Dit artikel bevat een verbodsbepaling voor gedragingen waarvoor geldt dat handhaving via de fiscale aanpak niet mogelijk is. Dit artikel verbiedt het plaatsen van voorwerpen, niet zijnde motorvoertuigen, op parkeerapparatuur- en belanghebbendenplaatsen. Het plaatsen van dergelijke voorwerpen belemmert het normale gebruik van de bedoelde parkeerplaatsen en doorkruist daarmee de beoogde parkeerregulering.

 

Artikel 15

Artikel 154 van de Gemeentewet bepaalt dat gemeenten op overtreding van hun verordeningen een hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie kunnen stellen. Gezien de ernst van een parkeerovertreding is het minder gewenst om daarop de zwaarste strafsanctie te stellen. Daarom is enkel gekozen voor een geldboete van de eerste categorie.

 

Artikel 16

In dit artikel is de bevoegdheid van het college opgenomen om nadere regels vast te stellen met betrekking tot hoofdstuk II van deze verordening.

 

Artikel 17

In dit artikel is de discretionaire bevoegdheid van het college opgenomen om (delen van) hoofdstuk II van deze verordening buiten toepassing of daarvan af te wijken voor zover toepassing gelet op het belang van een goede verdeling van de beschikbare parkeerruimte zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

 

Artikel 18

Toezichthouders zijn personen die bij of krachtens wettelijk voorschrift belast zijn met het houden van toezicht op de naleving van wettelijke voorschriften, zo volgt uit artikel 5:11 van de Algemene wet bestuursrecht. Deze personen kunnen (deels) categoraal en (deels) individueel door het college worden aangewezen.

 

Artikel 19

Dit artikel behoeft geen toelichting.

 

Artikel 20

Dit artikel bevat de overgangsbepalingen die op deze verordening van toepassing zijn. Artikel 4, 5 en 6 van deze verordening zijn niet van toepassing op vergunningen die zijn aangevraagd en verleend voor de inwerkingtreding van deze verordening. Dit betekent dat, als in het vergunninggebied van de aanvrager een vergunningenplafond van kracht is, dit plafond niet geldt voor vergunningen die op aanvraag van de vergunninghouder worden verlengd. De artikelen over POET en GROP zijn eveneens niet van toepassing bij de verlening van vergunningen.

 

Artikel 21

Dit artikel behoeft geen toelichting.