Organisatie | Enschede |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Enschede 2024 |
Citeertitel | Beleidsregels Maatschappelijke ondersteuning Enschede 2024 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | |
Externe bijlagen | Bijlage 1 HHM Normenkader Bijlage 1a Aanvullende instructies normenkader Bijlage 2 CIZ-protocol |
Deze regeling vervangt Beleidsregels PGB Maatschappelijke ondersteuning en Jeugdwet Enschede 2019
Deze regeling vervangt Beleidsregels Ondersteuning bij Opgroeien en Participeren, Wonen en verblijf 2019
Deze regeling vervangt Beleidsregels Eigen kracht Jeugd en Gebruikelijke hulp Wmo 2022
Deze regeling vervangt Beleidsregels Ondersteuning bij het Huishouden Gemeente Enschede 2019 en 2024
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2024 | Nieuwe regeling | 05-12-2023 |
In deze beleidsregels staat een uitleg over hoe het college bepaalde bepalingen uit de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Enschede 2024 (hierna: de Verordening) toepast. De beleidsregels volgen zoveel mogelijk de opbouw van de Verordening.
Het uitgangspunt van de wet is dat de burger eerst kijkt in hoeverre hij zelf of met zijn directe omgeving, een bijdrage kan leveren aan het verbeteren van zijn situatie. Als het eigen probleemoplossend vermogen onvoldoende is, kan het college aanvullend een maatwerkvoorziening verstrekken ten aanzien van: Zelfredzaamheid en participatie of; Beschermd wonen en opvang.
Artikel 3.1 Algemeen gebruikelijke voorzieningen
Een voorziening is financieel draagbaar bij een minimuminkomen als deze binnen 36 maanden kan worden terugbetaald, bij een aflossing van vijf procent van de van toepassing zijnde bijstandsnorm zoals deze wordt gepubliceerd op Rijksoverheid per maand. Voor deze beoordeling maakt het niet uit om welke voorziening het gaat. Dit is gebaseerd op de aflossingscapaciteit voor leenbijstand. Voor de kostprijs van de voorziening, kijkt het college waar mogelijk ook naar beschikbare tweedehands voorzieningen.
Artikel 3.2 Goedkoopst compenserend/passend
Conform artikel 6 van de verordening maatschappelijke ondersteuning 2024 kent de gemeente de goedkoopste voorziening toe indien er meerdere voorzieningen compenserend zijn.
Hoofdstuk 4: Gebruikelijke hulp
Artikel 4.3 Andere criteria gezamenlijke huishouding
Het verzorgingscriterium; De betrokkenen moeten voor elkaar zorgdragen door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten of activiteiten van de huishouding of anderszins. Een contract of bewijsstukken dat er huur of kostgeld wordt betaald, betekent niet automatisch dat de betrokkenen geen gezamenlijke huishouding kunnen voeren.
Artikel 4.4 Gebruikelijke hulp door kinderen.
Van kinderen kan gebruikelijke hulp worden verwacht. Het college moet onderzoek doen naar het vermogen van het kind wat betreft de taken die het aangaat. Er moet rekening gehouden worden met wat op een bepaalde leeftijd als bijdrage van een kind mag worden verwacht, de ontwikkelingsfase van het kind en het feitelijke vermogen van het kind om een bijdrage te leveren. De inzet van kinderen mag niet ten koste gaan van hun welbevinden en ontwikkeling, waaronder schoolprestaties.
Artikel 4.8 Geen inzet huishoudelijke ondersteuning
Indien de echtgenoot, huisgenoot of inwonende zoon of dochter wel in staat is om gebruikelijke hulp te verlenen maar weigert om huishoudelijke taken te verrichten, hoeft de gemeente geen hulp bij het huishouden te verstrekken met toepassing van de hardheidsclausule.
Hoofdstuk 5: Ondersteuning bij het huishouden
5.1 Ondersteuning bij het huishouden
Artikel 5.1.1 Doel ondersteuning bij het huishouden
De OH wordt ingezet als de cliënt niet meer op eigen kracht of met hulp van het sociale netwerk het huis schoon en leefbaar kan houden. Huishoudelijke taken worden dan overgenomen door een hulp. In Enschede kennen we de volgende modules: basis schoon en leefbaar huis, wasverzorging, strijken, maaltijden, boodschappen, regie/organisatie en kindzorg.
Artikel 5.1.2 Normenkader HHM 2019/2022
De gemeente Enschede neemt het HHM-normenkader 2019 met aanvullende instructie 2022 (hierna te noemen HHM-normenkader) als maatstaf. Dit is goed toepasbaar op verschillende situaties en geeft handvatten voor de toepassing van beïnvloedingsfactoren zoals bijvoorbeeld de grootte van de woning (extra kamers) en zwaardere beperkingen van de cliënt. Dit normenkader is door de CRvB als objectief, onafhankelijk en deugdelijk bestempeld.
Voor het bepalen van de individuele indicatie van de maatwerkvoorziening OH maakt het college gebruik van het HHM-normenkader, juni 2019 , met aanvullende instructie 2022 (bijlage 1). Daar waar het HHM-normenkader 2019 niet voorziet in een objectieve normering wordt teruggevallen op de CIZ-normen, het CIZ-protocol 2011 (bijlage 2).
De basismodule is bepaald op 108 uren per jaar. Bij volledige overname van de taken worden de basisuren altijd toegekend als blijkt dat de cliënt recht heeft op ondersteuning bij het huishouden. In deze basisuren wordt het lichte en zware schoonmaakwerk verricht (o.a. stofzuigen, afnemen van stof, reinigen van vloeren, sanitair en het verschonen van bedden).
De (slaap)kamers die niet onder de basismodule vallen worden meegenomen als “meer inzet”. De daadwerkelijke extra inzet voor (slaap)kamers die intensief in gebruik zijn vanwege (medische) beperkingen van de cliënt wordt een hogere extra inzet toegekend dan de overige ruimten, die af en toe worden gebruikt, (zoals, wasruimte, logeerkamer, zolder, kantoor etc.)
Artikel 5.1.3 Leidraad Ondersteuning huishouden
Gemeentelijke ondersteuning bij het voeren van een huishouden neemt de verantwoordelijkheid van de cliënt niet over, maar het helpt de cliënt op weg om het resultaat “schoon en leefbaar huis” te behalen. In de dagelijkse praktijk kan dit ook betekenen dat een deel van het huishouden door de cliënt zelf wordt uitgevoerd en voor een ander deel ondersteuning wordt geboden.
Een andere vorm van benutten van de eigen mogelijkheden is het verlenen van medewerking aan een zo efficiënt mogelijke ondersteuning. Dit betekent dat van de cliënt mag worden verwacht dat hiermee rekening wordt gehouden bij de inrichting van de woning en planning van de huishoudelijke werkzaamheden.
Artikel 5.1.4 Uitvoering ondersteuning huishouden
Als er een compensatieplicht is wordt dit in de vorm van een beschikking verstrekt. In de beschikking wordt aangegeven welk resultaat moet worden behaald en welke tijd hiervoor beschikbaar is. Het toegekende resultaat en de benodigde tijd, die door het college worden bepaald, worden door de zorgaanbieder uitgevoerd in overleg met de cliënt. De aanbieder maakt praktische afspraken met de cliënt over de inzet van de ondersteuning. De geldigheidsduur van de indicatie is altijd afhankelijk van de individuele situatie van de cliënt, waarbij maatwerk wordt geleverd. Bij wijzigingen in de individuele situatie is de client daarom verplicht om de gemeente hiervan op de hoogte te brengen, zodat er kan worden beoordeeld of een aanpassing van de indicatie OH nodig is.
Artikel 5.1.5 Aanvullende modules
Module wasverzorging; Als een cliënt een beperking heeft bij het op orde en schoonhouden van linnen/beddengoed en kleding kan er een aanvraag worden gedaan voor extra ondersteuning voor de module wasverzorging. Voorwaarde is wel dat de cliënt geen gebruik kan maken van voorliggende voorzieningen. Het doel van de inzet van deze module is het beschikken over schoon linnen/beddengoed en kleding. Het gaat hierbij om het wassen, drogen.
Factoren waardoor meer hulp bij de wasverzorging noodzakelijk kan zijn:
Module strijken; het strijken van kleding wordt niet overgenomen. Van een cliënt wordt verwacht dat hij beschikt over kreukvrije kleding of het strijkwerk zelf regelt. Een uitzondering hierop is wanneer de cliënt in geval van betaald werk gestreken kleding moet dragen en kreukvrije kleding geen optie is. De tijd die voor het strijken van kleding staat is 20 minuten.
Module regie/organisatie en Advies-instructie-voorlichting; wanneer een cliënt geen regie en/of organisatie meer kan voeren over het huishouden en ook (waarschijnlijk) nooit meer zal kunnen voeren, kan de regie worden overgenomen. In de praktijk houdt dit in dat de hulp, naast het overnemen van de huishoudelijke taken, aansturende en regie taken heeft. De regie kan ook (tijdelijk) worden overgenomen als de cliënt vaardigheden moet aanleren in het huishouden, waarbij de cliënt door de hulp moet worden geadviseerd, geïnstrueerd of voorgelicht. Daarbij geldt ook voor de hulp een extra verantwoordelijkheid bij het signaleren van ongewenste situaties of toenemende kwetsbaarheid bij cliënt.
Module maaltijden; de module maaltijden kan worden ingezet als het de cliënt niet lukt om zelfstandig de benodigde dagelijkse maaltijden te bereiden. Uitgangspunt is dat er één keer per dag de broodmaaltijden worden bereid en één keer per dag een warme maaltijd wordt opgewarmd en/of klaargezet. In uitzonderlijke situaties kan ook koken worden ingezet. Uitgangspunt hierbij is dat er voor meerdere dagen wordt gekookt. Dit valt niet onder het normenkader HHM. Het CIZ-protocol (zie bijlage 2) gaat uit van 30 minuten per keer. Andere oplossingen worden afgewogen. Op het moment dat er een huisgenoot aanwezig is om de maaltijd klaar te zetten/op te warmen en/of te bereiden en/of te koken is dit voorliggend en hoeft de gemeente op grond van gebruikelijke hulp geen ondersteuning te bieden. Ook wanneer de cliënt op eigen kracht (één van de kinderen, buren of kennissen) hulp kan realiseren is dit voorliggend op een maatwerkvoorziening. Ook wordt er onderzocht of voorliggende voorzieningen zoals een maaltijdenservice (tafeltje-dek-je), het mee-eten bij een verzorgingshuis of wijkcentrum en kant en klare maaltijden een oplossing bieden.
Module kindzorg; het zorgen voor kinderen is een taak van ouders en/of verzorgers, dat geldt ook voor ouders die door beperkingen niet in staat zijn om hun kinderen te verzorgen. Elke ouder is zelf verantwoordelijk voor de opvang en verzorging van zijn of haar kinderen. Uitgangspunt is dat de andere ouder bij uitval de zorg of het aandeel in de zorg waar mogelijk overneemt. Op grond van gebruikelijke hulp hoeft de gemeente dit niet te compenseren met een maatwerkvoorziening.
De gemeente voorziet wel in deze mogelijkheid wanneer er een acuut probleem ontstaat en ouders een oplossing nodig hebben voor het kind/de kinderen tot en met de leeftijd van vijf jaar.
De zorg voor kinderen omvat het wassen, douchen, aankleden, verschonen van luiers en het voeden van baby's. Het passen op kinderen valt niet onder deze module.
→ Vanuit de Wmo is het niet mogelijk om structurele opvang voor de kinderen te realiseren, ouders worden geacht om zelf de mogelijkheden rondom kinderopvang of mogelijk ondersteuning vanuit de Jeugdwet te onderzoeken. In het normenkader van HHM zijn geen normtijden opgenomen voor kindzorg. De normtijden per activiteit, zoals opgenomen in het CIZ-protocol (zie bijlage 2) zijn van toepassing.
Hoofdstuk 6: Ondersteuning bij participeren
6.1 Ondersteuning bij het participeren
De ondersteuning op het gebied van participeren valt binnen het Twents Model. Het Twents Model voor Maatschappelijke Ondersteuning en Jeugdhulp is een model waarin het individuele resultaat van de inwoner of van het gezinssysteem centraal staat. Het gaat uit van maatwerk voor alle inwoners van Enschede met een ondersteuningsbehoefte.
Artikel 6.1.2 Wijze van toekenning van de ondersteuning
Bij de toekenning van ondersteuning bij participeren in de vorm van een maatwerkvoorziening legt het college het door de cliënt gewenste resultaat vast. Het college bepaalt de maatwerkvoorziening aan de hand van vastgestelde resultaten, de behoefte aan ondersteuning en een niveau van de ondersteuning. De ondersteuningsbehoeften worden zo nodig aangevuld met het noodzakelijke vervoer van en naar de locatie waar de ondersteuning wordt geboden.
Artikel 6.1.3 Categorieën van ondersteuning
Het college stelt de behoefte aan ondersteuning vast aan de hand van onderstaande categorieën van ondersteuning:
Ondersteuningsbehoefte 2: Behoefte aan ondersteuning bij dagelijkse handelingen en vaardigheden en in het voeren van regie. De ondersteuning is gericht op het helpen overzien van dagelijkse handelingen en vaardigheden (regie) en het leeftijdsadequaat uitvoeren van dagelijkse handelingen en vaardigheden. Het doel van de ondersteuning is het stimuleren van de zelfredzaamheid en beperkingen daarin te compenseren.
Artikel 6.1.4 Niveau van de ondersteuning
Het college stelt het niveau van de ondersteuning vast aan de hand van kenmerken van de cliënt. De volgende niveaus worden onderscheiden:
Niveau A; voorbeelden van kenmerken van de cliënt:
Niveau B; voorbeelden van kenmerken van de cliënt:
Niveau C; voorbeelden van kenmerken van de cliënt:
Het college kan zelfstandig of in aanvulling op de ondersteuningsbehoefte wonen en verblijf toekennen. Hieronder wordt verstaan een 24 uurs voorziening ter vervanging van de eigen thuissituatie. Afhankelijk van de mogelijkheden en behoeften van de cliënt wordt de huisvesting vormgegeven.
Dakje 1: Vervanging van de thuissituatie zonder bijzonderheden;
Dakje 2: Vervanging van de thuissituatie waarbij sprake is van actief toezicht.
Dakje 1 Vervangt de thuissituatie in een professionele 24-uurs setting
Kenmerken: de cliënt functioneert redelijk zelfstandig. Voor sociale redzaamheid is beperkte begeleiding nodig. Dit betreft met name toezicht en stimulatie bij het aangaan van sociale relaties en contacten en deelname aan het maatschappelijk verkeer. De cliënt heeft ten aanzien van de psychosociale, cognitieve functies af en toe hulp, toezicht of aansturing nodig. Op het gebied van de algemene dagelijkse levensverrichtingen functioneert de cliënt leeftijdsadequaat. Er is meestal geen of in bepaalde mate sprake van gedragsproblematiek of psychiatrische problematiek, of deze problematiek is beheersbaar.
Dakje 2: Vervangt de thuissituatie in een professionele 24-uurs setting met 24-uurs actief toezicht.
Kenmerken: de cliënt vertoont onvoorspelbaar gedrag en er is sprake van gedragsproblematiek. Er is een (pedagogisch) gekwalificeerde slaapdienst aanwezig. Het gaat om LVB-problematiek. De cliënt heeft veel sturing, regulering en toezicht nodig. Er is met name sprake van verbaal agressief gedrag, manipulatief gedrag, ongecontroleerd, ontremd gedrag en reactief gedrag met betrekking tot interactie. De cliënt heeft vaak hulp en soms overname nodig, en kan taken vaak niet zelf uitvoeren. Het gaat met name om het uitvoeren van complexere taken, het regelen van dagelijkse routine en taken die besluitvaardigheid, en oplossingsvaardigheden vereisen. Ten aanzien van het psychosociaal, cognitief functioneren is er af en toe tot vaak hulp, toezicht of sturing nodig. Op het gebied van de algemene dagelijkse levensverrichtingen functioneert de cliënt leeftijdsadequaat, maar er is wel regelmatig behoefte aan toezicht en stimulatie. Het gaat dan om toezicht en stimulatie bij de kleine verzorgingstaken, de persoonlijke verzorging van tanden, haren, nagels, huid en bij het wassen, eten en drinken. Ten aanzien van de mobiliteit is er doorgaans geen sprake van beperkingen. Dakje 2 kan alleen in combinatie met een ondersteuningsbehoefte worden ingezet.
Artikel 6.2.2 Verblijf van cliënt ter ontlasting van de mantelzorgers
Als het college vaststelt dat de ondersteuning gericht is op het ontlasten van de mantelzorger, waarbij de draagkracht en draaglast is verstoord of verstoord dreigt te raken, dan kan een dakje worden ingezet met een terugkerend patroon en tijdens een afgebakende periode.
Artikel 6.3.1. Resultaat woonvoorziening
Een woonvoorziening is erop gericht dat een inwoner normaal gebruik kan maken van de woning waar hij zijn hoofdverblijf heeft. Dit betekent dat cliënt de mogelijkheid heeft om de elementaire woonfuncties uit te voeren met onder andere de volgende resultaten:
Artikel 6.3.2 Criterium woonvoorziening
Een woonvoorziening heeft uitsluitend betrekking op woonruimten die:
Artikel 6.4.1 Resultaat verplaatsingsvoorziening
Het college stelt de client in staat om in een aanvaardbare mate te kunnen participeren. Dit gaat dus niet zover dat het college rekening moet houden met alle wensen en voorkeuren van de cliënt of dat cliënt moet kunnen participeren op een niveau als ieder ander zonder beperking. Bij de beoordeling of een voorziening noodzakelijk is voor een aanvaardbare participatie van de cliënt, kijkt het college in elk geval naar:
Een verplaatsingsvoorziening is erop gericht dat cliënt een of meerdere van de volgende resultaten kan behalen:
Artikel 6.4.2 Beoordelen resultaat verplaatsingsvoorziening
Wanneer een cliënt problemen ervaart op het gebied van vervoer wordt onderzocht of en zo ja, welke beperkingen de cliënt heeft en wat de vervoersbehoefte is. Er wordt bekeken in hoeverre men zelf in de vervoersbehoefte kan voorzien (met bijvoorbeeld een eigen vervoersmiddel, hulp kan inschakelen van het eigen netwerk (bijvoorbeeld: meerijden met de buurvrouw of opgehaald worden door een familielid), gebruik kan maken van een algemeen gebruikelijke of andere voorziening (bijvoorbeeld het reguliere OV), of een maatwerkvoorziening noodzakelijk is.
Bij deze afstanden is geen absolute grens aan te geven. Wat de ene persoon bijvoorbeeld een normale fietsafstand vindt is voor de ander een afstand om met de auto of het openbaar vervoer te gaan. Daarom zal individueel onderzocht worden op welke afstanden men beperkingen ondervindt en hoe deze het beste op te lossen zijn. Daarbij geldt dat college alleen rekening hoeft te houden met de verplaatsingen binnen de regio. Daarbij gaat het om het vervoer binnen het gebied van ± 15 tot 20 kilometer rondom het adres waar de cliënt zijn hoofdverblijf heeft. Alle buiten regionale vervoersdoelen vallen buiten de reikwijdte van de Wmo 2015. Hiervoor is Valys door de wetgever aangewezen.
Artikel 6.4.3 Aanvullende criteria voor vervoer
Als een cliënt op de korte afstanden een probleem ervaart en er een substantiële behoefte is om zich op die afstanden te verplaatsen, wordt eerst beoordeeld of dit verholpen kan worden met een algemeen gebruikelijk voorziening zoals een stok, rollator, een scooter, bromfiets of een (elektrische) fiets. Alleen als andere oplossingen niet toereikend zijn, komt iemand in aanmerking voor een voorziening voor de korte afstanden, zoals een scootmobiel of een aangepaste fiets. Soms kan het vervoersprobleem van een cliënt zowel met een scootmobiel als met een aangepaste fiets zoals een driewielfiets worden opgelost. Een scootmobiel kan goedkoper zijn, maar de gemeente moet in die situaties ook rekening houden met de persoonskenmerken van de cliënt. Als iemand nog in staat is om te fietsen en dit ook graag wil, kan een scootmobiel de beperkingen mogelijk ‘overcompenseren’ en daardoor niet passend zijn. Maar als een aangepaste fiets alleen wordt aangevraagd met als doel om meer te bewegen is dit therapeutisch en heeft de gemeente geen compensatieplicht. De voorziening moet dus wel altijd noodzakelijk zijn om te voorzien in een participatiebehoefte van cliënt. Dan wordt onderzocht wat de goedkoopst adequate voorziening is voor cliënt.
Wanneer een cliënt beperkt wordt in zijn aanvaardbare mate van participatie en geen gebruik kan maken van een eigen auto of het reguliere openbaar vervoer, een algemene voorziening of het netwerk, kan de cliënt voor vervoer over de middellange afstanden in de regio in aanmerking komen voor collectief vervoer.
Individueel vervoer wordt alleen in uitzonderingssituaties ingezet. Alleen wanneer (op basis van medisch advies) is vastgesteld dat collectief vervoer voor de betreffende cliënt niet voldoet (bijvoorbeeld in geval van onbeheersbare incontinentie of ernstige gedragsproblemen) kan de vervoerder gevraagd worden individuele ritten te verzorgen of een vergoeding voor gebruik eigen auto of vervoer door derden worden verstrekt. Een vergoeding voor het gebruik van de eigen auto wordt verder alleen verstrekt als dat in het concrete geval niet algemeen gebruikelijk is. Het uitgangspunt is dat het gebruik van de eigen auto algemeen gebruikelijk is. Ook iemand met een inkomen op minimumniveau wordt geacht de vervoerskosten te kunnen voldoen om in aanvaardbare mate deel te kunnen nemen aan het leven van alledag en sociale contacten te onderhouden. Alleen in bijzondere omstandigheden is daarom een vergoeding mogelijk. Bijvoorbeeld als de kosten veel hoger dan gemiddeld zijn, doordat iemand door zijn beperkingen ook voor alle verplaatsingen op de korte afstand de auto moet gebruiken of afhankelijk is van een auto met veel hogere gebruikskosten.
Hoofdstuk 7: Persoonsgebonden budget (PGB)
Artikel 7.1.1 Voorwaarden om een pgb toegekend te kunnen krijgen
In de Wmo staan drie voorwaarden waar cliënten aan moeten voldoen, willen zij aanspraak kunnen maken op een pgb. Een pgb wordt verstrekt, als:
de cliënt naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat is te achten tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake, dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn (wettelijk) vertegenwoordiger in staat is te achten de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;
Artikel 7.1.2 Bekwaamheid van de cliënt
Het college stelt vast of: de cliënt – eventueel met hulp uit zijn sociale netwerk of diens (wettelijke) vertegenwoordiger – in staat is de eigen situatie te overzien, zelf de zorg te kiezen, te regelen en aan te sturen;
de cliënt of diens (wettelijke) vertegenwoordiger in staat is de verantwoordelijkheid van de opdrachtgeverstaak op zich te nemen, zoals het zoeken van een zorgaanbieder, het voeren van sollicitatiegesprekken, het (laten) opstellen van de correcte zorgovereenkomsten gelijk aan het model van de SVB, het accorderen van facturen en het bewaken van de kwaliteit en voortgang van de zorg.
De keuze voor pgb kan blijken uit de manier waarop de cliënt zijn verzoek om een pgb motiveert. Het gaat om de keuze van de cliënt en niet van de in te huren ondersteuner of aanbieder. Wel kan iemand uit het eigen sociale netwerk, een vertegenwoordiger of een onafhankelijke cliëntondersteuner ondersteunen bij het motiveren van de aanvraag. Zij mogen zich niet laten betalen als belangenbehartiger vanuit het pgb.
Niet het oordeel van het college is hierbij leidend, maar het oordeel van de cliënt. Dit geldt ook wanneer de gemeente in haar ogen een kwalitatief en kwantitatief toereikend aanbod in natura heeft gedaan aan de cliënt. In deze gevallen kan de gemeente het pgb omwille van alleen de motivering niet weigeren, mits ook wordt voldaan aan de eerste en derde voorwaarde. Het afgeven van een pgb blijft uiteindelijk wel het besluit van het college.
De derde voorwaarde om in aanmerking te komen voor een pgb houdt in dat de kwaliteit van de met het pgb in te kopen ondersteuning naar het oordeel van het college gewaarborgd moet zijn. Het college beoordeelt aan de hand van het ingevulde budgetplan of de kwaliteit voldoende is gegarandeerd.
Artikel 7.1.4 Meerkosten weigeren
Als de cliënt het pgb wenst te besteden aan een duurdere maatwerkvoorziening dan waar het college de hoogte van het pgb op heeft gebaseerd, geldt dat de cliënt de meerkosten zelf moet betalen. De meerkosten die door de cliënt aan de maatwerkvoorziening worden besteed wordt dan door het college geweigerd. Het college biedt wel de cliënt de mogelijkheid het verschil in budget zelf te financieren, als de voorziening die cliënt wil inkopen wel voldoet aan de doelstellingen uit het ondersteuningsplan en geldende kwaliteitseisen. Als de cliënt niet bereid is de meerkosten zelf te betalen en/of niet duidelijk is welke maatwerkvoorziening met het pgb zal worden ingekocht, weigert het college het totale pgb. Er kan dan wel een voorziening in natura worden toegekend.
Uitgangspunt is dat de (wettelijk) vertegenwoordiger niet zelf ook ondersteuning aan de budgethouder verleent. Wanneer de pgb budgethouder deze dubbelrol wel wil inzetten moet hij dit eerst voorleggen aan het college. In bepaalde situaties kunnen deze rollen toch door één en dezelfde persoon vervuld worden.
De volgende uitgaven mogen vanuit het pgb gedaan worden:
Kosten van ondersteuning die tijdens een tijdelijk verblijf in het buitenland van cliënt wordt voortgezet. Wanneer cliënt per kalenderjaar langer dan 6 weken of een aaneengesloten periode van 6 weken naar het buitenland gaat, dan moet hij vooraf toestemming vragen aan de gemeente om het pgb in het buitenland te besteden of dit opnemen in het ondersteuningsplan en budgetplan.
Artikel 7.1.6 Verantwoording pgb
De budgethouder dient verantwoording aan het College af te leggen over het bestede PGB bedrag. Ook moet de budgethouder bij de herwaardering/ (tussen)evaluatie van het ondersteuningsplan ook aan geven wat de behaalde resultaten zijn met het pgb en de daaraan verbonden voorwaarden, waaronder de vraag of de ingekochte ondersteuning aan de kwaliteitseisen voldoet.
Artikel 7.1.8 Pgb-inzet sociaal netwerk
Het pgb kan worden ingezet om niet-professionele zorgverleners te betalen. Dit kan bijvoorbeeld iemand zijn uit het sociale netwerk van de cliënt. Het college beoordeelt aan de hand van de Wmo, de Verordening en deze beleidsregels, wanneer de cliënt maatschappelijke ondersteuning mag betalen uit het eigen sociale netwerk.
Artikel 8.1 Inwerkingtreding en citeertitel
Deze beleidsregel treedt inwerking de eerstvolgende dag na publicatie en wordt aangehaald als: Beleidsregels Maatschappelijke ondersteuning Enschede 2024.
Artikel 8.2 Intrekking oude beleidsregels
Met de inwerkingtreding van deze beleidsregels, worden de Beleidsregels PGB Maatschappelijke ondersteuning en Jeugdwet Enschede 2019, de Beleidsregels Ondersteuning bij Opgroeien en Participeren, Wonen en verblijf 2019, de Beleidsregels Eigen kracht Jeugd en Gebruikelijke hulp Wmo 2022, de Beleidsregels Ondersteuning bij het Huishouden Gemeente Enschede 2019 en de Beleidsregels Ondersteuning bij het Huishouden Gemeente Enschede 2024 ingetrokken.
Aldus vastgesteld op 5 december 2023 door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Enschede
Loco-secretaris, E.A. Smit
Burgemeester, R.W. Bleker