Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Medemblik

Algemene plaatselijke verordening gemeente Medemblik 2024

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieMedemblik
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingAlgemene plaatselijke verordening gemeente Medemblik 2024
CiteertitelAlgemene plaatselijke verordening gemeente Medemblik 2024
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpopenbare orde en veiligheid
Eigen onderwerp
Externe bijlageKaart bebouwde kom

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Algemene plaatselijke verordening Medemblik 2023 zoals vastgesteld op 23 februari 2023.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 149 van de Gemeentewet
  2. artikel 149a van de Gemeentewet
  3. artikel 151a van de Gemeentewet
  4. artikel 151b van de Gemeentewet
  5. artikel 151c van de Gemeentewet
  6. artikel 151d van de Gemeentewet
  7. artikel 154 van de Gemeentewet
  8. artikel 154a van de Gemeentewet
  9. artikel 3 van de Wet openbare manifestaties
  10. artikel 4 van de Wet openbare manifestaties
  11. artikel 4 van de Drank- en Horecawet
  12. artikel 25a van de Alcoholwet
  13. artikel 25b van de Alcoholwet
  14. artikel 25c van de Drank- en Horecawet
  15. artikel 25d van de Alcoholwet
  16. artikel 25e van de Alcoholwet
  17. artikel 2.18, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer
  18. artikel 2.18, vijfde lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer
  19. artikel 2.21 van het Activiteitenbesluit milieubeheer
  20. artikel 3.148, tweede lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer
  21. artikel 30c, tweede lid, van de Wet op de kansspelen
  22. artikel 64, tweede lid, van de Wet veiligheidsregio’s
  23. artikel 2a van de Wegenverkeerswet 1994
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2024nieuwe regeling

21-12-2023

gmb-2023-566607

Z-23-448929

Tekst van de regeling

Intitulé

Algemene plaatselijke verordening gemeente Medemblik 2024

De raad van de gemeente Medemblik;

 

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d. 14 november 2023;

 

overwegende dat:

 

  • de datum van inwerkingtreding van de Omgevingswet is vastgesteld op 1 januari 2024;

  • de gemeente op het moment van inwerkingtreding conform de Omgevingswet dient te werken;

  • in de Algemene plaatselijke verordening gemeente Medemblik 2024 de wettelijk noodzakelijke en redactionele wijzigingen zijn aangebracht conform de VNG modelverordening en diverse artikelen uit de Verordening fysieke leefomgeving 2e tranche in zijn geheel of gedeeltelijk zijn teruggeplaatst;

gelet op:

 

de artikelen 149, 149a, 151a, 151b, 151c, 151d, 154 en 154a van de Gemeentewet, de artikelen 3 en 4 van de Wet openbare manifestaties, de artikelen 4, 25a, 25b, 25c, 25d en 25e van de Alcoholwet, artikel 18.7 van de Omgevingswet, de artikelen 2.18, eerste lid, onder f en g en vijfde lid, 2.21 en 3.148, tweede lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer dan wel de opvolgende artikelen onder de Omgevingswet, artikel 30c, tweede lid, van de Wet op de Kansspelen, artikel 64, tweede lid, van de Wet veiligheidsregio’s en artikel 2a van de Wegenverkeerswet 1994;

 

b e s l u i t:

 

vast te stellen de Algemene plaatselijke verordening gemeente Medemblik 2024.

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1:1 Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

 

Bebouwde kom: de bebouwde kom of kommen weergegeven op de kaart in bijlage 1 van deze verordening.

 

Bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een omgevingsvergunning als bedoeld in de Omgevingswet.

 

Constructie: een bouwsel dat dient om een opschrift, aankondiging of afbeelding aan te bevestigen.

 

College: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Medemblik.

 

Gebouw: hetgeen daaronder wordt verstaan in bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving.

 

Handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen.

 

Openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op een andere wijze toegankelijk zijn.

 

Openbare plaats: wat in artikel 1 van de Wet op de openbare manifestaties daaronder wordt verstaan.

 

Rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht.

 

Vfl: Verordening fysieke leefomgeving gemeente Medemblik.

 

Weg: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994.

 

Zaak: een perceel inclusief de onroerende zaken die zich daarop bevinden.

Artikel 1:2 Beslistermijn

  • 1.

    Het bevoegd bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

  • 2.

    Het bestuursorgaan kan de termijn voor ten hoogste acht weken verdagen.

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing op een aanvraag van een omgevingsvergunning.

Artikel 1:3 Voorschriften en beperkingen

  • 1.

    Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2.

    Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing op een omgevingsvergunning.

Artikel 1:4 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

  • 1.

    Elke vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op een omgevingsvergunning.

Artikel 1:5 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

  • 1.

    De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd als:

     

    • a.

      ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt;

    • b.

      op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

    • c.

      de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

    • d.

      van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen of gedurende een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn;

    • e.

      de houder dit verzoekt.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op een omgevingsvergunning.

Artikel 1:6 Termijnen

  • 1.

    De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

  • 2.

    De aard van de vergunning of ontheffing verzet zich in ieder geval tegen gelding voor onbepaalde tijd als het aantal vergunningen of ontheffingen is beperkt en het aantal mogelijke aanvragers het aantal beschikbare vergunningen of ontheffingen overtreft.

Artikel 1:7 Weigeringsgronden

  • 1.

    Een vergunning of ontheffing kan in ieder geval worden geweigerd in het belang van:

     

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      de openbare veiligheid;

    • c.

      de volksgezondheid;

    • d.

      de bescherming van het milieu.

  • 2.

    Een vergunning of ontheffing kan worden geweigerd als de aanvraag daarvoor minder dan drie weken voor de beoogde datum van de beoogde activiteit is ingediend en daardoor een behoorlijke en zorgvuldige behandeling van de aanvraag niet meer mogelijk is.

Hoofdstuk 2 Openbare orde en veiligheid

Afdeling 1 Voorkomen of bestrijden van ongeregeldheden

Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats of in een voor het publiek toegankelijk gebouw of vaartuig, deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden of in groepsverband dan wel afzonderlijk anderen lastig te vallen, te vechten of op andere wijze de openbare orde te verstoren.

  • 2.

    Degene die op een openbare plaats:

     

    • a.

      aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan;

    • b.

      aanwezig is bij een gebeurtenis die aanleiding geeft tot toeloop van publiek waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan; of

    • c.

      zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing;

  • is verplicht op bevel van het bevoegde gezag zijn weg te vervolgen of zich in de door het bevoegde gezag aangewezen richting te verwijderen.

  • 3.

    Het is verboden zich te begeven naar of zich te bevinden op openbare plaatsen die door het bevoegde bestuursorgaan in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van ongeregeldheden zijn afgezet.

  • 4.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het derde lid.

  • 5.

    Dit artikel is niet van toepassing op betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

Artikel 2:2 Gevaarlijke voorwerpen

  • 1.

    Het is verboden op door de burgemeester aangewezen wegen en daaraan gelegen voor het publiek toegankelijke gebouwen en terreinen, messen, knuppels, slagwapens of andere voorwerpen die als wapen kunnen worden gebruikt, bij zich te hebben.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor wapens behorende bij de categorieën I, II, III, IV Wet wapens en munitie of voor zover door het bij zich dragen van de voorwerpen bedoeld in het eerste lid de openbare orde of veiligheid niet in gevaar komt of kan komen.

Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

  • 1.

    Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, waaronder begrepen een samenkomst als bedoeld in artikel 3, eerste lid van de Wet openbare manifestaties, geeft daarvan voor de openbare aankondiging en ten minste 48 uur voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.

  • 2.

    De kennisgeving bevat:

     

    • a.

      naam en adres van degene die de betoging houdt;

    • b.

      het doel van de betoging;

    • c.

      de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

    • d.

      de plaats en, voor zover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;

    • e.

      voor zover van toepassing, de wijze van samenstelling en

    • f.

      maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

  • 3.

    Degene die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs, waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.

  • 4.

    Als het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt de kennisgeving gedaan uiterlijk op de werkdag die aan de dag van dat tijdstip voorafgaat vóór 12.00 uur.

  • 5.

    De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden op verzoek een kennisgeving in behandeling nemen buiten deze termijn.

     

Afdeling 2 Evenementen

Artikel 2:4 Definities

  • 1.

    In deze afdeling wordt onder een evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

     

    • a.

      bioscoop- en theatervoorstellingen;

    • b.

      markten als bedoeld in artikel 160 eerste lid, onder h van de Gemeentewet;

    • c.

      kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

    • d.

      het in een inrichting in de zin van de Alcoholwet gelegenheid geven tot dansen;

    • e.

      betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

    • f.

      activiteiten als bedoeld in artikel 2:17 van deze verordening;

    • g.

      sportwedstrijden, niet zijnde vechtsportevenementen als bedoeld in het tweede lid, onder f, welke niet plaatsvinden op of aan de weg;

  • 2.

    Onder een evenement wordt mede verstaan:

     

    • a.

      een herdenkingsplechtigheid;

    • b.

      een braderie;

    • c.

      een optocht op de weg, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:3 van deze verordening;

    • d.

      een feest, muziekvoorstelling, wedstrijd of toertocht op of aan de weg of op het ijs;

    • e.

      een straatfeest of buurtbarbecue op één dag of een skeeler-, fiets- of wandeltocht zonder wedstrijdelement (melding plichtig evenement);

    • f.

      een door de burgemeester aangewezen categorie vechtsportwedstrijden of -gala’s.

    • g.

      een (grootschalig) evenement in een sportevenementenhal;

    • h.

      (vervallen)

    • i.

      het afsteken van vuurwerk door professionele vuurwerkbedrijven;

  • 3.

    Evenementen worden onderverdeeld in de categorieën A-evenementen (regulier), B-evenementen (verhoogt risico) of C-evenementen (risicovol) als bedoeld in het dan geldende Regionaal evenementenbeleid op basis van de risicoscan van de Veiligheidsregio NHN.

  • 4.

    In deze afdeling wordt onder een melding plichtig evenement verstaan:

     

    • a.

      het aantal aanwezigen niet meer bedraagt dan 150 personen;

    • b.

      het evenement plaatsvindt tussen 07.00 uur en 00.00 uur;

    • c.

      geen muziek ten gehore wordt gebracht voor 07.00 uur en/of na 23.00 uur op een doordeweekse dag en na 00.00 uur op een dag in het weekend;

    • d.

      op zondag de activiteiten na 13.00 uur beginnen;

    • e.

      er geen alcoholhoudende drank bedrijfsmatig wordt verstrekt en geen etenswaren of andere goederen te koop worden aangeboden;

    • f.

      de activiteiten plaatsvinden op de rijbaan, (brom)fietspad of parkeerplaats of anderszins wanneer ze geen belemmering vormen voor het verkeer en de hulpdiensten;

    • g.

      er maximaal twee kleine objecten worden geplaatst met een gezamenlijke oppervlakte van minder dan 25 m²;

    • h.

      er te allen tijde een organisator aanwezig is.

Artikel 2:5 Evenementen

  • 1.

    Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.

  • 2.

    Bij de indiening van de vergunningaanvraag worden de gegevens, bedoeld in artikel 2.3 van het Besluit brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen, aangeleverd, voor zover voor het evenement een gebruiksmelding op grond van artikel 2.1, eerste lid van het Besluit brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen van toepassing is.

  • 3.

    Geen vergunning is vereist voor een melding plichtig evenement, zoals bedoeld in artikel 2:4, vierde lid van deze verordening.

  • 4.

    De burgemeester kan binnen vijf werkdagen na ontvangst van de melding besluiten het organiseren van een evenement als bedoeld in het derde lid te verbieden, als er aanleiding is te vermoeden dat daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

  • 5.

    Het verbod is niet van toepassing op een wedstrijd op of aan de weg in situaties waarin wordt voorzien door artikel 10 juncto artikel 148 van de Wegenverkeerswet 1994.

  • 6.

    Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

  • 7.

    Het derde lid is niet van toepassing op een krachtens artikel 2:4, tweede lid, onder f, aangewezen categorie vechtsportwedstrijden of -gala’s. Voor deze evenementen is het dus altijd nodig om een vergunning aan te vragen.

  • 8.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:7 kan de burgemeester een vergunning voor een vechtsportevenement als bedoeld in artikel 2:4, tweede lid, onder f, weigeren als de organisator of de aanvrager van de vergunning van in enig opzicht van slecht levensgedrag is.

  • 9.

    De burgemeester en/of het college kunnen ter uitvoering van deze afdeling nadere regels vaststellen.

Artikel 2:5a Indieningstermijn evenementenvergunning en melding

Het indieningstijdstip van een melding en een aanvraag voor een evenementenvergunning:

 

  • 1.

    minimaal tien werkdagen voor de geplande datum van aanvraag van het melding plichtige evenement;

  • 2.

    minimaal acht weken voor de geplande aanvang van het vergunning plichtige en A- geclassificeerde evenement;

  • 3.

    minimaal zestien weken voor de geplande aanvang van het vergunning plichtige en B-geclassificeerde evenement;

  • 4.

    minimaal vierentwintig weken voor de geplande aanvang van het vergunning plichtige en C-geclassificeerde evenement.

Artikel 2:6 Ordeverstoring

  • 1.

    Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.

  • 2.

    Het is verboden enig gereedschap, voorwerp of middel te vervoeren of bij zich te hebben met de kennelijke bedoeling daarmee bij een evenement de orde te verstoren.

  • 3.

    (vervallen).

  • 4.

    (vervallen)

     

Afdeling 3 Toezicht op openbare inrichtingen

Artikel 2:7 Definitie

  • 1.

    In deze afdeling wordt onder openbare inrichting verstaan een hotel, restaurant, pension, café, waterpijpcafé, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis of elke andere voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie ter plaatse worden bereid of verstrekt.

  • 2.

    Een buiten de in het eerste lid bedoelde besloten ruimte liggend deel waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie ter plaatse kunnen worden bereid of verstrekt, waaronder in ieder geval een terras, maakt voor de toepassing van deze afdeling deel uit van die besloten ruimte.

Artikel 2:8 Exploitatie openbare inrichting

  • 1.

    Het is verboden een openbare inrichting te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.

  • 2.

    De burgemeester weigert de vergunning als de exploitatie van de openbare inrichting in strijd is met het omgevingsplan.

  • 3.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 1:7 kan de burgemeester de vergunning slechts geheel of gedeeltelijk weigeren als naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- of leefsituatie in de omgeving van de openbare inrichting of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed of de exploitant in enig opzicht van slecht levensgedrag is.

  • 4.

    Geen vergunning is vereist voor een openbare inrichting die zich bevindt in een:

     

    • a.

      winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet voor zover de activiteiten van de openbare inrichting een nevenactiviteit vormen van de winkelactiviteit;

    • b.

      zorginstelling;

    • c.

      museum of

    • d.

      bedrijfskantine of -restaurant.

  • 5.

    De burgemeester verleent op verzoek of ambtshalve vrijstelling van het verbod aan openbare inrichtingen die horecabedrijf zijn als bedoeld in artikel 1 van de Alcoholwet als:

     

    • a.

      zich in de zes maanden voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze bepaling geen incidenten gepaard gaande met geweld, overlast op straat of drugsgebruik en handel hebben voorgedaan in of bij de inrichting of

    • b.

      de inrichting zich nieuw in de gemeente vestigt en er zich geen weigeringsgronden voordoen als bedoeld in artikel 1:7 of 2:8, tweede of derde lid van deze verordening.

  • 6.

    De vrijstelling wordt ingetrokken wanneer zich een incident heeft voorgedaan als bedoeld in het vijfde lid, onder a.

  • 7.

    Op de aanvraag om een vergunning of een vrijstelling is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:9 Sluitingstijden

  • 1.

    Openbare inrichtingen zijn gesloten op maandag tot en met zondag tussen 00.00 uur en 06.00 uur.

  • 2.

    Het is verboden een openbare inrichting voor bezoekers geopend te hebben of bezoekers in de inrichting te laten verblijven na sluitingstijd.

  • 3.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van de sluitingstijd.

  • 4.

    Voor een openbare inrichting als bedoeld in artikel 2:8, vierde lid onder a, gelden dezelfde sluitingstijden als voor een winkel.

  • 5.

    Het eerste en derde lid zijn niet van toepassing op situaties waarin bij of krachtens de Omgevingswet is voorzien.

  • 6.

    Op de aanvraag om een vergunning of een vrijstelling is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:10 Afwijking sluitingstijden en tijdelijke sluiting

  • 1.

    De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid, of in geval van bijzondere omstandigheden, voor één of meer openbare inrichtingen tijdelijk andere sluitingstijden vaststellen of tijdelijke sluiting bevelen.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin artikel 13b van de Opiumwet voorziet.

Artikel 2:11 Verboden gedragingen

Het is verboden in een openbare inrichting:

 

  • a.

    de orde te verstoren;

  • b.

    zich te bevinden na sluitingstijd, tenzij het personeel betreft, of gedurende de tijd dat de inrichting gesloten dient te zijn op grond van een besluit krachtens artikel 2:9, eerste lid van deze verordening;

  • c.

    buiten het terras spijzen of dranken te verstrekken aan personen die geen gebruik maken van het terras.

Artikel 2:12 Het college als bevoegd bestuursorgaan

Als een openbare inrichting geen voor het publiek openstaand gebouw of bijbehorend erf is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treedt het college bij de toepassing van de artikelen 2:9 tot en met 2:11 van deze verordening op als bevoegd bestuursorgaan.

 

Afdeling 4 Regulering paracommerciële rechtspersonen en overige aangelegenheden uit de Alcoholwet

Artikel 2:13 Definities

In deze afdeling wordt verstaan onder:

 

  • alcoholhoudende drank;

  • horecabedrijf;

  • horecalokaliteit;

  • inrichting;

  • paracommerciële rechtspersoon;

  • sterke drank;

  • slijtersbedrijf en

  • zwak-alcoholhoudende drank,

dat wat daaronder wordt verstaan in de Alcoholwet.

Artikel 2:13a Regulering paracommerciële rechtspersonen

  • 1.

    Paracommerciële rechtspersonen verstrekken uitsluitend alcoholhoudende drank op:

    • a.

      maandag tot en met vrijdag vanaf 14.00 uur tot 00.00 uur;

    • b.

      zaterdag, zon- en feestdagen vanaf 12.00 uur tot 00.00 uur.

  • 2.

    Als erbij paracommerciële rechtspersonen, als bedoeld in het eerste lid, wedstrijd- of verenigingsactiviteiten plaatsvinden geldt, binnen de in lid 1 genoemde tijdvakken, de beperking dat het verstrekken van alcoholhoudende drank uitsluitend is toegestaan gedurende de periode die begint één uur voor aanvang van de eerste activiteit en die eindigt twee uur na de beëindiging van de laatste activiteit die past binnen de statutaire doelomschrijving van de paracommerciële rechtspersonen.

  • 3.

    Het is paracommerciële rechtspersonen die zich richten op activiteiten van sportieve of educatieve aard, alsmede jongerenwerk, met uitzondering van dorps- en buurthuizen, verboden sterke drank te schenken.

  • 4.

    In afwijking van het gestelde in lid 1 verstrekt een paracommerciële rechtspersoon met een ontheffing sluitingstijd ex. artikel 2:9, lid 3 van deze verordening alcoholhoudende drank tot maximaal de verlengde sluitingstijd.

Artikel 2:13b Bijeenkomsten bij paracommerciële rechtspersonen

  • 1.

    In afwijking van artikel 2:13a, lid 1, is het toegestaan om bij bijeenkomsten in het kader van een uitvaart een zogeheten troostborrel te schenken.

  • 2.

    In afwijking van artikel 2:13a, lid 1, is het paracommerciële rechtspersonen die zich richten op het organiseren van activiteiten van sociaal-culturele aard toegestaan alcoholhoudende drank te verstrekken bij bijeenkomsten van persoonlijke aard met een maximum van zes keer per kalenderjaar. Dit geldt alleen voor buurt- en dorpshuizen.

  • 3.

    Voor het houden van bijeenkomsten van persoonlijke aard geldt een meldingsplicht.

  • 4.

    De beperkingen opgenomen in de artikel 2:13a en in dit artikel gelden niet voor de dorpshuizen in de kernen Abbekerk, Benningbroek en Twisk.

Artikel 2:13c Beperking happy hours

Het is verboden in een horecalokaliteit of op een terras bedrijfsmatig of anders dan om niet alcoholhoudende drank te verstrekken voor gebruik ter plaatse tegen een prijs die voor een periode van 24 uur of korter lager is dan 75% van de prijs die daar gewoonlijk voor wordt gevraagd.

Artikel 2:13d Proeverijen in slijtlokaliteiten

  • 1.

    Slijtersbedrijven zijn vrijgesteld van het in artikel 3, eerste lid, en artikel 14, eerste lid, van de Alcoholwet vervatte verbod, ten behoeve van het tegen betaling organiseren van een proeverij in hun slijtlokaliteit.

  • 2.

    De vrijstelling geldt buiten de dagen en tijden dat de slijtlokaliteit bij of krachtens de Winkeltijdenwet regulier is opengesteld.

     

Afdeling 5 Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

Artikel 2:14 Definitie

In deze afdeling wordt onder inrichting verstaan elke al of niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft.

Artikel 2:15 Kennisgeving exploitatie

Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of de exploitatie of feitelijke leiding van een inrichting staakt, is verplicht daarvan binnen drie dagen schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.

Artikel 2:16 Verschaffen gegevens verblijfsregister

  • 1.

    Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt of de kampeerder is verplicht de exploitant of de feitelijk leidinggevende van de inrichting volledig en naar waarheid naam, woonplaats, dag van aankomst en de dag van vertrek te verstrekken.

  • 2.

    De houder van een inrichting nachtverblijf is verplicht een register, als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht, bij te houden dat is ingericht volgens het door de burgemeester vastgestelde model.

  • 3.

    De houder van een inrichting of een voor hem handelend persoon is verplicht het in het tweede lid bedoeld register aan de burgemeester voor te leggen op een door de burgemeester te bepalen wijze.

     

Afdeling 6 Toezicht op speelgelegenheden

Artikel 2:17 Definities

  • 1.

    In deze afdeling wordt onder speelgelegenheid verstaan een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.

  • 2.

    In deze afdeling voorkomende begrippen die in de Wet op de kansspelen zijn omschreven, hebben dezelfde betekenis als in die Wet.

Artikel 2:17a Speelgelegenheden

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet op de kansspelen.

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:7 van deze verordening weigert de burgemeester de vergunning als:

     

    • a.

      naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid of

    • b.

      de exploitatie van de speelgelegenheid in strijd is met het omgevingsplan.

  • 4.

    Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:18 Kansspelautomaten

  • 1.

    In hoogdrempelige inrichtingen als bedoeld in artikel 30, onder d van de Wet op de kansspelen zijn maximaal twee kansspelautomaten toegestaan.

  • 2.

    In laagdrempelige inrichtingen als bedoeld in artikel 30, onder e van de Wet op de kansspelen zijn kansspelautomaten niet toegestaan.

     

Afdeling 7 Maatregelen ter voorkoming van overlast, gevaar of schade

Artikel 2:19 Betreden gesloten woning of lokaal

  • 1.

    Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 2.

    Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 3.

    Deze verboden zijn niet van toepassing op personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal of een daarbij behorend erf wegens dringende reden noodzakelijk is.

Artikel 2:20 Vervoer inbrekerswerktuigen en hulpmiddelen voor winkeldiefstal

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing als de bedoelde werktuigen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd om zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.

  • 3.

    Het is verboden op de weg in de nabijheid van winkels te vervoeren of bij zich te hebben een tas of andere voorwerpen die er kennelijk toe zijn uitgerust om het plegen van winkeldiefstal te vergemakkelijken.

Artikel 2:21 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats:

     

    • a.

      te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, steiger, voertuig, hek, omheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair en daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

    • b.

      zich op te houden op een wijze die aan andere gebruikers of bewoners van nabij die openbare plaats gelegen woningen onnodig overlast of hinder wordt veroorzaakt.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de artikelen 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2:22 Verboden drankgebruik

  • 1.

    Het is voor personen die de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt verboden op een openbare plaats of openbaar water, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te gebruiken of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op:

     

    • a.

      een terras dat behoort bij een horecabedrijf, als bedoeld in artikel 1 van de Alcoholwet;

    • b.

      een andere plaats, niet zijnde een horecabedrijf als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Alcoholwet.

Artikel 2:22a Lachgasverbod

(Vervallen)

Artikel 2:23 Hinderlijk en verboden gedrag bij of in gebouwen en in voor publiek toegankelijke ruimten

Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden dan wel deze te verontreinigen,

 

  • 1.

    in een portaal, portiek of poort;

  • 2.

    in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen;

  • 3.

    in of op een voor het publiek toegankelijke ruimte;

  • 4.

    de genoemde ruimten te gebruiken voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.

Artikel 2:24 Hinderlijk gedrag bij of in gebouwen

(vervallen)

Artikel 2:25 Neerzetten van fietsen of bromfietsen

(Vervallen)

Artikel 2:26 Gevaarlijke honden

  • 1.

    Indien de burgemeester een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk acht, kan hij de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander.

  • 2.

    De eigenaar of houder van de hond aan wie een aanlijn- en muilkorfgebod is opgelegd is verplicht de hond kort aangelijnd te houden, met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, van ten hoogste 1,50 meter.

  • 3.

    De eigenaar of houder van de hond aan wie een aanlijn- en muilkorfgebod is opgelegd, is naast de verplichting bedoeld in het tweede lid verplicht de hond voorzien te houden van een muilkorf die:

     

    • a.

      vervaardigd is van stevige kunststof, van stevig leer of van beide stoffen;

    • b.

      door middel van een stevige leren riem zodanig rond de hals is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is en

    • c.

      zodanig is ingericht dat de hond niet kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in het artikel 2:26a, dient een hond als bedoeld in het eerste lid voorzien te zijn van een door de bevoegde minister die het aangaat op aanvraag verstrekt uniek identificatienummer door middel van een microchip die met een chipreader afleesbaar is.

Artikel 2:26a Loslopende honden

  • 1.

    Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

     

    • a.

      op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats;

    • b.

      op openbare plaatsen binnen de bebouwde kom als de hond niet is aangelijnd;

    • c.

      buiten de bebouwde kom op een door het college aangewezen plaats als de hond niet is aangelijnd;

    • d.

      op de weg als die hond niet is voorzien van een halsband of een ander identificatiemerk dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen.

  • 2.

    Het eerste lid, aanhef en onder b, is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen. Het college kan bij de aanwijzing nadere regels stellen.

  • 3.

    Het eerste lid, aanhef en onder a tot en met c is niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond:

    • a.

      die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden;

    • b.

      die deze hond aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond of sociale hulphond.

Artikel 2:26b Verontreiniging door honden en paarden

  • 1.

    De eigenaar of houder van een hond of paard is verplicht er zorg voor te dragen dat de uitwerpselen onmiddellijk worden verwijderd:

     

    • a.

      binnen de bebouwde kom op een openbare plaats;

    • b.

      buiten de bebouwde kom op een gedeelte van de weg dat bestemd is of mede bestemd voor het verkeer van voetgangers en op een voor het publiek toegankelijke en als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak, speelweide of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen of op een door het college aangewezen plaats. Het college kan bij de aanwijzing nadere regels stellen.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden.

  • 3.

    De eigenaar of houder van een hond is verplicht, als hij zich met die hond bevindt op een in het eerste lid onder a of b genoemde openbare plaats, een doeltreffend hulpmiddel bij zich te hebben dat geschikt is voor het verwijderen van de uitwerpselen.

  • 4.

    De eigenaar of houder van een hond is verplicht, als hij zich met die hond bevindt op een in het eerste lid onder a of b genoemde openbare plaats, dit hulpmiddel op eerste vordering van een toezichthoudend ambtenaar te tonen.

  • 5.

    Het bepaalde in het eerste lid onder a is niet van toepassing op de door het college aangewezen plaatsen.

     

Afdeling 8 Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen

Artikel 2:27 Definitie

In deze afdeling wordt onder handelaar verstaan de handelaar aangewezen bij Algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:28 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

  • 1.

    De handelaar is verplicht aantekeningen bij te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en door de burgemeester gewaarmerkt register, en daarin onverwijld op te nemen:

     

    • a.

      het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;

    • b.

      de datum van verkoop of overdracht van het goed;

    • c.

      een omschrijving van het goed, voor zover van toepassing daaronder begrepen soort, soort merk en nummer van het goed;

    • d.

      de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed en

    • e.

      de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.

  • 2.

    De burgemeester kan vrijstelling verlenen van deze verplichtingen.

  • 3.

    Op de aanvraag om een vrijstelling is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:29 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 van het Wetboek van Strafrecht

De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

  • 1.

    de burgemeester binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen:

     

    • a.

      dat hij het beroep van handelaar uitoefent met vermelding van zijn woonadres en het adres van de bij zijn onderneming behorende vestiging;

    • b.

      van een verandering van de onder a bedoelde adressen;

    • c.

      dat hij het beroep van handelaar niet langer uitoefent;

    • d.

      dat hij enig goed kan verkrijgen dat redelijkerwijs van een misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan.

  • 2.

    de burgemeester op eerste aanvraag zijn administratie of register ter inzage te geven.

  • 3.

    aan de hoofdingang van elke vestiging een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar zijn.

  • 4.

    een door opkoop verkregen goed gedurende de eerste vijf dagen in bewaring te houden in de staat waarin het goed verkregen is.

Afdeling 9 Drugsoverlast

Artikel 2:30 Drugshandel op straat

Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan de openbare weg post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan wegen op te houden, in of bij een voertuig te bevinden of daarmee rond te rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, te gebruiken, toe te dienen of voorbereidingen daartoe te verrichten of daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen en/of ten behoeve van dat gebruik stoffen of voorwerpen bij zich te hebben.

Artikel 2:30a Openlijk drugsgebruik

Het is verboden op of aan de weg, op een andere openbare plaats of in een voor publiek toegankelijk gebouw middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen voorhanden te hebben.

 

Afdeling 10 Bijzondere bevoegdheden van de burgemeester

Artikel 2:31 Bestuurlijke ophouding

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats als deze personen het bepaalde in de artikelen 2:1, 2:22 en 2:23 van deze verordening groepsgewijs niet naleven.

Artikel 2:32 Veiligheidsrisicogebieden

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.

Artikel 2:33 Cameratoezicht op openbare plaatsen

  • 1.

    De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet besluiten tot plaatsing van camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.

  • 2.

    De burgemeester heeft de bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid eveneens ten aanzien van andere voor eenieder toegankelijke plaatsen:

     

    • a.

      parkeerterreinen en -garages;

    • b.

      gemeentehuis en overige overheidsgebouwen;

    • c.

      evenementenlocaties.

Artikel 2:34 Gebiedsontzeggingen

  • 1.

    De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, het voorkomen of beperken van overlast, het voorkomen of beperken van aantastingen van het woon- leefklimaat, de veiligheid van personen of goederen, de gezondheid of de zedelijkheid aan een persoon die strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht een bevel geven zich gedurende ten hoogste twee weken niet in één of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats op te houden.

  • 2.

    Met het oog op de in het eerste lid genoemde belangen kan de burgemeester aan een persoon aan wie ten minste eenmaal een bevel als bedoeld in dat lid is gegeven en die opnieuw één of meer van de bovengenoemde ordeverstoringen begaat, een bevel geven zich gedurende ten hoogste acht weken niet in één of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats op te houden.

  • 3.

    Een bevel als bedoeld in het tweede lid kan slechts worden gegeven als de overtreding of het strafbare feit of de openbare orde verstorende handeling binnen zes maanden na het geven van een eerder bevel, gegeven op grond van het eerste of tweede lid, plaatsvindt.

  • 4.

    De burgemeester beperkt de krachtens het eerste of tweede lid gegeven bevelen, als hij dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk oordeelt. De burgemeester kan op aanvraag tijdelijk ontheffing verlenen van een bevel.

Artikel 2:35 Woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet

  • 1.

    Degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt of tegen betaling in gebruik geeft, draagt er zorg voor dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.

  • 2.

    De burgemeester kan een last onder bestuursdwang wegens overtreding van het eerste lid in ieder geval opleggen bij ernstige en herhaaldelijke:

     

    • a.

      geluid- of geurhinder;

    • b.

      hinder van dieren;

    • c.

      hinder van bezoekers of personen die tijdelijk in een woning of bijbehorend erf of onmiddellijke nabijheid van die woning verblijven;

    • d.

      hinder of overlast door vervuiling of verwaarlozing van een woning of bijbehorend erf of onmiddellijke nabijheid van die woning;

    • e.

      intimidatie van derden vanuit een woning of bijbehorend erf.

Artikel 2:36 Sluiting gebouw of ruimte

  • 1.

    De burgemeester kan ter bescherming van de openbare orde of het woon- en leefklimaat, de sluiting bevelen van een voor publiek toegankelijk gebouw, inrichting of ruimte als daar:

     

    • a.

      zich gedragingen hebben voorgedaan zoals omschreven in artikel 36 van de Wet op de kansspelen;

    • b.

      door misdrijf verkregen zaken voorhanden, bewaard of verborgen zijn dan wel zijn verworven of overgedragen;

    • c.

      discriminatie heeft plaatsgevonden op grond van ras, geslacht, seksuele gerichtheid of op welke grond dan ook;

    • d.

      wapens als bedoeld in artikel 2 van de Wet wapens en munitie aanwezig zijn waarvoor geen ontheffing, vergunning of verlof is verleend; of

    • e.

      zich andere feiten of omstandigheden hebben voorgedaan die de vrees wettigen dat het geopend blijven van het gebouw, de inrichting of de ruimte ernstig gevaar oplevert voor de openbare orde of het woon- en leefklimaat.

  • 2.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 13b van de Opiumwet.

     

Afdeling 11 Exploitatievergunningen

Artikel 2:37 Begripsbepalingen

  • 1.

    bedrijfsmatige activiteit: een activiteit die anders dan om niet plaatsvindt in een voor publiek toegankelijk gebouw of een daarbij horend perceel, in de openbare ruimte, of in enige andere ruimte;

  • 2.

    exploitant: de natuurlijke persoon of de bestuurders van een rechtspersoon of de gevolmachtigden voor wiens rekening en risico een bedrijf wordt geëxploiteerd of de bedrijfsmatige activiteiten worden geëxploiteerd;

  • 3.

    bedrijfsleider: de natuurlijke persoon die door de exploitant is aangesteld voor de feitelijke leiding over de bedrijfsmatige activiteiten.

Artikel 2:38 Exploitatievergunning uitoefening bedrijf

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester bedrijfsmatige activiteiten uit te oefenen:

     

    • a.

      in een door de burgemeester op grond van het eerste lid van artikel 2:39 aangewezen gebouw, straat of gebied; of

    • b.

      indien de uitoefening van het bedrijf een door de burgemeester op grond van het eerste lid van artikel 2:39 aangewezen bedrijfsmatige activiteit betreft.

  • 2.

    De vergunning als bedoeld in het eerste lid wordt aangevraagd door de exploitant.

  • 3.

    Bij het aanwijzen van gebouwen, straten, gebieden of bedrijfsmatige activiteiten als bedoeld in het eerste lid van artikel 2:39 stelt de burgemeester vast welke gegevens en bescheiden bij de aanvraag moeten worden ingediend.

Artikel 2:39 Aanwijzing gebouwen, straten, gebieden of bedrijfsmatige activiteiten

  • 1.

    De burgemeester kan gebouwen, straten, gebieden, bedrijfsmatige activiteiten of een combinatie daarvan aanwijzen wanneer in of rondom dat gebouw, die straat, dat gebied of ten gevolge van die bedrijfsmatige activiteit de leefbaarheid, de openbare orde of veiligheid onder druk staat of aannemelijk is dat deze onder druk kan komen te staan of indien er signalen zijn van ondermijnende activiteiten.

  • 2.

    Een gebouw, straat of gebied wordt uitsluitend aangewezen als in of rondom dat gebouw dan wel in die straat dan wel in dat gebied naar het oordeel van de burgemeester het woon- en leefklimaat of de openbare orde en veiligheid onder druk staat of er signalen zijn van ondermijnende activiteiten.

  • 3.

    Een bedrijfsmatige activiteit wordt uitsluitend aangewezen als de leefbaarheid of de openbare orde en veiligheid door de bedrijfsmatige activiteit onder druk staat of er signalen zijn van ondermijnende activiteiten.

Artikel 2:40 Eisen aan de exploitant en de bedrijfsleider

De exploitant en de bedrijfsleider:

 

  • a.

    staan niet onder curatele of bewind; of

  • b.

    zijn niet in enig opzicht van slecht levensgedrag.

Artikel 2:41 Weigeringsgronden

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:7 wordt een vergunning als bedoeld in het eerste lid van artikel 2:38 geweigerd:

     

    • a.

      als de exploitant of de bedrijfsleider niet voldoet aan de in artikel 2:40 gestelde eisen;

    • b.

      op grond van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door een bestuursorgaan;

    • c.

      als de exploitant of een van de bedrijfsleiders van het bedrijf drie jaar voor de indiening van de vergunningaanvraag een bedrijf heeft geëxploiteerd of daar leiding aan heeft gegeven, dat wegens het aantasten van de openbare orde, aantasting van het woon- en leefklimaat gesloten is geweest of waarvoor de vergunning om die reden is ingetrokken; of

    • d.

      als niet wordt voldaan aan specifieke voorwaarden die zijn opgenomen in het aanwijzingsbesluit.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:7 kan de burgemeester een vergunning als bedoeld in het eerste lid van artikel 2:38 weigeren:

     

    • a.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast of strafbare feiten;

    • b.

      als naar zijn oordeel het woon- en leefklimaat in de omgeving van het bedrijf of de openbare orde of veiligheid, door de wijze van exploitatie, dreigt te worden beïnvloed of indien er signalen zijn van ondermijnende activiteiten;

    • c.

      als redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke exploitatie niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn; of

    • d.

      als er aanwijzingen zijn dat in het bedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of Vreemdelingenwet 2000 bepaalde.

Artikel 2:42 Intrekking- en wijzigingsgronden

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:5 trekt de burgemeester een vergunning als bedoeld in het eerste lid van artikel 2:38 in:

     

    • a.

      er in het bedrijf of bij de uitoefening van bedrijfsmatige activiteiten strafbare feiten hebben plaatsgevonden of plaatsvinden;

    • b.

      de bedrijfsmatige activiteiten door de exploitant zijn beëindigd; of

    • c.

      op grond van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:5 kan de burgemeester een vergunning als bedoeld in het eerste lid van artikel 2:38 intrekken of wijzigen als:

     

    • a.

      door het bedrijf of de bedrijfsmatige activiteiten de openbare orde of veiligheid wordt aangetast;

    • b.

      door het bedrijf of de bedrijfsmatige activiteiten de leefbaarheid in het gebied door de wijze van exploitatie nadelig wordt beïnvloed of dreigt te worden beïnvloed;

    • c.

      de exploitant of beheerder niet langer voldoet aan de in artikel 2:40 gestelde eisen;

    • d.

      de exploitant of leidinggevende(n) bij of krachtens deze verordening gestelde regels niet nakomt;

    • e.

      de exploitant of leidinggevende(n) betrokken is of ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten of strafbare feiten in of vanuit het bedrijf dan wel toestaat of gedoogt dat strafbare feiten of activiteiten worden gepleegd waarmee de openbare orde of veiligheid nadelig wordt beïnvloed;

    • f.

      er aanwijzingen zijn dat in het bedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of Vreemdelingenwet 2000 bepaalde;

    • g.

      redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke exploitatie niet met het in de vergunning vermelde in overeenstemming is.

Artikel 2:43 Sluiting

  • 1.

    De burgemeester kan de sluiting van een gebouw of locatie bevelen indien daar een bedrijf of bedrijfsmatige activiteiten worden uitgevoerd in strijd met het verbod uit het eerste lid van artikel 2:38.

  • 2.

    Het is eenieder verboden een gesloten gebouw of locatie te betreden of daarin te verblijven.

  • 3.

    De sluiting wordt door de burgemeester opgeheven indien later bekend geworden feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven.

Artikel 2:44 Overgangsrecht

Voor aangewezen gebouwen, straten, gebieden waarbinnen reeds bedrijfsmatige activiteiten worden geëxploiteerd of voor aangewezen bedrijfsmatige activiteiten die op het tijdstip van aanwijzing reeds worden geëxploiteerd stelt de burgemeester een termijn vast waarop de vergunningplicht als bedoeld in artikel 2:38 in werking treedt.

 

Afdeling 12 Vuur(werk) en carbidschieten

Artikel 2:45 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden.

Artikel 2:46 Gebruiken van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

  • 1.

    Het is enkel toegestaan om consumentenvuurwerk te gebruiken binnen de in het Vuurwerkbesluit aangegeven tijdsperiode, met uitzondering van door het college in het belang van het voorkomen van gevaar, hinder en overlast aangewezen vuurwerkvrije zones.

  • 2.

    Het is verboden om consumentenvuurwerk op een openbare plaats te gebruiken als dat gevaar, hinder of schade kan veroorzaken.

  • 3.

    Het bepaalde in het eerste en tweede lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1º van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:47 Verbod carbidschieten

  • 1.

    Het schieten met carbid is verboden.

  • 2.

    Het college kan, ter voorkoming van gevaar, schade of overlast, of in het belang van de natuurbescherming, plaatsen in de gemeente aanwijzen waar het eerste lid niet van toepassing is.

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid.

  • 4.

    Dit artikel is niet van toepassing voor zover de Wet wapens en munitie, de Omgevingswet of het Wetboek van Strafrecht van toepassing zijn.

Artikel 2:48 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

  • 1.

    Ter bescherming van de veiligheid is het verboden om zonder omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6.7 Vfl in de openlucht afvalstoffen te verbranden, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2.

    Het verbod, als bedoeld in het eerste lid, is niet van toepassing op:

     

    • a.

      verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

    • b.

      sfeervuren zoals terrashaarden, vuurkorven en vuren ten behoeve van hottubs; en/of

    • c.

      vuur voor koken, bakken en braden, mits, geen afvalstoffen worden verbrand en er geen sprake is van gevaar, hinder en/of overlast voor de omgeving.

  • 3.

    Het verbod, als bedoeld in het eerste lid is (ook) niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1º en 3º, van het Wetboek van Strafrecht of de vigerende omgevingsverordening van de provincie Noord-Holland.

     

Afdeling 13 Plakken en kladden

Artikel 2:49 Plakken en kladden

  • 1.

    Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.

  • 2.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:

     

    • a.

      een aanpakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen; of

    • b.

      met kalk, teer of een kleur- of verfstof een afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.

  • 3.

    Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing als gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

  • 4.

    Het college kan plaatsen aanwijzen waar aanplakborden mogen worden geplaatst voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, mits het betreft het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen én geen handelsreclame betreft.

  • 5.

    Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud daarvan.

HOOFDSTUK 3 Seksinrichtingen, sekswinkels, straatprostitutie en dergelijke

Afdeling 1 Algemene bepalingen

Artikel 3:1 Definities

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

 

  • a.

    advertentie: elke commerciële uiting in een medium, die een seksbedrijf of een prostituee onder de aandacht van het publiek brengt;

  • b.

    beheerder: de natuurlijke persoon die door de exploitant is aangesteld voor de feitelijke leiding van een seksbedrijf;

  • c.

    bevoegd bestuursorgaan: het college of, voor zover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester;

  • d.

    escortbedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie in de vorm van bemiddeling tussen klant en prostituee;

  • e.

    exploitant: de natuurlijke persoon of de bestuurder van een rechtspersoon of, voor zover van toepassing, de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon bevoegde natuurlijk persoon, voor wiens rekening en risico een seksbedrijf wordt uitgeoefend;

  • f.

    klant: degene die gebruik maakt van de door een exploitant van een prostitutiebedrijf of een prostituee aangeboden seksuele diensten;

  • g.

    prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling;

  • h.

    prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling;

  • i.

    prostitutiebedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie;

  • j.

    raamprostitutiebedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie, waarbij het werven van klanten gebeurt door een prostituee die zichtbaar is vanuit een voor publiek toegankelijke plaats;

  • k.

    seksbedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie of tot het verrichten van seksuele handelingen voor een ander tegen betaling of uit het bedrijfsmatig aanbieden van vertoningen van erotisch-pornografische aard in een seksinrichting tegen betaling;

  • l.

    seksinrichting: voor het publiek toegankelijke besloten ruimte, onderdeel van een seksbedrijf;

Artikel 3:2 Bevoegd bestuursorgaan

(Vervallen):

Artikel 3:3 Nadere regels

Met het oog op de openbare orde en de belangen genoemd in artikel 3:13, tweede lid kan het college nadere regels stellen met betrekking tot de uitoefening van de bevoegdheden bedoeld in dit hoofdstuk.

 

AFDELING 2. Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels en dergelijke

Artikel 3:4 Seksinrichtingen

  • 1.

    Het is verboden een seksinrichting of escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2.

    In de aanvraag om vergunning en in de vergunning wordt in ieder geval vermeld:

     

    • a.

      de persoonsgegevens van de exploitant;

    • b.

      de persoonsgegevens van de beheerder en

    • c.

      de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf.

  • 3.

    Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

  • 4.

    Een vergunning kan slechts voor één seksinrichting worden verleend.

  • 5.

    De vergunning wordt voor een periode van maximaal vijf jaar verleend aan de exploitant en op diens naam gesteld. De vergunning is niet overdraagbaar.

  • 6.

    De vergunning kan ten hoogste eenmaal met maximaal vijf jaar worden verlengd.

Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en beheerder

  • 1.

    De exploitant en de beheerder:

     

    • a.

      staan niet onder curatele en zijn niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;

    • b.

      zijn niet in enig opzicht van slecht levensgedrag en

    • c.

      hebben de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, zijn de exploitant en de beheerder niet:

     

    • a.

      met toepassing van het artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;

    • b.

      binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, inclusief de drie openbare lichamen Bonaire, Saba en Sint-Eustatius, Aruba, Curaçao en Sint-Maarten, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;

    • c.

      binnen de laatste vijf jaar bij ten minste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van 500 euro of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

       

      • bepalingen gesteld bij of krachtens de Alcoholwet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet 2000 en de Wet arbeid vreemdelingen;

      • de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 240b, 242 tot en met 249, 252, 250a (oud), 273a, 300 tot en met 303, 416, 417, 417bis, 426, 429quater en 453 van het Wetboek van Strafrecht;

      • de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

      • de artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de Kansspelen;

      • de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen;

      • de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

  • 3.

    Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijkgesteld:

     

    • a.

      vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan 375 euro bedraagt;

    • b.

      een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf.

  • 4.

    De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid, wordt:

     

    • a.

      bij de weigering van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van beslissing op de aanvraag van de vergunning;

    • b.

      bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

  • 5.

    De exploitant of de beheerder zijn binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor ten minste een maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem ter zake geen verwijt treft.

Artikel 3:6 Sluitingstijden

  • 1.

    Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben en daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven op maandag tot en met zondag tussen 00.00 uur en 06.00 uur.

  • 2.

    Het bevoegd bestuursorgaan kan voor een seksinrichting andere sluitingstijden vaststellen.

  • 3.

    Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die seksinrichting krachtens het eerste lid of tweede lid, dan wel krachtens artikel 3:7, eerste lid van deze verordening, gesloten dient te zijn.

  • 4.

    Het is een exploitant of beheerder verboden personen toe te laten of te laten verblijven in de seksinrichting die nog niet de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt.

  • 5.

    Het eerste tot en met het derde lid zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de op de Omgevingswet gebaseerde voorschriften.

Artikel 3:7 Tijdelijke afwijking sluitingstijden en (tijdelijke) sluiting

  • 1.

    Met het oog op de openbare orde en de belangen genoemd in artikel 3:13, tweede lid of in geval van strijdigheid met de bepalingen in dit hoofdstuk kan het bevoegd bestuursorgaan:

     

    • a.

      tijdelijk andere dan de krachtens artikel 3:6, eerste of tweede lid, geldende sluitingstijden vaststellen;

    • b.

      van een (afzonderlijke) seksinrichting al dan niet tijdelijk de gedeeltelijke of algehele sluiting bevelen.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 3:40 van de Algemene wet bestuursrecht maakt het bevoegd bestuursorgaan het besluit bedoeld in het eerste lid bekend op grond van artikel 3:41, tweede lid van deze wet.

Artikel 3:8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder

  • 1.

    Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben, zonder dat exploitant of de beheerder bedoeld in artikel 3:4, tweede lid onder a of b in de seksinrichting aanwezig is.

  • 2.

    De exploitant en de beheerder zien er voortdurend op toe dat in de seksinrichting:

     

    • a.

      geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XVIII (misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie; en

    • b.

      geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met of krachtens het bepaalde in de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet 2000.

Artikel 3:9 Straatprostitutie

  • 1.

    Het is verboden door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, passanten te bewegen gebruik te maken van de diensten van een prostituee, uit te nodigen dan wel aan te lokken:

     

    • a.

      op of aan andere dan door het college aangewezen wegen of gebieden;

    • b.

      gedurende andere dan door het college vastgestelde tijden.

  • 2.

    Met het oog op de naleving van het verbod bedoeld in het eerste lid, kan door het bevoegd gezag het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

  • 3.

    Met het oog op de openbare orde en de belangen genoemd in dit artikel van deze verordening, kan door het bevoegd gezag aan personen die zich bevinden op de wegen of gebieden en gedurende de tijden bedoeld in het eerste lid, het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

  • 4.

    De burgemeester kan met het oog op de openbare orde en de belangen genoemd in dit artikel aan wie ten minste eenmaal een bevel is gegeven als bedoeld in het derde lid, verbieden zich gedurende bepaalde termijn, anders dan in een openbaar middel van vervoer, te bevinden op of aan de wegen of gebieden en op de tijden bedoeld in het eerste lid onder b van deze verordening.

  • 5.

    De burgemeester beperkt het verbod bedoeld in het vierde lid indien dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk is.

     

AFDELING 3 Beslistermijn en weigeringsgronden

Artikel 3:10 Beslistermijn

  • 1.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 1:2, eerste lid, beslist het bevoegd bestuursorgaan op de aanvraag om vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid van deze verordening, binnen zestien weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.

  • 2.

    Het bevoegd bestuursorgaan kan zijn besluit voor ten hoogste twaalf weken verdagen.

Artikel 3:11 Weigeringsgronden

  • 1.

    De vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, wordt geweigerd indien:

     

    • a.

      de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3:5 gestelde eisen;

    • b.

      de vestiging of de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf in strijd is met het omgevingsplan.

    • c.

      er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting of het escortbedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht of bij het bepaalde in de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet 2000.

  • 2.

    Voor seksinrichtingen en in Nederland gevestigde escortbedrijven kan, onverminderd het bepaalde in artikel 1:7, de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, worden geweigerd dan wel de aanwijzing of vaststelling bedoeld in artikel 3:9, eerste lid van deze verordening, achterwege gelaten, in het belang van:

     

    • a.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat;

    • c.

      de veiligheid van personen of goederen;

    • d.

      de verkeersvrijheid of -veiligheid;

    • e.

      de gezondheid of zedelijkheid of

    • f.

      de arbeidsomstandigheden van de prostituee

AFDELING 4. Beëindiging, exploitatie en wijziging beheer

Artikel 3:12 Beëindiging exploitatie

  • 1.

    De vergunning vervalt zodra de exploitant die overeenkomstig artikel 3:4 op de vergunning is vermeld, de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd.

  • 2.

    Binnen drie dagen na de feitelijke beëindiging van de exploitatie, geeft de exploitant daarvan schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

Artikel 3:13 Wijziging beheer

  • 1.

    Indien de beheerder het beheer van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk beëindigt, geeft de exploitant daarvan binnen drie dagen schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2.

    Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant besluit de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3:11, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    In afwachting van het besluit bedoeld in het tweede lid, kan het beheer worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder vanaf het moment waarop de exploitant een aanvraag als bedoeld in het tweede lid heeft ingediend, totdat over de aanvraag is besloten.

Hoofdstuk 4 Andere onderwerpen betreffende de huishouding van de gemeente

AFDELING 1 Parkeerexcessen en stopverbod

Artikel 4:1 Definities

In deze afdeling wordt verstaan onder:

 

  • a.

    parkeren: parkeren als bedoeld in artikel 1, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990);

  • b.

    voertuigen: voertuigen als bedoeld in artikel 1, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990) met uitzondering van kleine wagens zoals kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen. Aanhangwagens, scootmobielen en (brom)fietsen vallen uitdrukkelijk onder de begripsbepaling voertuigen.

Artikel 4:2 Te koop aanbieden van voertuigen

  • 1.

    Het is verboden op een door het college aangewezen weg een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 3.

    Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 4:3 Defecte voertuigen

Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

Artikel 4:4 Voertuigwrakken

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op een openbare plaats te parkeren.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 4:5 Kampeermiddelen en andere voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een woonwagen, kampeerwagen, caravan, magazijnwagen, aanhangwagen, keetwagen of ander dergelijk voertuig dat voor de recreatie dan wel anderszins uitsluitend of mede voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebezigd dan wel een kampeerauto als bedoeld in artikel 1.1 van de Regeling voertuigen:

     

    • a.

      langer dan drie achtereenvolgende dagen binnen de bebouwde kom op de weg te plaatsen of te hebben;

    • b.

      op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder a.

  • 3.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing in situaties waarin wordt voorzien door de omgevingsverordening van de provincie Noord-Holland.

  • 4.

    Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 4:6 Parkeren van reclamevoertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

  • 2.

    Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 3.

    Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 4:7 Parkeren van grote voertuigen

  • 1.

    Het is verboden binnen de bebouwde kom een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een van het langste punt gemeten lengte heeft van meer dan 6 meter of een vanaf de grond gemeten hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet op door het college aangewezen plaatsen en tijden waar dit naar hun oordeel niet buitensporig is met het oog op de verdeling van de beschikbare parkeerruimte en niet schadelijk is voor het aanzien van de gemeente.

  • 3.

    Het eerste lid is niet van toepassing op campers, kampeerauto’s, caravans en kampeerwagens, voor zover deze voertuigen niet langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg worden geplaatst of gehouden.

  • 4.

    Het eerste lid is voorts niet van toepassing op:

     

    • a.

      voertuigen die betrokken zijn bij de uitvoering van infrastructurele werken en bouwwerken, voor zover zij in de onmiddellijke nabijheid van het werk worden geparkeerd;

    • b.

      voertuigen die in het winterseizoen worden ingezet voor de gladheidbestrijding;

    • c.

      chauffeurs die een schriftelijke medische verklaring kunnen overleggen, waaruit blijkt dat betrokkene zonder ontheffing in moeilijkheden kan komen;

    • d.

      rijdende winkels;

    • e.

      voertuigen van circus- en kermisexploitanten, vijf dagen voor tot twee dagen na de circus of kermis waar zij een standplaats hebben (parkeerlocatie op aanwijzing van de gemeente);

    • f.

      voertuigen van standplaatshouders van de warenmarkt, waar zij een standplaats hebben, (parkeerlocatie op aanwijzing van de gemeente);

    • g.

      lijnbussen of bussen die schoolvervoer faciliteren;

    • h.

      voertuigen die zijn geparkeerd op aangewezen terreinen;

    • i.

      voertuig dat wordt gebruikt voor een bevolkingsonderzoek;

    • j.

      voertuigen die worden gebruikt voor de rampen en crisisbeheersing

  • 5.

    Het college kan voor de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

  • 6.

    Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 4:8 Parkeren anders dan op de rijbaan

(vervallen)

Artikel 4:9 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

  • 1.

    Het is verboden met een voertuig te rijden door een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook, of het daarin te doen of te laten staan.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op:

     

    • a.

      de weg;

    • b.

      voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam;

    • c.

      voertuigen waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel zijn bestemd.

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

Artikel 4:10 Overlast van fiets en bromfiets

  • 1.

    Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of beëindiging van overlast, of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, aangewezen op de weg gelegen plaatsen fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.

  • 2.

    (Vervallen)

  • 3.

    Het is verboden om op een openbare plaats een fiets of bromfiets langer dan twee weken onafgebroken te stallen.

 

Afdeling 2 Venten

Artikel 4:11 Definitie

  • 1.

    Onder venten wordt verstaan het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten aan te bieden op een openbare en in de open lucht gelegen plaats of aan huis.

  • 2.

    Onder venten wordt niet verstaan:

     

    • a.

      het aan huis afleveren van goederen door of vanwege degene die dit doet ter exploitatie van zijn winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;

    • b.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet of artikel 7.9 van de Vfl;

    • c.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op een standplaats als bedoeld in artikel 7.11 van de Vfl.

Artikel 4:12 Ventverbod

  • 1.

    Het is verboden te venten op door het college in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid de volksgezondheid of het milieu aangewezen plaatsen, dagen of uren.

  • 2.

    Het is verboden te venten op zondagen, op maandag tot en met zaterdag tussen 19.00 uur en 08.00 uur.

  • 3.

    Het verbod als bedoeld in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet.

  • 4.

    Het in lid twee omschreven verbod voor de zondagen geldt niet voor de verkoop van ijs.

     

Afdeling 4 Gemeentewapen

Artikel 4:13 Gebruik gemeentewapen

  • 1.

    Gebruik van het gemeentewapen door derden is slechts toegestaan na schriftelijke toestemming van het college.

  • 2.

    Op de aanvraag om schriftelijke toestemming bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

 

Afdeling 5 Openbaar water

Artikel 4:14 Reddingsmiddelen

Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het water aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel dan wel voor dadelijk gebruik ongeschikt te maken.

Artikel 4:15 Veiligheid op of in het water

  • 1.

    Het is aan eenieder die zich als bader of zwemmer in het openbaar water ophoudt verboden zich zodanig te gedragen dat het scheepvaartverkeer daarvan hinder of gevaar kan ondervinden.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Omgevingsverordening NH2020.

Artikel 4:16 Overlast vaartuigen

  • 1.

    Het is verboden zonder redelijk doel zich vast te houden aan een vaartuig in openbaar water, daarop te klimmen of zich daarop of daarin te begeven of te bevinden.

  • 2.

    Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een vaartuig, liggend in of aan een openbaar water, los te maken.

Artikel 4:17 Vaartuigwrakken

  • 1.

    Het is verboden een vaartuig dat vaartechnisch in onvoldoende staat van onderhoud, in een kennelijke verwaarloosde toestand, deels gezonken of geheel gezonken is in de openbare wateren te laten liggen.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Besluit activiteiten leefomgeving.

 

Afdeling 6 Crossen

Artikel 4:18 Crossterreinen

  • 1.

    Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig of een bromfiets een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd of buiten wedstrijdverband een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

  • 2.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door:

     

    • a.

      de Omgevingswet, afdeling 3.9 van het Besluit activiteiten leefomgeving, de Zondagswet of het Besluit geluidproduktie sportmotoren;

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid is voorts niet van toepassing op terreinen aangewezen middels artikel 7.31 Vfl.

Artikel 4:19 Beperking verkeer in natuurgebieden

  • 1.

    Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig, een bromfiets, een fiets of een paard.

  • 2.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op motorvoertuigen, bromfietsen, fietsen en paarden:

     

    • a.

      ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de bevoegde minister aangewezen hulpverleningsdiensten;

    • b.

      die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen zoals bedoeld in het eerste lid;

    • c.

      die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

    • d.

      van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de terreinen zoals bedoeld in het eerste lid;

    • e.

      voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid is voorts niet van toepassing:

     

    • a.

      op wegen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b van de Wegenverkeerswet 1994;

    • b.

      binnen de bij of krachtens de Omgevingsverordening NH2020 aangewezen stiltegebieden ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens deze verordeningen zijn aangewezen als “toestel”;

    • c.

      terreinen aangewezen middels artikel 7.32 Vfl.

  • 4.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 5.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

     

Afdeling 7 Geluidshinder

Artikel 4:20 Geluidhinder door geluidsapparaat, machine of handeling in de openlucht

  • 1.

    Het is verboden in de openlucht een geluidsapparaat, of machine in werking te hebben of handelingen te verrichten die voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder veroorzaken.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 3.

    Onverkort het gestelde in dit artikel of in de ontheffing, wordt bij het uitvoeren van bouw- of sloopwerkzaamheden gebruik gemaakt van de best beschikbare stille technieken.

  • 4.

    Het verbod is niet van toepassing op wegonderhoud of onderhoud aan spoorwegen onder de voorwaarden dat:

     

    • a.

      deze werkzaamheden niet langer dan vijf dagen duren;

    • b.

      de omwonenden tijdig op de hoogte zijn gebracht van de mogelijke geluidhinder; en

    • c.

      de geluidimmissie op de gevel van het dichtstbijzijnde geluidsgevoelige gebouw tussen 19.00 uur en 07.00 uur niet meer bedraagt dan LAr,LT = 75 dB(A).

  • 5.

    Het verbod is voorts niet van toepassing:

     

    • a.

      op inrichtingen, die daarvoor een vergunning hebben;

    • b.

      op de bedrijfsmatige bouw- of sloopwerkzaamheden;

    • c.

      voor zover in het onderwerp wordt voorzien bij of krachtens de Omgevingswet, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de provinciale omgevingsverordening.

Artikel 4:21 Geluidhinder van knalapparaten

  • 1.

    Het is verboden om zonder voorafgaande melding aan de Omgevingsdienst Noord-Holland Noord knalapparaten te gebruiken om vogels en wild te verjagen;

  • 2.

    Het college kan nadere regels vaststellen met betrekking tot de voorwaarden die aan de melding en aan het gebruik van knalapparatuur worden gesteld;

  • 3.

    Het college kan een ontheffing verlenen indien niet aan de vereisten van een melding kan worden voldaan

Artikel 4:22 Geluidhinder door motorvoertuigen en bromfietsen

Het is verboden buiten een inrichting zich met een motorvoertuig of een bromfiets zodanig te gedragen, dat daardoor voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder ontstaat.

 

Afdeling 8 Natuurlijke behoefte doen

Artikel 4:23 Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zijn natuurlijke behoefte te doen buiten de daarvoor bestemde plaatsen.

 

Afdeling 9 Noodkap

Artikel 4:24 Noodkap

Het eerste lid van artikel 7.7 Vfl is niet van toepassing als het college toestemming verleent voor het vellen van een houtopstand in verband met spoedeisend belang voor de openbare orde of een acuut gevaar voor personen of goederen.

Hoofdstuk 5 Sanctie-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 5:1 Sanctiebepaling

  • 1.

    Overtreding van het bij of krachtens de artikelen van deze verordening bepaalde en op grond van artikel 1:4 daarin gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met een hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechtelijke uitspraak voor zover daartegen niet reeds bij Wet, Algemene maatregel van bestuur of provinciale verordening is voorzien.

  • 2.

    In geval van overtreding van de krachtens artikel 3, derde lid, van de Wet veiligheidsregio’s gestelde regels kan het college een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste de geldboete, als bedoeld in artikel 64, eerste lid, van de Wet veiligheidsregio’s.

Artikel 5:2 Toezichthouders

  • 1.

    Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening bepaalde zijn belast (buitengewone) opsporingsambtenaren aangesteld voor de politieregio waaronder de gemeente Medemblik valt.

  • 2.

    Het college dan wel de burgemeester kan daarnaast andere personen met dit toezicht belasten.

Artikel 5:3 Binnentreden woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner, mits zij beschikken over een machtiging tot binnentreden van de burgemeester of voor zover wordt voldaan aan het bepaalde in de Algemene wet op het binnentreden.

Artikel 5:4 Intrekking en vervallenverklaring oude verordening

De Algemene plaatselijke verordening Medemblik 2023 zoals vastgesteld op 23 februari 2023 en in werking getreden op 22 maart 2023 wordt ingetrokken.

Artikel 5:5 Overgangsbepaling

Besluiten, genomen krachtens de verordening bedoeld in artikel 5:4 en andere verordeningen die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

Artikel 5:6 Inwerkingtreding nieuwe verordening

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2024.

Artikel 5:7 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene plaatselijke verordening gemeente Medemblik 2024.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Medemblik, gehouden op 21 december 2023.

De griffier,

De voorzitter,

Bekend gemaakt op: 29 december 2023

Bijlage 1 Bebouwde kom