Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Heeze-Leende

Verordening fysieke leefomgeving Heeze-Leende 2024

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieHeeze-Leende
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening fysieke leefomgeving Heeze-Leende 2024
CiteertitelVerordening fysieke leefomgeving Heeze-Leende 2024
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpruimtelijke ordening, verkeer en vervoer
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Verordening fysieke leefomgeving Heeze-Leende.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2024nieuwe regeling

18-12-2023

gmb-2023-567945

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening fysieke leefomgeving Heeze-Leende 2024

 

Hoofdstuk 1 Begrippen

Artikel 1 Begrippen

Voor de toepassing van deze verordening en de daarop rustende bepalingen wordt, tenzij anders bepaald, verstaan onder:

Artikel 1.1 Activiteitenbesluit milieubeheer:

activiteiten milieubeheer, zoals dat besluit luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

Artikel 1.2 Bevoegd gezag:

  • -

    het bevoegd gezag op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, indien het een omgevingsvergunning betreft;

  • -

    het college van burgemeester en wethouders in overige gevallen.

Artikel 1.3 Bebouwde kom:

het gebied binnen de grenzen die zijn vastgesteld op grond van artikel 20a van de Wegenverkeerswet.

Artikel 1.4 Bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren.

Artikel 1.5 Bromfiets:

hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder e van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 1.6 Collectieve festiviteit:

festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden.

Artikel 1.7 Cultureel erfgoed;

uit het verleden geërfde materiele en immateriële bronnen, in de loop van de tijd tot stand gebracht door de mens of ontstaan tussen mens en omgeving, die mensen voortdurend ontwikkelende waarden, overtuigingen, kennis en tradities, en die aan hen en toekomstige generaties een referentiekader bieden; het omvat o.a. alle historische waarden, zoals aardkunde, archeologie, landschap, stedenbouw, bouwkunst en verhalende aspecten. De aanwezige en het te verwachten culturele erfgoed is vastgelegd in een gemeentelijke ruimtelijke presentatie (erfgoedkaart).

Artikel 1.8 Cultuurhistorische waarde:

aan een zelfstandige zaak toegekende waarde of waarde die in samenhang met de omgeving door de uiterlijke verschijningsvorm wezenlijk is voor de herkenbaarheid en de belevingswaarde van de historisch stedenbouwkundige of landschappelijke structuur, waarvan zij deel uitmaakt of op zichzelf representatief is voor, of verwijst naar een belangrijk aspect in de (cultuur)historische ontwikkeling van Heeze-Leende, conform artikel 1.1 van de Erfgoedwet.

Artikel 1.9 Dunning:

velling ter bevordering van de ontwikkeling van de verblijvende houtopstand, uitgevoerd conform bosbouwkundige inzichten.

Artikel 1.10 Gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

Artikel 1.11 Gemeentelijke adviescommissie

adviescommissie zoals bedoeld in de ‘Verordening A2-adviescommissie omgevingskwaliteit gemeente Heeze-Leende 2023’.

Artikel 1.12 Gemeentelijke archeologisch monument:

een overeenkomstig de Verordening fysieke leefomgeving als beschermd gemeentelijk archeologisch monument aangewezen terrein dat van algemeen belang is wegens een daar aanwezige zaak, als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet.

Artikel 1.13 Gemeentelijk dorpsgezicht:

groep van onroerende zaken die van algemeen belang zijn door hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang dan wel hun wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde en in welke groep zich één of meer monumenten bevinden, als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet en dat als zodanig staat ingeschreven in het gemeentelijk erfgoedregister of als bedoeld na inwerkingtreding van de Omgevingswet in de bijlage bij artikel 1.1 van de Omgevingswet dat als zodanig is aangewezen op grond van artikel 18;

Artikel 1.14 Gemeentelijk erfgoedregister:

register als bedoeld in artikel 3.16 van de Erfgoedwet, bestaande uit een gemeentelijke monumentenlijst en een lijst van gemeentelijke dorpsgezichten.

Artikel 1.15 Gemeentelijk groenmonument:

overeenkomstig deze ‘Verordening fysieke leefomgeving” als gemeentelijk groenmonument aangewezen landschappelijke elementen en structuren, die deel uitmaken van cultureel erfgoed en die in het verleden door mensen zijn aangelegd en waaraan het historisch gebruik van een locatie kan worden afgelezen, als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet.

Artikel 1.16 Gemeentelijk monument:

een al dan niet gebouwde zaak; waaronder een gemeentelijk gebouwd monument, gemeentelijk groenmonument of gemeentelijk archeologisch monument, dat is ingeschreven in het gemeentelijk erfgoedregister;

Artikel 1.17 Handelsreclame:

iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen.

Artikel 1.18 Hakhout

een of meer bomen die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen.

Artikel 1.19 Houtopstand:

hakhout, een houtwal of een of meer bomen.

Artikel 1.20 Incidentele asverstrooiing:

het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.

Artikel 1.21 Incidentele festiviteit:

festiviteit of activiteit die gebonden aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden.

Artikel 1.22 Inrichting:

een inrichting type A of B als bedoeld in het Activiteitenbesluit milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

Artikel 1.23 Kampeermiddel:

een niet grond-gebonden onderkomen of voertuig, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

Artikel 1.24 Kerkelijk monument:

monument, dat eigendom is van een kerkgenootschap, kerkelijke gemeente of parochie of van een kerkelijke instelling en dat tevens uitsluitend of voor een overwegend deel wordt gebruikt voor de uitoefening van de eredienst;

Artikel 1.25 Markt:

de door burgemeester en wethouders ingestelde warenmarkt die wekelijks wordt gehouden op het gemeentehuisplein aan de Jan Deckersstraat te Heeze.

Artikel 1.26 Monument

een al dan niet gebouwde zaak als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet.

Artikel 1.27 Onversterkte muziek

Muziek die niet elektronisch is versterkt.

Artikel 1.28 Openbare plaats:

een voor het publiek toegankelijke plaats, waaronder begrepen de weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 1.29 Parkeren

parkeren als bedoeld in artikel 1, onder ac, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990).

Artikel 1.30 Standplaats:

  • -

    een vaste plaats op een openbare en in de open lucht gelegen plaats, een markt daaronder begrepen,

  • -

    vanaf waar goederen worden aangeboden, verkocht of afgeleverd of anderszins goederen en diensten worden aangeboden,

  • -

    gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.

Artikel 1.31 Standwerker:

een persoon die publiek om zich heen verzamelt en dat publiek door een aansprekende uiteenzetting probeert over te halen tot de aankoop van een artikel.

Artikel 1.32 Vellen:

  • -

    rooien;

  • -

    kappen;

  • -

    verplanten;

Artikel 1.33 Voertuigen

voertuigen als bedoeld in artikel 1, onder al, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990) met uitzondering van kleine wagens zoals kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen.

Artikel 1.34 Weg:

weg, als bedoeld in artikel 1, eerste lid , onder b van de Wegenverkeerswet 1994.

Hoofdstuk 2 Proces

Afdeling 2.1 Aanvraag

Artikel 2.1.1 Indienen aanvraag

  • 1.

    Indien krachtens artikel 4:4 van de Algemene wet bestuursrecht of bij of krachtens enige wettelijke bepaling een formulier is vastgesteld voor het doen van een aanvraag of melding of voor het indienen van enig document of het doen van enige kennisgeving als bedoeld in deze verordening, is het gebruik van dat formulier verplicht.

  • 2.

    Een aanvraag, melding of enig document of enige kennisgeving als bedoeld in deze verordening kan in enkelvoud worden ingediend, tenzij bij of krachtens enige wettelijke bepaling anders is bepaald.

  • 3.

    Een aanvraag, melding of enig document of enige kennisgeving als bedoeld in deze verordening kan langs elektronische weg worden ingediend, indien de elektronische weg daarvoor is opengesteld.

 

Afdeling 2.2 Besluit

Artikel 2.2.1 Beslistermijn

  • 1.

    Tenzij in deze verordening anders is bepaald, beslist het bevoegde bestuursorgaan op een aanvraag voor een vergunning, ontheffing, instemmingsbesluit of andere toestemming binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

  • 2.

    Het bevoegde bestuursorgaan kan de termijn met ten hoogste zes weken verlengen.

  • 3.

    Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op een vergunning of ontheffing die ingevolge artikel 2.2, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht als een omgevingsvergunning wordt aangemerkt.

Artikel 2.2.2 Voorschriften en beperkingen

  • 1.

    Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2.

    Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 2.2.3 Weigeringsgronden

  • 1.

    De vergunning of ontheffing kan worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de volksgezondheid;

    • b.

      de bescherming van het milieu;

    • c.

      het woon- en leefklimaat;

    • d.

      het uiterlijk aanzien van de gemeente;

    • e.

      het doelmatig beheer, gebruik of onderhoud van openbare plaatsen;

  • 2.

    Een vergunning of ontheffing kan ook worden geweigerd als de aanvraag daarvoor minder dan drie weken voor de beoogde datum van de beoogde activiteit is ingediend en daardoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is.

Artikel 2.2.4 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

  • 1.

    De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald of de aard van de vergunning zich daartegen verzet.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op vergunningen of ontheffingen waar artikel 2.25, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op van toepassing is.

Artikel 2.2.5 Geldingsduur

  • 1.

    De vergunning of ontheffing wordt verleend voor onbepaalde tijd.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan of moet de vergunning voor bepaalde tijd worden verleend, als de aard van de vergunning of ontheffing zich tegen verlening voor onbepaalde tijd verzet.

  • 3.

    Het tweede lid is in ieder geval van toepassing op de vergunning of ontheffing, als de Dienstenwet daarop van toepassing is.

 

Afdeling 2.3 Intrekking of wijziging

Artikel 2.3.1 Intrekken of wijzigen

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

  • a.

    indien ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • b.

    indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

  • c.

    indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

  • d.

    indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn;

  • e.

    indien de houder dit verzoekt.

Hoofdstuk 3 Ambulante handel

Afdeling 3.1 Algemene bepalingen over standplaatsen

Artikel 3.1.1 Verbodsbepaling

Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders een standplaats in te nemen.

Artikel 3.1.2 Soorten vergunningen

De vergunning wordt verleend:

  • a.

    als vaste standplaatsvergunning, voor het innemen van een vaste standplaats op de markt;

  • b.

    als dagplaatsvergunning, voor het innemen van een standplaats op een markt gedurende één dag;

  • c.

    als standwerkvergunning, voor het innemen van een standplaats op een markt voor het optreden als standwerker;

  • d.

    als individuele standplaatsvergunning, voor het innemen van een standplaats op andere plaatsen dan op een markt.

Artikel 3.1.3 Algemene toetsingscriteria

  • 1.

    Een vergunning voor een standplaats op een markt, als bedoeld in artikel 3.1.2, aanhef en onder a tot en met d, kan worden verleend aan:

    • a.

      een handelingsbekwame natuurlijk persoon die voortdurend ingeschreven staat in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel en die ook gerechtigd is in Nederland arbeid te verrichten;

    • b.

      een rechtspersoon die voortdurend ingeschreven staat in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel. De natuurlijke persoon die, al dan niet door middel van andere rechtspersonen, de rechtspersoon bestuurt, en de natuurlijke persoon die een rechtspersoon op de markt vertegenwoordigt moeten gerechtigd te zijn in Nederland arbeid te verrichten.

  • 2.

    Een vergunning voor een standplaats op een markt, als bedoeld in artikel 3.1.2, aanhef en onder a tot en met d, kan worden geweigerd:

    • a.

      indien de aanvrager als vergunninghouder, of degene die hem als vergunninghouder heeft vervangen, vertegenwoordigd of bijgestaan, zich op de markt schuldig heeft gemaakt aan wangedrag of bedrog of een bij of krachtens dit hoofdstuk gestelde bepaling heeft overtreden;

    • b.

      indien de aanvrager als vergunninghouder niet of niet tijdig het verschuldigde marktgeld voldoet dat wordt geheven op grond van artikel 228 van de Gemeentewet;

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in Afdeling 3.3 en Afdeling 3.4 neemt het bevoegd gezag bij het nemen van besluiten omtrent het verlenen van standplaatsvergunningen voor een markt het geldende inrichtingsplan in acht.

Artikel 3.1.4 Bijstand

Een vergunninghouder kan zich laten bijstaan door een of meer andere personen.

Artikel 3.1.5 Legitimatieplicht

Degene die een standplaats inneemt is op eerste verzoek van de toezichthouder verplicht aan te tonen dat hij daartoe gerechtigd is.

Artikel 3.1.6 Markttijden

  • 1.

    Het is een vergunninghouder verboden meer dan 2 uur voor aanvang en meer dan 1 uur na afloop van de markt ruimte in te nemen of te doen innemen op het marktterrein met een voertuig, met goederen of anderszins, of goederen aan- of af te voeren of te laten aan- of afvoeren.

  • 2.

    Een vergunninghouder neemt zijn standplaats in tot de sluitingstijd van de markt, tenzij anders bepaald in overleg met de marktmeester.

Artikel 3.1.7 Markt schoonhouden

  • 1.

    Een vergunninghouder is verplicht afval, waaronder verpakkingsmateriaal, dat tijdens de door hem uitgeoefende verkoop op zijn standplaats vrijkomt zodanig te bewaren dat het marktterrein daar­door niet wordt verontreinigd en het afval niet door onbevoegden kan worden verwijderd. Hij voert het afval onmiddellijk na afloop van de markt af of laat het afvoeren.

  • 2.

    Een vergunninghouder is verplicht de door hem ingenomen standplaats en de naaste omgeving daarvan na afloop van de markt veegschoon achter te laten.

Artikel 3.1.8 Onmiddellijke verwijdering

Burgemeester en wethouders kunnen een vergunninghouder of iemand die hem bijstaat of vervangt gelasten zich onmiddellijk van de markt te verwijderen als deze zich op de markt schuldig heeft gemaakt aan wangedrag of aan bedrog of een bij of krachtens deze verordening gestelde bepaling heeft overtreden.

Artikel 3.1.9 Toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens dit hoofdstuk bepaalde zijn belast de door burgemeester en wethouders aangewezen marktmeester en de overige door hen aangewezen toezichthouders.

 

Afdeling 3.2 Inrichtingsplan markt

Artikel 3.2.1 Inrichtingsplan

  • 1.

    Burgemeester en wethouders stellen voor de markt een inrichtingsplan vast.

  • 2.

    Het inrichtingsplan bevat in elk geval:

    • a.

      een aanduiding van de dag en de uren waarop de markt wordt gehouden (markttijd);

    • b.

      een kaart van de markt.

Artikel 3.2.2 Mandaatverboden

  • 1.

    De bevoegdheid tot het vaststellen van het inrichtingsplan kan niet worden gemandateerd.

  • 2.

    De bevoegdheid tot het wijzigen van inrichtingsplannen kan niet aan de marktmeester of een andere toezichthouder worden gemandateerd.

 

Afdeling 3.3 Vaste standplaatsvergunningen

Artikel 3.3.1 Wachtlijststelsel

  • 1.

    Als op grond van het inrichtingsplan voor een markt het wachtlijststelsel wordt gehanteerd voor de toekenning van een vaste stand­plaats­vergunning, geldt het volgende.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders houden een lijst bij van de kandidaten voor een vaste stand­plaats­vergunning die daarvoor een aanvraag hebben ingediend en die een handelingsbekwame natuurlijke persoon zijn (wachtlijst).

  • 3.

    Op de wachtlijst worden bij iedere kandidaat vermeld:

    • a.

      diens naam en voornamen, geboortedatum en -plaats, adres en woonplaats;

    • b.

      de datum van de aanvraag;

    • c.

      de branche waartoe de kandidaat behoort of de soort artikelen die hij wenst te verhandelen;

    • d.

      informatie over de uitstalling die de kandidaat wenst te gebruiken.

  • 4.

    De kandidaat ontvangt een schriftelijk bewijs van inschrijving op de wachtlijst.

  • 5.

    De inschrijving wordt doorgehaald als aan de kandidaat een vaste standplaatsvergunning is toegekend, op zijn schriftelijke aanvraag, na zijn overlijden of als hij onder curatele is gesteld.

  • 6.

    Als er ruimte is om een nieuwe vaste standplaatsvergunning toe te kennen, komt daarvoor als eerste in aanmerking de hoogstgeplaatste kandidaat die op de wachtlijst staat en die voldoet aan de vereisten voor toekenning. Daarna komen andere aanvragers in aanmerking, in volgorde van indiening van hun aanvraag tot plaatsing op de wachtlijst. De kandidaat die in aanmerking komt voor de vergunning dient binnen 2 weken mondeling dan wel schriftelijk aan te geven akkoord te gaan.

Artikel 3.3.2 Geldingsduur vaste standplaatsvergunning

Een vergunning geldt voor onbepaalde tijd en voor de op de vergunning vermelde vaste standplaats, tenzij de vergunning anders bepaalt. Burgemeester en wethouders kunnen in bijzondere gevallen een andere standplaats aanwijzen.

Artikel 3.3.3 Persoonlijk innemen standplaats; vervanging

  • 1.

    De houder van een vaste standplaatsvergunning neemt de hem toegewezen standplaats persoonlijk in.

  • 2.

    De houder van een vaste standplaatsvergunning kan de hem toegewezen standplaats laten innemen door een vervanger. Daarvan doet hij tevoren mededeling aan de marktmeester.

  • 3.

    De vervanger treedt op namens de vergunninghouder. De rechten – behalve die tot vervanging ingevolge het vorige lid – en verplichtingen die bij of krachtens dit hoofdstuk gelden voor de vergunninghouder, zijn van overeenkomstige toepassing op de vervanger.

Artikel 3.3.4 Overschrijven vaste standplaatsvergunning

  • 1.

    Wanneer de vergunninghouder niet langer zelf van de vergunning gebruikt wenst te maken is het wachtlijststelsel van artikel 3.3.1 van toepassing.

  • 2.

    Is de houder van een vaste standplaatsvergunning overleden of onder curatele gesteld, dan kunnen burgemeester en wethouders op aanvraag van zijn erven of zijn curator de vergunning overschrijven op naam van zijn echtgenoot, geregistreerde partner of zijn kind, of op een persoon die aantoonbaar twee jaar of langer de houder heeft bijgestaan. De aanvraag tot overschrijving wordt binnen twee maanden na het overlijden of de onder curatelestelling ingediend.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders kunnen van het vorenstaande afwijken voor zover de toepassing daarvan voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de bepalingen te dienen doelen.

  • 4.

    De aanvraag tot overschrijving wordt geweigerd als niet wordt voldaan aan de uit dit artikel voortvloeiende eisen of aan de eisen waaraan een houder van een vaste standplaatsvergunning volgens Hoofdstuk 3 moet voldoen.

  • 5.

    Als de nieuwe vergunninghouder reeds over een vaste standplaatsvergunning voor de betrokken markt beschikt, wordt deze ingetrokken.

Artikel 3.3.5 Intrekken en vervallen vaste standplaatsvergunning

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 2.3.1 trekken burgemeester en wethouders een vaste standplaatsvergunning in:

    • a.

      twee maanden na diens overlijden of ondercuratelestelling, tenzij een aanvraag tot overschrijving overeenkomstig artikel 3.3.4 is ingediend en nog niet onherroepelijk is afgewezen;

    • b.

      bij een uitgesproken faillissement van de vergunninghouder.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 2.3.1 kunnen burgemeester en wethouders een vaste standplaatsvergunning voor bepaalde of onbepaalde tijd intrekken:

    • a.

      als de vergunninghouder, degene die hem vervangt of een persoon die hem bijstaat zich op de markt schuldig heeft gemaakt aan wangedrag of bedrog of een bij of krachtens dit hoofdstuk gestelde bepaling heeft overtreden;

    • b.

      als van de vergunning gedurende ten minste twee maanden geen gebruik is gemaakt; of

    • c.

      als de vergunninghouder niet of niet tijdig het verschuldigde marktgeld voldoet dat wordt geheven op grond van artikel 229 van de Gemeentewet.

  • 3.

    In geval van intrekking voor bepaalde tijd kan worden bepaald dat de toegewezen standplaats vervalt.

 

Afdeling 3.4 Dagplaatsvergunningen en standwerkvergunningen

Artikel 3.4.1 Dagplaatsvergunning

  • 1.

    Een dagplaatsvergunning kan worden verleend voor het innemen van een standplaats voor het uitoefenen van markthandel op de markt op plaatsen die niet zullen worden ingenomen door de houder van een vaste standplaatsvergunning omdat voor de plaats geen vergunning geldt, de vergunning is vervallen of omdat de vergunninghouder niet in staat is de plaats in te nemen en niet is voorzien in vervanging overeenkomstig artikel 3.3.3.

  • 2.

    Voor een dagplaatsvergunning komen in aanmerking degenen die daarvoor die dag vóór aanvang van de markttijd bij de marktmeester een aanvraag hebben ingediend, voldoen aan een eventueel van toepassing zijnde branche- of artikelgroepvereiste en die niet zijn uitgesloten omdat zij gedurende een of meer van de voorafgaande vier marktdagen:

    • a.

      zich op de markt schuldig hebben gemaakt aan wangedrag of aan bedrog of een bij of krachtens deze verordening gestelde bepaling hebben overtreden, of

    • b.

      niet tijdig het verschuldigde marktgeld hebben voldaan dat wordt geheven op de grondslag van artikel 229 van de Gemeentewet.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders kunnen ten aanzien van een gegadigde bepalen dat een uitsluitingsgrond niet geldt of dat voor de toepassing van het vorige lid een langere termijn in aanmerking wordt genomen.

  • 4.

    De dagplaatsvergunningen worden verstrekt aan de in aanmerking komende gegadigden op volgorde van ontvangst van de aanvragen.

  • 5.

    Een dagplaatsvergunning kan niet worden overgedragen. De vergunninghouder kan zich niet laten vervangen.

Artikel 3.4.2 Standwerkvergunning

  • 1.

    Een standwerkvergunning kan worden verleend met overeenkomstige toepassing van artikel 3.4.1, tweede tot en met vijfde lid.

  • 2.

    Een standwerkvergunning geldt voor de in de vergunning vermelde dag en plaats en voor de in de vergunning omschreven artikelen.

 

Afdeling 3.5 Individuele standplaatsvergunning

Artikel 3.5.1 Weigeringsgronden individuele standplaatsvergunning

  • 1.

    Burgemeester en wethouders weigeren de vergunning wegens strijd met het omgevingsplan.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 2.2.3 kan de vergunning worden geweigerd:

    • a.

      indien de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • b.

      indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning voor een standplaats voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt.

Artikel 3.5.2 Afbakeningbepalingen

  • 1.

    Het verbod van artikel 3.1.2, onder d, is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet of de provinciale omgevingsverordening.

  • 2.

    De weigeringsgrond van artikel 3.5.1, tweede lid, onder a, geldt niet voor bouwwerken.

 

Afdeling 3.6 Algemene bepalingen ten aanzien van standplaatsen

Artikel 3.6.1 Bijstand

De houder van een vaste standplaatsvergunning of van een dagplaatsvergunning of standwerkvergunning kan zich doen bijstaan door een of meer andere personen.

Artikel 3.6.2 Markttijden

  • 1.

    Het is een vergunninghouder verboden meer dan 2 uur voor aanvang en meer dan 1 uur na afloop van de markt ruimte in te nemen of te doen innemen op het marktterrein met een voertuig, met goederen of anderszins, of goederen aan- of af te voeren of te laten aan- of afvoeren.

  • 2.

    Een vergunninghouder neemt zijn standplaats in tot de sluitingstijd van de markt, tenzij anders bepaald in overleg met de marktmeester.

Artikel 3.6.3 Markt schoonhouden

  • 1.

    Een vergunninghouder is verplicht afval, waaronder verpakkingsmateriaal, dat tijdens de door hem uitgeoefende verkoop op zijn standplaats vrijkomt zodanig te bewaren dat het marktterrein daardoor niet wordt verontreinigd en het afval niet door onbevoegden kan worden verwijderd. Hij voert het afval onmiddellijk na afloop van de markt af of laat het afvoeren.

  • 2.

    Een vergunninghouder is verplicht de door hem ingenomen standplaats en de naaste omgeving daarvan na afloop van de markt veegschoon achter te laten.

Artikel 3.6.4 Informatieplicht

Degene die een vaste standplaats, dagplaats of een standwerkplaats wenst in te nemen of inneemt op de markt, is op eerste verzoek van een toezichthouder verplicht aan te tonen dat hij daartoe gerechtigd is.

Artikel 3.6.5 Onmiddellijke verwijdering

Burgemeester en wethouders kunnen een vergunninghouder of iemand die hem bijstaat of vervangt gelasten zich onmiddellijk van de markt te verwijderen als deze zich op de markt schuldig heeft gemaakt aan wangedrag of aan bedrog of een bij of krachtens deze verordening gestelde bepaling heeft overtreden.

Hoofdstuk 4 Bodem

Afdeling 4.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen

Artikel 4.1.1 Verbod tot bouwen op verontreinigde bodem

Op een bodem die zodanig is verontreinigd dat schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers, mag niet worden gebouwd voor zover dat bouwen betrekking heeft op een bouwwerk:

  • a.

    waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen zullen verblijven;

  • b.

    voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist; en

  • c.

    dat de grond raakt, of waarvan het bestaande, niet-wederrechtelijke gebruik niet wordt gehandhaafd.

Artikel 4.1.2 Bodemonderzoek

  • 1.

    Het onderzoek betreffende de bodemgesteldheid als bedoeld in artikel 8, vierde lid, van de Woningwet bestaat uit:

    • a.

      de resultaten van een recent, niet ouder dan 5 jaar, en actueel milieuhygiënisch bodemonderzoek verricht volgens NEN 5740;

    • b.

      als op basis van het vooronderzoek aanleiding bestaat te veronderstellen dat asbest, daaronder mede begrepen asbestvezels, -deeltjes of –stof, in de bodem aanwezig is, vindt het onderzoek mede plaats op de wijze als voorzien in NEN 5707.

  • 2.

    De plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 2.4, onder d van de Regeling omgevingsrecht geldt niet indien het bouwen betrekking heeft op een bouwwerk dat naar aard en omvang gelijk is aan een bouwwerk als genoemd in het Besluit omgevingsrecht, bijlage II, artikelen 2 en 3. Deze verwijzing geldt niet voor de hoogtebepalingen in het Besluit omgevingsrecht, bijlage II, artikelen 2 en 3.

  • 3.

    Het bevoegd gezag staat een geheel of gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport bedoeld in artikel 2.4, onder d, van de Regeling omgevingsrecht toe, indien voor toepassing van artikel 5.1.1 bij het bevoegd gezag reeds bruikbare recente onderzoeksresultaten beschikbaar zijn.

  • 4.

    Het bevoegd gezag kan een gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 2.5, onder d van de Regeling omgevingsrecht toestaan voor een bouwwerk met een beperkte instandhoudingstermijn, als bedoeld in artikel 2.23 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 5.16 van het Besluit omgevingsrecht, indien uit het in NEN 5725 bedoelde vooronderzoek naar het historisch gebruik en naar de bodemgesteldheid blijkt, dat de locatie onverdacht is dan wel de gerezen verdenkingen een volledig veldonderzoek volgens NEN 5740 niet rechtvaardigen.

  • 5.

    Indien het bouwen pas kan plaatsvinden nadat de aanwezige bouwwerken zijn gesloopt, dient het bodemonderzoek plaats te vinden nadat is gesloopt en voordat met de bouw wordt begonnen.

  • 6.

    Rapportages van bodemonderzoeken moeten als volgt ingediend worden: een digitaal exemplaar in pdf/A formaat en een digitaal exemplaar in SIKB 0101 xml formaat, met analyseresultaten.

Artikel 4.1.3 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen

In afwijking van het bepaalde in artikel 4.1.1 en onverminderd het bepaalde in artikel 2.4, onder d, van de Regeling omgevingsrecht, kan het bevoegd gezag voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen, in het geval zij op grond van het in het de Regeling omgevingsrecht bedoelde onderzoeksrapport en/of andere bij hen bekende onderzoeksresultaten dan wel op grond van het overeenkomstig artikel 39, tweede lid, van de Wet bodembescherming (Wbb) goedgekeurde saneringsplan bedoeld in artikel 39, eerste lid, Wbb van oordeel zijn, dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel maar door het stellen van voorwaarden alsnog geschikt kan worden gemaakt.

Hoofdstuk 5 Erfgoed

Afdeling 5.1 Bevoegdheden

Artikel 5.1.1 Aanwijzing gemeentelijk monument of gemeentelijk groen of gemeentelijk archeologisch monument

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, een monument aanwijzen als gemeentelijk monument, gemeentelijk groenmonument of als gemeentelijk archeologisch monument, vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde.

  • 2.

    De aanwijzing kan geen monument betreffen dat is aangewezen op grond van artikel 3.1 van de van de Erfgoedwet of op grond van een provinciale verordening.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders kunnen de aanwijzing bedoeld in het eerste lid wijzigen.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders kunnen de aanwijzing bedoeld in het eerste lid intrekken.

Artikel 5.1.2 Aanwijzing gemeentelijk dorpsgezicht

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, een dorpsgezicht aanwijzen als beschermd gemeentelijk dorpsgezicht.

  • 2.

    De aanwijzing kan geen dorpsgezicht betreffen dat is aangewezen op grond van een provinciale verordening.

 

Afdeling 5.2 Procedures

Artikel 5.2.1 Advies

Voordat burgemeester en wethouders een besluit nemen, vragen burgemeester en wethouders advies aan de gemeentelijke adviescommissie.

Artikel 5.2.2 Voorbescherming

Wanneer burgemeester en wethouders voornemens zijn een aanwijzing te doen als bedoeld in artikel 6.1.1, eerste lid, is afdeling 5.3 van overeenkomstige toepassing vanaf het moment waarop burgemeester en wethouders op grond van artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een belanghebbende in de gelegenheid heeft gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen, tot het moment waarop hetzij het besluit tot aanwijzing in werking is getreden, hetzij het voornemen is ingetrokken.

Artikel 5.2.3 Beslistermijn en inhoud besluit

  • 1.

    Op de voorbereiding van het besluit als bedoeld in artikel 5.1.1 is afdeling 3.4 Awb van toepassing.

  • 2.

    Op een aanvraag om aanwijzing dient te worden besloten binnen 12 weken na ontvangst van het advies van de gemeentelijke adviescommissie, maar in ieder geval binnen een jaar na ontvangst van de aanvraag.

  • 3.

    De aanwijzing tot gemeentelijk monument bevat in ieder geval de plaatselijke aanduiding, de datum van aanwijzing, de kadastrale aanduiding en een beschrijving van het monument.

  • 4.

    Als alleen een deel van het gemeentelijk monument beschermingswaardig is, beperkt de bescherming van afdeling 5.3 zich tot dat specifieke deel. In de beschrijving van het monument moet dit tot uitdrukking komen.

  • 5.

    De aanwijzing tot gemeentelijk dorpsgezicht bevat in ieder geval de plaatselijke aanduiding, de datum van aanwijzing, de gebiedsaanduiding en een beschrijving van de daarin vervatte cultuurhistorische waarden.

Artikel 5.2.4 Kennisgeving zakelijk gerechtigden

Besluiten bedoeld in artikel 5.1.1 worden bekend gemaakt aan degenen die een zakelijk recht hebben op het monument.

Artikel 5.2.5 Gemeentelijk erfgoedregister

Besluiten als bedoeld in artikel 5.1.1 worden opgenomen in het gemeentelijk erfgoedregister inclusief de locaties waaraan krachtens artikel 4.2, eerste lid, van de Omgevingswet in het omgevingsplan de functie erfgoed is toebedeeld.

Het college kan wijzigingen aanbrengen in het gemeentelijk erfgoedregister. Indien de wijziging ziet op het schrappen uit het gemeentelijk erfgoedregister zijn de artikelen van overeenkomstige toepassing, tenzij dat de onroerende of roerende zaak is tenietgegaan.

 

Afdeling 5.3 Bescherming gemeentelijk monument en gemeentelijk dorpsgezicht

Artikel 5.3.1 Verboden en vergunningplicht gemeentelijk monument en gemeentelijk beschermd dorpsgezicht

  • 1.

    Het is verboden een gemeentelijk monument of beschermd dorpsgezicht te beschadigen of te vernielen of daaraan onderhoud te onthouden dat voor de instandhouding daarvan noodzakelijk is.

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wabo, een gemeentelijk monument, of een bouwwerk en/of groenopstand in een gemeentelijk beschermd dorpsgezicht:

    • a.

      te slopen, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen, of

    • b.

      te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

  • 3.

    Het eerste lid is niet van toepassing op:

    • a.

      de uitvoering van normaal onderhoud, als bedoeld in artikel 2, onderdeel 1 van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht, voor zover detaillering, profilering, vormgeving, materiaalsoort en kleur van het monument niet wijzigen, én voor zover de aanleg van een tuin, park of andere aanleg bij het monument niet wijzigt, of;

    • b.

      inpandige veranderingen van het monument voor zover op voorhand middels een bouwhistorisch onderzoek is aangetoond en het door de adviescommissie goedgekeurde schriftelijke rapportage, het een onderdeel betreft dat vanuit het oogpunt van monumentenzorg een indifferente of storende waarde heeft;

    • c.

      voor het beschermde dorpsgezicht op het slopen ingevolge een verplichting als bedoeld in artikelen 13, 13a of 13b van de Woningwet of ingevolgde een verplichting zoals gesteld in een maatwerkvoorschrift op grond van artikel 3.5 van het Besluit bouwwerken leefomgeving.

  • 4.

    De aanvraag om omgevingsvergunning als bedoeld in het tweede lid gaat vergezeld van de gegevens en aanvraagvereisten als bedoeld in hoofdstuk 5 van de Regeling omgevingsrecht. De aanvraagvereisten van de artikelen 7.2 en 7.3 van hoofdstuk 7.2.1 van de Omgevingsregeling en artikelen 7.198 tot en met 7.205 van hoofdstuk 7.2.9 van de Omgevingsregeling zijn overeenkomstig van toepassing voorzover een aanvraag omgevingsvergunning betrekking heeft op monumenten of gebouwen (artikel 5.3.1 lid 1 en 2) in een beschermd dorpsgezicht, waarbij dan dus voor ‘rijksmonument’ moet worden gelezen ‘gemeentelijk monument’ en ‘zaak van cultuurhistorische waarde’.

  • 5.

    Burgemeester en wethouders kunnen van de aanvrager nadere gegevens verlangen, waaronder de resultaten van een bouwhistorisch, cultuurhistorisch, archeologisch en/of tuinhistorisch onderzoek, voor zover die ter beoordeling van de aanvraag nodig zijn.

  • 6.

    Burgemeester en wethouders kunnen in het belang van de monumentenzorg nadere regels stellen met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden aan een monument. Deze regels kunnen mede inhouden een vrijstelling van het verbod als bedoeld in het tweede lid.

  • 7.

    De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend als het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet of door het college worden ingetrokken: als de verlening berust op onjuiste of onvolledige gegevens en de juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zouden hebben geleid; voor zover veranderde omstandigheden of feiten met betrekking tot de activiteit waarvoor de omgevingsvergunning is verleend, zich in overwegende mate tegen voortzetting of ongewijzigde voortzetting van die activiteit verzetten. De omgevingsvergunning in een gemeentelijk dorpsgezicht kan in ieder geval worden geweigerd, als naar het oordeel van het college het niet aannemelijk is dat op de plaats van het te slopen bouwwerk, een ander bouwwerk op een redelijke termijn kan of zal worden gebouwd.

  • 8.

    Burgemeester en wethouders zenden onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om omgevingsvergunning voor advies aan de gemeentelijke adviescommissie.

Artikel 5.3.3 Beschermend omgevingsplan

De gemeenteraad stelt, ter bescherming van een gemeentelijk dorpsgezicht, een omgevingsplan vast als bedoeld in artikel 2.34, lid 4, van de Omgevingswet (artikel 4.35, lid 1, Invoeringswet Omgevingswet).

Artikel 5.3.4 Vangnet archeologie

Het is verboden de bodem te verstoren in een archeologisch monument of een gebied waar archeologische vondsten worden verwacht als in het daar vigerende Omgevingsplan niet is voldaan aan artikel 5.130 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, tenzij:

  • a.

    voor de activiteit een omgevingsvergunning is verleend;

  • b.

    het de verstoring betreft van een archeologisch monument of verwachtingsgebied dat is aangegeven op de gemeentelijke archeologische beleidskaart en het verrichten van de activiteiten geen strijd oplevert met door het college vastgestelde regels over de toegestane mate van verstoring;

  • c.

    de activiteit plaatsvindt op basis van een deugdelijke beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening wordt gehouden en onevenredige schade voor archeologische waarden wordt voorkomen, of

  • d.

    met een vooronderzoek is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn.

    • 1.

      Het college kan op grond van artikel 5.2 van het Besluit Omgevingsrecht in het belang van de archeologische monumentenzorg voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden, waaronder een verplichting:

  • a.

    tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden,

  • b.

    tot het verrichten van een opgraving als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet, of

  • c.

    de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties.

    • 2.

      Indien archeologisch (voor)onderzoek wordt uitgevoerd in het kader van het verrichten van opgravingen als bedoeld in artikel 5.1 van de Erfgoedwet, vindt dit onderzoek plaats conform de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie. In aanvulling hierop voldoet het onderzoek aan de gemeentelijke richtlijnen voor archeologisch onderzoek.

    • 3.

      Het college kan in nadere regels bepalingen opnemen met betrekking tot het toezicht op de feitelijke uitvoering van het archeologisch onderzoek. Tijdens het onderzoek dienen aanwijzingen van het college in acht te worden genomen.

Hoofdstuk 6 Houtopstanden

Afdeling 6.1 Vellen van houtopstanden

Artikel 6.1.1 Bomenlijst, verbod en omgevingsvergunning

  • 1.

    Burgemeester en wethouders stellen een bomenlijst vast waarop monumentale en andere beschermingswaardige bomen worden vermeld.

  • 2.

    Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag:

    • a.

      een houtopstand te vellen die vermeld staat op de in het eerste lid genoemde bomenlijst;

    • b.

      een houtopstand te vellen buiten de bebouwde kom met een stamomtrek van 94 cm of meer, gemeten op 130 cm boven het maaiveld;

    • c.

      een houtopstand binnen de bebouwde kom, in door burgemeester en wethouders aangewezen gebieden, met een stamomtrek van 94 cm of meer, gemeten op 130 cm boven het maaiveld.

  • 3.

    Onder vellen als bedoeld in het tweede lid wordt ook verstaan het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van houtopstand tot gevolg kan hebben.

  • 4.

    Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet voor:

    • a.

      een houtopstand die moet worden geveld op grond van de Plantenziektenwet of op grond van een aanschrijving van burgemeester en wethouders;

    • b.

      een houtopstand die op bevel van de burgemeester wordt geveld in verband met een spoedeisend belang voor de openbare orde of veiligheid;

    • c.

      het periodiek vellen van hakhout ter uitvoering van regulier onderhoud;

    • d.

      houtopstanden waarop de Wet natuurbescherming van toepassing is;

    • e.

      dunning in een aaneengesloten houtopstand met een oppervlakte van ten minste 100 m².

Artikel 6.1.2 Criteria

Onverminderd het bepaalde in artikel 2.2.3, wordt de vergunning voor het vellen van een houtopstand als bedoeld in artikel 6.1.1, tweede lid, geweigerd indien de belangen van verlening niet opwegen tegen de belangen van behoud van de houtopstand op basis van één of meer van de volgende waarden:

  • a.

    natuur-, milieu- en ecologische waarden;

  • b.

    landschappelijke waarden;

  • c.

    beeldbepalende waarden;

  • d.

    cultuurhistorische waarden;

  • e.

    stads- en dorpsschoon;

  • f.

    leefbaarheid van de houtopstand.

Artikel 6.1.3 Herplantplicht

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 2.2.2 kan bij de vergunning als bedoeld in artikel 6.1.1, tweede lid, worden voorgeschreven dat binnen een door het bevoegd gezag te stellen termijn en overeenkomstig door het bevoegd gezag te geven aanwijzingen moet worden herplant.

  • 2.

    In het voorschrift wordt in ieder geval bepaald:

    • a.

      hoeveel houtopstanden er moeten worden herplant;

    • b.

      de soort en afmeting van de te herplanten houtopstanden;

    • c.

      de locatie waarop moet worden herplant;

    • d.

      binnen welke termijn moet worden herplant;

  • 3.

    Als een houtopstand waarop het verbod tot vellen van toepassing is, zonder vergunning van het bevoegd gezag is geveld, of op een andere wijze teniet is gegaan, kan het bevoegd gezag aan de rechthebbende, de verplichting opleggen te herplanten overeenkomstig door hem te geven aanwijzingen, binnen een door hem te stellen termijn.

  • 4.

    In de beschikking als bedoeld in het derde lid wordt in ieder geval bepaald:

    • a.

      hoeveel houtopstanden er moeten worden herplant;

    • b.

      de soort en afmeting van de te herplanten houtopstanden;

    • c.

      de locatie waarop moet worden herplant;

    • d.

      binnen welke termijn moet worden herplant;

  • 5.

    Degene aan wie een verplichting als bedoeld in het derde lid is opgelegd, alsmede diens rechtsopvolger, is verplicht daaraan te voldoen.

 

Afdeling 6.2 Rookverbod

Artikel 6.2.1 Rookverbod in bossen en natuurterreinen

  • 1.

    Het is verboden in bossen, op heide of veengronden dan wel in duingebieden of binnen een afstand van dertig meter daarvan:

    • a.

      Te roken gedurende een door het college aangewezen periode;

    • b.

      Voor zover het de open lucht betreft, brandende of smeulende voorwerpen te laten vallen, weg te werpen of te laten liggen.

  • 2.

    De verboden in het eerste lid zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 3, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 3.

    De verboden zijn voorts niet van toepassing voor zover het roken plaatsvindt in gebouwen en aangrenzende erven.

Hoofdstuk 7 Omgevingshinder

Afdeling 7.1 Geluidhinder

Artikel 7.1.1 Aanwijzing collectieve festiviteiten

  • 1.

    De geluidwaarden bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer zijn niet van toepassing tijdens door burgemeester en wethouders per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 2.

    De verlichtingsuren ten behoeve van sportbeoefening bedoeld in artikel 3.148, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer zijn niet van toepassing tijdens door burgemeester en wethouders per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 3.

    In een aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid, kunnen burgemeester en wethouders, bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in een bepaald deel van de gemeente.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders maken de aanwijzing ten minste vier weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.

  • 5.

    Burgemeester en wethouders kunnen, wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit onmiddelijk als collectieve festiviteit aanwijzen.

  • 6.

    Het langtijdgemiddelde geluidsniveau LAeq veroorzaakt door de inrichting, bedraagt tijdens collectieve festiviteiten niet meer dan 70 dB(A) en 85 dB(C), gemeten op de gevel van gevoelige gebouwen op een hoogte van 1,5 meter.

  • 7.

    De geluidswaarde als bedoeld in het zesde lid is inclusief onversterkte muziek en exclusief 10 dB(A) toeslag vanwege muziekcorrectie. Ook wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwing gelaten.

  • 8.

    Op de dagen als bedoeld in het eerste lid dient het ten gehore brengen van extra muziek - hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer - uiterlijk op maandag tot en met vrijdag om 23.30 uur en op zaterdag en zondag om 00.30 uur te worden beëindigd.

  • 9.

    Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en deuren gesloten, behalve voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

Artikel 7.1.2 Aanwijzing incidentele festiviteiten

  • 1.

    Het is een inrichting toegestaan maximaal 12 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit burgemeester en wethouders daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 2.

    Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal 12 incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 3.148, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste tien werkdagen voor de aanvang van de festiviteit burgemeester en wethouders daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 3.

    De kennisgeving als bedoeld in het eerste en tweede lid wordt geacht te zijn gedaan wanneer het daarvoor het door burgemeester en wethouders vastgestelde formulier volledig en naar waarheid is ingevuld en tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.

  • 4.

    De kennisgeving als bedoeld in het eerste en tweede lid wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer burgemeester en wethouders op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, onmiddellijk toestaat.

  • 5.

    Het langtijdgemiddelde geluidsniveau LAeq veroorzaakt door de inrichting bedraagt niet meer dan 70 dB(A) en 85 dB(C), gemeten op de gevel van geluidgevoelige gebouwen op een hoogte van 1,5 meter. Het college kan locaties en activiteiten aanwijzen waarvoor andere normen gelden.

  • 6.

    De geluidswaarde als bedoeld in het zesde lid is inclusief onversterkte muziek en exclusief 10 dB(A) toeslag vanwege muziekcorrectie. Ook wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwen gelaten.

  • 7.

    Op de dagen als bedoeld in het eerste lid dient het ten gehore brengen van extra muziek - hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer - uiterlijk op maandag tot en met vrijdag om 23.30 uur en op zaterdag en zondag om 00.30 uur te worden beëindigd.

  • 8.

    Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en deuren gesloten, behalve voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

Artikel 7.1.3 Gehoorschadepreventie

  • 1.

    Het geluidsniveau op alle voor bezoekers toegankelijke plaatsen mag nergens hoger zijn dan 102 dB(A) (LAeq gemeten over 15 minuten; bij de hoogst belaste publiek toegankelijke plek). Het geluidsniveau bij evenementen gericht op kinderen mag nergens hoger zijn dan 88dB(A) (LAeq, zoals hierboven beschreven); waarschuwingen en gehoorbescherming zijn dan niet nodig.

  • 2.

    Bij evenementen waarbij mechanische versterkte muziek ten gehore wordt gebracht met een niveau vanaf 92 dB(A) (LAeq, zoals hierboven beschreven), neemt het risico op gehoorschade snel toe en moet de organisatie tenminste de volgende maatregelen nemen:

    • a.

      bezoekers moeten worden geïnformeerd over (preventie van) gehoorschade; bezoekers moeten worden geïnformeerd over actuele geluidsniveaus door decibeldisplays of geluidsplattegrond;

    • b.

      geluidsboxen moeten tenminste 2 meter rondom/aan voorkant afgeschermd worden voor publiek;

    • c.

      de organisatie dient gehoorbescherming met muziekfilter (>SNR 17) beschikbaar te stellen.

    • d.

      Er dienen geluidsluwe ruimtes of zones te worden ingericht of er dienen “oorpauzes”, <80 dB(A) van minimaal 15 minuten per 2 uur te worden ingelast.

Artikel 7.1.4 Overige geluidhinder

  • 1.

    Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of het Activiteitenbesluit milieubeheer toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten op een zodanige wijze dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen van het verbod ontheffing verlenen.

  • 3.

    Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien bij of krachtens de Omgevingswet, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de provinciale omgevingsverordening.

 

Afdeling 7.2 Geurhinder

Artikel 7.2.1 Aanwijzing gebieden

Als gebied als bedoeld in artikel 6 Wet geurhinder en veehouderij wordt aangewezen: de bebouwde kommen van de kernen Heeze en Leende.

Artikel 7.2.2 Andere waarden voor de geurbelasting of afstanden

Op grond van artikel 6, eerste lid Wet geurhinder en veehouderij en in afwijking van artikel 3, eerste lid Wet geurhinder en veehouderij bedraagt de maximale toegestane waarde voor de geurbelasting van een veehouderij op een geurgevoelig object in het gebied als genoemd in artikel 8.2.1: 1 ouE/m³.

 

Afdeling 7.3 Diverse hinder

Artikel 7.3.1 Crossterreinen

  • 1.

    Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onderdeel z, en een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onderdeel i van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen terreinen aanwijzen waarvoor het verbod niet van toepassing is. Het kan daarbij regels stellen voor het gebruik van deze terreinen:

    • a.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

    • c.

      in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.

  • 3.

    Voor de toepassing van het eerste lid wordt dat onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 4.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Omgevingswet, afdeling 3.9 van het Besluit activiteiten leefomgeving, de Zondagswet of het Besluit geluidsproduktie sportmotoren.

Artikel 7.3.2 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame

  • 1.

    Het is verboden op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren door middel van een opschrift, aankondiging of afbeelding waardoor het verkeer in gevaar wordt gebracht of ernstige hinder ontstaat voor de omgeving.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing in gevallen waarin een omgevingsvergunning is verleend en het gevaar en de hinder zijn betrokken bij de afweging.

Artikel 7.3.3 Overlast van fiets of bromfiets

Het is verboden fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimte of plaatsen te laten staan als dit schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente, als hierdoor overlast wordt veroorzaakt, of als hierdoor schade aan de openbare gezondheid ontstaat of kan ontstaan.

Artikel 7.3.4 Verstrooiing van as

  • 1.

    Incidentele asverstrooiing is verboden op:

    • a.

      verharde delen van de weg;

    • b.

      gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen voor een bepaalde tijd verbieden dat op andere plaatsen dan genoemd in het eerste lid asverstrooiing plaatsvindt.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders kunnen op verzoek van de nabestaande die zorg draagt voor de asbus op grond van bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van het verbod uit het eerste lid, behoudens de gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen.

  • 4.

    Incidentele asverstrooiing is verboden indien daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt voor derden.

Artikel 7.3.5 Aantasting groenvoorziening door voertuigen

  • 1.

    Het is verboden met een voertuig te rijden door een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook, of het daarin te doen of te laten staan.

  • 2.

    Dit verbod is niet van toepassing:

    • a.

      op de weg;

    • b.

      op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden door of vanwege de overheid; en

    • c.

      op voertuigen waarmee een standplaats word of is ingenomen op terreinen die voor dit doel zijn bestemd.

Artikel 7.3.6 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

  • 1.

    Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het omgevingsplan is bestemd of mede bestemd.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein.

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het eerste lid.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de bescherming van natuur en landschap; of

    • b.

      de bescherming van een stadsgezicht.

  • 5.

    Op de ontheffing in paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 7.3.7 Aanwijzing kampeerplaatsen

  • 1.

    Het verbod van artikel 4:18, eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

  • 2.

    Het college kan daarbij nadere regels stellen ter bescherming van de belangen genoemd in artikel 4:18, vierde lid.

Artikel 7.3.8 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.

  • 1.

    Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of beëindiging van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, in de openlucht of buiten de weg de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:

    • a.

      onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

    • b.

      bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

    • c.

      kampeermiddelen als bedoeld in artikel 1.21 of onderdelen daarvan, voor zover het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel; of

    • d.

      mestopslag, gierkelders of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen.

  • 2.

    Het college kan bij de aanwijzing nadere regels stellen.

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Omgevingswet of de provinciale omgevingsverordening.

Hoofdstuk 8 Wegen, parkeren en water

Afdeling 8.1 Wegen

Artikel 8.1.1 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

  • 1.

    Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegde bestuursorgaan een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing voor overheden bij het uitvoeren van hun publieke taak.

  • 3.

    Het verbod is reeds niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening of waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, de Wegenwet, het Wetboek van Strafrecht of het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet.

Artikel 8.1.2 Maken of veranderen van een uitweg

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders:

    • a.

      een uitweg te maken naar de weg;

    • b.

      verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

  • 2.

    De vergunning kan worden geweigerd of onder voorschriften worden verleend:

    • a.

      in het belang van de bruikbaarheid van de weg;

    • b.

      indien de uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;

    • c.

      ter bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;

    • d.

      ter bescherming van de groenvoorzieningen in de gemeente;

    • e.

      ter bescherming van de waterhuishouding;

    • f.

      indien er al sprake is van een andere uitweg van het betreffend perceel.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening of waterschapsverordening.

Artikel 8.1.3 Voorwerpen op of aan een openbare plaats

  • 1.

    Het is verboden zonder voorafgaande vergunning van het bevoegde bestuursorgaan de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan een vergunning worden geweigerd:

    • a.

      indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

    • b.

      indien het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • c.

      in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

  • 3.

    het verbod in het eerste lid van het vorige artikel is niet van toepassing op:

    • a.

      evenementen als bedoeld in artikel 2:24;

    • b.

      terrassen als bedoeld in artikel 2:27, tweede lid;

    • c.

      standplaatsen als bedoeld in artikel 3.1.1 van de Verordening fysieke leefomgeving;

    • d.

      voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard;

    • e.

      door het college aan te wijzen categorieën van voorwerpen;

    • f.

      beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening.

  • 4.

    De weigeringsgrond, bedoeld in het tweede lid, onder a, is niet van toepassing als in het daarin gestelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

  • 5.

    De weigeringsgrond, bedoeld in het tweede lid, onder b, is niet van toepassing op bouwwerken.

  • 6.

    De weigeringsgrond, bedoeld in het tweede lid, onder c, is niet van toepassing als in de voorkoming van overlast wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

  • 7.

    Op de aanvraag om een vergunning, niet zijnde een omgevingsvergunning, is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijd beslissen) van toepassing

Artikel 8.1.4 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of dat er op andere wijze voor het wegverkeer hinder of gevaar ontstaat.

Artikel 8.1.5 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

  • 1.

    De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door hoofdstuk 10 van de Omgevingswet.

 

Afdeling 8.2 Parkeren

Artikel 8.2.1 Te koop aanbieden voertuigen

Het is verboden op een door burgemeester en wethouders aangewezen weg een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

Artikel 8.2.2 Voertuigwrakken

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en ook in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, of het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 8.2.3 Kampeermiddelen e.a.

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt:

    • a.

      langer dan drie achtereenvolgende dagen te plaatsen of te hebben op of langs de weg;

    • b.

      op een door burgemeester en wethouders aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder a.

  • 3.

    Het verbod als bedoeld in het eerste lid is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de provinciale omgevingsverordening.

Artikel 8.2.4 Reclamevoertuigen

Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

Artikel 8.2.5 Parkeren van grote voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter binnen de bebouwde kom te parkeren.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen plaatsen aanwijzen waar het verbod als bedoeld in het eerste lid niet geldt.

  • 3.

    Het verbod als bedoeld in het eerste lid is niet van toepassing op werkdagen van maandag tot en met zaterdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur als het gebeurt voor laden en lossen.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders kunnen van de in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen of plaatsen aanwijzen waar het verbod niet geldt.

Artikel 8.2.6 Parkeren van uitzicht belemmerende voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hen anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

  • 2.

    Het verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

Artikel 8.2.7 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

  • 1.

    Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

    • a.

      drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 25 meter met aks middelpunt een van deze voertuigen;

    • b.

      de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

  • 2.

    Onder verhuren als bedoeld in het eerste lid wordt ook verstaan het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen en het gebruik van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

  • 3.

    Tot voertuigen als bedoeld in het eerste lid worden niet gerekend:

    • a.

      voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, en dit gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;

    • b.

      voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het eerste lid bedoelde persoon.

Afdeling 8.3 Water

Artikel 8.3.1 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen

Sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.

Hoofdstuk 9 Straf-, overgangs- en slotregels

Afdeling 9.1 Strafregels, toezicht en handhaving

Artikel 9.1.1 Instandhoudingsplicht

Het is verboden een gemeentelijk monument, houtopstanden en/of een aangewezen dorpsgezicht te ontsieren, te beschadigen, te vernielen, of daaraan onderhoud te onthouden dat voor de instandhouding daarvan noodzakelijk is.

Artikel 9.1.2 Strafregels

  • 1.

    Overtreding van het bepaalde bij of krachtens deze verordening, met uitzondering van hoofdstuk 4, en de daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

  • 2.

    Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor zover de Wet op de economische delicten voorziet in strafbaarstelling.

Artikel 9.1.3 Toezichthouders

  • 1.

    Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast:

    • a.

      de in artikel 141, onder b van het Wetboek van Strafvordering genoemde opsporingsambtenaren;

    • b.

      de in artikel 142 van het Wetboek van Strafvordering genoemde buitengewoon opsporingsambtenaar;

    • c.

      ambtenaren van de gemeentelijke afdeling Toezicht & Handhaving, Ruimte, de Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant en de afdeling Preventie van de Veiligheidsregio Brabant-Zuidoost, voor zover het taakvelden betreft die aan hen zijn toevertrouwd;

    • d.

      de door burgemeester en wethouders aangewezen personen.

  • 2.

    Onverminderd het eerste lid is de marktmeester van de gemeente Heeze-Leende eveneens belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk 3.

Artikel 9.1.4 Binnentreden woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften of voor de instandhouding (hoofdstuk 5 & art. 9.1.1), zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

 

Afdeling 9.2 Overgangs- en slotregels

Artikel 9.2.1 Inwerkingtreding nieuwe en oude verordeningen en regels

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2024.

  • 2.

    Op de dag bedoeld in het eerste lid worden ingetrokken:

    • a.

      De Verordening fysieke leefomgeving Heeze-Leende, gepubliceerd op 18 december 2020.

Artikel 9.2.2 Overgangsrecht

  • 1.

    Besluiten, genomen krachtens de verordeningen of regels bedoeld in artikel 9.2.1, tweede lid, die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige bevoegdheden kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

  • 2.

    Het recht zoals dat gold onmiddellijk voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening blijft van toepassing op:

    • a.

      de voorbereiding en vaststelling van de beschikking op een aanvraag om een vergunning of ontheffing waarvoor deze verordening overeenkomstige bevoegdheden kent, of een aanvraag om een beschikking tot wijziging of intrekking daarvan, indien voor dat tijdstip een aanvraag is ingediend,

    • b.

      de voorbereiding en vaststelling van een ambtshalve te geven beschikking tot wijziging of intrekking van een vergunning of ontheffing waarvoor deze verordening overeenkomstige bevoegdheden kent, indien voor dat tijdstip een ontwerpbesluit ter inzage is gelegd, of

    • c.

      een vergunning of ontheffing waarvoor deze verordening overeenkomstige bevoegdheden kent of een beschikking tot wijziging of intrekking daarvan, die nog niet onherroepelijk is.

  • 3.

    In gevallen als bedoeld in het tweede lid wordt:

    • a.

      een vergunning of ontheffing gelijkgesteld met een vergunning of ontheffing op grond van deze verordening;

    • b.

      een beschikking tot wijziging van een vergunning of ontheffing gelijkgesteld met een beschikking tot wijziging van een vergunning of ontheffing op grond van deze verordening, op het tijdstip waarop de betrokken beschikking onherroepelijk is geworden.

  • 4.

    Beperkingen waaronder een beschikking als bedoeld in het eerste of derde lid is verleend, worden gelijkgesteld met aan voorschriften als bedoeld in artikel 2.2.2.

  • 5.

    Hoofdstuk 9 van de Bouwverordening als bedoeld in artikel 9.2.1, tweede lid, onder c, blijft van toepassing tot de vaststelling van een nieuwe verordening inzake welstand of omgevingskwaliteit.

  • 6.

    Artikel 8, eerste, tweede en derde lid van de Erfgoedverordening Heeze-Leende 2019 blijven van toepassing tot de inwerkingtreding van een nieuwe verordening omgevingskwaliteit.

Artikel 9.2.4 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening fysieke leefomgeving Heeze-Leende 2024.

Toelichting  

Hoofdstuk 1 Algemene toelichting

1.1Inleiding

In 2024 treedt de Omgevingswet in werking. De Omgevingswet bundelt alle wetten voor de fysieke leefomgeving. Om de wet in de praktijk uit te voeren, kunnen gemeenten verschillende wettelijke instrumenten inzetten om de fysieke leefomgeving te beheren en te benutten, de zogenoemde kerninstrumenten: omgevingsvisie, omgevingsplan en programma’s. Deze instrumenten hoeven niet allemaal op 1 januari 2024 gereed te zijn. Van 2024 tot 2029 geldt een overgangsfase. In deze fase kan de gemeente regels omzetten naar het nieuwe deel van het omgevingsplan. Het overgangsrecht regelt dat de gemeente in 2024 in ieder geval een omgevingsplan heeft dat gevuld is met:

 

  • Regels die zijn verhuisd van rijksniveau naar gemeenteniveau (bijvoorbeeld vergunningsvrij bouwen; milieuregels). Die regels worden de bruidsschat genoemd.

  • Bestaande ruimtelijke regels (bestemmingsplannen) en enkele gemeentelijke verordeningen.

In de overgangsfase vormen de gemeentelijke bestemmingsplannen samen met de bruidsschat van rechtswege het tijdelijk omgevingsplan. Het tijdelijke omgevingsplan moet uiterlijk in 2029 zijn omgevormd tot een gebiedsdekkend omgevingsplan. In deze transitieperiode zullen geleidelijk de meeste regels over de fysieke leefomgeving, die nu in verschillende gemeentelijke verordeningen zijn opgenomen, in het Omgevingsplan opgenomen moeten worden.

 

Als voorbereiding op het omgevingsplan is de Verordening fysieke leefomgeving Heeze-Leende opgesteld. De gemeente heeft verschillende verordeningen die te maken hebben met de fysieke leefomgeving (bijvoorbeeld erfgoedverordening, bouwverordening, delen van de APV). Het samenvoegen van deze verordeningen is een handige opmaat voor het omgevingsplan en maakt het werken in de overgangsfase makkelijker. Door het samenvoegen van de verordeningen wordt de vindbaarheid/kenbaarheid van de regels groter, is het voor een plantoetser duidelijker aan welke regels hij moet toetsen en zijn er eenduidige procedureregels.

 

1.2 Integratie van verordeningen

De Verordening fysieke leefomgeving is een integratie van een aantal verordeningen en afzonderlijke regels uit de Algemene Plaatselijke Verordening met betrekking tot de fysieke leefomgeving. Dit is immers ook het criterium dat de Omgevingswet hanteert voor het opnemen van verordenende bepalingen in het omgevingsplan. Verordeningen en regels die een ander motief hadden, zoals openbare orde en veiligheid, kwamen daarom niet voor integratie in aanmerking.

 

Omdat de Omgevingswet aan de burgemeester als bestuursorgaan geen bevoegdheden toekent, zijn ook regels die de burgemeester bevoegdheden geeft niet in de Verordening fysieke leefomgeving opgenomen. Dit zijn vaak ook regels met het motief openbare orde en veiligheid, en deze regels kwamen daardoor al niet voor integratie in aanmerking.

 

In de Verordening fysieke leefomgeving zijn de volgende verordeningen of onderdelen daarvan opgenomen:

 

  • De Algemene plaatselijke verordening Heeze-Leende 2018, onder andere de onderdelen houtopstanden, standplaatsen en geluidhinder;

  • De Bouwverordening 2017;

  • De Erfgoedverordening Heeze-Leende 2019;

  • De Marktverordening gemeente Heeze-Leende 2013;

  • De Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Heeze-Leende.

Een aantal verordeningen die ook (deels) betrekking hebben op de fysieke leefomgeving zijn niet opgenomen in de Verordening fysieke leefomgeving:

 

  • Afvalstoffenverordening`2008 gemeente Heeze-Leende. Dit is een verordening met een zeer specifiek onderwerp, die zowel regels over de fysieke leefomgeving bevat, als andere regels (financiële regels en regels over het aanwijzen van de vuilophaaldienst). Het is niet wenselijk geacht om deze regels uit elkaar te halen.

  • Verordening brandveiligheid en hulpverlening. In deze verordening wordt hoofdzakelijk bepaald wat de taken van de brandweer zijn en dat de gemeente zorg moet dragen voor voldoende personeel en opleiding en training. Dit betreft geen onderwerpen die thuishoren in een verordening die beoogt regels te stellen over de fysieke leefomgeving.

  • Verordening ondergrondse infrastructuur Heeze-Leende 2014. Deze verordening is gebaseerd op specifieke wetgeving (Telecommunicatiewet) die niet wordt opgenomen in de Omgevingswet. Daarnaast hebben alleen enkele professionele partijen te maken met de verordening en is de verordening in regionaal verband opgesteld. Vanwege deze redenen blijft de Verordening ondergrondse infrastructuur Heeze-Leende 2014 als aparte verordening bestaan.

Doel van de integratie is geweest om te komen tot een eenduidige opzet, een goede onderlinge samenhang en een goede basis voor het nog op te stellen omgevingsplan. Uitgangspunt daarbij was om verordeningen beleidsneutraal te integreren, behalve op het punt van:

 

  • Begripsbepalingen en procedureregels. Deze regels van de opgenomen verordeningen zijn zo veel mogelijk op elkaar afgestemd en vereenvoudigd;

  • Quick wins: het doorvoeren van wijzigingen die de leesbaarheid en toepasbaarheid van de verordeningen ten goede komen. Dit omvat het schrappen van overbodige regels, het herschrijven van slecht leesbare regels en het logisch ordenen van regels. Her en der zijn (ondergeschikte) inhoudelijke wijzigingen aangebracht. Deze worden verder op in deze toelichting besproken.

1.3 Opzet

De Verordening fysieke leefomgeving is ingedeeld in negen hoofdstukken. Elk hoofdstuk is onderverdeeld in een of meer afdelingen. Elke afdeling bevat een of meer artikelen.

 

Het eerste hoofdstuk bevat de begripsbepalingen. Het tweede hoofdstuk de procedureregels.

 

De daaropvolgende hoofdstukken bevatten regelingen voor diverse onderwerpen. Dit varieert van specifieke onderwerpen, zoals erfgoed, tot meer algemene regelingen, bijvoorbeeld voor 'omgevingshinder' in brede zin.

 

Het laatste hoofdstuk is algemeen en geldt in samenhang met elk afzonderlijk hoofdstuk. Dit hoofdstuk bevat straf-, overgangs- en slotregels.

 

Uitgangspunt bij het opstellen van de verordening was om de regels die de te integreren verordeningen gemeen hebben (bijvoorbeeld regels over beslistermijnen en toezicht), te bundelen in één van de algemene hoofdstukken. In hoofdstukken 2 en 9 is daarom zo veel mogelijk de algemene lijn uit de verschillende verordeningen gedestilleerd. Toch was het niet mogelijk om alle procedurele bepalingen bij elkaar te zetten. Sommige verordeningen bevatten regelingen die zo specifiek zijn (bijvoorbeeld het kunnen intrekken van een standplaatsvergunning bij het niet opvolgen van aanwijzingen van de marktmeester) dat ze zich niet leenden voor opname in de algemene regel. In die gevallen is de specifieke procedurele regel gehandhaafd in het inhoudelijke hoofdstuk, onder verwijzing naar de betreffende algemene procedureregel.

 

Hoofdstuk 2 Toelichting per hoofdstuk

2.1 Begripsbepalingen (hoofdstuk 1)

De gebruikte begrippen zijn over het algemeen niet gewijzigd ten opzichte van eerdere verordeningen. Waar dat wel het geval is, wordt dit in dit hoofdstuk verder toegelicht.

Voor Erfgoed gelden de wettelijke definities uit artikel 1.1 van de Erfgoedwet onverkort voor de begrippen die gebruikt worden in deze verordening, nu deze verordening berust op artikel 3.16 van de Erfgoedwet en derhalve in samenhang met de Erfgoedwet moet worden gelezen. Artikel 1 van deze verordening bevat daarom begrippen als cultureel erfgoed, archeologisch monument of monument

die noodzakelijk zijn.

 

2.2 Proces (hoofdstuk 2)

2.2.1 Aanvraag

Deze afdeling bevat één artikel waarin eisen worden gesteld aan het indienen van een aanvraag, maar ook het doen van meldingen en kennisgevingen en het indienen van documenten (artikel 2.1). Dit artikel vervangt alle vergelijkbare regelingen uit de opgenomen verordeningen.

 

Hoofdregel is dat als er een formulier is vastgesteld voor het indienen van een aanvraag, het doen van een melding etc., het gebruik van dat formulier verplicht is (eerste lid). De regel schrijft zelf geen formulieren voor en in de meeste onderdelen van de verordening worden evenmin formulieren verplicht gesteld. Uit oogpunt van flexibiliteit wordt het aan het uitvoerende bevoegd gezag overgelaten om zo nodig een formulier vast te stellen. Dit kan uiteraard ook een digitaal formulier zijn.

 

Vervolgens wordt bepaald dat het formulier in enkelvoud ingediend kan worden (tweede lid). Papieren post wordt gescand en het digitale exemplaar dat daardoor ontstaat, kan door alle betrokken medewerkers geraadpleegd en beoordeeld worden. Het in meervoud indienen van aanvragen is niet meer nodig. Dit brengt een vermindering van administratieve lasten voor de burger met zich mee.

 

Ten slotte wordt de mogelijkheid gegeven om aanvragen langs digitale weg in te dienen (derde lid). Dit is mogelijk als voor de betreffende aanvraag de digitale weg is opengesteld.

 

2.2.2 Besluit

Deze afdeling bevat regels die betrekking hebben op de beoordeling van een aanvraag en het besluit dat daarop volgt. De regels staan op de volgorde van de stappen die in het besluitvormingsproces genomen worden.

 

Dat wil zeggen dat eerst een beslistermijn wordt gegeven (artikel 2.2.1). Hierbij wordt aangesloten bij de algemene beslistermijn die de Algemene wet bestuursrecht en de Omgevingswet geven (acht weken), tenzij elders in de verordening een andere beslistermijn is vermeld. Daarbij is de mogelijkheid gegeven om de beslistermijn eenmalig te verlengen met zes weken. De termijn van zes weken is overgenomen uit de Omgevingswet.

 

Vervolgens wordt de mogelijkheid gegeven om voorschriften, voorwaarden en beperkingen aan een vergunning te verbinden (artikel 3.2.3) ter bescherming van de belangen die met de vergunning gemoeid zijn.

 

De weigeringsgronden waaraan aanvragen worden getoetst worden gegeven in artikel 2.2.3. In deze afdeling zijn algemene weigeringsgronden opgenomen die zo veel mogelijk uit de opgenomen verordeningen zijn gedestilleerd. Her en der in de Verordening fysieke leefomgeving staan voor bepaalde onderwerpen nog aanvullende, specifieke weigeringsgronden die zich niet leenden voor opname in de algemene regeling.

 

Wanneer een vergunning eenmaal is verleend (al dan niet met voorwaarden) wordt bepaald dat die een persoonlijk karakter heeft (artikel 2.2.4) en wat de geldingsduur ervan is (artikel 2.2.5). De geldingsduur (onbepaalde tijd of bepaalde tijd) moet per soort beschikking bepaald worden op basis van toepasselijke regels, zowel in deze verordening als in wetgeving (Algemene wet bestuursrecht, Dienstenwet).

 

2.2.1 Intrekking of wijziging

De laatste afdeling van Hoofdstuk 2 bevat een regeling voor het wijzigen of intrekken van vergunningen (artikel 2.3.1). Een vergunning kan om diverse redenen gewijzigd of ingetrokken worden, bijvoorbeeld omdat de houder van de vergunning dat verzoekt, maar ook in geval van gewijzigde omstandigheden of als de vergunninghouder zich niet aan de voorschriften houdt.

 

Deze regeling vervangt de vergelijkbare regelingen uit de opgenomen verordeningen. Sommige verordeningen bevatten een specifieke regeling voor de intrekking of wijziging van vergunningen. Deze blijven gehandhaafd, en hebben een plaats gekregen in het betreffende hoofdstuk.

 

2.3 Ambulante handel (hoofdstuk 3)

In Hoofdstuk 3 zijn de Marktverordening en regels uit de Algemene Plaatselijke Verordening over standplaatsen samengevoegd onder de titel 'Ambulante handel'. Dit hoofdstuk is een goed voorbeeld van vergaande integratie tussen verordeningen: de betrokken verordeningen zijn als het ware in elkaar geschoven tot één regeling, binnen het algemene systeem van de Verordening fysieke leefomgeving.

 

Het hoofdstuk begint met een afdeling (3.1) met algemene regels ten aanzien van vergunningen voor standplaatsen, waaronder het verbod om zonder vergunning van burgemeester en wethouders een standplaats in te nemen, of dat nu op een markt is of elders.

 

Standplaatsvergunningen kunnen worden verleend voor de drie soorten standplaatsen die voorkomen op markten (vaste standplaats, dagstandplaats en standwerkerstandplaats) en de standplaatsen ergens anders dan op markten. Deze laatste standplaats is in deze verordening omgedoopt tot 'individuele standplaats'. Hiermee wordt het onderscheid uitgedrukt met marktstandplaatsen, waar er altijd meer van zijn.

 

Het toepassingsbereik van de regels voor standplaatsen op markten blijft ongewijzigd ten opzichte van de Marktverordening (namelijk de door burgemeester en wethouders ingestelde weekmarkt op het gemeentehuisplein in Heeze), maar dit is in de Verordening fysieke leefomgeving verwerkt in de begripsbepaling van 'markt'.

Afdeling 3.1 bevat verder enkele algemene vereisten aan vergunningaanvragen (bijvoorbeeld hoe en wanneer een aanvraag ingediend kan worden) en algemene toetsingscriteria. De algemene toetsingscriteria zijn iets verruimd ten opzichte van de Marktverordening. Het is nu ook mogelijk om standplaatsvergunningen op markten te verlenen aan rechtspersonen. Verder is het inrichtingsplan (zie Afdeling 3.2) toegevoegd als toetsingscriterium. Dit was in de Marktverordening niet het geval, waardoor strikt genomen niet aan het inrichtingsplan getoetst kon worden. Inhoudelijk is aan de regels voor het inrichtingsplan niets gewijzigd.

 

Voor verschillende soorten standplaatsen gelden verschillende regels. Deze regels zijn opgenomen in afdelingen 3.3, 3.4 en 3.5.

 

Afdeling 3.3 regelt de vaste standplaatsvergunning. Hier is de regeling uit de Marktverordening overgenomen.

 

Afdeling 3.4 regelt de dagplaatsvergunning en de standwerkvergunning. Vanwege de sterke gelijkenis tussen deze soorten vergunningen zijn deze in één afdeling samengevoegd.

 

Afdeling 3.5 regelt de individuele standplaatsvergunning.

De laatste afdeling van het hoofdstuk, Afdeling 3.6, bevat ten slotte een aantal algemene bepalingen waar bij het innemen van standplaatsen aan voldaan moet worden. Deze regels gelden in aanvulling op eventuele voorwaarden bij een standplaatsvergunning. Eén algemene regel is bijvoorbeeld dat de standplaats na gebruik gereinigd moet worden.

 

2.4 Bodem (hoofdstuk 4)

 

Afdeling 4.1 bevat de regels over het tegengaan van bouwen op verontreinigde grond, afkomstig uit de Bouwverordening. Deze regels zijn ongewijzigd overgenomen, met uitzondering van een verduidelijking van de term 'recent bodemonderzoek'. In de regel is toegevoegd dat met 'recent' wordt bedoeld 'niet ouder dan vijf jaar'. Deze wijziging is aangebracht omdat er in de praktijk regelmatig discussie is over de vraag of een bodemonderzoek nog voldoende recent is. Aanvullend geldt nog de eis dat een bodemonderzoek actueel is. Het moet derhalve een goed beeld van de bodemgesteldheid geven, zelfs als het bodemonderzoek voldoende recent is.

 

2.5 Erfgoed (hoofdstuk 5)

 

De Erfgoedverordening Heeze-Leende 2019 is geïntegreerd in de Verordening fysieke leefomgeving. Hierbij zijn de bepalingen herschikt en logisch geordend en omgezet naar de Omgevingswet.

 

De eerste afdeling (5.1) geeft burgemeester en wethouders de bevoegdheid om gemeentelijke monumenten, gemeentelijke archeologische monumenten, groen monumenten en stads- en dorpsgezichten aan te wijzen, al dan niet op verzoek van belanghebbenden. Deze zinssnede is ter verduidelijking toegevoegd maar juridisch geen inhoudelijke wijziging. De bevoegdheid omvat ook het aanpassen en intrekken van deze aanwijzingen. De aanwijzing vergt een belangenafweging tussen het met de aanwijzing te dienen algemene maatschappelijke belang en de overige bij de aanwijzing betrokken belangen, waaronder planologische en/of economische belangen of het gebruik van het monument. Deze formulering is ontleend aan artikelen 3.1, eerste lid, en 3.16, tweede lid, van de Erfgoedwet. De aanwijzing geeft geen recht op schadevergoeding. De aanwijzing is juridisch gezien een administratieve handeling en de aanwijzing verandert over het algemeen niets aan het gebruik van het monument. De voorbescherming start zodra het college het verzoek tot aanwijzing of het voornemen tot aanwijzing kenbaar heeft gemaakt aan de zakelijk gerechtigden.

In de Erfgoedwet en Omgevingswet is de reikwijdte van het begrip monument uiteengezet en verbreed. Op basis van een redengevende beschrijving wordt een monument aangewezen en daarmee valt de gehele (on)roerende zaak onder de bescherming, mits er onderdelen expliciet in de beschrijving en waardering worden uitgesloten. Verder verbreed de bescherming zich tot de directe invloedssfeer van de omliggende omgeving. De bescherming van het monument beperkt zich op basis van deze generieke wetgeving niet alleen meer tot het monument zelf als object, of tot het perceel waarop het zich bevindt. Er is hier sprake van de zogenaamde ‘monumentbiotoop’.

 

In de tweede afdeling (5.2) zijn de procedures geregeld die van toepassing zijn op de aanwijzingsbevoegdheden uit afdeling 5.1. De Erfgoedverordening bevatte hier nog beslistermijnen die al in de Algemene wet bestuursrecht zijn opgenomen. Deze zijn vervangen door een verwijzing naar de betreffende wetgeving. Ook bevat de Verordening termijnen voor advisering. Termijnen voor advisering kunnen geregeld worden in werkafspraken of in een nog op te stellen verordening omgevingskwaliteit (een verordening adviescommissie waarin advisering over uiterlijk van bouwwerken (welstand), erfgoed stedenbouw en/of landschap geïntegreerd wordt geregeld) en hoeven geen plaats te hebben in de Verordening fysieke leefomgeving.

 

Afdeling 5.3 bevat vervolgens de regels voor het omgaan met gemeentelijke monumenten en beschermde dorpsgezichten. Voor wijzigen van gemeentelijke monumenten geldt wel een vergunningstelsel. De regels hiervan zijn aangepast aan de meest recente modelverordening van de VNG en Omgevingswet. Concreet betekent dit dat een uitzondering voor vergunningplicht is ingevoerd in gevallen, waarin het ‘gewoon onderhoud’ betreft zoals in de monumentenzorg gebruikelijk wordt geacht óf activiteiten die het monument niet wijzigen.

 

Het verbod om een bouwwerk in een beschermd dorpsgezicht te slopen is vervangen door de bepaling dat de gemeenteraad, ter bescherming van een gemeentelijk dorpsgezicht, een omgevingsplan vaststelt als bedoeld in de Omgevingswet met hierbij de aanvraagvereisten. Hier is voor gekozen, omdat het enkel verbieden van het slopen zonder vergunning onvoldoende bescherming biedt voor het in standhouden van de kwaliteiten van een dorpsgezicht. In een omgevingsplan kunnen bijvoorbeeld regels worden opgenomen over de situering van bouwwerken, de omvang van bouwwerken (oppervlakte, hoogten) en de verschijningsvorm van bouwwerken.

 

Onder de Omgevingswet wordt op basis van artikel 17.9 een gemeentelijke adviescommissie ingesteld, die tot taak heeft te adviseren over de aanvragen om een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit, voor zover het andere dan archeologische monumenten betreft. Ook daarbinnen dienen enkele leden deskundig te zijn op het gebied van erfgoed. Het gaat onder de Omgevingswet om een adviescommissie met een bredere taak voor het borgen van de omgevingskwaliteit binnen de gemeente, waarin de erkenning ligt van het belang van aspecten als cultureel erfgoed, architectonische kwaliteit van bouwwerken, stedenbouwkundige kwaliteit en kwaliteit van natuur en landschap. Het gaat daarbij zowel om de menselijke beleving van de fysieke leefomgeving als om de intrinsieke waarden die de maatschappij toekent aan de identiteit van gebieden en aan dier- en plantensoorten. De Omgevingswet maakt uitdrukkelijk een bredere taakstelling van deze adviescommissie mogelijk. De gemeentelijke adviescommissie is geregeld in de ‘Verordening gemeentelijke adviescommissie omgevingskwaliteit Heeze-Leende’.

 

De verordening bevat ook nog een vangnetregeling archeologie. De archeologische waarden worden in de bestemmingsplannen beschermd, Deze vangnetregeling archeologie is als overgangsregeling opgenomen voor de zaken waar deze bescherming nog niet zou gelden.

 

De mogelijkheid van aanwijzing als beschermd cultuurgoed of beschermde gemeentelijke verzameling is in de vorige verordening Fysieke leegomgeving 2020 geschrapt, Dit wordt in een nieuwe herzieningsronde hersteld.

 

2.6 Houtopstanden (hoofdstuk 6)

In hoofdstuk 6 afdeling 1 is afdeling 3 ‘Het bewaren van houtopstanden’ uit de Algemene Plaatselijke Verordening geïntegreerd. Dit betreft onder andere de vergunningplicht voor het vellen van houtopstanden.

 

In de Algemene Plaatselijke Verordening was opgenomen dat bomen met een stamdikte van meer dan 30 centimeter niet zonder vergunning kunnen worden geveld. Dit is veranderd in bomen met een omtrek van 94 centimeter. Inhoudelijk is dit hetzelfde, maar het is makkelijker een omtrek te meten dan een stamdikte. Vandaar deze aanpassing.

 

Toegevoegd is dat het verbod om zonder vergunning een houtopstand te vellen niet geldt voor:

 

  • houtopstand die moet worden geveld op grond van de Plantenziektenwet of op grond van een aanschrijving van burgemeester en wethouders;

  • het periodiek vellen van hakhout ter uitvoering van regulier onderhoud;

  • houtopstanden waarop de Wet natuurbescherming van toepassing is;

  • dunning in een aaneengesloten houtopstand.

In de praktijk werd bij deze omstandigheden al geen vergunning gevraagd, maar dit was zo (nog) niet opgenomen in de Algemene Plaatselijke Verordening.

 

Ook is de regeling voor de herplantplicht verduidelijkt. Opgenomen is dat in een voorschrift tot herplant in ieder geval de volgende punten moeten worden bepaald:

 

  • hoeveel houtopstanden er moeten worden herplant;

  • de soort en afmeting van de te herplanten houtopstanden;

  • de locatie waarop moet worden herplant;

  • binnen welke termijn moet worden herplant.

Door van te voren duidelijk aan te geven welke aspecten van belang zijn bij herplant, kan een aanvrager daar bij het indienen van zijn aanvraag al rekening mee houden.

 

In hoofdstuk 6 afdeling 2 is artikel 2.18 van de APV geïntegreerd. Dit artikel dit betreft het rookverbod in bossen en natuurgebieden.

 

2.7 Omgevingshinder (hoofdstuk 7)

 

Waar de andere inhoudelijke hoofdstukken een bepaald onderwerp in positieve zin beogen te regelen, is hoofdstuk 7 er juist op gericht onwenselijke effecten tegen te gaan. Het onderwerp bundelt het onderwerp geluidhinder (hoofdstuk 4, afdeling 1) en een aantal losse artikelen (crossterreinen; verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame; overlast van fiets of bromfiets; verstrooiing van as) uit de Algemene Plaatselijke Verordening. Daarnaast is de Verordening geurhinder en veehouderijen gemeente Heeze-Leende in dit hoofdstuk ondergebracht. De bepalingen in dit hoofdstuk zijn ongewijzigd overgenomen uit de Algemene Plaatselijke Verordening en de Verordening geurhinder. Zij behoeven daarom geen verdere toelichting.

 

2.8Wegen, parkeren en water (hoofdstuk 8)

 

Hoofdstuk 8 bundelt, verdeeld over drie afdelingen, een aantal regels uit de Algemene Plaatselijke Verordening over wegen (afdeling 8.1), parkeren (afdeling 8.2) en water (afdeling 8.3).

 

De bepalingen over wegen betreffen onder andere het verbod om zonder vergunning wegen aan te passen (artikel 8.1.1, voorheen artikel 2:11 van de APV) en het verbod om zonder melding een uitweg te maken (artikel 8.1.2, voorheen artikel 2:12 van de APV).

 

Op grond van artikel 2:12 Algemene Plaatselijke Verordening was het maken van een uitweg meldingsplichtig. Omdat deze meldingsplicht wel was gekoppeld aan een inhoudelijke afweging, is dit veranderd in een vergunningsplicht. Bij een melding hoort geen inhoudelijke afweging. Meldingen roep je alleen in het leven voor zaken waarvan je op de hoogte wilt blijven dat ze plaatsvinden, maar waar verder geen afweging bij komt kijken. Als een inhoudelijke afweging gewenst is, dan is een vergunningplicht de juridisch juiste weg.

 

Aan de bepaling over uitwegen is verder een nieuwe toetsingsgrond toegevoegd, namelijk de waterhuishouding. Uitwegen die een watergang kruisten en niet voorzagen in een duiker, konden niet om die reden worden geweigerd.

 

Het onderdeel parkeren bevat de artikelen uit de Algemene Plaatselijke Verordening die voorheen waren geregeld in hoofdstuk 5, afdeling 1 (parkeerexcessen) van de Algemene Plaatselijke Verordening. Bij het artikel over kampeermiddelen (artikel 8.2.3 voorheen artikel 5:6 APV) is de verwijzing naar de Provinciale landschapsverordening verwijderd, omdat deze verordening niet meer bestaat. Ook is het verbod om een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt langer dan op drie achtereenvolgende dagen te plaatsen of te hebben op of langs de weg niet langer verbonden aan het oordeel van burgemeester en wethouders. Het instellen van een rechtsreeks werkend verbod gekoppeld aan een oordeel van burgemeester en wethouders is in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. Een burger weet dan namelijk niet op voorhand of zijn gedraging verboden is of niet.

 

Voor het overige is met de bepalingen over wegen geen wijziging beoogd.

 

Het onderdeel water bevat één bepaling, namelijk de regeling van de toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen.

 

De Algemene Plaatselijke Verordening bevatte nog een paar regels met betrekking tot water, maar deze zijn geschrapt in de Verordening fysieke leefomgeving. Het betreft de artikelen over voorwerpen op, in of boven openbaar water (artikel 5:24 APV), ligplaats woonschepen en overige vaartuigen (artikel 5:25 APV) en beschadigen van waterstaatswerken (artikel 5:28 APV). De verboden van artikel 5:24 en 5:28 APV worden al afdoende beschermd door het Wetboek van Strafrecht, het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet, de Provinciale vaarwegenverordening of de gemeentelijke bestemmingsplannen. Artikel 5:25 APV is alleen al overbodig aangezien er in de gemeente geen wateren zijn waar het praktisch mogelijk is een ligplaats met een vaartuig in te nemen.

 

2.9Straf-, overgangs- en slotregels (hoofdstuk 9)

 

Afdeling 9.1 Instandhoudingsplicht

Dit artikel is voor gemeentelijke monumenten naar analogie met artikel 11, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 geschreven, zoals dat is gewijzigd door artikel 10.18 van de Erfgoedwet, met inbegrip van de instandhoudingsplicht die daarbij is geïntroduceerd.

Het verbod op beschadigen en vernielen van rijksmonumenten en voorbeschermde rijksmonumenten wordt onder de Omgevingswet geregeld in artikel 13.12 van het Besluit activiteiten leefomgeving (hierna: Bal).

 

Artikel 9.2 bevat regels over strafbaarheid, toezicht en handhaving.

 

In artikel 9.1.1 worden straffen gesteld op overtreding van de regels van de verordening.

 

Het is de gemeenteraad niet toegestaan om in haar verordeningen hogere of andere straffen op te nemen dan hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie, al dan niet met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

 

In de Verordening fysieke leefomgeving is de strafbaarheid van overtreding van de regels ongewijzigd overgenomen uit de geïntegreerde verordeningen.

 

Dit betekent dat op overtreding van de regels de hoogst mogelijke straf staat die in een gemeentelijke verordening kan worden opgenomen, met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak (artikel 9.1.1, eerste lid). Uitzonderingen hierop is hoofdstuk 4 Bodem.

 

In hoofdstuk 4 zijn de inhoudelijke regels uit de Bouwverordening opgenomen. Op overtreding van deze regels was geen straf gesteld. Dit blijft ongewijzigd.

 

Een aantal vergunningstelsels in de Verordening fysieke leefomgeving worden door de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht aangemerkt als omgevingsvergunningen. Op overtreding van de betreffende regels is door de Wet op de economische delicten al straf gesteld. Om dubbele strafbaarstelling te voorkomen is een regel toegevoegd die strafbaarstelling op grond van artikel 9.1.1, eerste lid, uitsluit, als de Wet op de economische delicten van toepassing is.

 

Artikel 9.1.2 regelt vervolgens wie toezicht houden op de naleving van het bepaalde bij en krachtens de Verordening fysieke leefomgeving. Dit zijn de toezichthouders van het team VVH, politieambtenaren en degenen die verder door burgemeester en wethouders als toezichthouder zijn aangewezen. Voor de naleving van hoofdstuk 2 is daarnaast de marktmeester aangewezen als toezichthouder.

 

Artikel 9.1.3 vervult een voorwaarde voor de mogelijkheid om toezichthouders op grond van de Algemene wet op het binnentreden te machtigen om zonder toestemming van de bewoner een woning binnen te treden, als het gaat om handhaving van voorschriften die strekken tot bescherming van het leven of de gezondheid van personen.

 

Afdeling 9.2 bevat overgangsregels en slotregels.

Ten eerste wordt geregeld dat de Verordening fysieke leefomgeving in werking treedt op de eerste dag na bekendmaking (artikel 9.2.1, eerste lid). Op die dag vervallen ook de verordeningen die in de Verordening fysieke leefomgeving geïntegreerd zijn (artikel 9.2.1, tweede lid).

 

De overgangsregels (artikel 9.2.2) bepalen welk recht er geldt in procedures die aanhangig zijn op het moment dat de Verordening fysieke leefomgeving in werking treedt. Verder wordt de status geregeld van besluiten die zijn genomen op grond van de geïntegreerde verordeningen. Die besluiten gelden als besluiten op grond van de Verordening fysieke leefomgeving.

 

De Verordening fysiek leefomgeving bevat geen regels over de samenstelling en werkwijze van adviescommissies zoals de welstandscommissie en de erfgoedcommissie. Dergelijke regels horen niet thuis in een verordening die beoogt regels te stellen over de fysieke leefomgeving. De VNG adviseert om een integrale adviescommissie omgevingskwaliteit in het leven te roepen die gaat over zaken als welstand, erfgoed en/of landschap. Heeze-Leende heeft hier reeds invulling aan gegeven in de ‘Verordening A2-adviescommissie omgevingskwaliteit gemeente Heeze-Leende 2023’.

 

Het laatste artikel regelt de citeertitel.