Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Reimerswaal

Verordening Adviescommissie omgevingskwaliteit Reimerswaal

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieReimerswaal
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening Adviescommissie omgevingskwaliteit Reimerswaal
CiteertitelVerordening Adviescommissie omgevingskwaliteit Reimerswaal
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 108 van de Gemeentewet
  2. artikel 149 van de Gemeentewet
  3. artikel 156 van de Gemeentewet
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2024nieuwe regeling

19-12-2023

gmb-2023-567816

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening Adviescommissie omgevingskwaliteit Reimerswaal

De raad van de gemeente Reimerswaal;

gelezen het voorstel D23.256381 van het college van burgemeester en wethouders van 12 december 2023;

gelet op de artikelen 108, 149 en 156 van de Gemeentewet, de artikelen 16.15 en 16.15a en afdeling 17.2 van de Omgevingswet;

besluit vast te stellen de volgende verordening:

 

Verordening Adviescommissie omgevingskwaliteit Reimerswaal

Artikel 1. Definities

  • 1.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de Omgevingswet;

    • b.

      college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Reimerswaal;

    • c.

      raad: de gemeenteraad van de gemeente Reimerswaal;

    • d.

      commissie: gemeentelijke adviescommissie als bedoeld in artikel 17.9 van de wet, genaamd Adviescommissie omgevingskwaliteit Reimerswaal;

    • e.

      dorpsbouwmeester: het lid van de commissie aan wie door de raad op grond van deze verordening specifieke taken zijn opgedragen;

    • f.

      goede omgevingskwaliteit: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.3 van de wet;

    • g.

      aanvraag: een aanvraag omgevingsvergunning op grond van de Omgevingswet;

    • h.

      deze verordening: de Verordening Adviescommissie omgevingskwaliteit Reimerswaal

  • 2.

    Als de commissie of de dorpsbouwmeester advies uitbrengt als bedoeld in deze verordening, fungeert de commissie of de dorpsbouwmeester als gemeentelijke adviescommissie uit de wet.

     

Paragraaf 2. Adviestaak

Artikel 2. Taak en werkzaamheden

  • 1.

    De commissie heeft als taak de raad en het college te adviseren bij de uitoefening van hun taken en bevoegdheden op grond van de wet met het oog op het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit en al hetgeen daarmee verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn. Waaronder het geven van voorlichting over de doelstelling van een goede omgevingskwaliteit en over de werkzaamheden van de commissie.

  • 2.

    Ter uitvoering van haar taak:

    • a.

      adviseert de commissie op verzoek van het college, over een voornemen tot het indienen van een aanvraag (vooroverleg of concept-verzoek), over een ingediende aanvraag en over een ontwerpbesluit voor een omgevingsvergunning voor:

      • 1°.

        een rijksmonumentenactiviteit met betrekking tot een monument;

      • 2°.

        een omgevingsplanactiviteit die betrekking heeft op een voorbeschermd gemeentelijk monument of een gemeentelijk monument;

      • 3°.

        een omgevingsplanactiviteit in geval de commissie in het omgevingsplan als adviseur is aangewezen;

      • 4°.

        een omgevingsplanactiviteit die betrekking heeft op behoud en herstel van de cultuurhistorische waarden en beeldbepalende kwaliteiten van een beschermd gezicht, van het gebied en/of van de bebouwing;

      • 5°.

        een andere activiteit in geval het college een advies nodig acht met het oog op het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit;

    • b.

      adviseert de commissie op verzoek van het college over het door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap1 aanwijzen van een onroerende zaak als rijksmonument ingevolge artikel 3.1, tweede lid, van de Erfgoedwet of over het aan een locatie geven van de functie-aanduiding ‘gemeentelijk monument’ (of gelijkwaardig) op grond van artikel 4.2, eerste lid, van de wet;

    • c.

      adviseert de commissie op verzoek van het college of uit eigen beweging over het ontwikkelen van beleid inclusief omgevingsvisie, omgevingsplan en maatwerkregels voor de omgevingskwaliteit;

    • d.

      adviseert de commissie op verzoek van het college in een geval van een verkenning als bedoeld in artikel 5.48, tweede lid, van de wet en in andere gevallen waarin het college een advies nodig acht in verband met een verkenning van een mogelijk bestaande of toekomstige opgave in de fysieke leefomgeving;

    • e.

      informeert en begeleidt de commissie op verzoek van het college en onder regie van de gemeente planindieners en ontwerpers gedurende het ontwerpproces;

    • f.

      voert de commissie op verzoek van het college en onder regie van de gemeente vooroverleg met planindieners over een in te dienen aanvraag;

    • g.

      adviseert de commissie op verzoek van het college over (het stellen van maatwerkvoorschriften in verband met) het uiterlijk van bouwwerken, de zorg voor cultureel erfgoed en andere zaken die de omgevingskwaliteit betreffen;

    • h.

      adviseert de commissie op verzoek van het college over excessen, buitensporigheden in het uiterlijk van bouwwerken, die voor eenieder evident zijn;

  • 3.

    adviseert de commissie op verzoek van het college over het geven van beschikkingen op grond van regels in verordeningen op grond van artikel 149 van de Gemeentewet die een eis ten aanzien van de omgevingskwaliteit bevatten, maar die niet in het omgevingsplan worden opgenomen omdat het geen onderwerp betreft waardoor de fysieke leefomgeving blijvend wordt veranderd. Bijvoorbeeld reclame in de openbare ruimte, voorwerpen op of bij de weg en de exploitatievergunning van horecabedrijven.

     

Paragraaf 3. Aanwijzing van besluiten waarover verplicht advies moet worden gevraagd

Artikel 3. Verplichte advisering

  • 1.

    Het college wint advies in van de commissie over een te nemen beslissing als bedoeld in:

    • -

      artikel 2, tweede lid, onder a, onderdelen 1 ̊ tot en met 5 ̊ van deze verordening

      en

    • -

      artikel 2, tweede lid, onder b van deze verordening.

       

Paragraaf 4. Samenstelling en inrichting

Artikel 4. Samenstelling commissie

  • 1.

    De commissie bestaat uit tenminste 3 leden, de dorpsbouwmeester daaronder begrepen. Voor de leden en de dorpsbouwmeester kunnen plaatsvervangers aangewezen worden die hen bij afwezigheid kunnen vervangen. De leden en hun plaatsvervangers zijn personen die werkzaam zijn voor Stichting Dorp, Stad en Land, of een vergelijkbare organisatie, en die onafhankelijk zijn van de gemeente Reimerswaal.

  • 2.

    De leden worden aangewezen op grond van de professionele deskundigheid die nodig is voor de advisering op grond van de wet, alsmede op grond van maatschappelijke kennis en ervaring. De plaatsvervangers hebben vergelijkbare deskundigheid.

  • 3.

    De commissie telt gelet op artikel 17.9, eerste lid, van de wet ten minste twee leden die deskundig zijn op het gebied van de monumentenzorg.

  • 4.

    De dorpsbouwmeester is deskundig lid van de commissie.

Artikel 5. Benoeming

  • 1.

    De leden kunnen voor een termijn van ten hoogste vier jaar worden benoemd.

  • 2.

    Herbenoeming van leden kan eenmaal voor ten hoogste vier jaar plaatsvinden. Dit is niet van toepassing op de plaatsvervangers.

  • 3.

    Afgetreden leden zijn een jaar na hun aftreden weer benoembaar.

  • 4.

    De dorpsbouwmeester wordt in functie benoemd.

  • 5.

    De leden worden op eigen aanvraag ontslagen van hun taak. Zij kunnen voorts door het college worden geschorst en door de raad worden ontslagen wegens ongeschiktheid, onbekwaamheid of op andere zwaarwegende gronden.

  • 6.

    Na een besluit door de gemeenteraad op grond van artikel 156, eerste lid van de Gemeentewet tot overdracht van de bevoegdheid tot het benoemen van de leden van de commissie, kunnen deze leden door het college worden benoemd, nadat Dorp, Stad en Land gevraagd is om een selectie en voordracht van kandidaat-leden. Het college informeert dan de raad over deze benoeming.

Artikel 6. Ondersteuning van de commissie

  • 1.

    De commissie wordt ambtelijk ondersteund vanuit de gemeente Reimerswaal door een of meerdere ambtelijke medewerkers die het secretariaat uitvoeren.

  • 2.

    De ambtelijke ondersteuning draagt samen met een van de leden zorg voor de verslaglegging en het secretariaat van de commissie, hierbij ondersteund door Dorp, Stad en Land.

  • 3.

    Ambtelijke medewerkers, waaronder degene(n) die het secretariaat uitvoert of uitvoeren, zijn geen lid van de commissie.

     

Paragraaf 5. Advisering en standpuntbepaling

Artikel 7. Adviestermijn

  • 1.

    De commissie brengt advies uit binnen een termijn van drie weken na ontvangst van een verzoek om advies van of namens het college, tenzij het college gemotiveerd heeft aangegeven binnen welke andere termijn een advies nodig is.

Artikel 8. Beraadslaging en standpuntbepaling

  • 2.

    De vergaderingen waarin een of meer adviezen over aanvragen door of namens de commissie worden vastgesteld, zijn openbaar. De agenda voor de vergadering van de commissie wordt indien dit nodig wordt geacht op een geschikte wijze bekendgemaakt. Het college kan – al dan niet op verzoek van de aanvrager – een verzoek doen tot niet-openbare behandeling, op grond van een belang genoemd in artikel 5.1 van de Wet open overheid.

  • 3.

    De openbaarheid geldt zowel voor de beraadslagingen, de beoordeling als de adviezen. De openbaarheid geldt niet voor informeel vooroverleg of bij de beleidsgerichte, opgavegerichte of ont-werpgerichte advisering.

  • 4.

    De aanvrager van de omgevingsvergunning of zijn gemachtigde heeft de mogelijkheid tot toelichting van (het voornemen van) de aanvraag ten overstaan van de commissie. Tijdens de beraadslagingen over (het voornemen van) een aanvraag en het opstellen van het advies door de commissie of de dorpsbouwmeester is er geen spreekrecht.

  • 5.

    Over een advies van een aanvraag voor een rijksmonumentenactiviteit met betrekking tot een monument wordt niet besloten dan in aanwezigheid van ten minste twee leden met deskundigheid op het gebied van de monumentenzorg.

  • 6.

    Leden die als opdrachtgever, ontwerper of anderszins betrokken zijn bij de uitvoering van een activiteit waarvoor een aanvraag is gedaan waarover de commissie adviseert, onthouden zich van medewerking aan het desbetreffende advies en zijn tijdens de behandeling van en de besluitvorming over het advies niet in de vergadering aanwezig.

  • 7.

    De geheimhoudingsplicht als bedoeld in artikel 2:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op de commissie en de daarvoor werkzame personen.

Artikel 9. Afdoening onder verantwoordelijkheid van de commissie

  • 1.

    De commissie kan onverminderd het bepaalde in artikel 17.9, eerste lid, van de wet de advisering over een aanvraag of over de voorbereiding van een andere beschikking onder verantwoordelijkheid van de commissie overlaten aan een dorpsbouwmeester, een of meer daartoe aangewezen leden, of een subcommissie.

  • 2.

    De raad laat de werkzaamheden als bedoeld in artikel 2 van deze verordening in principe over aan een dorpsbouwmeester. De dorpsbouwmeester werkt samen met en onder de verantwoordelijkheid van de commissie.

  • 3.

    De dorpsbouwmeester zal in bijzondere gevallen, in geval van twijfel of bij de wens voor het inschakelen van specifieke deskundigheid rond een aspect van de fysieke leefomgeving minimaal een ander lid van de commissie of iemand met specifieke professionele deskundigheid bij de afwegingen betrekken.

  • 4.

    De dorpsbouwmeester zal bij advisering als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onder a, onderdelen 1 ̊ en 2 ̊en artikel 2, tweede lid, onder b van deze verordening, de andere leden van de commissie bij de afwegingen betrekken.

Artikel 10. Adviseurs

  • 1.

    De commissie en de dorpsbouwmeester kunnen zich voor het inwinnen van inlichtingen wenden tot ter zake kundige ambtenaren van de gemeente Reimerswaal.

  • 2.

    De commissie en de dorpsbouwmeester kunnen zich laten bijstaan door andere personen, voor zover dat voor de vervulling van haar taak nodig is, waaronder ook in bijzondere gevallen, in geval van twijfel of bij de wens voor het inschakelen van specifieke deskundigheid rond een aspect van de fysieke leefomgeving.

  • 3.

    De in het eerste en tweede lid bedoelde personen kunnen op uitnodiging van de commissie of de dorpsbouwmeester als adviseur deelnemen aan de beraadslagingen.

Artikel 11. Verwerking van het advies

  • 1.

    Het college kan eenmaal per activiteit advies inwinnen bij een gemeentelijke adviescommissie van een andere gemeente. Een second opinion wordt pas gevraagd nadat de commissie of de dorpsbouwmeester de mogelijkheid tot heroverweging van hun advies hebben gekregen. Het college stelt de commissie of de dorpsbouwmeester van het voornemen tot het plaatsen van een opdracht tot het uitbrengen van een second opinion op de hoogte. De commissie en de dorpsbouwmeester nemen een second opinion voor kennisgeving aan.

  • 2.

    In geval het college een beschikking geeft in afwijking van het door de commissie of de dorpsbouwmeester uitgebrachte advies, stellen zij de commissie of de dorpsbouwmeester hiervan op de hoogte.

     

Paragraaf 6. Werkwijze

Artikel 12. Reglement van orde

  • 1.

    De commissie en de dorpsbouwmeester stellen hun werkwijze binnen de kaders van deze verordening nader vast in een reglement van orde.

  • 2.

    Wanneer de commissie en de dorpsbouwmeester een reglement van orde vaststellen draagt het college zorg voor bekendmaking van dit reglement van orde.

Artikel 13. Relatie met andere adviseurs

  • 1.

    Bij het aanstellen van een supervisor, een kwaliteitsteam of een andere adviseur op het gebied van de omgevingskwaliteit, niet zijnde de dorpsbouwmeester, een lid of een adviseur van de commissie draagt het college zorg voor een goede afstemming met de commissie en de dorpsbouwmeester.

  • 2.

    Indien gewenst kan een lid of adviseur van de commissie of de dorpsbouwmeester optreden als supervisor of deelnemen aan een kwaliteitsteam, een intaketafel of een omgevingstafel, enz.

Artikel 14. Vergoeding

  • 1.

    De leden van de commissie, de dorpsbouwmeester en de adviseurs als bedoeld in artikel 10, tweede lid van deze verordening die op voordracht van Dorp, Stad en Land zijn benoemd of gevraagd, ontvangen voor hun werkzaamheden een vergoeding op grond van de tarieven zoals jaarlijks afgesproken met Dorp, Stad en Land.

  • 2.

    Wanneer de gemeente zelf andere leden of adviseurs benoemt, voorstelt of vraagt, bepaalt de gemeente de vergoeding.

     

Paragraaf 7. Jaarverslag

Artikel 15. Jaarverslag

  • 1.

    De commissie brengt jaarlijks voor 1 juni verslag uit, als bedoeld in artikel 17.9, zesde lid van de wet, van haar werkzaamheden in het voorafgaande kalenderjaar.

  • 2.

    In het jaarverslag komt ten minste aan de orde:

  • a.

    de wijze waarop toepassing is gegeven aan de kaders als bedoeld in artikel 17.9, derde lid, van de wet;

  • b.

    de wijze waarop uitwerking is gegeven aan de openbaarheid van vergaderen.

  • 3.

    De commissie kan in haar jaarverslag aanbevelingen doen ten aanzien van het gemeentelijk omgevingskwaliteitsbeleid in het algemeen en de aanpassing van toetsingskaders (als bedoeld in artikel 17.9, derde lid, van de wet) in het bijzonder.

     

Paragraaf 8. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 16. Onvoorzienbaarheid

In alle gevallen, waarin deze verordening niet voorziet, alsmede bij gerezen geschillen, beslist het college, na de commissie of de dorpsbouwmeester te hebben gehoord.

Artikel 17. Overgangsrecht

  • 1.

    De op grond van de vigerende Bouwverordening en de Erfgoed-/Monumentenverordening benoemde leden of de nieuw voorgestelde leden worden geacht te zijn benoemd op grond van het besluit tot vaststelling van deze verordening. De termijn van ten hoogste vier jaar als bedoeld in artikel 5, eerste lid van deze verordening, loopt vanaf de datum dat deze verordening in werking treedt.

  • 2.

    Als voor de inwerkingtreding van de wet een aanvraag is ingediend, blijft het oude recht, met betrekking tot de commissies op het gebied van welstand en monumentenzorg van kracht, met dien verstande dat de commissie wordt geacht de in artikel 8 van de Woningwet, dan wel de in artikel 9.1, eerste lid, onder a, van de Erfgoedwet in samenhang met artikel 15 van de Monumentenwet 1988 bedoelde commissie te zijn.

Artikel 18. Vervallen oude regeling

  • 1.

    De regels met betrekking tot de commissie in de artikelen uit de ‘Bouwverordening Reimerswaal’ zoals deze is vastgesteld op 27 maart 2012 en in de artikelen van de (gewijzigde) Erfgoedverordening Reimerswaal 2016 vervallen bij inwerkingtreding van deze verordening.

Artikel 19. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt tegelijk met de Wet van 23 maart 2016, houdende regels over het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving (Omgevingswet) op 01 januari 2024 in werking.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening Adviescommissie omgevingskwaliteit Reimerswaal.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 19 december 2023.

De voorzitter,

De griffier,

Toelichting  

Algemeen

Met de Omgevingswet (hierna: Ow) die op 1 januari 2024 in werking is getreden, wordt het stelsel van ruimtelijke regels volledig herzien. De Ow bundelt de wetgeving en regels voor ruimte, wonen, infrastructuur, milieu, natuur en water. Belangrijk verbeterdoel van de Ow is een kader te bieden dat overheden meer afwegingsruimte biedt om doelen voor de leefomgeving te bereiken. “Decentraal, tenzij” is een belangrijk principe van de Ow. Dit betekent dat taken en bevoegdheden in principe bij het lokale bestuur, zoals de gemeente liggen. Alleen indien het gaat om een nationaal of internationaal belang of als dat doelmatiger of doeltreffender is, stelt het Rijk regels.

 

Eén van de doelen van de Ow is het bereiken van een goede omgevingskwaliteit (artikel 1.3 van de wet). Daarbij gaat het om het belang van aspecten als cultureel erfgoed, architectonische kwaliteit van bouwwerken, stedenbouwkundige kwaliteit en kwaliteit van natuur en landschap. Gemeenten hebben een grote vrijheid bij de wijze waarop zij het doel van een goede omgevingskwaliteit willen bereiken. Dat geldt ook voor de rol van de gemeentelijke adviescommissie (hierna: commissie, voorheen de welstandscommissie/monumentencommissie) daarbij. Een adequate invulling van de taak en de werkwijze van deze commissie is belangrijk voor een goede omgevingskwaliteit.

 

Op de dag van de inwerkingtreding van de Ow ontstaat van rechtswege een tijdelijk omgevingsplan. Dit omgevingsplan bestaat uit de bestemmingsplannen op grond van de Wet ruimtelijke ordening en uit een “bruidsschat” met wettelijke regels van het Rijk die onder de Ow vervallen.

 

In het tijdelijke omgevingsplan blijven de huidige welstandsregels van toepassing. Voor de huidige commissie komt echter de basis in de Woningwet te vervallen. De advisering over ruimtelijke kwaliteit kan onder de Ow worden ondergebracht bij een adviescommissie omgevingskwaliteit als bedoeld in artikel 17.9 Omgevingswet.

 

In het nieuwe omgevingsplan zal de gemeente op grond van de regels van de Ow een nieuwe afweging moeten maken over de kwaliteitsregels die gewenst zijn. Dat kan natuurlijk op basis van de uitgangspunten in de bestaande welstandsnota.

 

De regels voor een kwaliteitstoets zijn opgenomen in de artikelen 22.7 en 22.29 van de “bruidsschat” van het Rijk voor het tijdelijke bestemmingsplan en maken van rechtswege onderdeel uit van het tijdelijke omgevingsplan. Voor de welstandsnota geldt op grond van artikel 4.114, lid 1 van de Invoeringswet Ow dat deze na de inwerkingtreding van de Ow wordt aangemerkt als een beleidsregel, als bedoeld in artikel 4.19 van de Ow. Deze beleidsregel geldt niet voor een gebied of bouwwerk waarvoor geen redelijke eisen van welstand van toepassing zijn (welstandsvrij gebied).

 

Door middel van artikel 22.26 van de bruidsschat wordt bij de inwerkingtreding van de Ow in het omgevingsplan een vergunningsplicht opgenomen voor bouwactiviteiten (binnenplanse vergunning voor een omgevingsplanactiviteit).

 

In artikel 22.7 van de bruidsschat staat dat de volgende bouwwerken niet in ernstige mate in strijd mogen zijn met de redelijke eisen van welstand:

  • -

    bestaande bouwwerken, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, en

  • -

    te bouwen bouwwerken waarvoor geen omgevingsvergunning voor omgevingsplanactiviteit nodig is.

In artikel 22.29 van de bruidsschat staan de beoordelingsregels voor een binnenplanse omgevingsvergunning voor bouwen. Hierin is geregeld dat de gemeente een binnenplanse omgevingsplanvergunning alleen verleent als het bouwwerk niet in strijd is met redelijke eisen van welstand (artikel 22.29, lid 1, onder b). Deze eis geldt niet: voor gebouwen of gebieden waar geen welstandstoets geldt (artikel 22.29, lid 2 onder a); als het bevoegd gezag oordeelt dat het de omgevingsvergunning toch moet verlenen, ondanks een negatief advies van de commissie.

 

Uiterlijk 2032 moet het tijdelijke omgevingsplan door de gemeente zijn omgezet naar een nieuw omgevingsplan. In dat nieuwe plan bepaalt de gemeenteraad voor welke gebieden en voor welke bouwactiviteiten de beleidsregels op grond van artikel 4.19 van de Ow (welstandsnota) van toepassing zijn.

 

Artikelsgewijs

 

Artikel 1 Definities

Commissie: De gemeentelijke adviescommissie op grond van artikel 17.9 van de Ow.

Goede omgevingskwaliteit: "Een goede omgevingskwaliteit" is naast veiligheid en gezondheid opgenomen in de maatschappelijke doelstelling van de wet (artikel 1.3 van de wet). Dit geeft aan dat aspecten als cultureel erfgoed, architectonische kwaliteit van bouwwerken, stedenbouwkundige kwaliteit en kwaliteit van natuur en landschap belangrijk zijn. Het gaat daarbij zowel om de menselijke beleving van de fysieke leefomgeving als om de waarden die de maatschappij toekent aan de identiteit van gebieden (Kamerstukken II 2013-2014, 33962, nr. 3). De gemeente heeft de plicht de zorg voor de omgevingskwaliteit zelf in te vullen, inclusief het adviesstelsel op het gebied van de omgevingskwaliteit. Burgers kunnen, wanneer geen concrete gedragsbepalingen voorhanden zijn of deze niet toereikend blijken, ten aanzien van de het doel van een goede omgevingskwaliteit een beroep doen op de algemene zorgplicht op grond van de Ow.

 

Artikel 2 Taak en werkzaamheden

Eerste lid

 

Dit lid beschrijft de adviestaak in algemene zin: het adviseren van de raad en het college van burgemeester en wethouders (hierna: college) op het gebied van de omgevingskwaliteit als bedoeld in artikel 1.3 van de Ow. De commissie adviseert dus niet over andere aspecten van de fysieke leefomgeving, zoals een veilige en gezonde fysieke leefomgeving. Ook het geven van voorlichting over de werkzaamheden van de commissie valt onder de adviestaak.

 

Tweede lid, onderdeel a

 

Dit betreft de advisering over aanvragen om een omgevingsvergunning of de advisering over een ontwerpbesluit als het college geen bevoegd gezag is. De commissie adviseert op verzoek van het college over een aanvraag voor:

 

1. een rijksmonumentenactiviteit met betrekking tot een monument

 

De wet definieert een rijksmonumentenactiviteit als volgt: “Een activiteit inhoudende het slopen, verstoren, verplaatsen of wijzigen van een rijksmonument of een voorbeschermd rijksmonument of het herstellen of gebruiken daarvan waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht”.

 

De commissie adviseert niet over aanvragen om een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit met betrekking tot archeologische rijksmonumenten. De commissie brengt advies uit met het oog op het behoud van cultureel erfgoed. Uitgangspunten daarbij zijn:

 

  • -

    het voorkomen van ontsiering, beschadiging of sloop van monumenten en archeologische monumenten;

  • -

    het voorkomen van verplaatsing van monumenten of een deel daarvan, tenzij dit dringend is vereist is voor het behoud van die monumenten;

  • -

    het bevorderen van het gebruik van monumenten, zo nodig door wijziging van die monumenten, rekening houdend met de monumentale waarden.

  • -

    Het conserveren en in stand houden van archeologische monumenten in situ.

Een en ander volgt uit artikel 8.80 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (hierna: Bkl) dat de beoordelingsregels voor de rijksmonumentenactiviteit bevat.

 

Voor rijksmonumentenactiviteiten met betrekking tot archeologische rijksmonumenten is de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: de Minister van OCW) aangewezen als advies- en instemmingsorgaan in de gevallen dat het college het bevoegd gezag is. Dit in verband met zijn verantwoordelijkheid voor de archeologische rijksmonumenten en met het landelijk overzicht en de vereiste specialistische kennis en ervaring die aanwezig zijn bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Ook is de Minister van OCW (mede) bevoegd tot toezicht en handhaving waar het gaat om archeologische rijksmonumenten. Behoud in situ (in de bodem) is hierbij het uitgangspunt.

 

De gemeenten spelen desalniettemin in de archeologie een cruciale rol. De afweging om archeologische monumenten in situ (in de bodem) dan wel ex situ (door ze op te graven) te behouden, wordt meestal door de gemeente gemaakt in het kader van het opstellen van het omgevingsplan en de belangenafweging bij de specifieke omgevingsplanactiviteiten waaraan een archeologische onderzoeksplicht is gekoppeld. De gemeente is op grond van artikel 5.130 van het Bkl verplicht om bij het opstellen van het omgevingsplan rekening te houden met het belang van het behoud van cultureel erfgoed, waaronder aantoonbaar te verwachten archeologische monumenten. Daarbij kan de aantoonbaar te verwachten aanwezigheid van archeologische monumenten van invloed zijn op onder meer de toedeling van functies aan locaties – bijvoorbeeld de keuze om geen parkeergarage toe te staan op een locatie met hoge archeologische waarde – of op de inhoud van in het omgevingsplan op te nemen beschermende regels of beoordelingsregels.

 

2. een omgevingsplanactiviteit die betrekking heeft op een voorbeschermd gemeentelijk monument of een gemeentelijk monument.

 

De bescherming van monumenten of archeologische monumenten als gemeentelijk monument gebeurt door aan het monument of archeologisch monument in het omgevingsplan de functie-aanduiding gemeentelijk monument te geven. Met een voorbereidingsbesluit kan voorbescherming worden geboden aan een locatie waarvoor wordt overwogen deze de functie-aanduiding gemeentelijk monument te geven.

 

Onderdeel b

 

De Minister van OCW vraagt ingevolge de Erfgoedwet altijd advies aan het college van de gemeente waar een monument of archeologisch monument zich bevindt, alvorens te besluiten het aan te wijzen als rijksmonument. In dat geval is de commissie adviseur van het college. De commissie is ook adviseur in geval het college het voornemen heeft een monument of archeologisch monument aan te wijzen als gemeentelijk monument (door de locatie de functie-aanduiding gemeentelijk monument te geven).

 

Onderdeel c

 

Dit onderdeel geeft invulling aan de mogelijkheid als bedoeld in artikel 17.9, tweede lid, van de Omgevingswet om de commissie in te schakelen bij het ontwikkelen van beleid voor de kwaliteit van de fysieke leefomgeving. Zoals hierboven vermeld gaat het uitsluitend om beleid op het gebied van de omgevingskwaliteit.

 

Onderdeel d

 

Dit onderdeel gaat over de opgavegerichte advisering in verband met een verkenning van een mogelijk bestaande of toekomstige opgave.

 

Onderdeel e

 

Dit onderdeel betreft de ontwerpgerichte advisering. Deze taak is soms ondergebracht bij een ambtelijk ontwerpteam, een kwaliteitsteam, regievoerder of supervisor voor de planontwikkeling in (delen van) de gemeente. Dit onderdeel biedt de mogelijkheid om de commissie in (een vroegtijdig stadium in) het ontwerpproces in te schakelen.

 

Onderdeel f

 

Dit onderdeel heeft betrekking op vooroverleg bij een vergunningaanvraag. Veel gemeenten kennen een procedure (of vaste gedragslijn) voor het aanvragen van een beginseluitspraak omgevingsvergunning, waarin ook de welstand- en monumentencommissies worden geraadpleegd. Die praktijk kan op grond van dit onderdeel worden voortgezet. De initiatiefnemer is onder de Ow verantwoordelijk voor het aanvragen de vereiste (deel)vergunningen. Het is aan hem of haar om de verschillende eisen op elkaar af te stemmen. Vooral bij complexe projecten is vooroverleg van groot belang.

 

Onderdeel g

 

Gemeenten kunnen er onder de Ow voor kiezen om ook met betrekking tot het stellen van maatwerkvoorschriften (nieuw instrument) advies te vragen. Dit in verband met het uiterlijk van bouwwerken, de zorg voor cultureel erfgoed en werelderfgoed en andere zaken die de omgevingskwaliteit betreffen.

 

Artikel 3 Verplichte advisering

 

Dit artikel sluit aan op de verplichte adviezen op grond van artikel 17.9 van de Omgevingswet.

 

Artikel 4 Samenstelling commissie

 

Eerste lid

 

Dit lid geeft invulling aan artikel 17.7, eerste lid, van de Omgevingswet, waarin is bepaald dat

de raad het aantal leden vaststelt. Reimerswaal is lid van de vereniging Dorp, Stad en Land. Deze onafhankelijke organisatie levert de leden van de commissie die de advisering voor ruimtelijke kwaliteit (welstand) en erfgoed (monumenten) voor de gemeente verzorgen.

 

Tweede lid

 

Dit lid geeft aan dat de leden als deskundigen en dus op persoonlijke titel en op grond van hun persoonlijke kwalificaties worden benoemd. Hun lidmaatschap is niet afhankelijk van het bekleden van een bepaalde functie of het hebben van een bepaalde hoedanigheid. De leden vertegenwoordigen geen bijzondere belangen. Dat betekent bijvoorbeeld dat belangenorganisaties op het gebied van de omgevingskwaliteit geen vertegenwoordigers in de commissie hebben. De leden moeten hun functie onafhankelijk uitoefenen. Daarnaast beschikken de leden over gedegen inzicht in maatschappelijke verhoudingen, dit op grond van maatschappelijke kennis en ervaring.

 

Derde lid

 

De wet schrijft voor dat binnen de commissie minstens 2 leden deskundig dienen te zijn op het gebied van de monumentenzorg, en dat die in ieder geval worden betrokken bij de advisering over een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit met betrekking tot een monument. Volgens de Memorie van toelichting dient de commissie ten minste over deskundigheid op het gebied van cultuurhistorie, bouw- en architectuurhistorie, restauratiearchitectuur, landschap en stedenbouw te beschikken (Kamerstukken II 2014-2015, 33962 nr. 3, p. 581). Het is mogelijk dat één persoon meerdere disciplines in zich verenigt.

 

Artikel 5 Benoeming

 

Eerste tot en met vierde lid

 

Deze leden hebben betrekking op de benoemingstermijn als bedoeld in artikel 17.7, eerste lid, van de Omgevingswet. Het eerste lid regelt de benoeming voor de eerste termijn. Het tweede lid ziet toe op de herbenoeming. De regels voor de herbenoeming zijn alleen van toepassing op de leden, niet op hun plaatsvervangers. Tussen de gemeente en Dorp, Stad en Land kunnen praktische afspraken worden gemaakt over bijvoorbeeld het gefaseerd aftreden van de leden van de commissie zodat continuïteit van lokale kennis behouden blijft. In Reimerswaal wordt de advisering op dit moment al verzorgd door een dorpsbouwmeester.

 

Artikel 6 Ondersteuning van de commissie

 

Eerste en tweede lid

 

Dit artikel spreekt voor zich.

 

Artikel 7 Adviestermijn

 

In de Omgevingswet is geen termijn gesteld waarbinnen de commissie moet adviseren. Wel is in de Omgevingswet een termijn opgenomen waarbinnen een besluit op een aanvraag moet worden genomen. Daarom kan het college op grond van het eerste lid aangeven binnen welke termijn een advies wordt verwacht. Deze termijn mag volgens artikel 3:6 van de Awb niet zodanig kort zijn, dat de commissie zijn taak niet meer kan vervullen.

 

Indien geen advies wordt uitgebracht binnen de genoemde adviestermijn, staat dit de besluitvorming door het college niet in de weg (artikel 3:6, tweede lid, van de Awb).

 

Artikel 8 Beraadslaging en standpuntbepaling

 

Eerste, tweede en derde lid

 

Dit is een nadere regeling van uitwerking van de wettelijke eis van openbaarheid als bedoeld in artikel 17.9, vijfde lid, van de Omgevingswet.

 

Uit artikel 4:7 van de Awb volgt de beperkte verplichting dat de mogelijkheid tot toelichting van een plan ten overstaan van de commissie dient te worden geboden aan de aanvrager van de omgevingsvergunning. Anderen hebben geen spreekrecht.

De verplichting tot openbaar geldt in zijn algemeenheid en beperking daarop wordt geregeld door de Wet open overheid.

Uit artikel 4:8 van de Awb kan volgen dat een derde-belanghebbende die naar verwachting bedenkingen heeft tegen een project, in de gelegenheid wordt gesteld om een zienswijze naar voren te brengen. Het spreekrecht van derden beperkt zich tot om een toelichting te geven op hun belangen. Tijdens beraadslagingen hebben derden geen spreekrecht.

 

Vierde lid

 

Dit lid ziet erop toe dat in de vergadering voldoende leden met specialistische kennis aanwezig zijn, zodat een deskundig oordeel kan worden gevormd. Het borgt ook de wettelijke eis dat enkele leden die deskundig zijn op het gebied van de monumentenzorg in ieder geval worden betrokken bij de advisering over een aanvraag omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit (artikel 17.9, eerste lid, van de Omgevingswet).

 

Vijfde lid

 

Met deze bepaling worden verstrengeling van belangen en vooringenomenheid tegengegaan.

 

Zesde lid

 

Dit lid verwijst naar de Awb die uitvoerders van wetten een geheimhoudingsplicht oplegt ten aanzien van gegevens waarvan zij het vertrouwelijke karakter kennen of redelijkerwijs moeten vermoeden. Op grond van artikel 2:5, tweede lid, van de Awb is de plicht tot geheimhouding ook van toepassing op instellingen die een wettelijke taak uitvoeren. Daaronder vallen ook adviesorganen. Dit lid plaatst buiten twijfel dat de geheimhoudingsplicht ook op de commissie en de daarvoor werkzame personen van toepassing is.

 

Artikel 9 Afdoening onder verantwoordelijkheid van de commissie

 

Dit artikel geeft de mogelijkheid om de advisering namens de commissie over te laten aan een dorpsbouwmeester of een of meer leden, dit al dan niet in een vaste samenstelling als subcommissie.

 

In Reimerswaal laat de gemeente de werkzaamheden als bedoeld in artikel 2 in principe over aan een dorpsbouwmeester.

 

De commissie blijft verantwoordelijk voor het advies. Daarbij moet wel rekening worden gehouden met de wettelijke eis dat enkele leden die deskundig zijn op het gebied van de monumentenzorg in ieder geval worden betrokken bij de advisering over een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit (artikel 17.9, eerste lid, van de Omgevingswet).

 

Artikel 10 Adviseurs

 

Dit artikel geeft de commissie de bevoegdheid zich ten behoeve van de advisering te laten voorlichten door ambtenaren (eerste lid) of door externe deskundigen (tweede lid). Een ambtenaar of een andere deskundige kan op grond van het derde lid op uitnodiging van de commissie aanwezig zijn bij de vergaderingen of als adviseur deelnemen aan de beraadslagingen.

 

Deze regeling sluit aan op de bestaande praktijk, waarbij de commissies afhankelijk van de behoefte, specifieke adviseurs inschakelen (bijvoorbeeld een specialist op het gebied van historische interieurs of een specialist op het gebied van duurzaam bouwen).

 

Over het inschakelen van een adviseur en de daarvoor te maken kosten zullen afspraken worden gemaakt tussen de gemeente en Dorp, Stad en land.

 

Artikel 11 Verwerking van het advies

 

Eerste lid

 

Dit lid ziet toe op het vragen van een second opinion aan een gemeentelijke adviescommissie omgevingskwaliteit van bijvoorbeeld een andere gemeente, in het geval dat het college zich totaal niet kan verenigen met het advies van de commissie. Omwille van de rechtszekerheid en oneindig ‘shoppen’ te voorkomen is dit ten hoogste een keer per activiteit toegestaan.

 

Een advies van de commissie dat voldoet aan de wettelijke eisen van zorgvuldigheid en motivering als bedoeld in artikel 17.9, derde lid, van de wet, behoeft in beginsel geen nadere motivering. Een nadere motivering is wel vereist in geval een aanvrager of een derde-belanghebbende een contra-advies heeft overgelegd, dan wel gemotiveerd aanvoert dat het advies in strijd is met de geldende beoordelingscriteria (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 6 mei 2009, ECLI:NL: RVS:2009:BI2952).]

 

De commissie velt in principe geen oordeel over de inhoud of de uitkomst van een second opinion.

 

Tweede lid

 

Dit lid is opgenomen met het oog op een goede vervulling van de adviestaak van de commissie. Daarvoor is nodig dat de commissie inzicht heeft in hoe het college omgaat met de uitgebrachte adviezen.

 

Artikel 12 Reglement van orde

 

Eerste lid

De commissie stelt een reglement van orde vast.

 

Tweede lid

Dit lid regelt de bekendmaking van het reglement van orde. Dat kan in de vorm van een aparte bekendmaking met een verwijzing naar deze verordening. 

 

Artikel 13 Relatie met andere adviseurs

 

Dit artikel regelt een goede afstemming tussen de werkzaamheden van andere adviseur(s) op het gebied van de omgevingskwaliteit en de commissie. Over het inschalen van andere adviseurs moeten afspraken gemaakt worden tussen de gemeente en Dorp, Stad en Land.

 

Artikel 14 Vergoeding

 

Dit artikel regelt de vergoeding die de leden en de adviseurs, als bedoeld in artikel 10, tweede lid, ontvangen. Dit wordt geregeld op grond van de tarieven zoals jaarlijks afgesproken met Dorp, Stad en Land en die aansluiten bij de leges uit de legesverordening.

 

Artikel 15 Jaarverslag

 

De jaarverslaglegging als bedoeld in artikel 17.9, zesde lid, van de Omgevingswet kan voor de raad aanleiding zijn voor bijstelling van het gemeentelijk beleid. Om die reden moet het verschijnen van het jaarverslag aansluiten op de jaarlijkse beleids- en begrotingscyclus in de gemeente.

 

Artikel 16 Onvoorzienbaarheid

 

Dit artikel spreekt voor zich.

 

Artikel 17 Overgangsrecht

 

Dit artikel spreekt voor zich.

 

Artikel 18 Vervallen oude regeling

 

Dit artikel spreekt voor zich.

 

Artikel 19. Inwerkingtreding en citeertitel

 

Dit artikel spreekt voor zich.


1

of van opvolgend ministerie waarin ‘cultuur’ is ondergebracht