Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Pekela

Verordening Fysieke Leefomgeving Pekela 2024

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatiePekela
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening Fysieke Leefomgeving Pekela 2024
CiteertitelVerordening fysieke leefomgeving Pekela 2024
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerpVerordening fysieke leefomgeving Pekela 2024
Externe bijlagenKaart 2:13 2:14 Bijlage 3-1 Bijlage 3-2 Bijlage 3-3 Bijlage 3-4 Bijlage 3-5 Kaart 6:1 6:5 Kaart 4:29

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2024Nieuwe regeling

19-12-2023

gmb-2024-3228

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening Fysieke Leefomgeving Pekela 2024

Nr. 15B

 

De raad van de gemeente Pekela;

 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 28-11-2023;

 

BESLUIT:

 

vast te stellen: de Verordening Fysieke Leefomgeving Pekela 2024

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1:1 Begripsbepalingen

Bijlage 1 bij deze verordening bevat begripsbepalingen voor de toepassing van deze verordening.

 

Artikel 1:2 Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze verordening gaat over:

    • a.

      de fysieke leefomgeving, en;

    • b.

      activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor de fysieke leefomgeving.

  • 2.

    De fysieke leefomgeving omvat in ieder geval:

    • a.

      bouwwerken;

    • b.

      infrastructuur;

    • c.

      watersystemen;

    • d.

      water;

    • e.

      bodem;

    • f.

      lucht;

    • g.

      landschappen;

    • h.

      natuur;

    • i.

      cultureel erfgoed;

    • j.

      werelderfgoed.

  • 3.

    Als gevolgen voor de fysieke leefomgeving worden in ieder geval aangemerkt gevolgen die kunnen voortvloeien uit:

    • a.

      het wijzigen van onderdelen van de fysieke leefomgeving of het gebruik daarvan;

    • b.

      het gebruik van natuurlijke hulpbronnen;

    • c.

      activiteiten waardoor emissies, hinder of risico’s worden veroorzaakt;

    • d.

      het nalaten van activiteiten.

  • 4.

    Als gevolgen voor de fysieke leefomgeving worden ook aangemerkt gevolgen voor de mens, voor zover deze wordt, of kan worden beïnvloed door of via onderdelen van de fysieke leefomgeving.

  • 5.

    Deze verordening is niet van toepassing op bijzondere markten en/of braderieën waarvoor het gebruiken van gemeentegrond op grond van privaatrecht met het college is geregeld en/of waarvoor op grond van de Algemene plaatselijke verordening 2023 een evenementenvergunning is verleend.

 

Artikel 1:3 Doel van deze verordening

Deze verordening is, met het oog op duurzame ontwikkeling, de bewoonbaarheid van het land en de bescherming en verbetering van het leefmilieu gericht op het in onderlinge samenhang:

  • a.

    bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit, ook vanwege de intrinsieke waarde van de natuur, en

  • b.

    doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften.

 

Artikel 1:4 Verhouding tot andere regelgeving

Deze verordening is niet van toepassing op onderwerpen met betrekking tot de fysieke leefomgeving of onderdelen daarvan, die bij of krachtens een wet, een algemene maatregel van bestuur, een ministeriële regeling of provinciale verordening uitputtend zijn geregeld, tenzij uit de bepalingen van deze verordening anders blijkt.

 

Artikel 1:5 Vergunningplicht

Activiteiten waarvoor op grond van deze verordening een vergunning voor nodig is, mogen niet worden uitgevoerd zonder of voordat die vergunning is verleend, of in afwijking van de verleende vergunning.

 

Artikel 1:6 Beslistermijn

  • 1.

    Tenzij anders is bepaald, beslist het bevoegd gezag op een aanvraag om een vergunning, ontheffing, instemmingsbesluit of andere toestemming binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

  • 2.

    Het bevoegd gezag kan de termijn voor ten hoogste zes weken verlengen.

 

Artikel 1:7 Weigeringsgronden

De vergunning of ontheffing kan door het bevoegd gezag of het bevoegde bestuursorgaan worden geweigerd in het belang van:

  • a.

    de openbare orde;

  • b.

    de openbare veiligheid;

  • c.

    de volksgezondheid;

  • d.

    de bescherming van het milieu.

 

Artikel 1:8 Voorschriften en beperkingen

  • 1.

    Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2.

    Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

 

 

Hoofdstuk 2. Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente

Afdeling 1. Houden van dieren

 

Artikel 2:1 Houden of voeren van hinderlijke of schadelijke dieren

  • 1.

    Het is verboden op door het college ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet Milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, bij dat aanwijzingsbesluit aangeduide dieren:

    • a.

      aanwezig te hebben;

    • b.

      aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college in het aanwijzingsbesluit gestelde regels;

    • c.

      aanwezig te hebben in een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven; of

    • d.

      te voeren.

  • 2.

    Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een plaats die krachtens het eerste lid is aangewezen, ontheffing verlenen van een of meer verboden bedoeld in het eerste lid.

  • 3.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

 

Artikel 2:2 Loslopend vee

De rechthebbende op herkauwende of eenhoevige dieren of varkens (vee) die zich bevinden in een weiland of op een terrein dat niet van de weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee die weg niet kan bereiken.

 

Afdeling 2. Voorkomen of beperken geluidhinder en hinder door verlichting

 

Artikel 2:3 Aanwijzing collectieve festiviteiten

  • 1.

    De geluidsnormen bedoeld in de artikelen 22.63 tot en met 22.71 van de Bruidsschat en artikel 2:5 van deze verordening gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 2.

    De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 22.239, eerste lid van de Bruidsschat gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 3.

    In een aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid, kan het college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in een of meer kernen en/of wijken van de gemeente.

  • 4.

    Het college maakt de aanwijzing ten minste vier weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.

  • 5.

    Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

  • 6.

    Een equivalente geluidsniveau LAeq veroorzaakt door activiteiten, bedraagt niet meer dan 75 dB(A)/88 dB (C), gemeten op de gevel van gevoelige gebouwen. Voor woningen met een geluidsisolatie minder dan 25dB (A) geldt een equivalent geluidsniveau LAeq van 70 dB (A)/83 dB (C).

  • 7.

    De geluidswaarde als bedoeld in het zesde lid is inclusief onversterkte muziek en exclusief 10 dB(A) toeslag vanwege muziekcorrectie. Tevens wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwing gelaten.

  • 8.

    Op de dagen als bedoeld in het eerste lid dient het ten gehore brengen van extra muziek -hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 22.63 tot en met 22.71 van de Bruidsschat en artikel 2:5 van deze verordening- uiterlijk om 00.00 uur te worden beëindigd.

 

Artikel 2:4 Kennisgeving incidentele festiviteiten

  • 1.

    Het is een inrichting toegestaan maximaal 6 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 22.63 tot en met 22.71 van de Bruidsschat en artikel 2:5 van deze verordening niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 2.

    Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal 6 incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 22.239, eerste lid van de Bruidsschat niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste tien werkdagen voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 3.

    Het college stelt een formulier vast voor het doen van een kennisgeving.

  • 4.

    De kennisgeving wordt geacht te zijn gedaan wanneer het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.

  • 5.

    De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

  • 6.

    Het equivalente geluidsniveau LAeq veroorzaakt door de inrichting bedraagt niet meer dan 70 dB(A)/83dB(C), gemeten op de gevel van geluidgevoelige gebouwen op een hoogte van 1,5 meter.

  • 7.

    De geluidswaarde als bedoeld in het zesde lid is inclusief onversterkte muziek en exclusief 10 dB(A) toeslag vanwege muziekcorrectie. Tevens wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwen gelaten.

  • 8.

    Op de dagen als bedoeld in het eerste lid wordt het ten gehore brengen van extra muziek - hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in artikelen 22.63 tot en met 22.71 van de Bruidsschat en artikel 2:5 van deze verordening - uiterlijk om 00.00 uur beëindigd.

  • 9.

    De geluidsnorm als bedoeld in het zesde lid geldt voor het bebouwde gedeelte van de inrichting en niet voor de buitenruimte.

  • 10.

    Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

 

Artikel 2:5 Onversterkte muziek

  • 1.

    Bij het ten gehore brengen van onversterkte muziek als bedoeld in artikel 22.70, eerste lid, onder i, van de Bruidsschat, binnen inrichtingen is de onder e. opgenomen tabel van toepassing, met dien verstande dat:

    • a.

      de in de tabel aangegeven waarden binnen in- of aanpandige gevoelige gebouwen niet gelden indien de gebruiker van deze gevoelige gebouwen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van geluidsmetingen;

    • b.

      de in de tabel aangegeven waarden op de gevel ook gelden bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein;

    • c.

      de waarden in in- en aanpandige gevoelige gebouwen, voor zover het woningen betreft, gelden in geluidsgevoelige ruimten en verblijfsruimten;

    • d.

      bij het bepalen van de geluidsniveaus zoals vermeld in de tabel geen bedrijfsduurcorrectie wordt toegepast.

    • e.

      Tabel:

 

07.00-19.00 uur

19.00-23.00 uur

23.00-07.00 uur

LAr.LT op de gevel van gevoelige gebouwen

50 dB(A)

45 dB(A)

40 dB(A)

LAr.LT in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

35 dB(A)

30 dB(A)

25 dB(A)

LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen

70 dB(A)

65 dB(A)

60 dB(A)

LAmax in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

55 dB(A)

50 dB(A)

45 dB(A)

  • 2.

    Voor de duur van zes uur in de week is onversterkte muziek, vanwege het oefenen door muziekgezelschappen zoals orkesten, harmonie- en fanfaregezelschappen, in een inrichting gedurende de dag- en avondperiode uitgezonderd van de genoemde geluidsniveaus in het eerste lid.

  • 2.

    Indien versterkte elementen worden gecombineerd met onversterkte elementen, wordt het hele samenspel beschouwd als versterkte muziek en is dit artikel van toepassing.

  • 3.

    Het eerste lid is niet van toepassing op collectieve en incidentele festiviteiten als bedoeld in artikel 2:3 en artikel 2:4.

 

Afdeling 3. Het bewaren van houtopstanden

 

Artikel 2:6 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag houtopstallen te vellen of te doen vellen.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor:

    • a.

      Alle hagen;

    • b.

      Bomen met een diameter van minder dan 20 centimeter doorsnee, gemeten op 130 centimeter hoogte vanaf het maaiveld. In geval van meerstammigheid geldt de dwarsdoorsnede van de dikste stam;

    • c.

      kweekgoed;

    • d.

      het periodiek knotten als noodzakelijke beheermaatregel bij knotbomen en/of leibomen;

    • e.

      dunning in het kader van regulier onderhoud van een houtopstand met een grondoppervlakte van minimaal 50m2 en waarbij de stamtalreductie maximaal 30% bedraagt;

    • f.

      houtopstanden die moeten worden geveld krachtens de Plantenziektewet of krachtens een aanschrijving of last van burgemeester en wethouders.

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod indien:

    • a.

      een zwaarwegend algemeen maatschappelijk belang opweegt tegen duurzaam behoud van de beschermde houtopstanden (en alternatieven voldoende zijn onderzocht). Hiervoor dient aanvrager bewijs te overleggen. Het college kan hiervoor een commissie en/of afdeling om advies vragen. Argumenten zoals hinder of schade door wortelopdruk, beperkte toetreding van (zon)licht, allergische reacties door stuifmeel, (over)last door blad-/ vruchtval, ingroei in riolering, vochtproblemen, zaailingen, kleine windmolens zijn in beginsel onvoldoende;

    • b.

      aanvullend aan de argumenten onder bovenstaand lid is overlast door houtopstanden bij zonnepanelen of zonnecollectoren tevens onvoldoende;

    • c.

      naar boomdeskundige maatstaven instandhouding niet langer verantwoord is ter voorkoming van letsel of schade. Hiervoor dient aanvrager bewijs te overleggen;

    • d.

      er een noodtoestand is;

    • e.

      bij andere uitzonderlijke situaties.

 

Artikel 2:7 Aanvraag omgevingsvergunning

  • 1.

    De vergunning moet schriftelijk en gemotiveerd worden aangevraagd.

  • 2.

    De aanvraag kan worden gedaan door:

    • a.

      de eigenaar van de houtopstand, of door een ander met toestemming van degene die krachtens zakelijk recht gerechtigd is over de beschermde houtopstand te beschikken, of

    • b.

      door degene die krachtens publiekrechtelijke bevoegdheid, gerechtigd is over de beschermde houtopstand te beschikken.

 

Artikel 2:8 Bijzondere vergunningsvoorschriften

  • 1.

    Bij mogelijkheid tot herplanting op het perceel waar de boom gekapt is, behoort tot de vergunningvoorschriften dat binnen één jaar wordt herplant met een boomsoort van dezelfde orde grootte en met een minimale stamomtrek, op 1 meter hoogte, van 12-14 cm.

    • a.

      Als herplanting op eigen perceel niet mogelijk is, wordt herplant op het dichtstbijzijnde perceel van de gemeente of op een ander aangewezen locatie.

  • 2.

    Herplant bomen dienen in een goede gezondheid te verkeren. Niet aangeslagen en verloren gegane herplant moet binnen één jaar, gerekend vanaf het moment dat de herplant verloren is gegaan, worden vervangen volgens de eisen gesteld in dit artikel.

  • 3.

    Een vergunning wordt verleend onder de voorwaarde dat van de vergunning geen gebruik wordt gemaakt voordat zij definitief is geworden, oftewel voordat:

    • a.

      de bezwaar- of beroepstermijn voor derden is verstreken zonder dat bezwaar of beroep is ingediend;

    • b.

      beslist is op een verzoek om een voorlopige voorziening;

    • c.

      beslist is op het beroep van derden en geen verzoek tot voorlopige voorziening is gedaan.

 

Artikel 2:9 Herplant-/ instandhoudingsplicht

  • 1.

    Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is, zonder vergunning van het college is geveld dan wel op andere wijze is tenietgegaan, kan het college aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevond dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herbeplanten overeenkomstig de door hem te geven aanwijzingen (maat, soort, locatie) binnen een door hem te stellen termijn.

    Tevens wordt bij het vellen van een houtopstand zonder vergunning van het college een geldboete opgelegd. De hoogte van de boete wordt bepaald in artikel 8:1 van deze verordening.

  • 2.

    Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is, ernstig in het voortbestaan wordt bedreigd, kan het college aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevindt dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om overeenkomstig de door hem te geven aanwijzingen en binnen een door hem te stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen.

  • 3.

    Degene aan wie een verplichting als bedoeld in het eerste of tweede lid is opgelegd, alsmede zijn rechtsopvolger, is verplicht daaraan te voldoen.

 

Artikel 2:10 Verhouding tussen kap- en bouw- en aanlegvergunning

  • 1.

    Burgemeester en Wethouders stemmen de procedures betreffende kapvergunning en aanleg- en bouwvergunning in het ontwerpstadium op elkaar af.

  • 2.

    De kap-, bouw- en aanlegvergunningen worden zoveel mogelijk per project gelijktijdig afgegeven.

 

Artikel 2:11 Werkzaamheden nabij houtopstanden

Indien in de nabijheid van houtopstanden ondergrondse werkzaamheden moeten worden uitgevoerd dan dient de uitvoerende partij een Bomen Effect Analyse (BEA) te overhandigen aan het bevoegd gezag. Indien uit de BEA volgt dat de houtopstanden in hun voortbestaan worden bedreigd dan volgt mogelijk de verplichting ontwerpwijzigingen door te voeren en/of alternatieve uitvoeringtechnieken te hanteren zodat de bedreigingen voor de houtopstand worden beperkt.

 

Afdeling 4. Geurhinder en melkrundveehouderijen

 

Artikel 2:12 Aanwijzing gebied

In overeenstemming met artikel 6, derde lid van de Wet geurhinder en veehouderij wordt bepaald dat binnen een deel van het grondgebied van de Gemeente Pekela, zoals dat op de bij deze verordening gevoegde kaart is aangegeven een andere afstand van toepassing is dan de afstand genoemd in artikel 4, eerste lid van de Wet geurhinder en veehouderij wordt aangewezen.

 

Artikel 2:13 Afwijkende waarde voor de afstand

In afwijking van artikel 4, eerste lid van de Wet geurhinder en veehouderij bedraagt de afstand tussen een dierenverblijf bij bestaande melkrundveehouderijen waarvoor vergunning als bedoeld in de omgevingswet benodigd is en een geurgevoelig object:

  • a.

    ten minste 25 meter indien het geurgevoelig object is gelegen binnen het grondgebied van de Gemeente Pekela en buiten de bebouwde kom, zoals dat op de bij deze verordening gevoegde kaart is aangegeven.

  • b.

    De afstand als bedoeld in het eerste lid wordt gemeten op de wijze zoals is bepaald in artikel 4 van de Regeling geurhinder en veehouderij.

 

Afdeling 5. Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

 

Artikel 2:14 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

  • 1.

    Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2.

    Mits er geen sprake is van gevaar, overlast of hinder voor de omgeving, is het verbod niet van toepassing op:

    • a.

      verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

    • b.

      sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand;

    • c.

      vuur voor koken, bakken en braden.

  • 3.

    Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:7 in de APV kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.

  • 5.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht of bij of krachtens de Omgevingswet.

  • 6.

    Op de ontheffing bedoeld in het derde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

 

Artikel 2:15 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen en dergelijke

  • 1.

    Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, in de openlucht of buiten de weg de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:

    • a.

      onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

    • b.

      bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

    • c.

      kampeermiddelen als bedoeld in artikel 2:18 of onderdelen daarvan, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel; of

    • d.

      mestopslag, gierkelders of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen.

  • 2.

    Het college kan bij de aanwijzing nadere regels stellen.

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Omgevingswet of de provinciale omgevingsverordening.

 

Artikel 2:16 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame

  • 1.

    Het is verboden op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren met behulp van een opschrift, aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook, die vanaf de weg zichtbaar is.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor onverlichte:

    • a.

      opschriften of aankondigingen op of aan onroerende zaken, daartoe aangewezen door de overheid.

    • b.

      opschriften of aankondigingen kleiner dan 0,50 m2 en de langste zijde korter dan 1 meter die betrekking hebben op:

      • een openbare verkoping of een aanbieding ter verkoop, verhuur of verpachting van een onroerende zaak, zulks voor zolang zij feitelijk betekenis hebben;

      • het beroep, de dienst of het bedrijf dat in of op de onroerende zaak wordt uitgeoefend of waarvoor die zaak is bestemd

    • c.

      opschriften of aankondigingen op of aan onroerende zaken dienstbaar aan het openbaar vervoer, indien deze zijn aangebracht ten dienste van dat vervoer.

 

Afdeling 6. Kamperen buiten kampeerterreinen

 

Artikel 2:17 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

  • 1.

    Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen zoals bedoeld in artikel 1.1 te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in omgevingsplan is bestemd of mede bestemd.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen zoals bedoeld in artikel 1.1 voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein.

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het eerste lid.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:7. kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de bescherming van natuur en landschap; of

    • b.

      de bescherming van een dorpsgezicht.

  • 5.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

 

Artikel 2:18 Aanwijzing kampeerplaatsen

  • 1.

    Het verbod van artikel 2:18, eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

  • 2.

    Het college kan daarbij nadere regels stellen ter bescherming van de belangen genoemd artikel 2:18, vierde lid, onder a en b.

 

Hoofdstuk 3. Buitenruimte

Afdeling 1. Ordening en gebruik openbare plaatsen Artikel 3:1 Voorwerpen op of aan de weg

  • 1.

    Het is verboden de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan, indien:

    • a.

      Het gebruik schade toebrengt of kan toebrengen aan de weg, de bruikbaarheid van de weg belemmert of kan belemmeren, dan wel een belemmering vormt of kan vormen voor het beheer of onderhoud van de weg; of

    • b.

      het gebruik niet voldoet aan redelijke eisen van welstand.

  • 2.

    Van een belemmering voor de bruikbaarheid van de weg is in ieder geval sprake wanneer niet tenminste een vrije doorgang van 2 m wordt gelaten op voetpaden en van 4.20 m op de rijbaan voor fietsers of gemotoriseerd verkeer.

  • 3.

    Het college kan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving nadere regels stellen ten aanzien van terrassen, uitstallingen en reclameborden.

  • 4.

    Het bevoegde bestuursorgaan kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid.

  • 5.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op:

    • a.

      evenementen als bedoeld in artikel 2:16 van de Algemene plaatselijke verordening 2024;

    • b.

      standplaatsen als bedoeld in artikel 5:13; en

    • c.

      overige gevallen waarin krachtens een wettelijke regeling een vergunning voor het gebruik van de weg is verleend.

  • 6.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, of de provinciale wegenverordening.

  • 7.

    Op de ontheffing bedoeld in het vierde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

 

Artikel 3:2 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van de weg

  • 1.

    Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing indien in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam publieke taken worden verricht.

  • 3.

    Het verbod is voorts niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening of waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, de Wegenwet, het Wetboek van Strafrecht of het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet.

 

Artikel 3:3 Maken, veranderen van een uitweg

  • 1.

    Het is verboden een uitweg te maken naar de weg of verandering aan te brengen in een bestaande uitweg, indien:

    • a.

      degene die voornemens is een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg daarvan niet van tevoren melding heeft gedaan aan het college, onder indiening van een situatieschets van de gewenste uitweg en een foto van de bestaande situatie; of

    • b.

      het college het maken of veranderen van de uitweg heeft verboden.

  • 2.

    Van de melding wordt kennis gegeven op de in de gemeente gebruikelijke wijze van bekendmaking.

  • 3.

    Het college verbiedt het maken of veranderen van de uitweg indien:

    • a.

      daardoor het verkeer op de weg in gevaar wordt gebracht;

    • b.

      dat zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;

    • c.

      het openbaar groen daardoor op onaanvaardbare wijze wordt aangetast; of

    • d.

      er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen.

  • 4.

    Voor particulieren geldt dat de aanleg of verandering van de uitweg door de gemeente op kosten van de aanvrager wordt uitgevoerd.

  • 5.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening of waterschapsverordening.

 

Artikel 3:4 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of dat er op andere wijze voor het wegverkeer hinder of gevaar ontstaat.

 

Artikel 3:5 Objecten onder hoogspanningslijn

  • 1.

    Het is verboden binnen een afstand van zes meter aan weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen voorwerpen, opgaand houtgewas of andere objecten, die niet zijn aan te merken als bouwwerken, hoger dan twee meter te plaatsen of te hebben.

  • 2.

    Het college kan van het verbod ontheffing verlenen indien de elektrische spanning van de bovengrondse hoogspanningslijn dat toelaat.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op objecten die deel uitmaken van de hoogspanningslijn.

  • 4.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

 

Afdeling 2. Markten

 

Artikel 3:6 Plaats, dag en tijd van de markten

  • 1.

    Artikelen 3:6 tot en met 3:16 zijn van toepassing op de door burgemeester en wethouders ingevolge artikel 160 eerste lid onder h, van de Gemeentewet ingestelde marktdagen.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen besluiten een markt op een andere dag of locatie te houden.

 

Artikel 3:7 Marktindeling

  • 1.

    Burgemeester en Wethouders bepalen ten aanzien van de markt:

    • a.

      het aantal standplaatsen;

    • b.

      de afmetingen van de standplaatsen;

    • c.

      de opstelling en indeling van de markt;

    • d.

      de plaatsen op het marktterrein, die uitsluitend bestemd zijn voor standwerkers;

  • 2.

    Burgemeester en Wethouders kunnen voor de markt vaststellen:

    • a.

      een lijst met artikelengroepen (branches);

    • b.

      het maximum aantal standplaatshouders per branche.

  • 3.

    Burgemeester en Wethouders kunnen in bijzondere omstandigheden, in afwijking van het bepaalde in dit artikel tijdelijke maatregelen treffen in het belang van de goede gang van zaken op de markt en/of volksgezondheid.

 

Artikel 3:8 Nadere regels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere regels te stellen betreffende het bepaalde in artikelen 3:6 tot en met 3:16.

 

Artikel 3:9 Standplaatsvergunningen

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van Burgemeester en Wethouders op het marktterrein standplaats in te nemen, kramen, tafels en dergelijke te plaatsen of op te slaan of gebruik te maken van verkoopwagens of ander mobiel materiaal.

  • 2.

    Burgemeester en Wethouders kunnen vergunningen voor vaste standplaatsen, dagplaatsen en standwerkersplaatsen verlenen.

  • 3.

    Burgemeester en Wethouders kunnen aan een vergunning, als bedoeld in eerste lid voorwaarden verbinden.

  • 4.

    Burgemeester en Wethouders kunnen, indien dringende redenen hiertoe noodzaken, tijdelijk een andere standplaats toewijzen.

 

Artikel 3:10 Wijziging, schorsing en intrekking vergunning en uitsluiting van vergunninghouders

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen een vergunning voor een vaste standplaats wijzigen, schorsen of intrekken:

    • a.

      op schriftelijk verzoek van de vergunninghouder;

    • b.

      indien niet langer wordt voldaan aan de vereisten voor het verkrijgen van een vergunning;

    • c.

      bij overlijden van de vergunninghouder, behoudens het geval dat de vergunning na overlijden wordt overgeschreven;

    • d.

      indien de vergunninghouder wegens ziekte gedurende één jaar zijn standplaats niet heeft kunnen innemen;

    • e.

      indien de vergunninghouder, anders als bedoeld onder d, minder dan tien maal per kwartaal zijn standplaats heeft ingenomen;

    • f.

      indien de vergunninghouder blijft volharden in het overtreden van de vergunningvoorschriften en/of het bepaalde in de artikelen 3:6 tot en met 3:16;

    • g.

      indien niet of niet tijdig het verschuldigde marktgeld voldaan wordt, dat wordt geheven op grond van de Marktgeldverordening van de gemeente Pekela.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen een vergunninghouder van een dagplaats of een standwerkerplaats van de toewijzing van een dagplaats of standwerkerplaats uitsluiten voor ten hoogste vier marktdagen, gelegen binnen een periode van één jaar na de bekendmaking van het besluit tot uitsluiting indien de vergunninghouder blijft volharden in het overtreden van de vergunning- voorschriften en/of het bepaalde bij of krachtens artikelen 3:6 tot en met 3:16.

 

Artikel 3:11 Tijdstip bezetten vaste standplaats

  • 1.

    Degene aan wie een vaste standplaats is toegewezen is geboden deze plaats uiterlijk bezet te hebben op het tijdstip dat is vermeld in het in artikel 3:6 bedoelde besluit van burgemeester en wethouders. (nog vaststellen)

  • 2.

    Wanneer niet aan het gestelde in het eerste lid wordt voldaan, kan de betreffende plaats als dagplaats worden aangemerkt.

  • 3.

    Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing, indien de rechthebbende de marktmeester vóór dit tijdstip onder opgave van een geldige reden, die hem belet tijdig aanwezig te zijn, heeft verzocht de plaats vrij te houden.

 

Artikel 3:12 Aanvoeren, verkopen, afleveren en afvoeren van goederen

  • 1.

    Het aanvoeren, verkopen, afleveren en afvoeren van koopwaren op de markt op andere dagen en uren dan daartoe aangewezen door burgemeester en wethouders is verboden.

  • 2.

    De standplaatshouders dienen op het in artikel 3:6 bedoelde besluit van burgemeester en wethouders genoemd tijdstip de markt te hebben ontruimd.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders kunnen voor het aanvangstijdstip voor het oprijden van de weekmarkt ontheffing verlenen.

 

Artikel 3:13 Voertuigen

  • 1.

    Het is verboden zich op het marktterrein met een voertuig te bevinden of op het marktterrein een voertuig aanwezig te hebben dan wel het marktterrein zodanig te gebruiken en/of hierop zodanige handelingen te verrichten dat een ongestoorde voortgang van de markt wordt belemmerd.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet ten aanzien van de standplaatshouders voor het aan en afvoeren van goederen of waren op de markt noch voor invalidenwagens, kinderwagens.

  • 3.

    Burgemeester en Wethouders kunnen van het verbod als in het eerste lid ontheffing verlenen onder door hen gestelde voorwaarden.

 

Artikel 3:14 Elektriciteit

Het is niet toegestaan zelf in elektriciteit te voorzien door middel van generatoren of van de daarvoor bestemde gemeentelijke voorzieningen te betrekken zonder schriftelijke toestemming van de marktmeester.

 

Artikel 3:15 Legitimatie

  • 1.

    Een ieder, die een standplaats op de markt bezet of wenst te bezetten dient zich tegenover de marktmeester of een toezichthouder te kunnen legitimeren door middel van een door een officiële instantie afgegeven legitimatiebewijs.

  • 2.

    De standplaatsvergunning dient te allen tijde op verzoek van de marktmeester of de toezichthouder te worden getoond.

 

Artikel 3:16 Onmiddellijke verwijdering

Onverminderd het bepaalde in artikel 125 van de Gemeentewet kunnen burgemeester en wethouders, indien het dit noodzakelijk acht, een vergunninghouder gelasten zich onmiddellijk van de markt te verwijderen, indien hij:

  • a.

    het bepaalde bij of krachtens artikelen 3:6 tot en met 3:17 of de voorschriften van de vergunning overtreedt;

  • b.

    zich op de markt schuldig maakt aan wangedrag of bedrog;

  • c.

    niet als standwerker actief is op een hem toegewezen standwerkersplaats.

 

Artikel 3:17 Beslissen college

In gevallen die de markt betreffen en waarin artikelen 3:6 tot en met 3:16 niet voorzien, beslist het college.

 

 

Hoofdstuk 4. Ordening en gebruik openbaar water

Afdeling 1. Voorwerpen bij openbaar water en beschadigen van waterstaatswerken

 

Artikel 4:1 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

  • 1.

    Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien dit door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan dan wel een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

  • 2.

    Degene die voornemens is een steiger, een meerpaal of een ander voorwerp met een permanent karakter op, in of boven openbaar water te plaatsen, doet daarvan uiterlijk twee weken tevoren een melding aan het college.

  • 3.

    De melding bevat in ieder geval naam, adres en contactgegevens van de melder, en een beschrijving van de aard en omvang van het voorwerp.

  • 4.

    Van de melding wordt kennis gegeven op de in de gemeente gebruikelijke wijze van bekendmaking.

  • 5.

    Het eerste lid is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement of het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet.

 

Artikel 4:2 Beschadigen van waterstaatswerken

  • 1.

    Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van de bij de gemeente in beheer zijnde openbare wateren, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen die bij de gemeente in beheer zijn.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, het Binnenvaartpolitiereglement of de provinciale omgevingsverordening.

 

Afdeling 2. Ligplaatsen - Algemeen

 

Artikel 4:3 Aangewezen gedeelten/nadere regels

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen aan het innemen of hebben van een ligplaats nadere regels stellen uit het oogpunt van ordelijk gebruik van de ligplaatsen, openbare orde, veiligheid, gezondheid, milieuhygiëne, het aanzien en de toeristische promotie van de gemeente. Tevens kunnen zij nadere regels stellen uit het oogpunt van het nautisch beheer voor zover het betreft de ligplaatsen die zijn gelegen binnen de gemeente gelegen wateren die in beheer zijn bij het waterschap en de gemeente.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders stellen in artikelen 4:6 tot en met 4:16 bepalingen vast waarin is vastgesteld op welke gedeelten van het openbaar water het met welk aantal van welk type schip –met inachtneming van de overige bepalingen in deze verordening- is toegestaan ligplaats in te nemen, te hebben, dan wel beschikbaar te stellen. Burgemeester en wethouders kunnen een ligplaatsenkaart vaststellen voor schepen.

 

Artikel 4:4 Ligplaats innemen buiten aangewezen gedeelten

Het is verboden met een schip een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een schip beschikbaar te stellen buiten de in artikelen 4:6 tot en met 4:16 en de ligplaatsenkaart –als bedoeld in artikel 4:3, lid 2,- voor dat type schip aangewezen gedeelten van openbaar water.

 

Artikel 4:5 Voorschriften en beperkingen

  • 1. Aan een krachtens deze verordening verleende vergunning of ontheffing kunnen burgemeester en wethouders voorschriften verbinden in het belang van;

  • a. ordelijk gebruik van ligplaatsen;

  • b. openbare orde;

  • c. veiligheid;

  • d. gezondheid;

  • e. milieuhygiëne;

  • f. het aanzien, en de toeristische promotie van de gemeente;

  • g. nautisch beheer als bedoeld in artikel 4:3, lid 1.

  • 2. Degene aan wie krachtens deze verordening een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften na te komen.

 

Afdeling 3. Aanwijzing ligplaatsen – Algemeen

 

Artikel 4:6 Algemene Ligplaatsen

  • Burgemeester en wethouders van de gemeente Pekela wijzen de volgende gedeelten van openbaar water aan als ligplaatsen voor recreatieschepen:

    • a.

      Die gedeelten van de vaarweg Pekelder Hoofddiep waar, door middel van borden (behoudens de plaatsen waar woonpercelen aan het openbare water liggen) overeenkomstig de daartoe bestemde modellen van het Binnenvaartpolitiereglement, is aangegeven dat:

      • voor een bepaalde categorie scheepvaart,

      • en/of voor een beperkte duur,

      • of anderszins,

  • het innemen van ligplaats is toegestaan;

    • b.

      Voor het (aan)meren: wachtplaatsen bij sluizen en bruggen en verzamelplaatsen voor de konvooivaart uitsluitend voor schepen die wachten op gelegenheid tot schutten of doorlaten, voor maximaal de periode waarin niet wordt bediend;

    • c.

      De als zodanig aangegeven jachthaven / kaden voor de recreatievaart

    • d.

      De als zodanig aangegeven ligplaatsen voor de op het betreffende onderbord aangegeven maximale verblijfsduur.

 

Artikel 4:7 Kleine open boten

Kleine open boten van maximaal 4,0 meter lengte en 1,5 meter breedte en kano’s, kunnen aan de oostzijde van het Pekelder Hoofddiep ligplaats innemen in de periode van 1 mei tot 1 oktober, onder de voorwaarden dat het innemen van ligplaats uitsluitend achter elkaar in de lengterichting is toegestaan en zij geen hinder of gevaar veroorzaken voor het onderhoud en het wegverkeer langs de oostzijde van het Pekelder Hoofddiep en zij de doorvaart niet belemmeren.

 

Artikel 4:8 Werktuigen en drijvende vaarinrichtingen

Schepen, waaronder drijvende werktuigen en drijvende inrichtingen, kunnen ligplaats innemen uitsluitend voor zover zij zich op de in artikel 4:6, onder a, vermelde vaarwegen moeten begeven voor de uitvoering van werkzaamheden aan de vaarweg of bijbehorende waterstaatswerken, handhavingstaken of hulpverlening.

 

Afdeling 4. Aanwijzing ligplaatsen – Specifieke ligplaatsen

 

Artikel 4:9 Pekelder Hoofddiep

  • Burgemeester en wethouders van de gemeente Pekela wijzen de volgende gedeelten van openbaar water (Pekelder Hoofddiep; zie bijlage 3 1 t/m 5) aan als ligplaatsen voor recreatieschepen:

    • a.

       

      • de ligplaatsen in de jachthaven(steigers), met uitzondering van de periode van 1 oktober tot 1 mei, gedurende deze periode is het innemen van een ligplaats enkel toegestaan voor degenen die in die gehele periode lid zijn van de Watersportvereniging Oude Pekela, gelegen op het Flessingsterrein, aan de oostelijke zijde van het terrein (bijlage 3-1);

      • het Pekelder Hoofddiep, bij de steigers nabij de jachthaven, bestemd voor schepen die te groot zijn om in de jachthaven te liggen (bijlage 3-1).

    • b.

      daar waar woonpercelen

      • direct aan het kanaal liggen; of

      • gescheiden door een ventweg aan het kanaal liggen;

    • c.

      de passantenligplaatsen (steigers)

      • tegenover Feiko Clockstraat 115 tot en met Feiko Clockstraat 226 aan de steiger aan de zuidkant van het Pekelder Hoofddiep, aan weerszijden van de Weringsklap (bijlage 3-2);

      • tegenover Albatrosstraat 74 tot en met Albatrosstraat 72 aan de steiger aan de noordkant van het Pekelder Hoofddiep, tussen de Bakkerdraai en de Zuidkantklap (bijlage 3-3);

      • tegenover Molenstraat 25 tot en met Molenstraat 27 aan de steiger aan de westkant van het Pekelder Hoofddiep, tussen de Eendrachtsklap en de Kielbadde (bijlage 3-4);

      • tegenover Dominee s. Tjadenstraat 94 tot en met Dominee s. Tjadenstraat 96 aan de steiger aan de zuidkant van het Pekelder Hoofddiep, tussen de Giekbadde en de Ommelanderklap (bijlage 3-5);

 

Artikel 4:10 Bruggen en sluizen

Rondom de bruggen en sluizen mag binnen een afstand van 48 meter zonder toestemming van burgemeester en wethouders geen ligplaats worden ingenomen.

 

Afdeling 5. Aanwijzing ligplaatsen – Nadere regels

 

Artikel 4:11 Gebruik oever, kade en wal

  • 1.

    Voor het in gebruik nemen of houden van de openbare oevers en kade(muren) of delen daarvan, is conform artikel 4:23, lid 2, schriftelijke toestemming van burgmeester en wethouders, of de daartoe bevoegde instantie(s) nodig.

  • 2.

    Het parkeren van voertuigen op de kade, dient op de daartoe bestemde aangelegde voorziening(en) plaats te vinden.

  • 3.

    De openbare oevers en kade(muren) of delen daarvan, dienen netjes onderhouden te worden en niet voorzien worden van obstakels of voorwerpen die hinder kunnen veroorzaken.

  • 4.

    Het bepaalde in dit artikel geldt niet voor zover de Omgevingswet, de Afvalstoffenwet, het Besluit activiteiten leefomgeving of de provinciale omgevingsverordening van toepassing is.

 

Artikel 4:12 Voorwerpen op, in of boven openbaar vaarwater

1. Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden zonder toestemming van burgemeester en wethouders een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben.

2. Indien burgmeester en wethouders op grond van het eerste lid toestemming hebben verleend, dient het voorwerp door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging geen gevaar op te leveren voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

3. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de provinciale vaarwegenverordening, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.

 

Artikel 4:13 Voeren van reclame

Het is verboden met schepen die voorzien zijn van een aanduiding van handelsreclame dan wel anderszins aandacht te trekken, in openbaar vaarwater ligplaats in te nemen met als kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

 

Artikel 4:14 Afvalstoffen

  • 1.

    Het is niet toegestaan afvalstoffen te lozen in / op het water of op de kade / oevers.

  • 2.

    (Huishoudelijke) afvalstoffen kunnen middels de door de gemeente daarvoor en beschikbaar gestelde middelen, en/ of op de daarvoor vastgestelde dagen ter inzameling worden aangeboden.

 

Artikel 4:15 Beschadigingen

  • 1.

    Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van bij de gemeente in beheer zijnde vaarten, havens, dijken, wallen, kanalen, (trek)paden, kades, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen.

  • 2.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover het Wetboek van Strafrecht, de Wet Beheer Rijkswaterstaatswerken, het Binnenvaartpolitiereglement of de Provinciale Vaarwegenverordening van toepassing is.

 

Artikel 4:16 Nadere regels

Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels stellen met betrekking tot het aanwijzen van gedeelten van openbaar water waar met recreatieschepen en overige schepen ligplaats kan worden ingenomen.

 

Afdeling 6. Ligplaatsen – Bedrijfsschepen en historische schepen

 

Artikel 4:17 Ontheffingsplicht voor bedrijfsschepen

  • 1.

    Het is verboden om binnen de krachtens artikel 4:3, lid 2, daartoe aangewezen gedeelten van openbaar water zonder ontheffing van burgemeester en wethouders met een bedrijfsschip ligplaats in te nemen of te hebben dan wel beschikbaar te stellen.

  • 2.

    Een ontheffing als bedoeld in het eerste lid vervalt van rechtswege:

    • a.

      indien in geval van nieuwbouw van een bedrijfsschip niet binnen 1 jaar na het onherroepelijk worden van een ontheffing ligplaats wordt ingenomen. Deze termijn kan op schriftelijk verzoek van de houder van de ontheffing met ten hoogste een half jaar worden verlengd door burgemeester en wethouders;

    • b.

      indien in geval van een bestaand bedrijfsschip niet uiterlijk binnen twaalf weken na het onherroepelijk worden van de ontheffing met het betreffende bedrijfsschip ligplaats is ingenomen op de daartoe bestemde ligplaats. Deze termijn kan op schriftelijk verzoek van de houder van de ontheffing met ten hoogste twaalf weken worden verlengd door burgemeester en wethouders;

  • 3.

    In geval van het vergroten of substantieel wijzigen van een bedrijfsschip waarvoor een ligplaatsontheffing is afgegeven, is een nieuwe ontheffing als bedoeld in het eerste lid vereist.

  • 4.

    Bij een bedrijfsschip waarvoor een ontheffing als bedoeld in het eerste lid is verleend, is uitsluitend één bij het schip behorende boot, niet zijnde een recreatieschip, tenzij naar het oordeel van burgemeester en wethouders daartegen bezwaren bestaan die verband houden met de belangen die deze verordening beoogt te beschermen.

  • 5.

    Een ontheffing als bedoeld in het eerste lid wordt gesteld op de naam van de eigenaar van het bedrijfsschip en vermeldt de plaatsaanduiding van de desbetreffende ligplaats, de bijbehorende voorzieningen en de kenmerken van het bedrijfsschip.

 

Artikel 4:18 Historische schepen

  • 1.

    Het in artikel 4:4 gestelde verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      ten hoogste één historisch schip voor eigen gebruik, waarmee ligplaats ingenomen dient te worden evenwijdig aan de oever en één rij breed langs het erf van de eigen woning of recreatiewoning binnen het grondgebied van de eigen woning of recreatiewoning binnen het grondgebied van de gemeente op voorwaarde dat de doorvaart niet wordt belemmerd;

    • b.

      het in lid a van dit artikel gestelde geldt niet voor zover de belangen die deze verordening beoogt te beschermen zich daartegen verzetten.

    • c.

      Van het in artikel 1.1, lid 53 genoemde, kan in bijzondere gevallen worden afgeweken door Burgemeester en Wethouders, indien dit vanuit cultureel, historisch of toeristisch oogpunt van toegevoegde waarde wordt geacht.

 

Afdeling 7. Ligplaatsen – Overige schepen

 

Artikel 4:19 Recreatieschepen

  • 1.

    Het in artikel 4:4 gestelde verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      Recreatieschepen, waarmee een ligplaats wordt ingenomen evenwijdig aan de oever en één rij breed langs het erf van de eigen woning of recreatiewoning binnen het grondgebied van de gemeente op voorwaarde dat de doorvaart niet wordt belemmerd;

    • b.

      Bijboten, evenwijdig aan de oever van het erf van de woning of recreatiewoning op voorwaarde dat de doorvaart niet wordt belemmerd;

    • c.

      het in lid a en b gestelde geldt niet voor zover de belangen die deze verordening beoogt te beschermen zich daartegen verzetten.

  • 2.

    Van de verboden bedoeld in artikel 4:4 en het eerste lid van dit artikel kunnen burgemeester en wethouders middels de bepalingen als bedoeld in artikel 4:3, tweede lid, ontheffing verlenen voor recreatieschepen die niet voor de eigen woning zijn aangelegd.

 

Artikel 4:20 Beroepsschepen

  • 1.

    In de in de bepalingen als bedoeld in artikel 4:3, lid 2, daartoe aangewezen gedeelten van openbaar water mag voor een aaneengesloten periode van 6 maanden ligplaats worden ingenomen met een beroepsschip, waarbij deze termijn op schriftelijk verzoek van de eigenaar van het beroepsschip met ten hoogste 6 maanden kan worden verlengd.

  • 2.

    Na afloop van de in lid 1 genoemde uiterste termijn mag door het desbetreffende beroepsschip gedurende een termijn van minimaal 3 maanden geen ligplaats meer worden ingekomen binnen het grondgebied van de gemeente.

  • 3.

    Van de bepalingen in artikel 4:4 en de leden 1 en 2 van dit artikel kunnen burgemeester en wethouders voor beroepsschepen ontheffing verlenen.

 

Artikel 4:21 Schepen voor bijzondere doeleinden

  • 1.

    Het is verboden met een schip voor bijzondere doeleinden, een ligplaats in te nemen op andere plaatsen dan als bedoeld in artikel 4:3, lid 2, daartoe aangewezen gedeelten van openbaar water.

  • 2.

    Van het verbod bedoeld in artikel 4:4 kunnen burgemeester en wethouders voor schepen voor bijzondere doeleinden ontheffing verlenen.

 

Afdeling 8. Ligplaatsen – Overige bepalingen

 

Artikel 4:22 Het nakomen van aanwijzingen

Ieder is verplicht terstond te gehoorzamen aan de mondelinge aanwijzingen, gegeven door een ambtenaar, door burgemeester en wethouders, belast met de uitvoering van bepalingen die betrekking hebben op ligplaatsen en aanwijzing van ligplaatsen.

 

Artikel 4:23 Het voorkomen van overlast

  • 1.

    Het is verboden schepen te slopen of droog te zetten op andere dan door burgemeester en wethouders aangewezen plaatsen.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen van het bepaalde in het eerste lid ontheffing verlenen.

 

Artikel 4:24 Verwaarloosde schepen

Het is in het belang van het aanzien, en de openbare orde van de gemeente verboden om een ligplaats in te nemen of ingenomen te houden met een schip dat in verwaarloosde toestand verkeert.

 

Artikel 4:25 Gebruik oevers en kademuren

  • 1.

    Het is verboden enig obstakel of voorwerp te hebben of te houden op, aan of in openbare oevers en kademuren.

  • 2.

    Het is verboden, zonder schriftelijke toestemming van burgemeester en wethouders, groene oevers of delen daarvan in gebruik te hebben of te houden, voor zover voorgenoemde groene oevers, of delen daarvan geen particulier bezit betreft.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders kunnen van het bepaalde in het eerste lid ontheffing verlenen en daaraan in het belang van de bescherming van werken en de overige belangen die de verordening beoogt te beschermen voorschriften te verbinden.

  • 4.

    Het bepaalde in dit artikel is niet van toepassing voor zover de Omgevingswet, de Afvalstoffenwet, het Besluit activiteiten leefomgeving of de provinciale omgevingsverordening van toepassing is.

 

Afdeling 9. Woonschepen

 

Artikel 4:26 Wijze van meten

De in dit hoofdstuk onder afdeling 9. genoemde maten worden uitwendig gemeten daar waar zij het grootst zijn. Ondergeschikte bouwdelen zoals lichtkoepels en antennes worden niet meegerekend.

 

Als standaardbepaling worden, met inachtneming van de definities en mits de nautische situatie ter plaatse een en ander mogelijk maakt, de volgende maten gehanteerd voor een woonschip:

  • a.

    de maximale lengte mag 30 meter bedragen;

  • b.

    de maximale breedte mag 5 meter bedragen;

  • c.

    de maximale hoogte mag 3,5 meter boven de waterlijn bedragen.

 

Artikel 4:27 Verboden ligplaatsen

Het is verboden met een woonschip een ligplaats in te nemen of te hebben of een ligplaats voor een woonschip beschikbaar te stellen buiten het op grond van artikel 4:29 aangewezen gedeelte van het openbaar water.

 

Artikel 4:28 Woonschepen in aanbouw of reparatie

Het verbod van artikel 4:27 is niet van toepassing op woonschepen die in aanbouw of in reparatie zijn, zolang zij zich op of aan een scheepswerf dan wel in of bij een reparatie-inrichting bevinden.

 

Artikel 4:29 Aangewezen ligplaats op ligplaatskaart

  • 1.

    De plaats waar één woonschip ligplaats mag hebben, is aangewezen op de ligplaatskaart, die als bijlage 4 bij deze verordening is opgenomen.

  • 2.

    Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd tot het wijzigen van de ligplaatskaart om deze in overeenstemming te brengen met het omgevingsplan dat na het van kracht worden van deze verordening is goedgekeurd.

 

Artikel 4:30 Ligplaatsvergunning

  • 1.

    Op de op grond van artikel 4:29, eerste lid, aangewezen plaats mag een woonschip ligplaats innemen en hebben, mits de eigenaar van het woonschip beschikt over een vergunning van het college van burgemeester en wethouders.

  • 2.

    Het college van burgemeester en wethouders beslist over een aanvraag van een ligplaatsvergunning binnen acht weken na de dag, waarop de aanvraag in behandeling is genomen.

  • 3.

    Een ligplaatsvergunning wordt geweigerd indien:

    • a.

      voor de ligplaats al vergunning is verleend;

    • b.

      het woonschip afwijkt van de maten genoemd in artikel 4:26;

    • c.

      het woonschip belemmeringen kan veroorzaken aan het verkeer te water of te land;

    • d.

      het uiterlijk van het woonschip afbreuk doet aan het aanzien van de gemeente of het landschap;

    • e.

      het woonschip niet voldoet aan eisen van veiligheid en gezondheid;

    • f.

      het niet aannemelijk is dat de aanvrager binnen 12 weken na het indienen van de aanvraag met het woonschip de plaats waarvoor de ligplaatsvergunning is aangevraagd, kan innemen;

    • g.

      de aanvraag niet in overeenstemming is met de door burgemeester en wethouders gestelde regels op het gebied van de bijbehorende voorzieningen.

  • 4.

    De ligplaatsvergunning wordt gesteld op naam van de eigenaar van het woonschip en vermeldt de plaatsaanduiding van de desbetreffende ligplaats, de bijbehorende voorzieningen en de kenmerken van het woonschip.

 

Artikel 4:31 Wachtlijst ligplaatsvergunning

  • 1.

    Indien de aanvraag om een ligplaatsvergunning wordt geweigerd omdat de gewenste ligplaats aan een ander is toegewezen, wordt de naam van de aanvrager op zijn verzoek op een door het college van burgemeester en wethouders aan te houden wachtlijst geplaatst.

  • 2.

    Indien de van de op grond van artikel 4:29, eerste lid, aangegeven plaats vrijkomt, stelt het college van burgemeester en wethouders de op de wachtlijst geplaatste gegadigden, te beginnen met de hoogst geplaatste in de gelegenheid een nieuwe aanvraag van een ligplaatsvergunning in te dienen. In deze gevallen kan de ligplaatsvergunning slechts worden geweigerd op grond van de omstandigheden, vermeld in artikel 4:30, derde lid, onder b tot en met g.

  • 3.

    Indien de nieuwe aanvraag niet binnen vier weken na de datum van verzending van het in het tweede lid bedoeld schrijven is ontvangen, wordt aangenomen dat geen prijs meer op de ligplaatsvergunning wordt gesteld en wordt de naam van de betrokken persoon van de wachtlijst geschrapt.

 

Artikel 4:32 Overdragen ligplaatsvergunning

  • 1.

    De vergunninghouder kan de ligplaatsvergunning overdragen aan een rechtverkrijgende.

  • 2.

    Op aanvraag van de vergunninghouder en van de rechtverkrijgende schrijft het college van burgemeester en wethouders de vergunning over op de naam van de rechtverkrijgende.

 

Artikel 4:33 Wijziging ligplaatsvergunning

  • 1.

    Indien wijziging van de ligplaatsvergunning noodzakelijk is, dient de vergunninghouder vooraf bij het college van burgemeester en wethouders een aanvraag tot wijziging van de ligplaatsvergunning in.

  • 2.

    Op een aanvraag van wijziging van een ligplaatsvergunning is het bepaalde in artikel 4:30, tweede en derde lid, onder b tot en met g, van toepassing.

 

Artikel 4:34 Intrekking ligplaatsvergunning

Het college van burgemeester en wethouders kan de ligplaatsvergunning intrekken indien:

  • a.

    de ligplaatsvergunning ten gevolge van een onjuiste opgave of informatie is verleend;

  • b.

    de gegevens in de ligplaatsvergunning niet meer overeenstemmen met de werkelijke situatie;

  • c.

    niet wordt voldaan aan de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften;

  • d.

    het woonschip waarop de vergunning betrekking heeft afbreuk doet aan het aanzien van de gemeente of het landschap;

  • e.

    het woonschip waarop de vergunning betrekking heeft niet voldoet aan eisen van veiligheid en gezondheid;

  • f.

    het woonschip waarop de vergunning betrekking heeft zonder toestemming van het college van burgemeester en wethouders gedurende een periode langer dan 12 aaneengesloten weken buiten de gemeente verblijft;

  • g.

    op de ligplaats voorzieningen aanwezig zijn die niet zijn vermeld op de ligplaatsvergunning.

 

Artikel 4:35 Aansluiting aan drinkwaterleiding

  • 1.

    De vergunninghouder is verplicht ervoor te zorgen dat het woonschip is aangesloten aan het distributienet van de openbare waterleiding.

  • 2.

    Het college van burgemeester en wethouders kan vrijstelling verlenen van de verplichting, bedoeld in het eerste lid, indien het schip is voorzien van een of meer drinkwatertanks waarvan de gezamenlijke inhoud minimaal 250 liter bedraagt.

 

Artikel 4:36 Aansluiting aan de riolering

  • 1.

    De vergunninghouder is verplicht ervoor te zorgen dat het woonschip is aangesloten aan een openbaar riool.

  • 2.

    Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing:

    • a.

      in delen van de gemeente waarin geen openbare riolering aanwezig is;

    • b.

      voor zover uitsluitend hemelwater wordt geloosd.

  • 3.

    Het college van burgemeester en wethouders kan vrijstelling verlenen van het bepaalde in het eerste lid, indien afvoer op een andere wijze zonder verontreiniging van water, bodem of lucht mogelijk is voor woonschepen die op een grotere afstand dan 40 meter van een openbaar riool zijn gelegen.

  • 4.

    De in het derde lid bedoelde afstand wordt gemeten langs de kortste lijn waarlangs een aansluiting zonder bezwaren kan worden gemaakt.

 

Artikel 4:37 Nakoming aanwijzingen

  • 1.

    Bij het innemen van een ligplaats en bij het uitvoeren van werkzaamheden aan of nabij de ligplaats worden de door het college van burgemeester en wethouders gegeven aanwijzingen in acht genomen.

  • 2.

    De vergunninghouder is verplicht gevolg te geven aan de door het college van burgemeester en wethouders gegeven bevelen en aanwijzingen in het belang van de openbare orde of van de vrijheid of veiligheid van het verkeer.

 

 

 

Hoofdstuk 5. Andere onderwerpen over de huishouding van de gemeente

Afdeling 1. Parkeerexcessen en stopverbod

 

Artikel 5:1 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

  • 1.

    Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan:

    • a.

      het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;

    • b.

      het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

  • 2.

    Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:

    • a.

      voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, en dit gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;

    • b.

      voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het derde lid bedoelde persoon.

  • 3.

    Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

    • a.

      drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 25 meter met als middelpunt een van deze voertuigen;

    • b.

      de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

  • 4.

    Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

  • 5.

    Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

 

Artikel 5:2 Te koop aanbieden van voertuigen

  • 1.

    Het is verboden op een door het college aangewezen weg een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

  • 2.

    Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

  • 3.

    Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

 

Artikel 5:3 Defecte voertuigen

Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

 

Artikel 5:4 Voertuigwrakken

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Wet milieubeheer of het Besluit activiteiten leefomgeving.

 

Artikel 5:5 Kampeermiddelen e.a.

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt:

    • a.

      langer dan gedurende drie achtereenvolgende dagen binnen de bebouwde kom op de weg te plaatsen of te hebben;

    • b.

      op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid, aanhef en onder a.

  • 3.

    Het eerste lid is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de provinciale omgevingsverordening.

  • 4.

    Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

 

Artikel 5:6 Parkeren van reclamevoertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

  • 2.

    Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 3.

    Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

 

Artikel 5:7 Parkeren van grote voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een door het college aangewezen plaats, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een door het college aangewezen weg, waar dit parkeren naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.

  • 3.

    Het verbod in het tweede lid is niet van toepassing op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur.

  • 4.

    De verboden in het eerste en tweede lid zijn voorts niet van toepassing op campers, kampeerauto’s, caravans en kampeerwagens, voor zover deze voertuigen niet langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg worden geplaatst of gehouden.

  • 5.

    Het college kan van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

  • 6.

    Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

 

Artikel 5:8 Parkeren van uitzicht belemmerende voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hen anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

  • 2.

    Het verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

 

Artikel 5:9 Parkeren of laten stilstaan van voertuigen anders dan op de rijbaan

  • 1.

    Het is verboden een voertuig te parkeren of te laten stilstaan op een door het college aangewezen, niet tot de rijbaan behorend weggedeelte.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam.

 

Artikel 5:10 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

  • 1.

    Het is verboden met een voertuig te rijden door een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook, of het daarin te doen of te laten staan.

  • 2.

    Dit verbod is niet van toepassing:

    • a.

      op de weg;

    • b.

      op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden door of vanwege de overheid; en

    • c.

      op voertuigen waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel zijn bestemd.

  • 3.

    Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 4.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

 

Artikel 5:11 Rijden over bermen e.d.

  • 1.

    Het is verboden met voertuigen die niet voorzien zijn van rubberbanden te rijden over de berm, de glooiing of de zijkant van een weg, tenzij dit door de omstandigheden redelijkerwijs wordt vereist.

  • 2.

    Dit verbod is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening of waterschapsverordening.

 

Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets

  • 1.

    Het is verboden op door het college aangewezen op de weg gelegen plaatsen, in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, een (brom)fiets onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimtes of plaatsen te laten staan.

  • 2.

    Het is verboden (brom)fietsen, die rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en in verwaarloosde toestand verkeren, op de weg te laten staan of in de voor (brom)fietsen bestemde ruimten te plaatsen.

  • 3.

    Het is verboden in door het college aangewezen openbare (brom)fietsstallingsgebieden, in het belang van het beheer van de openbare ruimte, een (brom)fiets langer dan vijftien dagen onafgebroken te stallen.

 

Afdeling 2. Standplaatsen

 

Artikel 5:13 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.

  • 2.

    Het college weigert de vergunning wegens strijd met een geldend Omgevingsplan of voorbereidingsbesluit.

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:7 kan de vergunning worden geweigerd:

    • a.

      indien de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • b.

      indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning voor een standplaats voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt.

  • 4.

    Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

 

Artikel 5:14 Toestemming rechthebbende

Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.

 

Artikel 5:15 Afbakeningsbepalingen

  • 1.

    Het verbod van artikel 5:13, eerste lid is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet of de provinciale omgevingsverordening.

  • 2.

    De weigeringsgrond van artikel 5:13, derde lid, onder a, is niet van toepassing op bouwwerken.

 

Afdeling 3. Crossterrein

 

Artikel 5:16 Crossterreinen

  • 1.

    Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig of een bromfiets te crossen buiten wedstrijdverband, een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

  • 2.

    Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan daarbij nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen:

    • a.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

    • c.

      in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Omgevingswet, afdeling 3.9 van het Besluit activiteiten leefomgeving, de Zondagswet of het Besluit geluidproductie sportmotoren.

 

 

Hoofdstuk 6. Bodem en bouwen op verontreinigde grond

Afdeling 1. Algemeen

 

Artikel 6:1 Indeling van het gebied van de gemeente

  • 1.

    Voor de toepassing van de bepalingen in artikelen 6:1 tot en met 6:5 geldt als indeling van de gemeente:

    • a.

      het gebied binnen de bebouwde kom;

    • b.

      het gebied buiten de bebouwde kom.

  • 2.

    Als gebied binnen de bebouwde kom geldt het gebied, dat op de bij deze verordening behorende kaart in bijlage 5 als zodanig is aangegeven.

 

Afdeling 2. Gegevens en bescheiden

 

Artikel 6:2 Bodemonderzoek

  • 1.

    Het onderzoek betreffende de bodemgesteldheid bestaat in ieder geval uit de resultaten van een recent milieuhygiënisch bodemonderzoek verricht volgens NEN 5740:2009 + A1:2016 nl, in overeenstemming met het onderzoeksprotocol dat volgt uit figuur 1. Als op basis van het vooronderzoek aanleiding bestaat te veronderstellen dat asbest, daaronder mede begrepen asbestvezels, -deeltjes of –stof, in de bodem aanwezig is, vindt het onderzoek mede plaats op de wijze als voorzien in NEN 5707:2015 nl.

  • 2.

    De plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport, uitgevoerd door een persoon of een instelling erkend op grond van het Besluit Bodemkwaliteit, geldt niet als het bouwen betrekking heeft op een bouwwerk dat naar aard en omvang gelijk is aan een bouwwerk als genoemd in artikel 2:15f Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) en afdeling 22:2 bruidsschat Invoeringsbesluit Omgevingswet. Deze verwijzing geldt niet voor de hoogtebepalingen in artikel 2:15f Bbl en afdeling 22:2 bruidsschat Invoeringsbesluit Omgevingswet.

  • 3.

    Het bevoegd gezag staat een geheel of gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport, uitgevoerd door een persoon of een instelling erkend op grond van het Besluit Bodemkwaliteit toe als voor toepassing van artikel 6:3 bij het bevoegd gezag reeds bruikbare recente onderzoeksresultaten beschikbaar zijn.

  • 4.

    Het bevoegd gezag kan een gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport, uitgevoerd door een persoon of instelling erkend op grond van het Besluit Bodemkwaliteit, toestaan voor een bouwwerk met een beperkte instandhoudingtermijn als bedoeld in artikel 5:36 Omgevingswet en 10:23 Omgevingsbesluit als uit het in NEN 5725, uitgave 2009, bedoelde vooronderzoek naar het historisch gebruik en de bodemgesteldheid blijkt dat de locatie onverdacht is of dat de gerezen verdenkingen een volledig veldonderzoek volgens NEN 5740:2009 + A1:2016 nl niet rechtvaardigen.

  • 5.

    Als het bouwen pas kan plaatsvinden nadat de aanwezige bouwwerken zijn gesloopt, dient het bodemonderzoek plaats te vinden nadat is gesloopt en voordat met de bouw wordt begonnen.

 

Afdeling 3. Het tegengaan van bouwen op verontreinigde grond

 

Artikel 6:3 Verbod tot bouwen op verontreinigde bodem

Op een bodem die zodanig is verontreinigd dat schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers, mag niet worden gebouwd voor zover dat bouwen betrekking heeft op een bouwwerk:

  • 1.

    waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen zullen verblijven;

  • 2.

    voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist; en

    • a.

      dat de grond raakt, of

    • b.

      waarvan het bestaande, niet-wederrechtelijke gebruik niet wordt gehandhaafd.

 

Artikel 6:4 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen

In afwijking van het bepaalde in artikel 6:3 kan het bevoegd gezag voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen, in het geval zij op grond van het Besluit Bodemkwaliteit bedoelde onderzoeksrapport en/of andere bij hen bekende onderzoeksresultaten dan wel op grond van onderzoeken en eindresultaten t.b.v. de milieubelastende activiteit sanderen op grond van artikel 4:1241 e.v. Besluit activiteit leefomgeving (Bal)., dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel maar door het stellen van voorwaarden alsnog geschikt kan worden gemaakt.

 

Afdeling 4. Overige administratieve bepalingen

 

Artikel 6:5 Herziening en vervanging van aangewezen normen en andere voorschriften

Het bevoegd gezag is bevoegd om rekening te houden met de herziening en vervanging van de NEN-normen, voornormen, praktijkrichtlijnen en andere voorschriften waarnaar in deze verordening wordt verwezen, indien de bevoegde instantie de betrokken norm, voornorm, praktijkrichtlijn of het voorschrift heeft herzien of vervangen en die herziening of vervanging heeft gepubliceerd.

 

Hoofdstuk 7. Erfgoed

Afdeling 1. Algemeen

 

Artikel 7:1 Gemeentelijk erfgoedregister

  • 1.

    Burgemeester en wethouders houden een door eenieder te raadplegen gemeentelijk erfgoedregister bij van krachtens deze verordening onherroepelijk aangewezen gemeentelijk cultureel erfgoed inclusief de locaties waaraan krachtens artikel 4.2, eerste lid, van de Omgevingswet in het omgevingsplan de functie cultureel erfgoed is toebedeeld.

  • 2.

    Het gemeentelijk erfgoedregister bevat:

    • a.

      gegevens over de inschrijving en ter identificatie van het aangewezen gemeentelijk cultureel erfgoed;

    • b.

      gegevens over door burgemeester en wethouders van de minister ontvangen afschriften van de inschrijving van een rijksmonument in het rijksmonumentenregister als bedoeld in artikel 3.3, vijfde lid, van de Erfgoedwet en instructies als bedoeld in artikel 2.34, vierde lid, van de Omgevingswet betreffende een locatie met de functie-aanduiding rijksbeschermd stads- en dorpsgezicht.

 

Afdeling 2. Aanwijzing van beschermde gemeentelijke cultuurgoederen en verzamelingen

 

Artikel 7:2 Aanwijzing als gemeentelijk beschermd cultuurgoed of gemeentelijke beschermde verzameling

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen ambtshalve besluiten een cultuurgoed dat van bijzondere cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis of uitzonderlijke schoonheid is en dat als onvervangbaar en onmisbaar behoort te worden behouden voor het gemeentelijk cultuurbezit en dat in eigendom is van de gemeente of dat aan de zorg van de gemeente is toevertrouwd aan te wijzen als gemeentelijk beschermd cultuurgoed.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen ambtshalve besluiten een verzameling van bijzondere cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis, die als geheel of door een of meer van de cultuurgoederen die een wezenlijk onderdeel van de verzameling zijn, als onvervangbaar en onmisbaar behoort te worden behouden voor het gemeentelijk cultuurbezit en die in eigendom van de gemeente is of die aan de zorg van de gemeente is toevertrouwd aan te wijzen als gemeentelijk beschermde verzameling.

  • 3.

    Voor de aanwijzing van een cultuurgoed dat of een verzameling die aan de zorg van de gemeente is toevertrouwd is toestemming van de eigenaar vereist.

  • 4.

    Over het voornemen van een aanwijzing, bedoeld in het eerste of tweede lid, alsmede over de vervreemding van een gemeentelijk beschermd cultuurgoed of een gemeentelijke beschermde verzameling of over het afstand doen van de zorg daarvoor vragen burgemeester en wethouders advies aan een commissie als bedoeld in artikel 4.18 van de Erfgoedwet.

  • 5.

    Dit artikel is niet van toepassing op:

    • a.

      beschermde cultuurgoederen en beschermde verzamelingen als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet, en

    • b.

      cultureel erfgoed dat is aangewezen op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in artikel 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet.

  • 6.

    Burgemeester en wethouders verwerken de aanwijzing direct in het gemeentelijk erfgoedregister.

 

Artikel 7:3 Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als gemeentelijke beschermd cultuurgoed of gemeentelijke beschermde verzameling

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen een besluit tot aanwijzing als bedoeld in artikel 7:2, eerste of tweede lid, ambtshalve wijzigen of intrekken. Artikel 7:2, vierde lid, is hierop van overeenkomstige toepassing, tenzij het een aanpassing van ondergeschikte betekenis betreft of het gemeentelijk beschermd cultuurgoed of de gemeentelijk beschermde verzameling waarop de aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan.

  • 2.

    Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het gemeentelijk beschermd cultuurgoed of de gemeentelijk beschermde verzameling waarop de aanwijzing betrekking heeft wordt aangewezen als:

    • a.

      door de minister beschermd cultuurgoed of beschermde verzameling als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet, of

    • b.

      beschermd cultureel erfgoed op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in artikel 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders verwerken de wijziging, intrekking of het vervallen van een aanwijzing direct in het gemeentelijk erfgoedregister.

 

Afdeling 3. Aanwijzing gemeentelijk monument

 

Artikel 7:4 Aanwijzing als gemeentelijk monument

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen besluiten een monument of archeologisch monument dat van bijzonder belang is voor de gemeente vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde aan te wijzen als gemeentelijk monument.

  • 2.

    Dit artikel is niet van toepassing op:

    • a.

      rijksmonumenten, en

    • b.

      monumenten en archeologische monumenten die zijn aangewezen op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet of een omgevingsverordening als bedoeld in artikel 2.6 van de Omgevingswet.

 

Artikel 7:5 Voornemen tot aanwijzing

  • 1.

    Een voornemen om toepassing te geven aan artikel 7:4, eerste lid, wordt door burgemeester en wethouders schriftelijk bekendgemaakt aan alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak die vermeld staan in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet.

  • 2.

    Voordat een kerkelijk monument wordt aangewezen, voeren burgemeester en wethouders overleg over het voornemen met de eigenaar.

 

Artikel 7:6 Voorbescherming

  • 1.

    De bescherming van artikelen 7:12 tot en met 7:14 is van overeenkomstige toepassing op het monument of archeologisch monument ten aanzien waarvan een voornemen als bedoeld in artikel 7:5, eerste lid, is bekendgemaakt.

  • 2.

    De voorbescherming, bedoeld in het eerste lid, vervalt op het moment van inschrijving van de aanwijzing in het gemeentelijk erfgoedregister of op het moment waarop het aanwijzingsbesluit wordt herroepen of door de bestuursrechter wordt vernietigd.

 

Artikel 7:7 Advies gemeentelijke adviescommissie

  • 1.

    Burgemeester en wethouders vragen over het voornemen om toepassing te geven aan artikel 7:4, eerste lid, advies aan de gemeentelijke adviescommissie zoals bedoeld in artikel 17.9 van de Omgevingswet en de Verordening Gemeentelijke Adviescommissie Pekela 2022.

  • 2.

    De gemeentelijke adviescommissie betrekt in ieder geval de leden die deskundig zijn op het gebied van de monumentenzorg bij het advies.

 

Artikel 7:8 Beslistermijn en inhoud aanwijzingsbesluit

  • 1.

    Op een aanvraag om aanwijzing dient te worden besloten binnen 26 weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 2.

    Het college brengt de raad in kennis van het besluit over de aanwijzing van een gemeentelijk monument.

  • 3.

    De aanwijzing bevat in ieder geval de plaatselijke aanduiding van het gemeentelijke monument, de datum van aanwijzing, de kadastrale aanduiding en een beschrijving van het gemeentelijke monument.

 

Artikel 7:9 Bekendmaking aanwijzingsbesluit aan rechthebbenden en inschrijving

  • 1.

    De aanwijzing wordt schriftelijk bekendgemaakt aan alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak die vermeld staan in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders verwerken de aanwijzing direct in het gemeentelijk erfgoedregister.

 

Artikel 7:10 Aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument

  • 1.

    In een spoedeisend geval kunnen burgemeester en wethouders een monument of archeologisch monument aanwijzen als voorlopig gemeentelijk monument. In afwijking van artikel 7:7 wordt in dat geval aan de gemeentelijke adviescommissie advies gevraagd over de vastgestelde aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument.

  • 2.

    Een aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument vervalt na 26 weken of zoveel eerder als burgemeester en wethouders een besluit hebben genomen over de aanwijzing, bedoeld in artikel 7:4, eerste lid.

  • 3.

    Artikelen 7:12 tot en met 7:14 zijn van overeenkomstige toepassing vanaf het moment dat zakelijk gerechtigden schriftelijk in kennis worden gesteld van het besluit van burgemeester en wethouders tot aanwijzing van het monument of archeologisch monument als voorlopig gemeentelijk monument. Artikel 7:9 is van overeenkomstige toepassing op deze aanwijzing.

 

Artikel 7:11 Wijziging gemeentelijk erfgoedregister, vervallen aanwijzing monument

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen ten aanzien van gemeentelijke monumenten en voorlopige gemeentelijke monumenten ambtshalve wijzigingen aanbrengen in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • 2.

    Als de wijziging ziet op het schrappen uit het register zijn artikelen 7:4 tot en met 7:11 van overeenkomstige toepassing, tenzij het monument of het archeologisch monument waarop de aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan.

  • 3.

    Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het monument of het archeologisch monument waarop de aanwijzing betrekking heeft is ingeschreven in het rijksmonumentenregister of een provinciaal erfgoedregister als bedoeld in artikel 3.17, derde lid, van de Erfgoedwet of een omgevingsverordening als bedoeld in artikel 2.6 van de Omgevingswet. Het vervallen van de aanwijzing wordt onverwijld bijgehouden in het gemeentelijk erfgoedregister.

 

Afdeling 4. Bescherming gemeentelijk monument

 

Artikel 7:12 Instandhoudingsplicht gemeentelijk monument

Het is verboden een gemeentelijk monument te beschadigen of te vernielen, of daaraan onderhoud te onthouden dat voor de instandhouding daarvan noodzakelijk is.

 

Artikel 7:13 Omgevingsvergunning gemeentelijk monument

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders een gemeentelijk monument:

    • a.

      te slopen, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen, of

    • b.

      te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op:

    • a.

      de uitvoering van normaal onderhoud, voor zover detaillering, profilering, vormgeving, materiaalsoort en kleur van het monument niet wijzigen, en voor zover de aanleg van een tuin, park of andere aanleg, niet wijzigt, of

    • b.

      inpandige veranderingen van het monument, voor zover het een onderdeel daarvan betreft dat vanuit het oogpunt van monumentenzorg zonder betekenis is.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders zenden onverwijld een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om omgevingsvergunning voor een gemeentelijk monument voor advies aan de gemeentelijke adviescommissie. Artikel 7:7, tweede en derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders kunnen in het belang van de monumentenzorg nadere regels stellen met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden aan een gemeentelijk monument. Deze regels kunnen mede inhouden een vrijstelling van het verbod, bedoeld in het eerste lid of een plicht tot het melden van handelingen bedoeld in het tweede lid.

 

Artikel 7:14 Weigeringsgronden

  • 1.

    De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend als het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet.

  • 2.

    Een omgevingsvergunning voor een kerkelijk monument als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet wordt niet verleend zonder overeenstemming met de eigenaar.

 

Afdeling 5. Aanwijzing gemeentelijke beschermde stads- en dorpsgezichten

 

Artikel 7:15 Aanwijzing als gemeentelijk beschermd stads- en dorpsgezicht

  • 1.

    De gemeenteraad kan, op voorstel van burgemeester en wethouders, stads- en dorpsgezichten aanwijzen als gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders zenden het voorstel voor advies aan de gemeentelijke adviescommissie. Artikel 7:7, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    De gemeenteraad beslist binnen 32 weken na verzending van het voorstel, bedoeld in het tweede lid.

  • 4.

    Een aangewezen gemeentelijk stads- of dorpsgezicht wordt onverwijld opgenomen in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • 5.

    De gemeenteraad stelt ter bescherming van een op grond van het eerste lid aangewezen gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht een omgevingsplan als bedoeld in artikel 2.4 van de Omgevingswet vast. Bij het besluit tot aanwijzing van een beschermd stads- of dorpsgezicht kan hiertoe een termijn worden gesteld.

  • 6.

    Bij het besluit tot aanwijzing van een gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht wordt bepaald of en in hoeverre het tijdelijk omgevingsplan als beschermend in de zin van het vorige lid kan worden aangemerkt.

  • 7.

    Dit artikel is niet van toepassing op een beschermd stads- of dorpsgezicht dat via instructies de functie-aanduiding rijksbeschermd of provinciaal beschermd stads- of dorpsgezicht heeft of dat is aangewezen op grond van artikel 35, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 of op grond van een instructie als bedoeld in artikel 2.33, eerste lid, of artikel 2.34, vierde lid, van de Omgevingswet.

 

Artikel 7:16 Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht

  • 1.

    De gemeenteraad kan, op voorstel van burgemeester en wethouders, een besluit tot aanwijzing als bedoeld in artikel 7:15, eerste lid, wijzigen of intrekken. Artikel 7:15, tweede en derde lid, is hierop van overeenkomstige toepassing, tenzij het een aanpassing van ondergeschikte betekenis betreft of het stads- of dorpsgezicht waarop aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan.

  • 2.

    Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het stads- of dorpsgezicht waarop de aanwijzing betrekking heeft wordt aangewezen als beschermd stads- of dorpsgezicht op grond van een instructie als bedoeld in artikel 2.33, eerste lid, of artikel 2.34, vierde lid, van de Omgevingswet.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders verwerken de wijziging, intrekking of het vervallen van een aanwijzing direct in het gemeentelijk erfgoedregister.

 

Artikel 7:17 Verbodsbepaling en aanvraag omgevingsvergunning

  • 1.

    Het is in een gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht verboden om zonder omgevingsvergunning een bouwwerk te slopen.

  • 2.

    De omgevingsvergunning kan in ieder geval worden geweigerd als naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet aannemelijk is dat op de plaats van het te slopen bouwwerk een ander bouwwerk kan of zal worden gebouwd.

  • 3.

    Het artikel 7:14 is van overeenkomstige toepassing.

  • 4.

    Het eerste lid is niet van toepassing op het slopen ingevolge een verplichting als bedoeld in de artikelen 13, 13a of 13b van de Woningwet of ingevolge een verplichting zoals gesteld in een maatwerkvoorschrift op grond van artikel 3.5 van het Besluit bouwwerken leefomgeving.

 

Afdeling 6. Vangnet archeologie

 

Artikel 7:18 Vangnet archeologie

  • 1.

    Het is verboden de bodem te verstoren in een archeologisch monument of een gebied waar archeologische vondsten of waarden worden verwacht als in het daar vigerende omgevingsplan niet is voldaan aan artikel 5.130 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, tenzij:

    • a.

      voor de activiteit een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste of tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet is verleend;

    • b.

      het de verstoring betreft van een archeologisch monument, waarde of verwachting die is aangegeven op de provinciale archeologische monumentenkaart of de Beleidskaart archeologie Pekela en het verrichten van de activiteiten geen strijd oplevert met in de (herziene) Nota Archeologiebeleid Gemeente Pekela vastgestelde regels over de toegestane mate van verstoring;

    • c.

      de activiteit plaatsvindt op basis van een deugdelijke beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening wordt gehouden en onevenredige schade voor archeologische waarden wordt voorkomen, of

    • d.

      met een vooronderzoek is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels stellen over het verrichten van archeologisch onderzoek.

 

 

Hoofdstuk 8. Straf-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 8:1 Strafbepaling

 

  • 1.

    Overtreding van volgende artikelen in deze verordening en de krachtens deze artikelen gegeven voorschriften en beperkingen worden gestraft met hechtenis van ten hoogste 3 maanden of een geldboete van de tweede categorie: 2:1, 2:2, 2:3, 2:4, 2:5, 2:6, 2:7, 2:8, 2:9, 2:10, 2:11, 2:12, 2:15, 2:16, 2:17, 2:18, 2:19, 3:1, 3:2, 3:3, 3:4, 3:5, 4:1, 4:2, 5:1, 5:2, 5:3, 5:4, 5:5, 5:6, 5:7, 5:8, 5:9, 5:10, 5:11, 5:12, 5:13, 5:14, 5:16, 7:12, 7:13 derde lid.

  • 2.

    Overtreding van ge- of verbodsbepalingen, bij of krachtens de volgende artikelen gesteld, wordt gestraft met ten hoogste een geldboete van de tweede categorie: 4:3, 4:4, 4:5, 4:17, 4:18, 4:19, 4:20, 4:21, 4:22, 4:23, 4:24, 4:25

  • 3.

    Overtreding van de artikelen 4:27 en 4:30, eerste lid, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of een geldboete van de tweede categorie.

  • 4.

    Overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 3:9, 3:12, 3:13, 3:13 en 3:15 van deze verordening wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie of hechtenis van ten hoogste twee maanden.

 

Artikel 8:2 Toezicht en toezichthouders

 

  • 1.

    Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze verordening bepaalde zijn belast:

    • a.

      de buitengewoon opsporingsambtenaren (boa’s) en/of de toezichthouders en handhavers van de gemeente voor wat betreft de artikelen: 2:1, 2:2, 2:3, 2:4, 2:5, 2:6, 2:7, 2:8, 2:9, 2:10, 2:11, 2:12, 2:15, 2:16, 2:17, 2:18, 2:19, 3:1, 3:2, 3:3, 3:4, 3:5, 4:1, 4:2, 5:1, 5:2, 5:3, 5:4, 5:5, 5:6, 5:7, 5:8, 5:9, 5:10, 5:11, 5:12, 5:13, 5:14, 5:16.

      • Onverminderd sub a zijn de ambtenaren van politie, bedoeld in artikel 141, onder b, van het Wetboek van Strafvordering, eveneens belast met het toezicht op de naleving van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften.

    • b.

      degenen die door het college zijn belast met het toezicht op grond van artikel 100 van de Woningwet voor wat betreft de artikelen: 7:1 tot en met 7:20.

    • c.

      de bij besluit van het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen personen voor wat betreft de artikelen: 4:26 tot en met 4:37.

    • d.

      belast de marktmeester en de bij besluit van het college aangewezen personen voor wat betreft de artikelen: 3:6 tot en met 3:17.

  • 2.

    Het college dan wel de burgemeester kan daarnaast andere personen belasten met dit toezicht.

 

Artikel 8:3 Binnentreden woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning, woonschip of schip zonder toestemming van de bewoner, gebruiker of eigenaar.

 

Artikel 8:4 Intrekking oude verordeningen

De volgende verordeningen worden vanaf het moment van inwerkingtreding van deze verordening ingetrokken:

  • a.

    Erfgoedverordening Pekela 2017

  • b.

    Bouwverordening Pekela 2012

  • c.

    Marktverordening gemeente Pekela 2008

  • d.

    Woonschepenverordening Pekela 2009

  • e.

    Ligplaatsenverordening Pekela 2016

  • f.

    Aanwijsbesluit ligplaatsenverordening Pekela 2017

  • g.

    Verordening geurhinder en melkrundveehouderijen Pekela 2012

 

Artikel 8:5 Overgangsrecht

  • 1.

    Een vergunning of ontheffing verleend op grond van een van de in artikel 8:4 ingetrokken verordeningen blijft ook na inwerkingtreding van deze verordening gelden, of tot het einde van de looptijd, of tot het tijdstip dat zij met toepassing van deze verordening wordt gewijzigd of ingetrokken.

  • 2.

    Op aanvragen om een vergunning of ontheffing op grond van een van de in artikel 8:4 ingetrokken verordeningen, waarop bij de inwerkingtreding van deze verordening nog niet is beslist, wordt met toepassing van deze verordening een beslissing genomen.

  • 3.

    Besluiten ter uitvoering of handhaving van bepalingen van een van de in artikel 8:4 ingetrokken verordeningen, worden geacht te zijn genomen ter uitvoering of handhaving van deze verordening.

  • 4.

    Op bezwaarschriften tegen een vergunning of ontheffing verleend op grond van een van de in artikel 8:4 ingetrokken verordeningen, waarop bij de inwerkingtreding van deze verordening nog niet is beslist, wordt met toepassing van deze verordening een beslissing genomen.

  • 5.

    Als vóór de inwerkingtreding van deze verordening voor een ambtshalve te nemen besluit dat gaat over een onderwerp dat was geregeld in de Algemene plaatselijke verordening een ontwerp ter inzage is gelegd, wordt met toepassing van de Verordening fysieke leefomgeving een besluit genomen.

  • 6.

    Een gemeentelijk monument of een gemeentelijk stads- of dorpsgezicht dat is aangewezen en geregistreerd op grond van de in artikel 8:4, vierde lid, ingetrokken verordening, wordt geacht te zijn aangewezen en geregistreerd op grond van de bepalingen in deze verordening.

 

Artikel 8:6 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt na bekendmaking, tegelijk met de Omgevingswet in werking.

 

Artikel 8:7 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening fysieke leefomgeving Pekela 2024.

 

 

Vastgesteld in de vergadering van de raad van de gemeente Pekela d.d. 19-12-2023,

De Raad voornoemd,

Voorzitter Griffier

De heer J. Kuin De heer M. Meerman

Toelichting op de Verordening fysieke leefomgeving en was-word-tabel

 

Algemene toelichting

Op 1 januari 2024 treedt naar verwachting de Omgevingswet in werking. De Omgevingswet gaat over de fysieke leefomgeving en bundelt alle wetgeving en regels voor ruimte, wonen, infrastructuur, milieu, cultureel erfgoed, natuur en water.

 

De Omgevingswet heeft als uitgangspunt dat de gemeente haar regels over de fysieke leefomgeving samenbrengt in één gebiedsdekkende regeling: het omgevingsplan. Vooruitlopend op dit omgevingsplan vervangt de Verordening fysieke leefomgeving (Vfl) de bestaande verordeningen en delen van verordeningen die gaan over de fysieke leefomgeving van Pekela. Hierdoor ontstaat een meer samenhangend systeem van regels. De Verordening fysieke leefomgeving is zodoende een tussenstap naar en voorbereiding op het verplichte omgevingsplan.

 

In de Verordening fysieke leefomgeving worden regels, die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving, uit acht verschillende verordeningen gebundeld. Hiervan gaan de regels van zeven verordeningen (zie tabel 1) volledig op in de Vfl en om deze reden worden deze verordeningen ingetrokken.

 

Van één verordening worden een aantal regels overgenomen, omdat de inhoud van deze verordening niet volledig opgaat in het omgevingsplan. Dit betreft:

 

o Algemene plaatselijke verordening Pekela.

 

De Verordening fysieke leefomgeving is een beleidsneutrale voortzetting van bestaand door de raad vastgesteld beleid; de meeste bestaande regels zijn inhoudelijk dan ook niet gewijzigd. Dit neemt niet weg dat er wel wijzigingen zijn doorgevoerd die de Verordening fysieke leefomgeving beter leesbaar en toepasbaar maken. Het gaat om het schrappen van overbodige regels, het logisch ordenen van regels en het juist verwijzen naar de juiste toekomstige wet- en regelgeving. Her en der zijn inhoudelijke wijzigingen aangebracht. Dit betreffen wijzigingen op de bepalingen met betrekking tot houtopstanden (artikelen 2:6 tot en met 2:11).

 

Overzicht regels die overgaan in Verordening fysieke leefomgeving

 

De volgende verordeningen worden geheel of gedeeltelijk opgenomen in de Vfl:

 

Tabel 1: Overzicht verordeningen die overgaan naar de Vfl

Verordeningen

Geheel of gedeeltelijk in de Vfl

Achtergrond informatie

APV1

Gedeeltelijk

Alleen de onderwerpen met betrekking tot de fysieke leefomgeving gaan over naar de Vfl.

Erfgoedverordening Pekela 2017

Geheel

Beschermen cultureel erfgoed in het omgevingsplan | Informatiepunt Leefomgeving (iplo.nl)

Bouwverordening Pekela 2012

Geheel

Bouwverordening en het omgevingsplan | Informatiepunt Leefomgeving (iplo.nl)

Marktverordening gemeente Pekela 2008

Geheel

https://vng.nl/sites/default/files/2021-04/handreiking-vfl-en-b1.pdf

Woonschepenverordening Pekela 2009

Geheel

Ligplaatsenverordening Pekela 2016

Geheel

Aanwijsbesluit ligplaatsenverordening Pekela 2017

Geheel

Verordening geurhinder en melkrundveehouderijen Pekela 2012

Geheel

 

Conversietabel (was-wordt-tabel)

In de extern bijgevoegde was-wordt-tabel is op bepalingsniveau toegelicht hoe de originele bepalingen in de VFL zijn opgenomen (kolom 1 en 2). In de toelichting staat beschreven welke aanpassingen zijn gemaakt (kolom 3).

 

Bijlagen

Bijlage 1:Begripsbepalingen

 

Algemeen

1. Bebouwde kom: de bebouwde kom of kommen weergegeven op de kaart in bijlage 5 bij deze verordening;

2. Beperkingengebiedactiviteit: hetgeen daaronder wordt verstaan in de bijlage, onder A, bij de Omgevingswet;

3. Bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een omgevingsvergunning als bedoeld in de Omgevingswet;

4. Bouwwerk: hetgeen daaronder wordt verstaan in de bijlage, onder A, bij de Omgevingswet;

5. Bromfiets: hetgeen daaronder wordt ver staan in artikel 1, eerste lid, onder e, van de Wegenverkeerswet 1994, dan wel de wet- en regelgeving die daarvoor in de plaats treedt;

6. College: het college van burgemeester en wethouders;

7. Gebouw: hetgeen daaronder wordt verstaan in bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving;

8. Handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

9. Motorvoertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

10. Parkeren: het laten stilstaan van een voertuig anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk laden of lossen van goederen;

11. Rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht;

12. Voertuigen: fietsen, bromfietsen, gehandicaptenvoertuigen, motorvoertuigen en (aanhang)wagens, met uitzondering van kruiwagens, kinderwagens, rolstoelen en dergelijke kleine voertuigen;

13. Weg: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;

 

Geluid en verlichting (Hoofdstuk 2, afdeling 2)

14. Collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

15. Gevoelige gebouwen: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1. van het Activiteitenbesluit milieubeheer;

16. Gevoelige terreinen: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1. van het Activiteitenbesluit milieubeheer;

17. Houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

18. Incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;

19. Inrichting: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, met dien verstande dat de artikelen 2:3 tot en met 2:5 uitsluitend van toepassing zijn op inrichtingen type A of type B als bedoeld in het Activiteitenbesluit milieubeheer;

20. Onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt;

 

Houtopstanden (Hoofdstuk 2, afdeling 3)

21. Houtopstand: één of meer bomen of boomvormers of andere houtachtige gewassen;

22. Kandelaberen: het terugsnoeien van de kroon tot een hoofdstam met takstompen;

23. Kappen: het geheel of grotendeels verwijderen van het bovengrondse deel van de houtopstand;

24. Knotten: het tot op de oude snoei plaats verwijderen van uitgelopen takhout bij knotbomen als periodiek noodzakelijk onderhoud;

25. Stamtalreductie: een vermindering hebben in het aantal bomen;

26. Rooien: het geheel verwijderen van het boven- en ondergrondse deel van de houtopstand;

27. Vellen: rooien; kappen; kandelaberen, verplanten; het snoeien van meer dan 20 procent van de kroon of het wortelgestel, het verrichten van handelingen, zowel boven- als ondergronds, die de dood of ernstige beschadiging of ernstige ontsiering van de houtopstand ten gevolge kunnen hebben;

28. Dunning: het periodiek noodzakelijk vellen binnen een houtopstand, ter bevordering van de leefbaarheid van de overblijvende houtopstanden, waarbij het natuurlijk verloop van het desbetreffende milieu in stand blijft;

29. Ontwerpstadium: Voorbereidende fase of het voortraject van een project;

30. Orde grootte: De potentiële groeihoogte van bomen verdeeld in 3 verschillende klassen;

31. Nabijheid van bomen: de kroonprojectie van de boom + 2,00 meter. Deze omvang is de omvang van de te beschermen zone rondom de boom, zowel boven- als ondergronds;

32. Bomen Effect Analyse (BEA): een standaard beoordeling van de gevolgen van voorgenomen bouw of aanleg voor houtopstand, op basis van landelijke richtlijnen van de Bomenstichting;

 

Kamperen (Hoofdstuk 2, afdeling 6)

33. Kampeermiddel: een niet-grondgebonden onderkomen of voertuig, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

 

Markten (Hoofdstuk 3, afdeling 2)

34. Markt: de markt, die krachtens besluit van burgemeester en wethouders op de daartoe aangewezen plaats, dag en tijd wordt gehouden;

35. De standplaats: de op en voor de duur van een markt krachtens deze verordening aangewezen ruimte voor het uitoefenen van de markthandel;

36. Een vaste standplaats: een standplaats waarvoor een vergunning voor onbepaalde tijd wordt afgegeven;

37. Een dagplaats: een standplaats, die per marktdag beschikbaar wordt gesteld, indien een vaste standplaats niet wordt ingenomen, dan wel niet als vaste standplaats is toegekend;

38. Een standwerkerplaats: een standplaats die per marktdag beschikbaar wordt gesteld door middel van loting, die bestemd is voor het uitoefenen van de markthandel als standwerker;

39. Een standwerker: de marktkoopman, die publiek om zich heen verzamelt, een het publiek aansprekende uiteenzetting houdt over het door hem te verkopen artikel en tenslotte tracht een aantal personen gelijktijdig tot aankoop daarvan te bewegen;

40. De standplaatshouder: de natuurlijke persoon, aan wie krachtens deze verordening is toegestaan om op een markt een standplaats te bezetten;

41. De marktmeester: de persoon, die als zodanig is aangewezen door het college van burgemeester en wethouders;

42. Vergunninghouder: degene aan wie door burgemeester en wethouders vergunning is verleend tot het innemen van een standplaats;

43. Wachtlijst: de lijst van gegadigde voor een vaste plaats;

44. Anciënniteitlijst: de lijst van vergunninghouders van een vaste plaats;

 

Openbaar water, ligplaatsen en woonschepen (Hoofdstuk 4, afdeling 1 t/m 9)

45. Woonschip: elk vaartuig dat uitsluitend of in hoofdzaak wordt gebezigd als, of te oordelen naar zijn constructie of inrichting uitsluitend of in hoofdzaak bestemd is tot dag- of nachtverblijf van een of meer personen;

46. Ligplaats: een gedeelte van het openbaar water, bestemd of geschikt om bij verblijf voor korte of langere duur door een woon-, bedrijfs-, recreatie-, of beroepsschip of een schip voor bijzondere of representatieve doeleinden te worden ingenomen;

47. Openbaar water : alle wateren in de gemeente Pekela, die al dan niet met enige beperking, voor het publiek bevaarbaar of anderszins toegankelijk zijn;

48. Vaartuig: naast het begrip vaartuig in de gebruikelijke zin van het woord een vaartuig zonder waterverplaatsing, een casco, een vaartuig in aanbouw en een vaartuig dat de geschiktheid tot varen of drijven heeft verloren.

49. Schip: elk vaartuig, met inbegrip van een watervliegtuig, gebruikt of geschikt om te worden gebruikt als een middel van vervoer te water;

50. Recreatieschip: een schip, uitsluitend bestemd en in gebruik voor recreatiedoeleinden;

51. Beroepsschip: een schip, uitsluitend of hoofdzakelijk bestemd voor beroepsgoederenvervoer, alsmede sleep- en duwboten;

52. Schip voor bijzondere: een schip, uitsluitend bestemd of in gebruik voor doeleinden bijzondere doeleinden, waaronder in ieder geval worden begrepen passagiersschepen en rondvaartboten;

53. Historisch schip: een varend schip dat is opgenomen in het Nationaal Register varende monumenten van de Federatie Oude Nederlandse Vaartuigen (FONV) en voldoet aan zowel de algemene criteria van het Register als aan de specifieke criteria – volgens de betreffende behoudsorganisatie- voor het type schip;

54. Bijbehorende voorzieningen: zaken zonder welke het gebruik van het woonschip of voorzieningen bedrijfsschip niet goed mogelijk is zoals een bijboot, steiger en loopplank;

55. Bijboot: een licht schip dat bij een groter schip hoort en waarvan de bovenkant niet hoger is dan 1 meter boven de waterlijn en de oppervlakte niet groter is dan 10 m²;

56. Verwaarloosd schip: een schip waarvan casco en/of opbouw zodanig onvoldoende zijn beschermd tegen water- en weersinvloeden dat de instandhouding van het schip, zonder daarvoor ingrijpender maatregelen dan het normaal te verrichten onderhoud te treffen, in gevaar komt;

57. Havens: bevaarbaar water en de daarin of daarlangs gelegen oevers, kades, steigers en andere werken;

58. Gemeentelijke havens: aan de gemeente toebehorende of bij de gemeente in beheer

59. zijnde havens, met uitzondering van havens waarin hoofdzakelijk met andere vaartuigen dan passagiers- en pleziervaartuigen een ligplaats wordt ingenomen;

60. Doorvaart: om doorvaart van alle in deze verordening opgenomen schepen en vaartuigen mogelijk te maken, dient de minimale doorvaartbreedte op alle door de gemeente aangewezen vaarwegen ten minste 6 meter te bedragen.

 

Standplaatsen (Hoofdstuk 5, afdeling 2)

61. standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel. Onder standplaats wordt niet verstaan:

o een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder g, van de Gemeentewet;

o een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2:24.

 

Bouwwerken (Hoofdstuk 6)

62. NEN: een door de Stichting Nederlands Normalisatie-Instituut uitgegeven norm;

 

Erfgoed (Hoofdstuk 7)

63. Gemeentelijk beschermd cultuurgoed: cultuurgoed als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet dat als zodanig is aangewezen op grond van artikel 3, eerste lid;

64. Gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht: stads- of dorpsgezicht als bedoeld in de bijlage bij artikel 1.1 van de Omgevingswet dat als zodanig is aangewezen op grond van artikel 18;

65. Gemeentelijk beschermde verzameling: verzameling als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet die als zodanig is aangewezen op grond van artikel 3, tweede lid;

66. Gemeentelijk monument: monument of archeologisch monument als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet dat is ingeschreven in het gemeentelijk erfgoedregister;

67. Minister: minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

68. Omgevingsvergunning: vergunning als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet voor een activiteit met betrekking tot een gemeentelijk monument of een gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Toelichting: Gemeentelijke bepalingen m.b.t de fysieke leefomgeving overgeheveld naar voorliggend document. Dit op basis van VNG handleidingen. Zie voor uitgebreide toelichting het hoofdstuk ‘Toelichting’ op p. 36 van dit document.

 

Bijlage 2:Kaart behorend bij artikel 2:13 en 2:14

Bijlage 3:Kaarten behorend bij artikel 4:9

Bijlage 3 -1

Bijlage 3 -2

Bijlage 3 -3

Bijlage 3 -4

Bijlage 3 -5

Bijlage 4:Kaart behorend bij artikel 4:29

Bijlage 5:Kaart behorend bij artikel 6:1 tot en met 6:5


1

De APV blijft -op de overgehevelde onderdelen na- voortbestaan als een zelfstandige verordening.