Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Haaksbergen

Beleidsregels adresonderzoek basisregistratie personen gemeente Haaksbergen

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieHaaksbergen
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels adresonderzoek basisregistratie personen gemeente Haaksbergen
CiteertitelBeleidsregels adresonderzoek Basisregistratie personen gemeente Haaksbergen
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 3:42 van de Algemene wet bestuursrecht
  2. artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht
  3. artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht
  4. hoofdstuk 5 van de Algemene wet bestuursrecht
  5. artikel 1.1 van de Wet basisregistratie personen
  6. artikel 2.2 van de Wet basisregistratie personen
  7. artikel 2.3 van de Wet basisregistratie personen
  8. artikel 2.4 van de Wet basisregistratie personen
  9. artikel 2.5 van de Wet basisregistratie personen
  10. artikel 2.6 van de Wet basisregistratie personen
  11. artikel 2.19 van de Wet basisregistratie personen
  12. artikel 2.20 van de Wet basisregistratie personen
  13. artikel 2.21 van de Wet basisregistratie personen
  14. artikel 2.22 van de Wet basisregistratie personen
  15. artikel 2.23 van de Wet basisregistratie personen
  16. artikel 2.38 van de Wet basisregistratie personen
  17. artikel 2.39 van de Wet basisregistratie personen
  18. artikel 2.40 van de Wet basisregistratie personen
  19. artikel 2.41 van de Wet basisregistratie personen
  20. artikel 2.42 van de Wet basisregistratie personen
  21. artikel 2.43 van de Wet basisregistratie personen
  22. artikel 2.44 van de Wet basisregistratie personen
  23. artikel 2.45 van de Wet basisregistratie personen
  24. artikel 2.46 van de Wet basisregistratie personen
  25. artikel 2.47 van de Wet basisregistratie personen
  26. artikel 2.48 van de Wet basisregistratie personen
  27. artikel 2.49 van de Wet basisregistratie personen
  28. artikel 2.50 van de Wet basisregistratie personen
  29. artikel 2.51 van de Wet basisregistratie personen
  30. artikel 2.52 van de Wet basisregistratie personen
  31. artikel 2.60 van de Wet basisregistratie personen
  32. artikel 4.2 van de Wet basisregistratie personen
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

30-12-2023nieuwe regeling

12-12-2023

gmb-2023-567939

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels adresonderzoek basisregistratie personen gemeente Haaksbergen

Burgemeester en wethouders van Haaksbergen;

 

Wettelijke basis:

 

De artikelen 3:42, 4:8 en 4:84 en hoofdstuk 5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb);

De artikelen 1.1, 2.2 t/m 2.6, 2.19 t/m 2.23, 2.38 t/m 2.52, 2.60 en 4.2 van de Wet basisregistratie personen (Wet BRP);

 

Besluiten:

Vast te stellen de Beleidsregels adresonderzoek basisregistratie personen gemeente Haaksbergen

Artikel 1 Begrippen

  • 1.

    In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      aangifte van verhuizing: de aangifte van verblijf en adres als bedoeld in artikel 2.38 Wet BRP, de aangifte van adreswijziging als bedoeld in artikel 2.39 of de aangifte van vertrek als bedoeld in artikel 2.43 Wet BRP;

    • b.

      aangever: de burger zelf of namens hem de categorieën van personen die verplicht dan wel bevoegd zijn om aangifte te doen als bedoeld in artikelen 2.48 en 2.49 Wet BRP;

    • c.

      adres: het woonadres, dan wel bij het ontbreken hiervan of bij toepassing van artikel 2.40 of 2.41 Wet BRP, het briefadres;

    • d.

      briefadres: het adres waar voor betrokkene bestemde geschriften in ontvangst worden genomen;

    • e.

      BRP: Basisregistratie personen;

    • f.

      college: het college van burgemeester en wethouders;

    • g.

      gezinshuishouden:

      • o

        twee personen die volgens de BRP een geregistreerd partnerschap of gehuwd zijn, met of zonder kind(eren);

      • o

        twee personen die door het overleggen van een door een notaris opgemaakt samenlevingscontract hebben aangetoond, dat zij een gemeenschappelijke huishouding voeren, met of zonder kind(eren);

      • o

        een alleenstaande ouder met kind(eren);

    • h.

      ingeschrevene: degene ten aanzien van wie een persoonslijst in de BRP is opgenomen;

    • i.

      inschrijving: de opneming van een persoonslijst in de BRP;

    • j.

      landelijke aanpak adresonderzoek (LAA): Een samenwerking tussen gemeenten, diverse ministeries en uitvoeringsorganisaties. LAA verzamelt signalen, combineert met andere bronnen, selecteert welke signalen een verhoogd risico van foutieve BRP-inschrijving kennen, verifieert welke regelingen van toepassing zijn en verstrekt de zo verrijkte informatie aan gemeenten voor adresonderzoek;

    • k.

      partner: echtgenoot, echtgenote dan wel geregistreerd partner;

    • l.

      signaal: iets waaruit blijkt dat de opgenomen adresgegevens in de BRP mogelijk onjuist zijn;

    • m.

      terugmeldvoorziening (TMV): een geautomatiseerd systeem voor het uitwisselen van mededelingen van overheidsorganen aan de beheerder van de BRP ten aanzien van authentieke persoonsgegevens in de BRP, waarover gerede twijfel omtrent de juistheid van dit gegeven bestaat;

    • n.

      toezichthouder: de door het college van burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaren op grond van artikel 4.2 Wet BRP;

    • o.

      wet: Wet basisregistratie persoonsgegevens;

    • p.

      woonadres: het adres als bedoeld in artikel 1.1 onder o, Wet BRP.

Artikel 2 Redenen instellen adresonderzoek

  • 1.

    Indien het college twijfelt over de juistheid van het adres van een ingeschrevene, zoals dat in de BRP staat geregistreerd, wordt een onderzoek gestart naar de verblijfplaats van die ingeschrevene.

  • 2.

    Redenen voor het instellen van een adresonderzoek kunnen onder meer zijn:

    • a.

      het ontvangen van een signaal van een burger, bedrijf, overheidsorgaan of andere instantie over een mogelijk onjuiste inschrijving in de BRP van een ingeschrevene;

    • b.

      het ontvangen van een signaal via de TMV;

    • c.

      het ontvangen van een signaal via de landelijke LAA;

    • d.

      het ontvangen van signalen naar aanleiding van adrescontroles;

    • e.

      het retour ontvangen van verzonden post;

    • f.

      bij gerede twijfel over de juistheid van een ontvangen aangifte van verhuizing;

    • g.

      bij een vermoeden dat een burger niet heeft voldaan aan zijn verplichting tot aangifte van verhuizing;

    • h.

      bij gerede twijfel over de identiteit van een aangever of ingeschrevene;

    • i.

      bij gerede twijfel over de aard, bestemming of juiste wijze van bewoning van een adres;

    • j.

      het briefadres een adres betreft waarop al twee alleenstaanden of twee gezinshuishoudens of een alleenstaande en een gezinshuishouden briefadres houden;

    • k.

      een mededeling van de ingeschrevene zelf of zijn vertegenwoordiger, waardoor gerede twijfel ontstaat omtrent de juistheid van de inschrijving in de BRP van de ingeschrevene.

Artikel 3 Start van het onderzoek

  • 1.

    Als duidelijk wordt dat het ontvangen signaal geen vergissing betreft, neemt het college het adres van de betreffende ingeschrevene in onderzoek en geeft dit in de BRP aan met een categorie aanduiding en een datum ingang onderzoek.

  • 2.

    Alle geautoriseerde BRP-gebruikers krijgen hiervan vervolgens een bericht.

  • 3.

    Het onderzoek is gericht op het achterhalen van de feitelijke verblijfplaats van de betreffende persoon.

Artikel 4 Termijnen voor het onderzoek

  • 1.

    Het onderzoek wordt gestart binnen 5 werkdagen na de dag van het signaal.

  • 2.

    De brief aan de ingeschrevene of zijn vertegenwoordiger, om het voornemen tot een ambtshalve adresmutatie in de BRP mee te delen, wordt binnen 5 werkdagen na de startdatum verzonden.

  • 3.

    De reactietermijn voor de ingeschrevene of zijn vertegenwoordiger om op dit voornemen te reageren en zijn zienswijze kenbaar te maken, bedraagt maximaal 4 weken.

  • 4.

    Na afloop van de in het vorige lid bedoelde reactietermijn wordt direct een besluit genomen, tenzij anders met de ingeschrevene is overeengekomen.

  • 5.

    Van bovengenoemde termijnen kan worden afgeweken, als de omstandigheden dit vereisen.

Artikel 5 Werkwijze adresonderzoek

  • 1.

    Het adresonderzoek start door het plaatsen van de aanduiding en datum ingang onderzoek bij het adresgegeven op de persoonslijst van de betrokkene.

  • 2.

    De stappen en onderdelen van het onderzoek worden gedocumenteerd in een onderzoeksdossier dat 10 jaar na afsluiting van het onderzoek wordt bewaard op grond van de Regeling BRP.

  • 3.

    Het onderzoek kan bestaan uit:

    • a.

      aanschrijven van betrokkene;

    • b.

      administratief onderzoek;

    • c.

      informatie inwinnen bij andere bronnen, zoals bedoeld in artikel 7;

    • d.

      feitelijk onderzoek ter plaatse uitvoeren.

  • 4.

    Zo mogelijk worden ten minste drie verschillende bronnen, zoals bedoeld in artikel 7, geraadpleegd om informatie te achterhalen, alvorens een besluit tot ambtshalve adresmutatie wordt genomen.

  • 5.

    Bij het vragen om informatie over het adres van betrokkene mag de persoonlijke levenssfeer van betrokkene of anderen niet onnodig worden geschaad.

Artikel 6 Kennisgevingen

  • 1.

    Het voornemen tot een ambtshalve adresmutatie in de BRP wordt gepubliceerd op de website van de gemeente of de gemeentepagina in een lokale krant. Zo mogelijk wordt dit voornemen ook schriftelijk toegezonden aan het oude en het vermoedelijk nieuwe adres, dan wel aan het beschikbare emailadres.

  • 2.

    Het besluit wordt gepubliceerd op de website van de gemeente of de gemeentepagina in een lokale krant. In het voornemen wordt betrokkene erop gewezen dat het aankomende besluit niet schriftelijk zal worden toegezonden, maar enkel wordt gepubliceerd.

Artikel 7 Bronnen

  • 1.

    Bij het onderzoek naar de juiste verblijfplaats kunnen de volgende bronnen worden geraadpleegd:

    • a.

      bloed- en aanverwanten, partners en andere leden van het gezinshuishouden;

    • b.

      directe buren en oude of nieuwe bewoners van het in onderzoek gestelde adres;

    • c.

      personen en instellingen die informatie over de feitelijke verblijfplaats van betrokkene kunnen hebben, zoals: werkgevers, nutsbedrijven, woningcorporaties, woningeigenaren, uitkeringsinstanties, ziektekostenverzekeraars, opleidingsinstituten, verenigingen, binnen- en buitengemeentelijke overheidsorganen;

    • d.

      overheidsorganen en aangewezen derden die geautomatiseerd gegevens uit de BRP verstrekt krijgen (waaronder de eigen of andere gemeenten);

    • e.

      rapportages van toezichthouders, opsporingsambtenaren en andere controleurs, die constateringen bevatten betreffende de bewoning van een pand of de verblijfplaats van betrokkene.

  • 2.

    Indien de bronnen genoemd in het vorige lid onvoldoende informatie opleveren, om de feitelijke verblijfplaats van de ingeschrevene te achterhalen, kan bij gerede twijfel een nader onderzoek op internet naar publiekelijk toegankelijke bronnen, zoals Google, Facebook, Linkedin en andere social media, worden ingesteld.

Artikel 8 Resultaat van het onderzoek

Als uitkomst van het adresonderzoek kan het volgende blijken:

  • a.

    betrokkene woont nog steeds op het actuele geregistreerde adres;

  • b.

    betrokkene heeft zich vanuit het buitenland gevestigd op een adres in de gemeente;

  • c.

    betrokkene is verhuisd binnen de gemeente;

  • d.

    betrokkene is verhuisd naar een adres in deze gemeente vanuit een andere gemeente;

  • e.

    betrokkene is verhuisd naar een adres in een andere gemeente binnen Nederland;

  • f.

    betrokkene is vertrokken naar een adres in het buitenland;

  • g.

    betrokkene heeft tijdelijk geen vaste woon- of verblijfplaats;

  • h.

    betrokkene is vertrokken met onbekende bestemming;

  • i.

    betrokkene is overleden in of buiten Nederland.

Artikel 9 Hardheidsclausule

  • 1.

    Het college van burgemeester en wethouders handelt overeenkomstig deze beleidsregels, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.

  • 2.

    In gevallen, de uitvoering van deze beleidsregel betreffende, waarin deze regeling niet voorziet, beslist de burgemeester.

Artikel 10 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze beleidsregels treden in werking op de dag na bekendmaking.

  • 2.

    Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels adresonderzoek Basisregistratie personen gemeente Haaksbergen.

Haaksbergen, 12 december 2023

dr. R. Toet

secretaris

mr. drs. R.G. Welten

burgemeester

Toelichting

Inleiding

De Basisregistratie Personen (BRP) is een authentieke basisregistratie voor de gehele overheid. Deze persoonsgegevens in de BRP moeten daarom betrouwbaar zijn, dat wil zeggen: actueel, volledig en juist. Het college van burgemeester en wethouders start een adresonderzoek als er twijfel bestaat over de juistheid van het adres van een ingezetene zoals dat in de BRP staat geregistreerd, of als een persoon kennelijk een ingezetene is van de gemeente maar nog niet als zodanig in de BRP is ingeschreven. Het onderzoek van de gemeente dat volgt is een onderzoek naar de actuele, juiste verblijfplaats van de betrokken persoon. Omdat de uitkomst van het adresonderzoek mogelijk aanleiding kan zijn tot een ambtshalve inschrijving of wijziging van gegevens in de BRP, moet het onderzoek zorgvuldig worden uitgevoerd. De gemeente kan niet lichtvaardig overgaan tot het ambtshalve doorvoeren van een inschrijving of wijziging, omdat de gevolgen voor de betrokken persoon en overheid groot kunnen zijn.

Een adresonderzoek moet om deze reden altijd zorgvuldig worden uitgevoerd. Daarom is deze “Beleidsregel adresonderzoek gemeente Haaksbergen” opgesteld. Deze beleidsregel geeft zowel aan de burger als ook aan de medewerkers duidelijkheid over de te volgen procedure.

Deze beleidsregel is mede gebaseerd op de volgende landelijke wetgeving en richtlijnen:

  • -

    de artikelen 3:42, 4:8 en 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb);.

  • -

    de artikelen 1.1, 2.2 t/m 2.6, 2.19 t/m 2.23, 2.38 t/m 2.52, 2.60 en 4.2 van de Wet BRP;

  • -

    de circulaire “Adresonderzoek BRP” van het ministerie van Binnenlandse Zaken, kenmerk 2018-0000266452, 3 september 2018;

  • -

    BRP “Inschrijving in de Basisregistratie Personen” van 1 november 2016.

We hanteren in onze dienstverlening aan burgers, instellingen en bedrijven in de eerste plaats het vertrouwens-beginsel, tenzij in de praktijk het tegendeel mocht blijken. Bij de uitvoering van deze beleidsregel past zeker een houding van “JA EN” in plaats van “JA MAAR”. Maar mocht de burger toch wensen te frauderen – of alle medewerking weigeren – dan biedt deze beleidsregel goede handvaten om alsnog gepast te handhaven.

Immers, de juistheid en betrouwbaarheid van de in de BRP opgenomen persoonsgegevens is van groot belang voor alle overheidsinstanties en derden, die voor hun werkzaamheden gebruik maken van deze authentieke persoonsgegevens uit de BRP.

 

Toelichting - Artikelsgewijs

 

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel worden een aantal definities beschreven, vaak onder verwijzing naar de bovenliggende wetgeving: de Wet Basisregistratie Personen (BRP).

 

Artikel 2 Redenen instellen adresonderzoek

De meest voorkomende aanleidingen voor het opstarten van een adresonderzoek zijn in dit artikel benoemd. Dit is geen limitatieve opsomming.

 

Artikel 3 Start van het onderzoek

In het BRP-systeem wordt de juiste categorie in onderzoek gezet, met de daarbij behoordende datum waarop het onderzoek ingaat.

Overigens leidt niet ieder signaal automatisch tot een formeel onderzoek. Zo kan als er geen indicatie van een bijzondere situatie of belang van nieuwe bewoners is, eerst worden afgewacht of de oude bewoners in een andere gemeente aangifte doen binnen 5 dagen na verhuizing.

Als er wel sprake is van een adresonderzoek BRP, zoals bedoeld in deze beleidsregel, dan wordt dit aangetekend op de persoonslijst en wordt er een onderzoekdossier aangelegd.

Het onderzoek is gericht op het achterhalen van de feitelijke verblijfplaats van de betreffende persoon.

 

Artikel 4 Termijnen voor het onderzoek

Het inhoudelijke proces begint met een administratief onderzoek binnen 5 werkdagen na de dag van het signaal. Soms blijkt dat ook een feitelijk onderzoek ter plaatse (door de toezichthouder) gewenst is. Er wordt naar gestreefd om het huisbezoek binnen 3 weken te doen en het feitelijk onderzoek binnen vier weken af te ronden. Dit is echter afhankelijk van de capaciteit van de toezichthouder en het feit of deze meerdere malen terug moet voor een (her)controle van het betreffende adres.

Aan het begin van het administratieve onderzoek wordt de burger z.s.m. geïnformeerd over het feit dat zijn inschrijving in de BRP niet in orde is of dat hij in gebreke is met het doen van aangifte. In deze eerste aanschrijving aan de burger of zijn vertegenwoordiger wordt hij gewezen op zijn verplichtingen en welke acties hij alsnog kan ondernemen. In deze brief wordt verder ook meteen het wettelijk verplichte voornemen opgenomen, dat wil zeggen de aanzegging van een ambtshalve adresmutatie in de BRP indien hij in gebreke blijft. Dit heeft als voordeel dat de burger goed geïnformeerd is, maar ook dat als uiteindelijk toch de burger ambtshalve moet worden uitgeschreven, dit per deze datum mogelijk is. Dit laatste is in het belang van nieuwe bewoners, die bijvoorbeeld problemen hebben met hun aanvraag huurtoeslag, kwijtschelding belastingen, parkeervergunningen, etc. Immers, daarbij is vaak bepalend per welke datum de oud-bewoner uiteindelijk uitgeschreven wordt.

De reactietermijn voor de ingeschrevene of zijn vertegenwoordiger om op dit voornemen te reageren (en zijn zienswijze kenbaar te maken), bedraagt maximaal 2 x 2 weken. Als na afloop van deze reactietermijn de burger niet reageert – dan wel geen informatie verstrekt of weigert aangifte te doen - wordt direct een definitief besluit genomen. Indien de burger wel reageert en de gemeente met hem constructief in gesprek is, kan de verzending van de definitieve beschikking worden uitgesteld – of geheel achterwege blijven indien de burger alsnog een deugdelijke aangifte doet.

Van bovengenoemde termijnen kan door de gemeente zowel in positieve als in negatieve zin worden afgeweken, als de omstandigheden dit vereisen (maatwerk).

 

Artikel 5 Werkwijze onderzoek

Dit artikel beschrijft het reguliere onderzoeksproces op hoofdlijnen. Van deze werkwijze kan in bijzondere situaties worden afgeweken.

Als invulling van het adresonderzoek kan de gemeente feitelijk onderzoek ter plaatse verrichten. Als het administratieve onderzoek geen of onvoldoende resultaat oplevert, ligt het in elk geval voor de hand dat feitelijke controle plaatsvindt. Feitelijk bezoek aan het actuele, in de BRP geregistreerde, adres kan informatie opleveren die niet op een andere eenvoudiger wijze verkregen kan worden. Bij huisbezoek kan het om het in de BRP geregistreerd adres gaan, maar ook om een vermoedelijk nieuw adres.

Bij bezoek aan het actuele in de BRP geregistreerde adres kan worden nagaan of de feitelijke situatie nog wel overeenkomt met de in de BRP geregistreerde situatie. Op deze wijze kan bijvoorbeeld worden geconstateerd of een pand nog bewoond wordt. Ook kan mogelijk aan betrokkene zelf informatie gevraagd worden. Navraag bij andere personen die worden aangetroffen op het geregistreerde adres of in de buurt kan ook waardevolle informatie opleveren. Ook bij deze stap van het adresonderzoek moet zorg worden gedragen dat de persoonlijke levenssfeer van betrokkene of anderen niet onnodig wordt geschaad. Daarom moet er in algemene bewoordingen gevraagd worden of er en zo ja, welk adres van betrokkene bekend is. Personen hebben het recht om niet te antwoorden.

 

Artikel 6 Kennisgevingen

Aan het begin van het proces maakt de gemeente het voornemen bekend om gegevens over betrokkene ambtshalve te wijzigen. Het voornemen kan ook inhouden dat de gemeente de betrokkene ambtshalve zal registreren als vertrokken naar een (on)bekend land. De gemeente dient de betrokkene op grond van de Algemene wet bestuursrecht op de hoogte te stellen van het voornemen om gegevens over betrokkene ambtshalve te wijzigen. Dit kan de gemeente doen aan de hand van een zogenaamde voornemenbrief. Als bekend is op welk (nieuwe) adres de betrokken persoon woont, dan kan dat adres worden gebruikt voor het aanschrijven van de persoon. Indien een buitenlands adres bekend is, wordt het buitenlandse adres gebruikt voor de verzending.

Indien geen gegevens bekend zijn over de nieuwe verblijfplaats van de betrokkene, dan kan het actuele in de BRP geregistreerde adres worden gebruikt om de betrokken persoon te benaderen, omdat het bijvoorbeeld mogelijk is dat de post via een automatische verhuisservice wordt doorgestuurd naar het nieuwe adres van betrokkene. Ook kan het voornemen bijvoorbeeld worden gepubliceerd in een dagblad of op een website van de gemeente. Het betreft dan een meer algemene kennisgeving van het voornemen. Daarbij worden bijvoorbeeld de naam, voorletter(s) en geboortedatum van de betrokken persoon vermeld, alsmede het voornemen tot ambtshalve wijziging en de mogelijke gevolgen daarvan (in het algemeen). Ook wordt vermeld dat de betrokkene verplicht is tot het doen van aangifte van verblijf en adres of adreswijziging. Tot slot wordt ook vermeld wat de betrokken persoon moet doen, indien hij bezwaar wil maken tegen het voorgenomen besluit.

De burger wordt gevraagd om zijn zienswijze op het voornemen bekend te maken. Als naar aanleiding van het verzonden of gepubliceerde voornemen geen reactie wordt ontvangen van betrokkene, dan wordt een besluit genomen overeenkomstig het voornemen. Als betrokkene wel reageert, maar de reactie geen nieuw licht werpt op het onderzoek of het betreft geen aangifte, dan kan het voornemen ook uitgevoerd worden.

Als datum van de ingang van de wijziging van het geregistreerde adres of van het vertrek geldt de datum van bekendmaking van het voornemen. Dit kan op verschillende manieren. Als gegevens over de verblijfplaats van de betrokken persoon bekend zijn, dan kan bekendmaking plaatsvinden door het besluit uit te reiken of (eventueel aangetekend) op te sturen. Als geen gegevens bekend zijn over de verblijfplaats van betrokkene, kan bekendmaking bijvoorbeeld plaatsvinden aan de hand van publicatie van het besluit in een dagblad of op een website.

Het wordt aanbevolen dat een andere medewerker het besluit tot het ambtshalve opschorten van het bijhouden van de persoonslijst accordeert dan degene die verantwoordelijk was voor het uitvoeren van het adresonderzoek. Dat is onder meer van belang om later te kunnen aantonen dat de eventuele ambtshalve beslissing zorgvuldig is genomen. Zo wordt voorkomen dat het ambtshalve besluit later in twijfel kan worden getrokken: het zogenoemde ‘vier ogen principe’.

 

Artikel 7 Bronnen

Ad lid 1

De meest voorkomende bronnen zijn in dit artikel benoemd. Dit is geen limitatieve opsomming.

Bij het vragen om informatie over het adres van betrokkene mag de persoonlijke levenssfeer van betrokkene of anderen niet onnodig worden geschaad. Daarom wordt er in algemene bewoordingen gevraagd aan de aangeschreven persoon of instantie, of er en zo ja, welk adres van betrokkene bekend is. De aangeschreven persoon – niet zijnde de betrokkene – heeft het recht om hierop niet te antwoorden. Overheidsorganen die gegevens uit de BRP verstrekt krijgen, kunnen op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens informatie verschaffen ten behoeve van de bijhouding van de BRP. Het ligt wat dat betreft voor de hand om met name bij overheidsorganen te rade te gaan. Het meedelen aan derden dat iemand niet meer op zijn adres woont kan op zich al een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van een betrokkene zijn: werkgevers of banken kunnen daar bijvoorbeeld al consequenties aan verbinden. Het is daarom van belang dat zo zorgvuldig mogelijk is vastgesteld dat een persoon niet meer op het oude, in de BRP-geregistreerde, adres woont alvorens derden worden benaderd.

Soms heeft een ander overheidsorgaan die gegevens uit de BRP verstrekt krijgt (bijvoorbeeld een uitvoeringsorganisatie of een andere afdeling van de gemeente) zelf al (zorgvuldig) onderzoek uitgevoerd naar de verblijfplaats van de betrokken persoon, alvorens daarover een signaal wordt verzonden. Het adresonderzoek van een gemeente kan daar dan op voortborduren. Gedacht kan worden aan een overheidsorgaan dat bij een huisbezoek heeft geconstateerd dat de betrokkene niet langer woont op het adres dat in de BRP als woonadres staat geregistreerd. De gemeente kan een dergelijke constatering meenemen in de opzet en uitvoering van het onderzoek, indien de gemeente weet dat het betreffende overheidsorgaan dergelijke onderzoeken gedegen uitvoert.

Ad lid 2

Het ligt voor de hand om naast de bestaande bronnen zoals die in de Wet BRP zijn vermeld, ook op internet informatie te zoeken, die een bijdrage kan leveren aan het opsporen van verkeerd gebruik of zelfs misbruik van de inschrijving in de BRP. Het komt voor dat de burger niet op verzoeken om informatie reageert en de in lid 1 genoemde bronnen geen of onvoldoende uitsluitsel geven over de huidige feitelijke verblijfplaats van een ingeschrevene. In dat geval kan binnen het adresonderzoek in tweede instantie ook een internetonderzoek worden uitgevoerd. Indien er bijvoorbeeld aanwijzingen zijn dat de betrokken persoon naar het buitenland is vertrokken, zal het onderzoek zich moeten richten op het achterhalen van een eventuele buitenlandse verblijfplaats van betrokkene. Mogelijk dat aan de hand van bepaalde (online) bronnen ook (aanvullende) informatie kan worden verkregen over een verblijf in het buitenland.

De gemeente wenst maat te houden bij het gebruik van internet. Gericht zoeken mag maar uit nieuwsgierigheid speuren is uit den boze. Om dit in goede banen te leiden, volgt de gemeente de werkwijze, die landelijk is vastgelegd in de “circulaire adresonderzoek BRP” van het ministerie van Binnenlandse Zaken en de bijbehorende “Leidraad internetonderzoek: Hoe mag je internet gebruiken als bron voor (adres)onderzoek?”, zoals gepubliceerd op PLEIO-LAA (https://aanpakadreskwaliteit.pleio.nl/pages/view/56304602/leidraad-voor-gebruik-internet-als-bron-voor-adresonderzoek). We werken zo volgens een standaard methode waarbij tevoren is bepaald waar het onderzoek op is gericht.

Een signaal van gerede twijfel zal voor de gemeente aanleiding zijn een onderzoek in te stellen. Het gebruik van internet kan daar deel van uitmaken. Onder internetonderzoek wordt verstaan: het zoeken van informatie over de feitelijke verblijfplaats van de ingeschrevene via het publiekelijk toegankelijke net, zoals Google, Facebook, Linkedin en andere social media. Het doel daarbij is om bewijs te verzamelen teneinde een foutieve en oneigenlijke inschrijving in de BRP aan het licht te brengen en ambtshalve te kunnen corrigeren. De resultaten van het internetonderzoek worden in het dossier vastgelegd.

Echter, het verzamelen van informatie over de ingeschrevene op internet kan aangemerkt worden als een vorm van zogenoemde “heimelijk waarnemen”. Heimelijke waarneming is het gericht verzamelen van informatie op grond van eigen onderzoek zonder de ingeschrevene daarvan op de hoogte te stellen. Daarbij worden gedragingen in beeld gebracht van de betrokkene, of er worden visuele waarnemingen gedaan. Deze werkwijze heeft tot gevolg dat informatie wordt verzameld zonder de personen, naar wie onderzoek wordt ingesteld, op de hoogte te stellen. Internetonderzoek wordt alleen gedaan als er “gerede twijfel” is aan de ontvangen aangifte of huidige inschrijving in de BRP van betrokkene en moet erop alleen op gericht zijn om:

  • -

    de huidige verblijfplaats van de burger te achterhalen;

  • -

    de samenstelling van het huishouden vast te stellen;

  • -

    de duur(zaamheid) van het verblijf te onderzoeken;

  • -

    de aard van de woning (zelfstandig, kamers enz.) te onderzoeken;

  • -

    uitsluitend contact te zoeken met de burger.

Artikel 8 Resultaat van het onderzoek

Als uitkomst van het adresonderzoek kan het volgende blijken:

  • -

    betrokkene woont nog steeds op het actuele geregistreerde adres;

  • -

    betrokkene heeft zich vanuit het buitenland gevestigd op een adres in de gemeente;

  • -

    betrokkene is verhuisd binnen de gemeente;

  • -

    betrokkene is verhuisd naar een adres in deze gemeente vanuit een andere gemeente;

  • -

    betrokkene is verhuisd naar een adres in een andere gemeente binnen Nederland;

  • -

    betrokkene is vertrokken naar een adres in het buitenland;

  • -

    betrokkene heeft tijdelijk geen vaste woon- of verblijfplaats;

  • -

    betrokkene is vertrokken met onbekende bestemming;

  • -

    betrokkene is overleden.

Is sprake van situatie 1 als uitkomst van het onderzoek, dan blijven de gegevens in de BRP ongewijzigd. De gemeente sluit het adresonderzoek af.

Is sprake van de situaties 2 t/m 6 als uitkomst van het onderzoek, dan kan mogelijk een aangifte van de betrokken persoon verkregen worden op grond waarvan er nieuwe gegevens geregistreerd kunnen worden. De verblijfplaats van de betrokken persoon is immers bekend, zodat contact kan worden opgenomen met de betrokken persoon. Desnoods moet contact worden opgenomen aan de hand van een adres in het buitenland. De betrokken persoon wordt schriftelijk benaderd en wordt gewezen op zijn aangifteplicht op grond van de Wet BRP. Indien de betrokken persoon zich meldt en aangifte doet van zijn adreswijziging, kan het onderzoek worden afgesloten. Indien de betrokken persoon niet reageert tijdens het onderzoek, geen aangifte van verhuizing of vertrek doet of wel reageert, maar uit die reactie niet afgeleid kan worden op welk adres hij woont, dan moet inschrijving ambtshalve plaatsvinden.

De situatie onder 7 kan zich voordoen indien iemand nog staat ingeschreven op een adres waar hij niet meer verblijft, maar (buiten zijn schuld) zich nog niet kan inschrijven op een ander adres. Bijvoorbeeld iemand die zwervend is in Haaksbergen (dak- en thuislozen) of tijdelijk geen vaste overnachtingsplaats heeft (bijvoorbeeld bij het verbreken van een relatie). Indien in dat geval er wel goed contact is met betrokkene, kan het voornemen tijdelijk worden aangehouden, terwijl betrokkene actief een (tijdelijk) adres zoekt om te kunnen verblijven. Mocht betrokkene echter niet meewerken of geen informatie wenst te verstrekken, kan alsnog een zogenoemde VOW-procedure worden gestart (zie hierna bij situatie 8). Zie ook de toelichting bij artikel 10 voor de toepassing van de hardheidsclausule.

De situatie onder 8 is bijzonder omdat er geen gegevens over de nieuwe verblijfplaats van betrokkene bekend zijn. Blijken er na het uitvoeren van een gedegen adresonderzoek geen gegevens over het verblijf in Nederland, het vertrek uit Nederland, noch van het verblijf buiten Nederland, dan dient de gemeente de bijhouding van de persoonslijst ambtshalve op te schorten (zogenoemde VOW-procedure). De reden van de opschorting is dan “emigratie” naar een onbekend land. Opschorting van de bijhouding van de persoonslijst wegens emigratie naar een onbekend land heeft vaak verstrekkende gevolgen voor de betrokken persoon. Overheidsorganen (en derden) gaan er dan vanuit dat de persoon niet meer in Nederland woont. Daardoor kunnen zij besluiten om bepaalde uitkeringen of andere overheidsvoorzieningen te beëindigen. Anderzijds kunnen overheidsorganen (en derden) er ook last van ondervinden, met name als zij van betrokkene iets te vorderen hebben (zoals de Belastingdienst). Daarom is de zorgvuldigheid van het adresonderzoek met name in dit geval van groot belang.

Sporadisch zal de situatie onder 9 zich voordoen. Vooral als betrokkene in het buitenland is overleden, maar de gemeente hiervan niet op de hoogte is gebracht door de familie of de buitenlandse autoriteiten. Zo nodig wordt de familie gevraagd om een brondocument in te leveren, waarmee het overlijden op de persoonslijst kan worden bijgewerkt (art. 2.51 wet BRP).

Indien het onderzoek informatie oplevert over het nieuwe adres van betrokkene, moet de gemeente de BRP op basis van die gegevens bij te werken. Zoals aangegeven kan dat op basis van een aangifte van de betrokkene of ambtshalve. Daarbij kan gedacht worden aan een intergemeentelijke adreswijziging, het bijwerken van de adresgegevens (een woon- of briefadres) binnen de eigen gemeente of het verwerken van een immigratie of emigratie indien duidelijk wordt dat de persoon vanuit of naar een bepaald buitenland is vertrokken.

Indien het onderzoek geen informatie over de verblijfplaats van betrokkene heeft opgeleverd, kan worden besloten ambtshalve over te gaan tot het opschorten van de bijhouding van de persoonslijst wegens emigratie naar een onbekend land.

Naar aanleiding van het bijwerken van de gegevens dient de gemeente vervolgens het adresonderzoek te beëindigen en dat te registeren in de BRP.

In het geval een terugmelding uit de TMV de aanleiding was voor het onderzoek, dient de melder door de gemeente te worden geïnformeerd via het BRP-berichtenverkeer dat volgt op het bijwerken van de persoonslijst. Voor een signaal vanuit een andere bron dan de TMV, kan de gemeente ook die bron informeren over de afloop van een onderzoek. Daartoe bestaat echter geen plicht en gelden bovendien de regels rondom de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van burgers. Signalen van particulieren worden in elk geval niet gevolgd door een bericht van de gemeente waarin gegevens worden verstrekt over de persoon van wie het adres in onderzoek was geplaatst. Wel kan aan particulieren eventueel in algemene bewoordingen worden gemeld dat het adresonderzoek is beëindigd.

 

Artikel 9 Hardheidsclausule

In beginsel handelt de gemeente overeenkomstig deze beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. In situaties, waarbij de gemeente wenst gebruik te maken van de hardheidsclausule - of de burger daar zelf om verzoekt - is de burgemeester door het college in dit artikel gemandateerd om daartoe te besluiten.

We hanteren in onze dienstverlening aan burgers, instellingen en bedrijven in de eerste plaats het vertrouwensbeginsel, tenzij in de praktijk het tegendeel mocht blijken. Bij de uitvoering van deze beleidsregel past zeker een houding van “JA EN” in plaats van “JA MAAR”. Maar mocht de burger toch wensen te frauderen – of alle medewerking weigeren – dan biedt deze beleidsregel goede handvaten om alsnog gepast te handhaven.

De Nationale Ombudsman waarschuwt ervoor dat de laatste jaren de verscherpte focus van het Rijk op fraudebestrijding soms kan leiden tot te rigide (toepassing van) wetgeving, waardoor zwakkeren in de samenleving of mensen in een tijdelijke noodsituatie de dupe kunnen worden. Denk aan dak- en thuislozen, pas gescheiden mensen, gedetineerden of gewoon mensen die tijdelijk tussen twee koophuizen inzitten. Ook al is hier vaak absoluut geen sprake van fraude, toch worden deze mensen vaak door de wetgever wel zo benaderd, waardoor zij in een negatieve spiraal terecht kunnen komen.

De medewerkers die deze beleidsregels in het dagelijkse werk toepassen, moeten zich hiervan bewust blijven. Waar mogelijk en nodig wordt maatwerk geleverd. Als de burger in contact blijft met de overheid en naar eer en vermogen zijn best doet, is de gemeente altijd bereid om in gesprek te blijven en naar passende oplossingen voor deze burger te zoeken. Juist om deze reden is er ook een hardheidsclausule in deze beleidsregel opgenomen.

De brochure “Behoorlijksheidswijzer” (september 2015) die enkele gemeentelijke ombudsmannen samen met de Nationale ombudsman hebben opgesteld, biedt goede aanknopingspunten voor de dagelijkse praktijk. Deze brochure is te downloaden op: www.nationaleombudsman.nl.

 

Artikel 10 Inwerkingtreding en citeerregel

Deze beleidsregel treedt in werking één dag na publicatie.