Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Krimpen aan den IJssel

Verordening Gemeentelijke adviescommissie omgevingskwaliteit Krimpen aan den IJssel 2023

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieKrimpen aan den IJssel
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening Gemeentelijke adviescommissie omgevingskwaliteit Krimpen aan den IJssel 2023
CiteertitelVerordening adviescommissie omgevingskwaliteit gemeente Krimpen aan den IJssel 2023
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt hoofdstuk 9 van de Bouwverordening van de gemeente Krimpen aan den IJssel 2019.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 108 van de Gemeentewet
  2. artikel 149 van de Gemeentewet
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2024nieuwe regeling

14-12-2023

gmb-2023-567976

1298383

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening Gemeentelijke adviescommissie omgevingskwaliteit Krimpen aan den IJssel 2023

De raad van de gemeente Krimpen aan den IJssel;

 

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 14 november 2023

 

Gelet op de artikelen 108 en 149 van de Gemeentewet en afdeling 17.2 van de Omgevingswet;

 

Besluit:

  • 1.

    De verordening Gemeentelijke adviescommissie omgevingskwaliteit Krimpen aan den IJssel 2023 vast te stellen

Artikel 1. Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    Aanvraag: een aanvraag omgevingsvergunning op grond van de Omgevingswet

  • b.

    De gemeente: de gemeente Krimpen aan den IJssel

  • c.

    Commissie: gemeentelijke adviescommissie als bedoeld in artikel 17.9 van de

  • 2.

    Omgevingswet, genaamd Adviescommissie omgevingskwaliteit Krimpen aan den IJssel;

  • d.

    Goede omgevingskwaliteit: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.3 van de Omgevingswet;

  • e.

    College: het college van burgemeester en wethouders

  • f.

    De wet: de Omgevingswet

Artikel 2. Taak en werkzaamheden Commissie

  • 1.

    De commissie heeft als taak de raad en het college te adviseren bij de uitoefening van hun taken en bevoegdheden op grond van de Omgevingswet met het oog op het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit en al hetgeen daarmee verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn.

  • 2.

    Ter uitvoering van haar taak:

    • a.

      adviseert de commissie op verzoek van het college, over een voornemen tot het indienen van een aanvraag omgevingsvergunning (vooroverleg), over een aanvraag omgevingsvergunning en over een ontwerpbesluit voor een omgevingsvergunning voor:

      • I.

        een rijksmonumentenactiviteit met betrekking tot een monument;

      • II.

        een omgevingsplanactiviteit die betrekking heeft op een voorbeschermd gemeentelijk monument of een gemeentelijk monument;

      • III.

        een omgevingsplanactiviteit die betrekking heeft op behoud en herstel van de cultuurhistorische waarden en beeldbepalende kwaliteiten van een beschermd gezicht, van het gebied en/of van de bebouwing;

      • IV.

        een omgevingsplanactiviteit in geval de commissie in het omgevingsplan als adviseur is aangewezen;

      • V.

        Een tijdelijk deel van het omgevingsplan of zoals bedoeld in artikel 22.29 eerste lid, aanhef en onder b, van het tijdelijk deel van het omgevingsplan, zoals opgenomen in artikel 7.1 van het invoeringsbesluit Omgevingswet;

      • VI.

        een andere activiteit in geval het college een advies nodig acht met het oog op het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit;

    • b.

      adviseert de commissie op verzoek van het college over het door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aanwijzen van een onroerende zaak als rijksmonument ingevolge artikel 3.1, tweede lid, van de Erfgoedwet of over het aan een locatie geven van de functie-aanduiding gemeentelijk monument op grond van artikel 4.2, eerste lid, van de Omgevingswet;

    • c.

      adviseert de commissie op verzoek van het college over het ontwikkelen van beleid inclusief omgevingsvisie, omgevingsplan en maatwerkregels voor de omgevingskwaliteit;

    • d.

      adviseert de commissie op verzoek van het college in een geval van een verkenning als bedoeld in artikel 5.48, tweede lid, van de Omgevingswet en in andere gevallen waarin het college een advies nodig acht in verband met een verkenning van een mogelijk bestaande of toekomstige opgave in de fysieke leefomgeving;

    • e.

      informeert en begeleidt de commissie op verzoek van het college planindieners en ontwerpers gedurende het ontwerpproces;

    • f.

      voert de commissie op verzoek van het college vooroverleg met planindieners over een in te dienen aanvraag om een omgevingsvergunning;

    • g.

      adviseert de commissie op verzoek van het college over het stellen van maatwerkvoorschriften in verband met het uiterlijk van bouwwerken, de zorg voor cultureel erfgoed en andere zaken die de omgevingskwaliteit betreffen;

    • h.

      adviseert de commissie op verzoek van het college over excessen, buitensporigheden in het uiterlijk van bouwwerken; die ook voor eenieder evident zijn;

    • i.

      adviseert de commissie op verzoek van het college over het geven van beschikkingen op grond van regels in verordeningen op grond van artikel 149 van de Gemeentewet die een eis ten aanzien van de omgevingskwaliteit bevatten maar die niet in het omgevingsplan worden opgenomen omdat het geen onderwerp betreft waardoor de fysieke leefomgeving blijvend wordt veranderd. Bijvoorbeeld tijdelijke reclame in de openbare ruimte, voorwerpen op of bij de weg en de exploitatievergunning van horecabedrijven.

Artikel 3. Verplichte advisering

Het college wint altijd advies in van de commissie over een te nemen beslissing als bedoeld in:

  • artikel 2, lid 2 onder a, onderdelen 1 ̊ tot en met 5 ̊,

    en

  • artikel 2, lid 2 onder b van deze verordening.

Artikel 4. Samenstelling

  • 1.

    De commissie bestaat uit maximaal 3 leden, de voorzitter en de ondervoorzitter daaronder begrepen. Het college benoemt de leden van de commissie. Het college kan daarnaast maximaal 3 plaatsvervangers benoemen die de leden bij afwezigheid kunnen vervangen. De gemeenteraad wordt over het besluit geïnformeerd.

  • 2.

    De leden en de plaatsvervangers worden benoemd op persoonlijke titel op grond van de professionele deskundigheid die nodig is voor de advisering op grond van de Omgevingswet, alsmede op grond van kennis en maatschappelijke ervaring.

  • 3.

    De commissie telt gelet op artikel 17.9, eerste lid, van de Omgevingswet ten minste twee leden die deskundig zijn op het gebied van de rijksmonumentenzorg.

Artikel 5. Benoeming leden commissie

  • 1.

    De leden en hun plaatsvervangers kunnen op grond van artikel 156, eerste lid van de gemeentewet, voor een termijn van ten hoogste vier jaar door het college worden benoemd.

  • 2.

    Herbenoeming van leden kan eenmaal voor ten hoogste vier jaar plaatsvinden of als zij tenminste 1 jaar zijn afgetreden.

  • 3.

    Een eenmalige uitzondering op het bepaalde in het tweede lid kan worden gemaakt voor leden waarvan de benoeming per 31 december 2023 verloopt. Om de continuïteit van de advisering onder de Omgevingswet te waarborgen kunnen deze leden eenmalig voor een extra termijn van ten hoogste twee jaar worden herbenoemd.

  • 4.

    De gemeenteraad wordt door het college over de benoemingsbesluiten geïnformeerd.

  • 5.

    De leden en hun plaatsvervangers worden op eigen verzoek ontslagen. De leden en hun plaatsvervangers kunnen voorts door het college worden geschorst en door de raad worden ontslagen wegens ongeschiktheid, onbekwaamheid of op andere zwaarwegende gronden.

Artikel 6. Ondersteuning van de commissie

  • 1.

    De commissie wordt ambtelijk ondersteund door een of meerdere ambtelijke medewerkers.

  • 2.

    De ambtelijke medewerkers zijn voor de ambtelijke ondersteuning uitsluitend verantwoording verschuldigd aan de commissie.

Artikel 7. Adviestermijn

De commissie brengt advies uit binnen een termijn van drie weken, tenzij het college goed gemotiveerd heeft aangegeven dat binnen een kortere termijn advies nodig is.

Artikel 8. Beraadslaging en standpuntbepaling

  • 1.

    De vergaderingen waarin een of meer adviezen in het kader van informeel vooroverleg over aanvragen om omgevingsvergunning door of namens de commissie worden vastgesteld zijn openbaar. De openbaarheid geldt zowel voor de beraadslagingen als voor de beoordeling als de adviezen. Indien het college al dan niet op verzoek van de aanvrager een verzoek doet tot niet openbare behandeling, dan dient het college daarvoor een grondslag uit de Wet open overheid aan te geven.

  • 2.

    Belanghebbenden hebben in toelichtende zin spreekrecht, dit voorafgaand aan door de commissie te houden openbare vergaderingen. Tijdens de beraadslagingen van de commissie hebben zij geen spreekrecht.

  • 3.

    Over een advies over een aanvraag omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit met betrekking tot een monument wordt niet besloten dan in aanwezigheid van de twee leden of hun plaatsvervanger waar een lid met deskundigheid op het gebied van de monumentenzorg.

  • 4.

    Leden die als opdrachtgever, ontwerper of anderszins betrokken zijn bij de uitvoering van een activiteit waarvoor een aanvraag is gedaan waarover de commissie adviseert, onthouden zich van medewerking aan het desbetreffende advies en zijn tijdens de behandeling van en de besluitvorming over het advies niet in de vergadering aanwezig.

  • 5.

    De geheimhoudingsplicht als bedoeld in artikel 2:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing.

Artikel 9. Afdoening onder verantwoordelijkheid van de commissie

  • 1.

    De commissie kan onverminderd het bepaalde in artikel 17.9, eerste lid, van de Omgevingswet de advisering over een aanvraag om een omgevingsvergunning of over de voorbereiding van een andere beschikking onder verantwoordelijkheid van de commissie overlaten aan een of meer daartoe aangewezen leden, of een subcommissie.

  • 2.

    Het optreden door een enkele adviseur is alleen toegestaan in die zaken waarbij:

    • a.

      het standpunt van de commissie op grond van eerdere advisering als bekend mag worden verondersteld, of

    • b.

      waarbij sprake is van een project van een geringe ruimtelijke betekenis, of

    • c.

      zonder meer wordt voldaan aan de door de gemeente (raad/college) vastgestelde welstandsnota.

Artikel 10. Adviseurs

  • 1.

    De commissie kan zich voor het inwinnen van inlichtingen wenden tot ter zake deskundige ambtenaren van de gemeente Krimpen aan den IJssel.

  • 2.

    De commissie kan zich – voor eigen kosten en rekening - laten bijstaan door andere personen, voor zover dat voor de vervulling van haar taak noodzakelijk is.

  • 3.

    De in het eerste en tweede lid bedoelde personen kunnen op uitnodiging van de commissie als adviseur deelnemen aan de beraadslagingen.

Artikel 11. Verwerking van het advies

  • 1.

    Het college kan op kosten van de gemeente eenmaal per activiteit advies inwinnen bij een gemeentelijke adviescommissie van een andere gemeente. Een second opinion wordt pas gevraagd nadat de commissie de mogelijkheid tot heroverweging van het advies heeft gekregen. Het college stelt de commissie van het voornemen tot het plaatsen van opdracht tot het uitbrengen van een second opinion op de hoogte.

  • 2.

    In geval het college een beschikking geeft in afwijking van het door de commissie uitgebrachte advies stelt het college de commissie hiervan op de hoogte.

Artikel 12. Reglement van orde

  • 1.

    De commissie stelt haar werkwijze binnen de kaders van deze verordening nader vast in een reglement van orde.

  • 2.

    In het reglement van orde komt ten minste aan de orde:

    • a.

      de werkwijze bij de advisering zoals genoemd in artikel 2, tweede lid, onder a, b, respectievelijk onder c;

    • b.

      de inrichting van het vooroverleg zoals genoemd in artikel 2, tweede lid, onder f;

    • c.

      de wijze waarop de agenda openbaar wordt gemaakt en belanghebbenden worden uitgenodigd;

    • d.

      het vereiste quorum voor een besluitvormende vergadering, de vergaderorde en orde van de beraadslaging, waarbij er een onderscheid wordt aangebracht tussen de toelichtende fase waarin het spreekrecht wordt uitgeoefend en de beraadslagingen;

    • e.

      de notulering en dossiervorming;

    • f.

      de wijze waarop de adviezen openbaar worden gemaakt;

    • g.

      de instelling van subcommissies;

  • 3.

    Het college draagt zorg voor de wettelijke openbare bekendmaking van het door de commissie vastgestelde reglement van orde.

Artikel 13. Relatie met andere adviseurs

Bij het aanstellen van een supervisor, een kwaliteitsteam of een andere adviseur op het gebied van de omgevingskwaliteit, niet zijnde een lid of een adviseur van de commissie, draagt het college zorg voor een goede afstemming tussen de werkzaamheden van deze adviseur en de commissie.

Artikel 14. Vergoeding

  • 1.

    De leden, hun plaatsvervanger en de adviseurs als bedoeld in artikel 10, tweede lid, ontvangen een vergoeding op grond van een door het college te treffen vergoedingsregeling.

Artikel 15. Jaarverslag

  • 1.

    De commissie brengt jaarlijks verslag uit als bedoeld in artikel 17.9, zesde lid van de Omgevingswet, van haar advieswerkzaamheden in het voorafgaande kalenderjaar.

  • 2.

    In het jaarverslag komt ten minste aan de orde:

    • a.

      de wijze waarop toepassing is gegeven aan de kaders als bedoeld in artikel 17.9, derde lid, van de Omgevingswet;

    • b.

      de wijze waarop uitvoering is gegeven aan de openbaarheid van vergaderen.

  • 3.

    De commissie zorgt er voor dat het jaarverslag gereed is uiterlijk op 1 maart van het kalenderjaar direct volgend op het kalenderjaar waarbinnen de werkzaamheden hebben plaatsgevonden.

Artikel 16 Overgangsrecht

  • 1.

    De bij de inwerkingtreding van deze Verordening zitting hebbende leden van de Welstandscommissie blijven in functie tot het einde van het verstrijken van hun lopende benoemingstermijn. Om de continuïteit van de advisering onder de Omgevingswet te waarborgen kunnen deze leden eenmalig voor een extra termijn van ten hoogste twee jaar worden herbenoemd.

  • 2.

    De advisering over aanvragen die zijn ingediend voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze verordening wordt voortgezet overeenkomstig hetgeen daarover is bepaald in de van toepassing zijnde oude regelingen.

Artikel 17. Vervallen oude regeling

De regels met betrekking tot de commissie in hoofdstuk 9 van de Bouwverordening vervallen.

Artikel 18. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt tegelijk met de Wet van 1 januari 2024, houdende regels over het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving (Omgevingswet) in werking.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening adviescommissie omgevingskwaliteit gemeente Krimpen aan den IJssel 2023.

Dit besloot de raad van de gemeente Krimpen aan den IJssel in zijn openbare vergadering van 14 december 2023.

voorzitter

J.J. Luteijn

griffier

mr. O. Vliegenthart

TOELICHTING  

Algemeen

Met de Omgevingswet (hierna: Ow) die naar verwachting op 1 januari 2024 in werking treedt, wordt het stelsel van ruimtelijke regels volledig herzien. De Ow bundelt de wetgeving en regels voor ruimte, wonen, infrastructuur, milieu, natuur en water. Belangrijk verbeterdoel van de Ow is een kader te bieden dat overheden meer afwegingsruimte biedt om doelen voor de leefomgeving te bereiken. “Decentraal, tenzij” is een belangrijk principe van de Ow. Dit betekent dat taken en bevoegdheden in principe bij het lokale bestuur, zoals de gemeente liggen. Alleen indien het gaat om een nationaal of internationaal belang of als dat doelmatiger of doeltreffender is, stelt het Rijk regels.

Eén van de doelen van de Ow is het bereiken van een goede omgevingskwaliteit (artikel 1.3 van de wet). Daarbij gaat het om het belang van aspecten als cultureel erfgoed, architectonische kwaliteit van bouwwerken, stedenbouwkundige kwaliteit en kwaliteit van natuur en landschap. Gemeenten hebben een grote vrijheid bij de wijze waarop zij het doel van een goede omgevingskwaliteit willen bereiken. Dat geldt ook voor de rol van de gemeentelijke adviescommissie (hierna: commissie, voor heen de welstandscommissie) daarbij. Een adequate invulling van de taak en de werkwijze van deze commissie is belangrijk voor een goede omgevingskwaliteit.

 

Op de dag van de inwerkingtreding van de Ow ontstaat van rechtswege een tijdelijk omgevingsplan. Dit omgevingsplan bestaat uit de bestemmingsplannen op grond van de Wet ruimtelijke ordening en uit een “bruidsschat” met wettelijke regels van het Rijk die onder de Ow vervallen.

 

In het tijdelijke omgevingsplan blijven de huidige welstandsregels van toepassing. Voor de huidige welstandscommissie komt echter de basis in de Woningwet te vervallen. De advisering over welstand kan onder de Ow worden ondergebracht bij een adviescommissie omgevingskwaliteit als bedoeld in artikel 17.9 Omgevingswet.

 

In het nieuwe omgevingsplan zal de gemeente op grond van de regels van de Ow een nieuwe afweging moeten maken over de welstandsregels die gewenst zijn. Dat kan natuurlijk op basis van de uitgangspunten in de bestaande welstandsnota.

 

De regels voor een welstandstoets zijn opgenomen in de artikelen 22.7 en 22.29 van de “bruidsschat” van het Rijk voor het tijdelijke bestemmingsplan en maken van rechtswege onderdeel uit van het tijdelijke omgevingsplan. Voor de welstandsnota geldt op grond van artikel 4.114, lid 1 van de Invoeringswet Ow dat deze na de inwerkingtreding van de Ow wordt aangemerkt als een beleidsregel, als bedoeld in artikel 4.19 van de Ow. Deze beleidsregel geldt niet voor een gebied of bouwwerk waarvoor geen redelijke eisen van welstand van toepassing zijn (welstandsvrij gebied).

 

Door middel van artikel 22.26 van de bruidsschat wordt bij de inwerkingtreding van de Ow in het omgevingsplan een vergunningsplicht opgenomen voor bouwactiviteiten (binnenplanse vergunning voor een omgevingsplanactiviteit).

 

In artikel 22.7 van de bruidsschat staat dat de volgende bouwwerken niet in ernstige mate in strijd mogen zijn met de redelijke eisen van welstand:

  • -

    bestaande bouwwerken, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, en

  • -

    te bouwen bouwwerken waarvoor geen omgevingsvergunning voor omgevingsplanactiviteit nodig is.

In artikel 22.29 van de bruidsschat staan de beoordelingsregels voor een binnenplanse omgevingsvergunning voor bouwen. Hierin is geregeld dat de gemeente een binnenplanse omgevingsplanvergunning alleen verleent als het bouwwerk niet in strijd is met redelijke eisen van welstand (artikel 22.29, lid 1, onder b). Deze eis geldt niet: voor gebouwen of gebieden waar geen welstandstoets geldt (artikel 22.29, lid 2 onder a); als het bevoegd gezag oordeelt dat het de omgevingsvergunning toch moet verlenen, ondanks een negatief advies van de welstandscommissie.

 

Uiterlijk 2032 moet het tijdelijke omgevingsplan door de gemeente zijn omgezet naar een nieuw omgevingsplan. In dat nieuwe plan bepaalt de gemeenteraad voor welke gebieden en voor welke bouwactiviteiten de beleidsregels op grond van artikel 4.19 van de Ow (welstandsnota) van toepassing zijn.

 

Artikelsgewijs

Artikel 1 Definities

Commissie De gemeentelijke adviescommissie op grond van artikel 17.9 van de Ow.

Goede omgevingskwaliteit: "Een goede omgevingskwaliteit" is naast veiligheid en gezondheid opgenomen in de maatschappelijke doelstelling van de wet (artikel 1.3 van de wet). Dit geeft aan dat aspecten als cultureel erfgoed, architectonische kwaliteit van bouwwerken, stedenbouwkundige kwaliteit en kwaliteit van natuur en landschap belangrijk zijn. Het gaat daarbij zowel om de menselijke beleving van de fysieke leefomgeving als om de waarden die de maatschappij toekent aan de identiteit van gebieden (Kamerstukken II 2013-2014, 33962, nr. 3). De gemeente heeft de plicht de zorg voor de omgevingskwaliteit zelf in te vullen, inclusief het adviesstelsel op het gebied van de omgevingskwaliteit. Burgers kunnen, wanneer geen concrete gedragsbepalingen voorhanden zijn of deze niet toereikend blijken, ten aanzien van de het doel van een goede omgevingskwaliteit een beroep doen op de algemene zorgplicht op grond van de Ow.

 

Artikel 2 Taak en werkzaamheden

Eerste lid

Dit lid beschrijft de adviestaak in algemene zin: het adviseren van de raad en het college van burgemeester en wethouders (hierna: college) op het gebied van de omgevingskwaliteit als bedoeld in artikel 1.3 van de Ow. De commissie adviseert dus niet over andere aspecten van de fysieke leefomgeving, zoals een veilige en gezonde fysieke leefomgeving. Ook het geven van voorlichting over de werkzaamheden van de commissie valt onder de adviestaak.

 

tweede lid, onderdeel a

Dit betreft de advisering over aanvragen om een omgevingsvergunning of de advisering over een ontwerpbesluit als het college geen bevoegd gezag is. De commissie adviseert op verzoek van het college over een aanvraag voor:

 

1. een rijksmonumentenactiviteit met betrekking tot een monument

 

De wet definieert een rijksmonumentenactiviteit als volgt:

“Een activiteit inhoudende het slopen, verstoren, verplaatsen of wijzigen van een rijksmonument of een voorbeschermd rijksmonument of het herstellen of gebruiken daarvan waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht”.

De commissie adviseert niet over aanvragen om een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit met betrekking tot archeologische rijksmonumenten. De commissie brengt advies uit met het oog op het behoud van cultureel erfgoed. Uitgangspunten daarbij zijn:

  • het voorkomen van ontsiering, beschadiging of sloop van monumenten en archeologische monumenten;

  • het voorkomen van verplaatsing van monumenten of een deel daarvan, tenzij dit dringend is vereist is voor het behoud van die monumenten;

  • het bevorderen van het gebruik van monumenten, zo nodig door wijziging van die monumenten, rekening houdend met de monumentale waarden.

  • Het conserveren en in stand houden van archeologische monumenten in situ.

Een en ander volgt uit artikel 8.80 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (hierna: Bkl) dat de beoordelingsregels voor de rijksmonumentenactiviteit bevat.

Voor rijksmonumentenactiviteiten met betrekking tot archeologische rijksmonumenten is de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: de Minister van OCW) aangewezen als advies- en instemmingsorgaan in de gevallen dat het college het bevoegd gezag is. Dit in verband met zijn verantwoordelijkheid voor de archeologische rijksmonumenten en met het landelijk overzicht en de vereiste specialistische kennis en ervaring die aanwezig zijn bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Ook is de Minister van OCW (mede) bevoegd tot toezicht en handhaving waar het gaat om archeologische rijksmonumenten. Behoud in situ (in de bodem) is hierbij het uitgangspunt.

De gemeenten spelen desalniettemin in de archeologie een cruciale rol. De afweging om archeologische monumenten in situ (in de bodem) dan wel ex situ (door ze op te graven) te behouden, wordt meestal door de gemeente gemaakt in het kader van het opstellen van het omgevingsplan en de belangenafweging bij de specifieke omgevingsplanactiviteiten waaraan een archeologische onderzoeksplicht is gekoppeld. De gemeente is op grond van artikel 5.130 van het Bkl verplicht om bij het opstellen van het omgevingsplan rekening te houden met het belang van het behoud van cultureel erfgoed, waaronder aantoonbaar te verwachten archeologische monumenten. Daarbij kan de aantoonbaar te verwachten aanwezigheid van archeologische monumenten van invloed zijn op onder meer de toedeling van functies aan locaties – bijvoorbeeld de keuze om geen parkeergarage toe te staan op een locatie met hoge archeologische waarde – of op de inhoud van in het omgevingsplan op te nemen beschermende regels of beoordelingsregels.

 

2.een omgevingsplanactiviteit die betrekking heeft op een voorbeschermd gemeentelijk monument of een gemeentelijk monument.

De bescherming van monumenten of archeologische monumenten als gemeentelijk monument gebeurt door aan het monument of archeologisch monument in het omgevingsplan de functie-aanduiding gemeentelijk monument te geven. Met een voorbereidingsbesluit kan voorbescherming worden geboden aan een locatie waarvoor wordt overwogen deze de functie-aanduiding gemeentelijk monument te geven.

 

Onderdeel b

De Minister van OCW vraagt ingevolge de Erfgoedwet altijd advies aan het college van de gemeente waar een monument of archeologisch monument zich bevindt, alvorens te besluiten het aan te wijzen als rijksmonument. In dat geval is de commissie adviseur van het college. De commissie is ook adviseur in geval het college het voornemen heeft een monument of archeologisch monument aan te wijzen als gemeentelijk monument (door de locatie de functie-aanduiding gemeentelijk monument te geven).

 

Onderdeel c

Dit onderdeel geeft invulling aan de mogelijkheid als bedoeld in artikel 17.9, tweede lid, van de Omgevingswet om de commissie in te schakelen bij het ontwikkelen van beleid voor de kwaliteit van de fysieke leefomgeving. Zoals hierboven vermeld gaat het uitsluitend om beleid op het gebied van de omgevingskwaliteit.

 

Onderdeel d

Dit onderdeel gaat over de opgavegerichte advisering in verband met een verkenning van een mogelijk bestaande of toekomstige opgave.

 

Onderdeel e

Dit onderdeel betreft de ontwerpgerichte advisering. Deze taak is soms ondergebracht bij een ambtelijk ontwerpteam, een kwaliteitsteam, regievoerder of supervisor voor de planontwikkeling in (delen van) de gemeente. Dit onderdeel biedt de mogelijkheid deze adviseurs in de commissie op te nemen. Dit gebeurt door benoeming van deze adviseurs als lid van de commissie.

 

Onderdeel f

Dit onderdeel heeft betrekking op vooroverleg bij een vergunningaanvraag. Veel gemeenten kennen een procedure (of vaste gedragslijn) voor het aanvragen van een beginseluitspraak omgevingsvergunning, waarin ook de welstand- en monumentencommissies worden geraadpleegd. Die praktijk kan op grond van dit onderdeel worden voortgezet. De initiatiefnemer is onder de Ow verantwoordelijk voor het aanvragen de vereiste (deel)vergunningen. Het is aan hem of haar om de verschillende eisen op elkaar af te stemmen. Vooral bij complexe projecten is vooroverleg van groot belang.

 

Onderdeel g

Gemeenten kunnen er onder de Ow voor kiezen om ook met betrekking tot het stellen van maatwerkvoorschriften (nieuw instrument) advies te vragen. Dit in verband met het uiterlijk van bouwwerken, de zorg voor cultureel erfgoed en werelderfgoed en andere zaken die de omgevingskwaliteit betreffen.

 

Artikel 3 Verplichte advisering

Dit artikel sluit aan op de verplichte adviezen op grond van artikel 17.9 van de Omgevingswet.

 

Artikel 4 Samenstelling commissie

Eerste lid

Dit lid geeft invulling aan artikel 17.7, eerste lid, van de Omgevingswet, waarin is bepaald dat de raad het aantal leden vaststelt.

 

Tweede lid

Dit lid geeft aan dat de leden als deskundigen en dus op persoonlijke titel en op grond van hun persoonlijke kwalificaties worden benoemd. Hun lidmaatschap is niet afhankelijk van het bekleden van een bepaalde functie of het hebben van een bepaalde hoedanigheid. De leden vertegenwoordigen geen bijzondere belangen. Dat betekent bijvoorbeeld dat belangenorganisaties op het gebied van de omgevingskwaliteit geen vertegenwoordigers in de commissie hebben. De leden moeten hun functie onafhankelijk uitoefenen. Daarnaast beschikken de leden over gedegen inzicht in maatschappelijke verhoudingen, dit op grond van maatschappelijke kennis en ervaring.

 

Derde lid

De wet schrijft voor dat binnen de commissie minstens 2 leden deskundig dienen te zijn op het gebied van de monumentenzorg, en dat die in ieder geval worden betrokken bij de advisering over een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit met betrekking tot een monument. Volgens de Memorie van toelichting dient de commissie ten minste over deskundigheid op het gebied van cultuurhistorie, bouw- en architectuurhistorie, restauratiearchitectuur, landschap en stedenbouw te beschikken (Kamerstukken II 2014-2015, 33962 nr. 3, p. 581). Het is mogelijk dat één persoon meerdere disciplines in zich verenigt.

 

Artikel 5 Benoeming

Eerste tot en met derde lid

Deze leden hebben betrekking op de benoemingstermijn als bedoeld in artikel 17.7, eerste lid, van de Omgevingswet. Het eerste lid regelt de benoeming voor de eerste termijn. Het tweede lid ziet toe op de herbenoeming. De regels voor de herbenoeming zijn alleen van toepassing op de leden, niet op hun plaatsvervangers. In aanvulling op bijvoorbeeld het derde lid kunnen in de samenwerkingsovereenkomst tussen de gemeente en De derde partij praktische afspraken worden gemaakt over bijvoorbeeld het gefaseerd aftreden van de leden van de commissie zodat continuïteit van lokale kennis behouden blijft.

 

Artikel 6 Ondersteuning van de commissie

Eerste en tweede lid

Dit artikel spreekt voor zich.

 

Artikel 7 Adviestermijn

In de Omgevingswet is geen termijn gesteld waarbinnen de commissie moet adviseren. Wel is in de Omgevingswet een termijn opgenomen waarbinnen een besluit op een aanvraag moet worden genomen. Daarom kan het college op grond van het eerste lid aangeven binnen welke termijn een advies wordt verwacht. Deze termijn mag volgens artikel 3:6 van de Awb niet zodanig kort zijn, dat de commissie zijn taak niet meer kan vervullen.

Indien geen advies wordt uitgebracht binnen de genoemde adviestermijn, staat dit de besluitvorming door het college niet in de weg (artikel 3:6, tweede lid, van de Awb).

 

Artikel 8 Beraadslaging en standpuntbepaling

Eerste lid

Dit lid is een nadere regeling van uitwerking van de wettelijke eis van openbaarheid als bedoeld in artikel 17.9, vijfde lid, van de Omgevingswet.

Uit artikel 4:7 van de Awb volgt de beperkte verplichting dat de mogelijkheid tot toelichting van een plan ten overstaan van de commissie dient te worden geboden aan de aanvrager van de omgevingsvergunning. Anderen hebben geen spreekrecht.

De verplichting tot openbaar geldt in zijn algemeenheid en beperking daarop wordt geregeld door de Wet open overheid.

 

Tweede lid

Uit artikel 4:8 van de Awb kan volgen dat een derde-belanghebbende die naar verwachting bedenkingen heeft tegen een project, in de gelegenheid wordt gesteld om een zienswijze naar voren te brengen. Het spreekrecht van derden beperkt zich tot om een toelichting te geven op hun belangen. Tijdens beraadslagingen hebben derden geen spreekrecht.

 

Derde lid

Dit lid ziet erop toe dat in de vergadering voldoende leden met specialistische kennis aanwezig zijn, zodat een deskundig oordeel kan worden gevormd. Het borgt ook de wettelijke eis dat enkele leden die deskundig zijn op het gebied van de monumentenzorg in ieder geval worden betrokken bij de advisering over een aanvraag omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit (artikel 17.9, eerste lid, van de Omgevingswet).

 

Vierde lid

Met deze bepaling worden -verstrengeling van belangen en vooringenomenheid tegengegaan.

 

Vijfde lid

Dit lid verwijst naar de Awb die uitvoerders van wetten een geheimhoudingsplicht oplegt ten aanzien van gegevens waarvan zij het vertrouwelijke karakter kennen of redelijkerwijs moeten vermoeden. Op grond van artikel 2:5, tweede lid, van de Awb is de plicht tot geheimhouding ook van toepassing op instellingen die een wettelijke taak uitvoeren. Daaronder vallen ook adviesorganen. Dit lid plaatst buiten twijfel dat de geheimhoudingsplicht ook op de commissie en de daarvoor werkzame personen van toepassing is.

 

Artikel 9 Afdoening onder verantwoordelijkheid van de commissie

Dit artikel geeft de mogelijkheid om de advisering namens de commissie over te laten aan een of meer leden, al dan niet in een vaste samenstelling als subcommissie. De commissie blijft verantwoordelijk voor het advies. Daarbij moet wel rekening worden gehouden met de wettelijke eis dat enkele leden die deskundig zijn op het gebied van de monumentenzorg in ieder geval worden betrokken bij de advisering over een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit (artikel 17.9, eerste lid, van de Omgevingswet).

 

Artikel 10 Adviseurs

Dit artikel geeft de commissie de bevoegdheid zich ten behoeve van de advisering te laten voorlichten door ambtenaren (eerste lid) of door externe deskundigen (tweede lid). Een ambtenaar of een andere deskundige kan op grond van het derde lid op uitnodiging van de commissie aanwezig zijn bij de vergaderingen of als adviseur deelnemen aan de beraadslagingen.

Deze regeling sluit aan op de bestaande praktijk, waarbij de commissies afhankelijk van de behoefte, specifieke adviseurs inschakelen (bijvoorbeeld een specialist op het gebied van historische interieurs of een specialist op het gebied van duurzaam bouwen).

Over het inschakelen van een adviseur en de daarvoor te maken kosten moeten afspraken worden gemaakt in de samenwerkingsovereenkomst tussen de gemeente en De derde partij.

 

Artikel 11 Gebruik maken van het advies

Eerste lid

Dit lid ziet toe op het vragen van een second opinion aan een gemeentelijke adviescommissie omgevingskwaliteit van bijvoorbeeld een andere gemeente, in het geval dat het college zich niet kan verenigen met het advies van de commissie. Omwille van de rechtszekerheid en oneindig ‘shoppen’ te voorkomen is dit ten hoogste een keer per activiteit toegestaan.

Een advies van de commissie dat voldoet aan de wettelijke eisen van zorgvuldigheid en motivering als bedoeld in artikel 17.9, derde lid, van de wet, behoeft in beginsel geen nadere motivering. Een nadere motivering is wel vereist in geval een aanvrager of een derde-belanghebbende een contra-advies heeft overgelegd, dan wel gemotiveerd aanvoert dat het advies in strijd is met de geldende beoordelingscriteria (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 6 mei 2009, ECLI:NL: RVS:2009:BI2952).]

 

Tweede lid

Dit lid is opgenomen met het oog op een goede vervulling van de adviestaak van de commissie. Daarvoor is nodig dat de commissie inzicht heeft in hoe het college omgaat met de uitgebrachte adviezen.

 

Artikel 12 Reglement van orde

Eerste lid

De commissie stelt een reglement van orde vast.

 

Tweede lid

Het tweede lid geeft aan de hand van de modelverordening van de Vereniging Nederlandse Gemeenten aan welke onderwerpen in ieder geval in het reglement van orde worden opgenomen.

 

Derde lid

Dit lid regelt de bekendmaking van het reglement van orde. Dat kan in de vorm van een bijlage bij deze verordening maar ook als aparte bekendmaking met een verwijzing naar deze verordening.

 

Artikel 13 Relatie met andere adviseurs

Dit artikel regelt een goede afstemming tussen de werkzaamheden van andere adviseur(s) op het gebied van de omgevingskwaliteit en de commissie. Het inschalen van andere adviseurs moet worden geregeld in een samenwerkingsovereenkomst tussen de gemeente en De derde partij.

 

Artikel 14 Vergoeding

Dit artikel regelt de vergoeding die de leden en de adviseurs, als bedoeld in artikel 10, tweede lid, ontvangen. Dit wordt geregeld in de vorm van een overeenkomst, die aansluit bij de leges uit de legesverordening.

 

Artikel 15 Jaarverslag

De jaarverslaglegging als bedoeld in artikel 17.9, zesde lid, van de Omgevingswet kan voor de raad aanleiding zijn voor bijstelling van het gemeentelijk beleid. Om die reden moet het verschijnen van het jaarverslag goed aansluiten op de jaarlijkse beleids- en begrotingscyclus in de gemeente.

 

Artikel 16

Dit artikel spreekt voor zich.

 

Artikel 17

Dit artikel spreekt voor zich.

 

Artikel 18

Dit artikel spreekt voor zich.