Organisatie | Westland |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Algemene subsidieverordening Westland 2024 |
Citeertitel | Algemene subsidieverordening Westland 2024 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt de ASV Westland 2016.
artikel 149 van de Gemeentewet
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2024 | nieuwe regeling | 13-12-2023 |
Besluit van de raad van de gemeente Westland tot vaststelling van de Algemene subsidieverordening Westland 2024
De raad van de gemeente Westland;
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 13 december 2023;
gelet op artikel 149 van de Gemeentewet;
gezien het advies van de commissie Maatschappelijke Omgeving;
besluit vast te stellen de Algemene subsidieverordening Westland 2024:
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
De-minimissteun: steun die wordt verstrekt op basis van Verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag op de-minimissteun (PbEU L 352/1); Verordening (EU) nr. 2019/316 van de Commissie tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1408/2013 van de Commissie van 18 december 2013 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag op de-minimissteun in de landbouwproductiesector (PbEU L 51 I/1); Verordening (EU) nr. 717/2014 van de Commissie van 27 juni 2014 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag op de-minimissteun in de visserij- en aquacultuursector (PbEU L 190/45), of Verordening (EU) 2018/1923 van de Commissie van 7 december 2018 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun verleend aan diensten van algemeen economisch belang verrichtende ondernemingen (PbEU L 313/2);
Europees steunkader: mededeling, richtsnoer, kaderregeling, besluit of vrijstellingsverordening op het gebied van staatssteun die de Europese Commissie of de Raad van de Europese Unie, gelet op de artikelen 106, derde lid, 107, 108 of 109 van het Verdrag heeft vastgesteld, waaronder de Algemene groepsvrijstellingsverordening: Verordening (EU) nr. 2017/1084 van de Commissie tot wijziging van Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU L 156/1); de Landbouw vrijstellingsverordening: Verordening (EU) nr. 702/2014 van de Commissie van 25 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU L 193/1); en de Visserij vrijstellingsverordening: Verordening (EU) nr. 1388/2014 van de Commissie van 16 december 2014 waarbij bepaalde categorieën steun voor ondernemingen die actief zijn in de productie, de verwerking en de afzet van visserij- en aquacultuurproducten, op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU L 369/37);
Het college kan bij nadere regeling vaststellen welke activiteiten in aanmerking kunnen komen voor subsidie. Voor zover van toepassing, wordt hierin tevens bepaald welke doelgroep(en) voor subsidie in aanmerking komen, hoe de subsidie wordt berekend, hoe de subsidie wordt verdeeld en hoe de subsidiebedragen worden uitbetaald.
Elke organisatie of natuurlijke persoon die kan bijdragen aan de maatschappelijke doelen van de gemeente Westland, kan een aanvraag indienen. Bij gelijke geschiktheid krijgt een binnen de gemeentegrenzen van Westland gevestigde aanvrager voorrang op een aanvrager die gevestigd is buiten de gemeentegrenzen.
Het college houdt een actueel openbaar toegankelijk subsidieregister bij waarin de verleende en vastgestelde subsidies zijn opgenomen.
Hoofdstuk 2 Aanvraag subsidie en termijnen
Artikel 14. Weigerings-, intrekkings- en terugvorderingsgronden
HOOFDSTUK 3. VERPLICHTINGEN VAN DE SUBSIDIEONTVANGER
Voor zover dit niet is bepaald bij subsidieregeling, vermeldt de verleningsbeschikking op welke wijze de subsidieontvanger de besteding van de subsidie dient te verantwoorden.
Artikel 18. Algemene verplichtingen van subsidieontvanger
Als aannemelijk is dat een of meer van de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht of dat niet, niet tijdig of niet geheel zal worden voldaan aan de verplichtingen die aan de subsidie verbonden zijn, meldt de subsidieontvanger dat onverwijld schriftelijk aan het college.
Artikel 19. Aan een subsidie te verbinden bijzondere verplichtingen
Bij subsidies hoger dan € 50.000, verleend voor activiteiten die bij nadere regel meer dan een jaar in beslag nemen, kan door het college de verplichting worden opgelegd tot het tussentijds afleggen van rekening en verantwoording over de tot dan verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten. De verantwoording wordt niet vaker dan één keer per jaar verlangd.
Bij subsidieregeling kunnen verplichtingen die niet strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie aan de subsidie worden verbonden, voor zover deze verplichtingen betrekking hebben op de wijze waarop of de middelen waarmee de gesubsidieerde activiteit wordt verricht. In de toelichting bij de subsidieregeling wordt uiteengezet waarom daartoe wordt overgegaan.
Bij subsidieregeling of verleningsbeschikking kan worden bepaald dat de subsidieontvanger, voor zover het verstrekken van de subsidie heeft geleid tot vermogensvorming, daarvoor aan het college een vergoeding verschuldigd is als zich een gebeurtenis voordoet als bedoeld in artikel 4:41, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Daarbij wordt tevens aangegeven hoe de hoogte van de vergoeding wordt bepaald.
Artikel 20. Maximaal eigen vermogen systeempartners
Een systeempartner mag over een eigen vermogen beschikken dat bestaat uit:
een egalisatiereserve van maximaal 10% van het totaal van het aangevraagde gemeentelijk subsidiebedrag en de overige begrote inkomsten, of een egalisatiereserve van maximaal 25% van het totaal van het aangevraagde gemeentelijk subsidiebedrag en de overige begrote inkomsten in geval van een systeempartner die een gebouw in eigendom exploiteert.
HOOFDSTUK 4. VERANTWOORDING EN VASTSTELLING VAN DE SUBSIDIE
Artikel 21. Wijze van verstrekking en eindverantwoording subsidies tot en met € 10.000
In afwijking van het eerste lid, vindt de vaststelling plaats binnen 8 weken nadat de gevraagde inlichtingen zijn verstrekt, als bij verleningsbeschikking de subsidieaanvrager wordt verplicht om op de daarbij aangegeven wijze aan te tonen dat de activiteiten waarvoor de subsidie wordt verstrekt zijn verricht en dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.
HOOFDSTUK 5. HARDHEIDSCLAUSULE EN SLOTBEPALINGEN
In een subsidieregeling kan het college bepalen dat door het college van een of meer bepaalde artikelen of artikelleden van die regeling kan worden afgeweken als daaraan vasthouden voor een subsidieaanvrager of subsidieontvanger gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zouden zijn tot de daarmee te dienen belangen.
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
In dit artikel is een aantal definities opgenomen. Deze definities gelden niet alleen voor deze verordening, maar ook voor de hierop te baseren regelingen. Deze definities zullen dus niet nogmaals in de verschillende subsidieregelingen opgenomen hoeven te worden. Ook kan hier niet van worden afgeweken.
Er is geen definitie opgenomen van subsidie. Wat onder een subsidie moet worden verstaan, is omschreven in artikel 4:21 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Kenmerken van een subsidie zijn dat er aanspraak is op financiële middelen, door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten. Overigens: ook garanties en leningen kunnen onder het subsidiebegrip vallen. Zie CBb 06-10-2016, ECLI:NL:CBB:2016:317 en CBb 01-05-2018, ECLI:NL:CBB:2018:237.
De begrippen Europees steunkader en de-minimissteun zijn wel gedefinieerd. Mocht het zo zijn dat een Europees steunkader, dan wel de-minimisverordening, wordt gewijzigd, aangepast of verlengd dan is het van belang dat de steun in overeenstemming is met de nieuwe bepalingen die daarin zijn opgenomen. Waarschijnlijk zal dat dan moeten leiden tot aanpassen van de desbetreffende subsidieregeling (zie toelichting bij artikel 7).
Bij het vervallen van een Europees steunkader, dan wel de-minimisverordening, kan er niet langer rechtmatig staatssteun worden verstrekt. Het is daarom raadzaam de looptijden van de Europese steunkaders in acht te nemen.
Met het eerste lid krijgt het college de bevoegdheid om te besluiten over het verstrekken van subsidies waarop de Algemene subsidieverordening (hierna: ASV) van toepassing is. Dit betreft in beginsel alle subsidies, met twee uitzonderingen: Ten eerste subsidies waarvoor bij afzonderlijke verordening een regeling is getroffen en waarin deze verordening niet expliciet van toepassing is verklaard. En ten tweede subsidies waarvoor overeenkomstig artikel 4:23, derde lid, van de Awb geen wettelijke grondslag nodig is.
Ten aanzien van subsidies waarvoor overeenkomstig artikel 4:23, derde lid, van de Awb geen wettelijke grondslag nodig is (zoals bijvoorbeeld incidentele subsidies) is de ASV in beginsel niet van toepassing. Dit lid geeft het college de bevoegdheid om de ASV (deels) van toepassing te verklaren als daartoe aanleiding bestaat.
Met dit artikel krijgt het college de bevoegdheid om in nadere regels, hier en verder subsidieregeling genoemd, de te subsidiëren activiteiten te bepalen. Voor zover het college iets wenst te regelen met betrekking tot de doelgroepen die voor subsidie in aanmerking komen, de berekening van de subsidie en de wijze van uitbetalen, dient dit eveneens in de subsidieregeling te gebeuren.
In andere artikelen van de ASV worden andere bevoegdheden gedelegeerd die betrekking hebben op de inhoud van de subsidieregeling: het afwijken van termijnen, het verbinden van bepaalde verplichtingen aan de subsidie en de wijze van verdelen van het subsidieplafond.
Voor zover het college geen gebruik maakt van de bevoegdheid om nadere regels vast te stellen is het slechts in beperkte mate mogelijk om subsidies te verstrekken. De hoofdregel van de Awb is namelijk dat subsidieverstrekking gebaseerd moet zijn op een wettelijk voorschrift, zoals een subsidieregeling of subsidieverordening, waarin de te subsidiëren activiteiten staan vermeld. Op grond van artikel 4:23, derde lid, van de Awb bestaan hierop maar vier uitzonderingen:
Aanvragers van subsidies zijn rechtspersonen dan wel natuurlijke personen die een bijdrage kunnen leveren aan de beleidsdoelstellingen van de gemeente Westland. Ook aanvragers die niet zijn gevestigd binnen de gemeente Westland kunnen een aanvraag indienen. Het speelveld is hierdoor bewust breed gemaakt. Als bij de beoordeling van subsidieaanvragen blijkt dat er sprake is van gelijke geschiktheid, krijgt de Westlandse organisatie echter voorrang.
Een aantal organisaties zijn van essentieel belang voor de gemeente Westland. Hoewel er in beginsel voor is gekozen om in de ASV en de hierop gebaseerde nadere subsidieregels geen namen van organisaties te vermelden, geldt hiervoor een uitzondering voor de systeempartners. Deze partners zijn van dusdanig strategisch en essentieel belang dat een uitzondering wordt gemaakt op het hiervoor beschreven beginsel. Systeempartners worden bij besluit van de gemeenteraad vastgesteld. Systeempartners dienen een jaarlijkse subsidieaanvraag in op basis van een strategisch vierjarenplan. Voor systeempartners geldt dat zij op grond van artikel 20 van de verordening aan een vermogenstoets worden gehouden.
Omwille van de transparantie van de subsidieverstrekking wordt door het college een actueel en openbaar subsidieregister bijgehouden. Het register wordt gepubliceerd op de gemeentelijke website zodat iedere belanghebbende kan vernemen welke subsidies er zijn verstrekt.
Als sprake is van steun die valt onder een Europees steunkader, kunnen uiteraard alleen de activiteiten, doelstellingen, resultaten en kosten voor subsidie in aanmerking komen voor zover die voldoen aan de eisen en voorwaarden van het betreffende steunkader (eerste lid, onder b). Net zo goed als bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, kunnen ondernemingen alleen in aanmerking komen als de subsidieverstrekking voldoet aan de voorwaarden van het desbetreffende steunkader (eerste lid, onder a).
Om subsidies onder een Europees steunkader te brengen moet de subsidie op het toepasselijke steunkader worden toegesneden. Daarbij kan het nodig zijn dat er in de subsidieregeling afgeweken wordt van de ASV. Het derde lid maakt het college daartoe bevoegd.
Het eerste lid, onder c, en het tweede lid zijn een uitvloeisel van de eis van de Europese Commissie dat in subsidieregelingen en -beschikkingen die gebruik maken van het Europees steunkader, het toepasselijke kader expliciet wordt vermeld.
Artikel 8. Subsidieplafond en begrotingsvoorbehoud
Het college stelt de subsidieplafonds vast (eerste lid); bij de bekendmaking daarvan wordt tevens de door hen bepaalde wijze van verdelen vermeld (eerste lid in combinatie met artikel 4:26, tweede lid, van de Awb). De wijze van verdelen kan ook worden bekendgemaakt door te verwijzen naar de subsidieregeling waarin de wijze van verdeling is vastgelegd. In dat laatste geval zal verwezen moeten worden naar een reeds geldende subsidieregeling. In andere gevallen zal geregeld (moeten) zijn dat óf de subsidieregeling en het subsidieplafond gelijktijdig in werking treden óf dat de subsidieregeling weliswaar voor het vaststellen van het subsidieplafond in werking treedt maar dat aanvragen pas ná het vaststellen van het subsidieplafond kunnen worden ingediend. Als dit niet (juist) geregeld is kan het subsidieplafond niet worden tegengeworpen aan aanvragers die hun aanvraag hebben ingediend voor bekendmaking (artikel 4:27, tweede lid, van de Awb). Daarnaast wordt er, indien van toepassing, gewezen op de mogelijkheid het subsidieplafond te verlagen (tweede en derde lid, zie verder hieronder). De raad stelt uiteraard nog steeds de financiële kaders vast (in de begroting). Het is binnen die kaders dat het college vervolgens de subsidieplafonds kan vaststellen.
Het college, dat via artikel 2 de bevoegdheid gedelegeerd heeft gekregen om te besluiten over het verstrekken van subsidies, is verder verplicht – in lijn met de mogelijkheid van artikel 4:34, eerste lid, van de Awb – (in bepaalde gevallen) om bij het gebruik maken van deze gedelegeerde bevoegdheid een begrotingsvoorbehoud te maken (vierde lid).
De verlaging van een subsidieplafond heeft in beginsel geen gevolgen voor aanvragen die vóór bekendmaking van de verlaging zijn ingediend (artikel 4:27, tweede lid, van de Awb).
Dat is anders als aan de drie voorwaarden genoemd in artikel 4:28 van de Awb is voldaan:
Om te waarborgen dat het college alleen overgaat tot verlaging van subsidieplafonds als die verlaging ook daadwerkelijk kan worden gebruikt zijn het tweede en derde lid opgenomen. Het komt erop neer dat een subsidieplafond alleen kan worden verlaagd als het oorspronkelijke subsidieplafond is vastgesteld voordat de begroting voor het betrokken jaar is vastgesteld én de aanvragen voor de vaststelling van de begroting moesten zijn ingediend én er bovendien op de mogelijke verlaging wordt gewezen bij de bekendmaking van het plafond.
Het uitgangspunt is dat subsidieplafonds jaarlijks worden geïndexeerd om eventuele kostenstijgingen te compenseren. Het maximale indexatiecijfer voor subsidieplafonds is gelijk aan het prijsindexcijfer voor consumenten (Consumentenprijsindex CPI), berekend door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) voor het jaar dat vooraf gaat aan het jaar van de subsidieaanvraag.
Het derde lid geeft de mogelijkheid om niet of minder te indexeren, wanneer de financiële positie van de gemeente hier aanleiding toe geeft. Of hier sprake van is blijkt uit de begroting die jaarlijks door de raad wordt vastgesteld.
Hoofdstuk 2 Aanvraag subsidie en termijnen
Artikel 10. Aanvraag subsidie tot en met € 10.000
In het eerste lid is bepaald dat een aanvraag voor subsidie schriftelijk dient te worden gedaan; en dat als hiervoor een aanvraagformulier is vastgesteld, de aanvraag dan met gebruikmaking van dat formulier gedaan moet worden. Met ‘schriftelijk’ is meer bedoeld dan ‘op papier geschreven’. Zo kan een aanvraag ook digitaal worden gedaan, mits de digitale weg open is gesteld. Het tweede lid stelt een ondergrens van € 500,-. De uitvoeringslasten voor de gemeente wegen in dit geval niet op tegen de hoogte van het subsidiebedrag. In het derde en vierde lid is bepaald welke stukken en gegevens bij de aanvraag overgelegd dienen te worden. Uiteraard mogen van de aanvrager alleen die gegevens verlangd worden die noodzakelijk zijn voor het beoordelen van de aanvraag; dit volgt uit de Algemene verordening gegevensbescherming (hierna: AVG). Wanneer de aanvrager een rechtspersoon is die voor de eerste keer subsidie aanvraagt, moet de in het vierde lid genoemde informatie eveneens worden overgelegd.
Bij subsidieregeling kan het college besluiten hiervan af te wijken (vijfde lid), bijvoorbeeld door voor aanvragen om bepaalde subsidies meer of andere gegevens en bescheiden te verlangen.
Artikel 11. Aanvraag subsidie meer dan € 10.000
In het eerste lid is bepaald dat een aanvraag voor subsidie schriftelijk dient te worden gedaan; en dat als hiervoor een aanvraagformulier is vastgesteld, de aanvraag dan met gebruikmaking van dat formulier gedaan moet worden. Met ‘schriftelijk’ is meer bedoeld dan ‘op papier geschreven’. Zo kan een aanvraag ook digitaal worden gedaan, mits de digitale weg open is gesteld. In het tweede lid is bepaald welke stukken en gegevens bij de aanvraag overgelegd dienen te worden. Uiteraard mogen van de aanvrager alleen die gegevens verlangd worden die noodzakelijk zijn voor het beoordelen van de aanvraag; dit volgt uit de AVG. Wanneer de aanvrager een rechtspersoon is die voor de eerste keer subsidie aanvraagt, moet de in het derde lid genoemde informatie eveneens worden overgelegd.
Bij een subsidie aan een onderneming moet voorkomen worden dat subsidie wordt verleend die niet in overeenstemming is met de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU). Daarom zijn in lid 4 een tweetal aanvraagvereisten opgenomen die specifiek voor ondernemingen gelden. Ten eerste, om ontoelaatbare cumulatie te voorkomen wordt een overzicht gevraagd van subsidies, vergoedingen of tegemoetkomingen in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd die al zijn of zullen worden ontvangen voor de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd (vierde lid, onder a). Een subsidie kan namelijk ook uit een garantie, lening, korting op de grondprijs, etc. bestaan. Ten tweede, om subsidie onder een de-minimisverordening te kunnen verlenen moet de onderneming om een de-minimisverklaring gevraagd worden (vierde lid, onder b). Op basis van een ingeleverde de-minimisverklaring dient het college te controleren of verlenen van de subsidie in overeenstemming is met de de-minimisverordening.
Bij subsidieregeling kan het college besluiten hiervan af te wijken (vijfde lid), bijvoorbeeld door voor aanvragen om bepaalde subsidies meer of andere gegevens en bescheiden te verlangen.
De aanvraagtermijnen zijn afhankelijk van het soort subsidie. Er wordt onderscheid gemaakt tussen subsidies die per kalenderjaar of per boekjaar worden verstrekt, en andersoortige subsidies.
Bij subsidieregeling kan het college besluiten af te wijken van de genoemde aanvraagtermijnen of bepalen welke gevolgen worden verbonden aan het te laat indienen van een subsidieaanvraag (derde en vierde lid).
Hier worden de termijnen gegeven waarbinnen het college gehouden is te beslissen op een aanvraag voor subsidie. In de Awb staan geen strikte beslistermijnen op een aanvraag om subsidie. Ook hierbij is onderscheid gemaakt tussen subsidies per kalenderjaar of boekjaar, en andere subsidies. Bij subsidieregeling kan het college besluiten af te wijken van de beslistermijnen die vastgesteld zijn in het eerste en tweede lid (derde lid).
De beslistermijn bij aanvragen om een subsidie die bij de Europese Commissie aangemeld worden, wordt verdaagd totdat de Europese Commissie een eindbeslissing heeft genomen (vierde lid). Dit om te voorkomen dat subsidie wordt verleend die niet in overeenstemming is met de artikelen 107 en 108 van het VWEU en vervolgens teruggevorderd dient te worden.
Artikel 14. Weigerings-, intrekkings- en terugvorderingsgronden
In het eerste lid worden de algemeen geldende weigeringsgronden van de artikelen 4:25, tweede lid, en 4:35 van de Awb, met nadere verplichte gronden aangevuld.
Ondanks dat er sprake is van staatssteun is het soms mogelijk om steun te verstrekken op basis van een vrijstellingsverordening, waardoor het college kan volstaan met een lichte kennisgevingsprocedure. Als dat niet mogelijk is, kan goedkeuring van de Europese Commissie gevraagd worden via een formele aanmelding. Als de Europese Commissie de steun echter niet goedkeurt, dan moet het college overgaan tot weigering (vandaar de verplichte weigeringsgrond in het eerste lid, onder a).
Bepaalde Europese steunkaders verbieden – als er een bevel tot terugvordering uitstaat – alleen het verlenen van staatsteun onder de betreffende verordening; niet het verlenen van subsidies in het algemeen. Door de in het eerste lid, onder b, gekozen formulering van de weigeringsgrond in combinatie met het verplichtende karakter komt het in de ASV echter neer op een – op zichzelf verdedigbare – verbreding van de weigeringsgrond tot het verlenen van subsidies in het algemeen (als er een bevel tot terugvordering uitstaat).
In het tweede lid is een absolute weigeringsgrond opgenomen voor die gevallen dat overgaan tot subsidieverstrekking strijdigheid op zou leveren met een Europees steunkader omdat er dan subsidie verstrekt zou worden aan een aanvrager die een onderneming drijft die in moeilijkheden verkeert als bedoeld in het toepasselijke steunkader (onderdeel a) of omdat de betreffende subsidie geen stimulerend effect heeft als bedoeld in het toepasselijke steunkader (onderdeel b). Een onderneming wordt naar oordeel van de Europese Commissie beschouwd als een onderneming in moeilijkheden wanneer zij, zonder overheidsingrijpen, op korte of middellange termijn vrijwel zeker gedoemd is te verdwijnen. Meer informatie over dit begrip is te vinden in paragraaf 2.2 van de Richtsnoeren (van de Europese Commissie) voor reddings- en herstructureringssteun aan niet-financiële ondernemingen in moeilijkheden (2014/C 249/01). Dat er sprake moet zijn van een stimulerend effect houdt in beginsel in dat de begunstigde aanvrager door de steun in staat wordt gesteld activiteiten of projecten uit te voeren die zij anders – zonder de steun – niet had uitgevoerd. Ook houdt het in beginsel in dat de steun niet mag worden verleend voordat de activiteit wordt gestart.
In het derde lid zijn nog enkele facultatieve weigeringsgronden opgenomen. Het college kan in deze gevallen weigeren, maar is daartoe niet verplicht.
Opmerking: in de nieuwe ASV 2024 is de weigeringsgrond op basis van de wet Bibob niet meer opgenomen. Dit houdt verband met het feit dat subsidie als instrument is opgenomen in artikel van 3 van de wet Bibob. Op grond van deze wet kan een subsidie dus rechtstreeks worden geweigerd dan wel ingetrokken.
Onderdelen a en c spreken voor zichzelf. Onderdeel b geeft de mogelijkheid de subsidie te weigeren als de aanvrager over voldoende eigen middelen beschikt.
Onder e is een weigeringsgrond opgenomen waarmee het college een aanvraag kan weigeren als subsidieverstrekking niet is toegestaan dan nadat deze overeenkomstig artikel 108, derde lid, van het VWEU (de meldingsprocedure) is goedgekeurd door de Europese Commissie. Het gaat hier om subsidieverstrekking die in beginsel niet ongeoorloofd is vanwege strijdigheid met de toepasselijke cumulatieregels of overschrijding van het toegestane bedrag aan de-minimissteun. In deze gevallen kan het college óf weigeren de subsidie te verstrekken óf de subsidie melden bij de Europese Commissie om langs deze weg goedkeuring te verkrijgen. Als het college besluit over te gaan tot melding, dan wordt in verband met de standstill-verplichting de beslistermijn verdaagd totdat de Europese Commissie een eindbeslissing heeft genomen (zie artikel 13, vierde lid). Als de Europese Commissie besluit de voorgenomen subsidieverstrekking niet goed te keuren, dan zal het college de aanvraag alsnog weigeren (zie het eerste lid, onder a). Een subsidie die is of kan worden goedgekeurd kan uiteraard ook op een andere grond worden geweigerd.
Als de Europese Commissie tot het oordeel is gekomen dat een subsidie niet in overeenstemming is met de artikelen 107 en 108 van het VWEU, dan moet de verleende subsidie ingetrokken en teruggevorderd worden (inclusief rente).
Het vierde lid geeft het college de bevoegdheid in een subsidieregeling nog andere weigeringsgronden op te nemen, bijvoorbeeld weigeringsgronden die specifiek met de te subsidiëren activiteiten samenhangen.
HOOFDSTUK 3. VERPLICHTINGEN VAN DE SUBSIDIEONTVANGER
Subsidies worden altijd vastgesteld. Wanneer een beschikking tot subsidieverlening is gegeven, dient de aanvrager na afloop van de activiteiten een aanvraag tot vaststelling in. Daarbij legt hij rekening en verantwoording af: hij toont aan dat de gesubsidieerde activiteiten zijn uitgevoerd, dat de verplichtingen zijn nageleefd en de gelden zijn besteed aan de gesubsidieerde activiteiten. Dit is vastgelegd in de artikelen 4:44 en 4:45 Awb. Deze bepalingen zijn uitgewerkt in hoofdstuk 4 van de ASV.
Artikel 17 Wettelijke normen voor bezoldiging
Ontvangers van subsidie mogen geen hogere salarissen en/of vergoedingen uitkeren aan voor hen werkzame personeels-, directie- en bestuursleden dan is opgenomen in de voor de bedrijfstak geldende CAO van de aanvrager en zoals is bepaald in de Wet normering topinkomens (WNT). Indien een ontvanger van subsidie zich niet houdt aan het voorgaande kan het college besluiten de subsidie geheel of gedeeltelijk in te trekken en terug te vorderen. Dit laat onverlet de mogelijkheden die de wet biedt tot het doen van aangifte bij de bevoegde autoriteiten door het college indien er sprake is van een strafrechtelijke overtreding dan wel misdrijf.
Artikel 18. Algemene verplichtingen van subsidieontvanger
Dit artikel bevat een meldingsplicht (eerste lid) en informatieplicht (tweede lid) die voor alle subsidieontvangers geldt. Met ‘schriftelijk’ is meer bedoeld dan ‘op papier geschreven’. De melding kan ook digitaal worden gedaan als het college de digitale weg open heeft gesteld.
Artikel 19. Aan een subsidie te verbinden bijzondere verplichtingen
Dit artikel bevat een bevoegdheidsgrondslag voor het college om aan de subsidie bepaalde ’bijzondere‘ verplichtingen te verbinden, in aanvulling op wat reeds mogelijk is op grond van de Awb (zie artikel 4:37 van de Awb).
Wat betreft het tweede en derde lid wordt het creëren van deze mogelijkheid onder bepaalde voorwaarden geboden door de artikelen 4:38 (voor zover het betreft verplichtingen die strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie) en 4:39 (voor zover het betreft verplichtingen die niet strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie) van de Awb. In beginsel dient de ASV hiervoor een uitdrukkelijke grondslag te bieden, of – in het geval van verplichtingen die strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie – de verleningsbeschikking.
Het tweede lid ziet op de verplichtingen die verband houden met de verwezenlijking van het doel van de subsidie. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan eisen inzake de deskundigheid van de personen die de te subsidiëren activiteit uit zullen voeren.
Het derde lid maakt het mogelijk om verplichtingen op te leggen die niet strekken tot verwezenlijking van het eigenlijke doel van de gesubsidieerde activiteit. Het betreft echter geen vrijbrief, deze verplichtingen moeten wel enig verband houden met de gesubsidieerde activiteit. Het kan bijvoorbeeld gaan om het opleggen van de verplichting om een extra inspanning te leveren om een bepaalde doelgroep te betrekken bij de gesubsidieerde activiteiten of om de activiteiten op de meest milieuvriendelijke manier uit te oefenen. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat met het opleggen van oneigenlijke subsidieverplichtingen terughoudendheid dient te worden betracht (Kamerstukken II 1993/94, 23 700, nr. 3, p. 66). Als het college van deze aanvullende mogelijkheid gebruik maakt moet dat duidelijk gemotiveerd worden.
In artikel 4:41 van de Awb is bepaald dat in bepaalde gevallen de subsidieontvanger, voor zover het verstrekken van de subsidie heeft geleid tot vermogensvorming, daarvoor een vergoeding verschuldigd is aan het bestuursorgaan. Het gaat daarbij om de volgende gevallen:
Deze vergoedingsplicht echter geldt alleen als hierin is voorzien in de verordening of subsidieregeling, of – als deze ontbreken – in de subsidiebeschikking. Daarbij moet zijn bepaald hoe de hoogte van de vergoeding wordt berekend (dit hoeft geen volledige compensatie te betreffen). Met het vierde lid krijgt het college de bevoegdheid om hier uitvoering en invulling aan te geven. In de praktijk zal dit alleen aan de orde zijn bij rechtspersonen die jaarlijks subsidie ontvangen, maar het is ook mogelijk in andere gevallen.
Artikel 20. Maximaal eigen vermogen systeempartners
Dit artikel zorgt ervoor dat verstrekte subsidies niet onbeperkt gebruikt kunnen worden voor het opbouwen of vergroten van eigen vermogen. Dit is niet waarvoor gemeenschapsgeld bedoeld is. Met een egalisatiereserve kunnen verschillen tussen werkelijk gemaakte kosten en subsidiebedragen gedeeltelijk worden opgevangen. De egalisatiereserve werkt als een buffer, waarmee tekorten in het ene jaar kunnen worden opgevangen met overschotten in het andere jaar.
Dit artikel is alleen van toepassing op systeempartners, zoals omschreven in het subsidiebeleid. Met systeempartners heeft de gemeente vaak meerjarige afspraken gemaakt rondom subsidiëring. Voor overige subsidieontvangers geldt dit artikel niet, maar wordt wel bij de subsidieverlening getoetst of de subsidie noodzakelijk is voor het verrichten van de activiteiten waarvoor deze wordt gevraagd.
HOOFDSTUK 4. VERANTWOORDING EN VASTSTELLING VAN DE SUBSIDIE
Artikel 21. Wijze van verstrekking en eindverantwoording subsidies tot en met € 10.000
Subsidies tot en met € 10.000 kunnen op basis van vertrouwen worden verstrekt; er wordt dan niet standaard om verantwoording gevraagd. In plaats daarvan geldt een actieve meldingsplicht voor de subsidieontvanger bij niet nakoming van de voorwaarden (zie artikel 18). Achteraf kan een risicogeoriënteerde controle plaatsvinden bij de subsidieontvanger.
Als de subsidieontvanger al (positief) bekend is zal de subsidie bij een dergelijk klein bedrag meestal direct vastgesteld en uitbetaald kunnen worden. In andere gevallen kan er eerst verleend worden, gevolgd door een ambtshalve vaststelling (eerste lid). In zo’n geval wordt een voorschot in één termijn (lumpsum) verstrekt en hoeft de subsidieontvanger geen aanvraag voor subsidievaststelling (verantwoording) in te dienen. Hierdoor kunnen de lasten voor zowel de subsidieaanvrager als de subsidieverstrekker worden bespaard, terwijl toch het risico voor de gemeente beperkt blijft.
Verder wordt in het geval van verlening gevolgd door ambtshalve vaststelling, in de subsidiebeschikking vermeld wanneer de gesubsidieerde activiteiten moeten zijn verricht. De subsidie wordt vervolgens, binnen een nader bepaalde termijn, ambtshalve vastgesteld door de subsidieverstrekker. In het tweede lid is een afwijkende termijn opgenomen voor situaties waarin speciale rapportageverplichtingen worden opgelegd.
Artikel 22. Eindverantwoording subsidies tussen € 10.000 en € 100.000
In dit artikel is bepaald op welke wijze subsidieontvangers subsidie tussen € 10.000 en € 100.000 aan het college dienen te verantwoorden; er dient een aanvraag tot vaststelling ingediend te worden (eerste lid), deze bevat een inhoudelijk verslag waaruit blijkt in hoeverre de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht en aan de verplichtingen is voldaan (tweede lid). Ingevolge artikel 16 wordt de wijze van verantwoording al bij het besluit tot verlening van de subsidie aan de subsidieontvanger bekend gemaakt.
Met betrekking tot het inhoudelijk verslag kan vooraf bij de subsidieverlening al zijn aangegeven op welke manieren het aantonen kan plaatsvinden. Er kunnen daarbij verschillende instrumenten worden gebruikt, zoals bestuurs- en activiteitenverslagen, een managementverklaring, een deskundigenverklaring, andere bewijsstukken (bijvoorbeeld een publicatie), enz. Het verslag kan ook bestaan uit een algemeen jaarverslag van een rechtspersoon. Het gaat er om dat duidelijk is dat de verkregen subsidie is aangewend voor het doel waarvoor de subsidie werd verstrekt. Voorts kan het college, overeenkomstig het derde lid, in een subsidieregeling aangeven andere bewijsmiddelen te verlangen dan een inhoudelijk verslag. Uiteraard mogen van de aanvrager alleen die gegevens verlangd worden die noodzakelijk zijn voor het beoordelen van de verantwoording; dit volgt uit de AVG.
Een aanvrager moet het verzoek tot vaststelling indienen binnen de termijn, gesteld in artikel 22, eerste lid. Als een aanvraag tot subsidievaststelling niet op tijd wordt ingediend, kan het college de subsidieontvanger een nieuwe termijn stellen. Als de aanvraag niet binnen deze termijn wordt ingediend, kan het college overgaan tot ambtshalve vaststelling. (Artikel 4:44, derde en vierde lid, Awb.)
Artikel 23. Eindverantwoording subsidies van meer dan € 100.000
Bij subsidies vanaf € 100.000 wordt uitgegaan van de traditionele afrekening van subsidies; op basis van gerealiseerde kosten en baten. De vaststelling van de subsidie vindt plaats op basis van uitgevoerde activiteiten en gerealiseerde kosten. Het derde lid biedt de basis om in een subsidieregeling te bepalen dat er ook andere, waaronder meer of minder, gegevens gevraagd worden. Uiteraard mogen van de aanvrager alleen die gegevens verlangd worden die noodzakelijk zijn voor het beoordelen van de verantwoording; dit volgt uit de AVG.
Een aanvrager moet het verzoek tot vaststelling indienen binnen de termijn, gesteld in artikel 20, eerste lid. Als een aanvraag tot subsidievaststelling niet op tijd wordt ingediend, kan het college de subsidieontvanger een nieuwe termijn stellen. Als de aanvraag niet binnen deze termijn wordt ingediend, kan het college overgaan tot ambtshalve vaststelling. (Artikel 4:44, derde en vierde lid, Awb.)
Artikel 24. Beslistermijn subsidies van meer dan € 10.000
Het eerste lid bevat – overeenkomstig artikel 4:13 van de Awb – de termijn waarbinnen de beschikking gegeven dient te worden. Het tweede lid bevat een uitzondering op deze regel en geeft aan dat bij subsidieregeling bepaalde categorieën van subsidieontvangers kunnen worden aangewezen waarvoor de subsidie in één besluit wordt toegekend en vastgesteld.
Artikel 25. Berekening van uurtarieven, uniforme kostenbegrippen
Aanpassen Dit artikel schrijft voor dat het college bij subsidieregeling een berekeningswijze kan voorschrijven indien bij de bepaling van de subsidiabele kosten gebruik wordt gemaakt van uurtarieven, De aanvrager zal daarmee dan bij zijn aanvraag rekening moeten houden. Bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, is het college hierin beperkt tot tarieven en kostenbegrippen die voldoen aan de eisen van het toepasselijke steunkader.
HOOFDSTUK 5. HARDHEIDSCLAUSULE EN SLOTBEPALINGEN
Deze hardheidsclausule is opgenomen omdat in uitzonderlijke gevallen vasthouden aan een termijn in de ASV of de toepasselijke subsidieregeling wegens bijzondere omstandigheden onevenredig kan zijn tot de daarmee te dienen belangen. Op grond van het eerste lid kan het college dan een andere termijn vaststellen.
Op grond van het tweede lid kan het college bovendien in een subsidieregeling een hardheidsclausule opnemen die ziet op nader in die subsidieregeling aangegeven bepalingen. Een te treffen voorziening, die niet in de verordening of subsidieregeling is voorzien, dient altijd binnen de doelstellingen van de subsidie te passen.
De ASV Westland 2024 is van toepassing op aanvragen om subsidie die betrekking hebben op een tijdvak dat ligt na de inwerkingtreding of een activiteit die wordt uitgevoerd na de inwerkingtreding. Uit het oogpunt van rechtszekerheid blijft op subsidies die zijn verstrekt voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening, de Algemene subsidieverordening Westland 2016 van toepassing zoals deze luidde op de datum van inwerkingtreding van deze verordening.