Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Enschede

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Enschede 2024

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieEnschede
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels maatschappelijke ondersteuning Enschede 2024
CiteertitelBeleidsregels Maatschappelijke ondersteuning Enschede 2024
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp
Externe bijlagenBijlage 1 HHM Normenkader Bijlage 1a Aanvullende instructies normenkader Bijlage 2 CIZ-protocol

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt Beleidsregels PGB Maatschappelijke ondersteuning en Jeugdwet Enschede 2019

Deze regeling vervangt Beleidsregels Ondersteuning bij Opgroeien en Participeren, Wonen en verblijf 2019

Deze regeling vervangt Beleidsregels Eigen kracht Jeugd en Gebruikelijke hulp Wmo 2022

Deze regeling vervangt Beleidsregels Ondersteuning bij het Huishouden Gemeente Enschede 2019 en 2024

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  2. Verordening Maatschappelijke ondersteuning Enschede 2024
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2024Nieuwe regeling

05-12-2023

gmb-2023-566256

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Enschede 2024

Het College van de gemeente Enschede,

 

gelet op de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de Verordening Maatschappelijke ondersteuning Enschede 2024,

 

besluit vast te stellen de volgende:

 

Beleidsregels Maatschappelijke ondersteuning Enschede 2024

 

Hoofdstuk 1: Inleiding

 

In deze beleidsregels staat een uitleg over hoe het college bepaalde bepalingen uit de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Enschede 2024 (hierna: de Verordening) toepast. De beleidsregels volgen zoveel mogelijk de opbouw van de Verordening.

Het uitgangspunt van de wet is dat de burger eerst kijkt in hoeverre hij zelf of met zijn directe omgeving, een bijdrage kan leveren aan het verbeteren van zijn situatie. Als het eigen probleemoplossend vermogen onvoldoende is, kan het college aanvullend een maatwerkvoorziening verstrekken ten aanzien van: Zelfredzaamheid en participatie of; Beschermd wonen en opvang.

 

Hoofdstuk 2: Begrippen

 

Alle definities die in deze beleidsregels worden gebruikt, betekenen hetzelfde als in de Wmo, het uitvoeringsbesluit, de Algemene wet Bestuursrecht en de Verordening Maatschappelijke ontwikkeling 2024.

 

Hoofdstuk 3: Algemeen

Artikel 3.1 Algemeen gebruikelijke voorzieningen

  • 1.

    Een voorziening is algemeen gebruikelijk als deze:

    • -

      Niet specifiek bedoeld is voor personen met een beperking;

    • -

      Daadwerkelijk beschikbaar is;

    • -

      Een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat is tot zelfredzaamheid of participatie en;

    • -

      Financieel gedragen kan worden met een inkomen op minimumniveau.

  • 2.

    Een voorziening is financieel draagbaar bij een minimuminkomen als deze binnen 36 maanden kan worden terugbetaald, bij een aflossing van vijf procent van de van toepassing zijnde bijstandsnorm zoals deze wordt gepubliceerd op Rijksoverheid per maand. Voor deze beoordeling maakt het niet uit om welke voorziening het gaat. Dit is gebaseerd op de aflossingscapaciteit voor leenbijstand. Voor de kostprijs van de voorziening, kijkt het college waar mogelijk ook naar beschikbare tweedehands voorzieningen.

Artikel 3.2 Goedkoopst compenserend/passend

Conform artikel 6 van de verordening maatschappelijke ondersteuning 2024 kent de gemeente de goedkoopste voorziening toe indien er meerdere voorzieningen compenserend zijn.

Artikel 3.3 Langdurig noodzakelijk

  • 1.

    Geen maatwerkvoorziening gericht op zelfredzaamheid en participatie wordt verstrekt als deze niet langdurig noodzakelijk is, tenzij het gaat om hulp bij het huishouden of begeleiding (artikel 6 lid 4 van de Verordening)

  • 2.

    Onder ‘langdurig’ wordt verstaan langer dan 24 weken (6 maanden).

  • 3.

    Bij de keuze van de voorzieningen houdt het college dan zoveel mogelijk rekening met de tijdelijkheid van de situatie.

Artikel 3.4 Stappenplan onderzoek maatwerkvoorziening

  • 1.

    Met de cliënt wordt op basis van onderstaand stappenplan het volgende in kaart gebracht:

    • 1.

      Wat de hulpvraag is.

    • 2.

      Welke problemen cliënt ondervindt bij de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, of het zich kunnen handhaven in de samenleving.

    • 3.

      Welke ondersteuning naar aard en omvang nodig is om een passende bijdrage te leveren aan de zelfredzaamheid of participatie of het zich kunnen handhaven in de samenleving.

    • 4.

      In hoeverre de eigen mogelijkheden, gebruikelijke hulp, mantelzorg, ondersteuning door andere personen uit het sociale netwerk, algemeen gebruikelijke en algemene voorzieningen de nodige hulp en ondersteuning kunnen bieden.

    • 5.

      Als er op basis van de voorgaande stappen geen andere mogelijkheden zijn om de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie van de cliënt te compenseren, is een maatwerkvoorziening aan de orde.

  • 2.

    Dit stappenplan is onderdeel van het format ondersteuningsplan wat door wijkteams Enschede wordt gebruikt.

 

Hoofdstuk 4: Gebruikelijke hulp

Artikel 4.1 Definitie gebruikelijke hulp

  • 1.

    Gebruikelijke hulp is hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten.

  • 2.

    Het is normaal dat de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten waar nodig en mogelijk taken overnemen in het huishouden, wanneer er sprake is van een huisgenoot met een beperkte zelfredzaamheid. Bij het indiceren wordt rekening gehouden met de individuele omstandigheden.

Artikel 4.2 Van wie gebruikelijke hulp wordt verwacht

  • 1.

    Er mag gebruikelijke hulp worden verwacht van alle bewoners die een gemeenschappelijke woning bewonen omdat zij gezamenlijk een huishouden voeren. Onder een huisgenoot wordt iedere persoon verstaan die tot de leefeenheid van de cliënt behoort.

  • 2.

    Bewoner(s) van wie gebruikelijke hulp mag worden verwacht moeten feitelijk het hoofdverblijf in dezelfde woning hebben.

  • 3.

    Partners; onder partner wordt verstaan: de volwassene met wie de zorgvrager een intieme, emotionele relatie heeft én een duurzame gemeenschappelijke huishouding voert.

  • 4.

    De enkele inschrijving in de BRP is onvoldoende om de vraag te beantwoorden waar iemand zijn woonadres heeft. Die vraag moet beantwoord worden aan de hand van concrete feiten en omstandigheden.

Artikel 4.3 Andere criteria gezamenlijke huishouding

  • Het verzorgingscriterium; De betrokkenen moeten voor elkaar zorgdragen door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten of activiteiten van de huishouding of anderszins. Een contract of bewijsstukken dat er huur of kostgeld wordt betaald, betekent niet automatisch dat de betrokkenen geen gezamenlijke huishouding kunnen voeren.

  • (onder)huurders en kostgangers is een zuiver zakelijke relatie. Als de relatie tussen betrokkenen verder gaat dan alleen de betaling van de huur of het kostgeld, bijvoorbeeld door het samen delen van maaltijden en de was. Dan is er sprake van een gezamenlijke huishouding.

  • Indien betrokkenen beweren niet elkaars partner te zijn of als de situatie onduidelijk is, dan kan het college een onderzoek instellen naar de feitelijke omstandigheden van de betrokkenen.

Artikel 4.4 Gebruikelijke hulp door kinderen.

Van kinderen kan gebruikelijke hulp worden verwacht. Het college moet onderzoek doen naar het vermogen van het kind wat betreft de taken die het aangaat. Er moet rekening gehouden worden met wat op een bepaalde leeftijd als bijdrage van een kind mag worden verwacht, de ontwikkelingsfase van het kind en het feitelijke vermogen van het kind om een bijdrage te leveren. De inzet van kinderen mag niet ten koste gaan van hun welbevinden en ontwikkeling, waaronder schoolprestaties.

Artikel 4.5 Gebruikelijke hulp door personen in de leeftijd 18-23 jaar.

  • 1.

    Een 18-23 jarige wordt verondersteld een eenpersoonshuishouden te kunnen voeren. De huishoudelijke taken voor een éénpersoonshuishouden zijn:

    • -

      schoonhouden van wc en badkamer;

    • -

      schoonhouden van keuken, leefruimte en één slaapkamer;

    • -

      wasverzorging;

    • -

      boodschappen doen;

    • -

      maaltijd verzorgen;

    • -

      afwassen en opruimen.

  • 2.

    Er wordt alleen huishoudelijke ondersteuning toegekend voor het schoonhouden van overige slaapkamer(s) inclusief het verschonen van bedden, het schoonmaken van de hal/bijkeuken en het zemen van ramen aan de binnenzijde. Daarnaast kunnen zij eventuele jongere gezinsleden verzorgen en begeleiden.

Artikel 4.6 Aanleren van huishoudelijke activiteiten

  • 1.

    Indien een betrokkene ‘niet gewend is om’, ‘geen huishoudelijk werk wil en/of kan verrichten’ dan leidt dit niet tot een toewijzing voor het overnemen van huishoudelijke taken.

  • 2.

    Als hiervoor motivatie aanwezig is, kan er een toewijzing worden gesteld voor een periode van 3 tot 6 maanden voor het aanleren van huishoudelijke taken en/of het leren (efficiënter) organiseren van het huishouden.

  • 3.

    Wanneer blijkt dat een nieuwe huishoudelijke taak niet is te trainen of aan te leren, kan er een toewijzing voor overname van huishoudelijke taken overwogen worden.

Artikel 4.7 Redenen wanneer er geen gebruikelijke hulp kan worden verwacht

  • 1.

    Geobjectiveerde beperkingen/ontbreken kennis & vaardigheden;

  • 2.

    Niet-inwonende kinderen;

  • 3.

    Dreigende overbelasting;

  • 4.

    Korte levensverwachting;

  • 5.

    Bij afwezigheid van de huisgenoot gedurende een periode van minimaal 7 aansluitende dagen, wordt er tijdelijk van uitgegaan dat dit niet mogelijk is.

Artikel 4.8 Geen inzet huishoudelijke ondersteuning

Indien de echtgenoot, huisgenoot of inwonende zoon of dochter wel in staat is om gebruikelijke hulp te verlenen maar weigert om huishoudelijke taken te verrichten, hoeft de gemeente geen hulp bij het huishouden te verstrekken met toepassing van de hardheidsclausule.

 

Hoofdstuk 5: Ondersteuning bij het huishouden

5.1 Ondersteuning bij het huishouden

Artikel 5.1.1 Doel ondersteuning bij het huishouden

De OH wordt ingezet als de cliënt niet meer op eigen kracht of met hulp van het sociale netwerk het huis schoon en leefbaar kan houden. Huishoudelijke taken worden dan overgenomen door een hulp. In Enschede kennen we de volgende modules: basis schoon en leefbaar huis, wasverzorging, strijken, maaltijden, boodschappen, regie/organisatie en kindzorg.

Artikel 5.1.2 Normenkader HHM 2019/2022

  • 1.

    Uit vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter van Nederland (Centrale Raad van Beroep, CRvB) volgt dat bij toekenning van OH met 1 of meerdere modules een duidelijke maatstaf in de beleidsregels wordt vereist en een concrete beschikking.

  • 2.

    De gemeente Enschede neemt het HHM-normenkader 2019 met aanvullende instructie 2022 (hierna te noemen HHM-normenkader) als maatstaf. Dit is goed toepasbaar op verschillende situaties en geeft handvatten voor de toepassing van beïnvloedingsfactoren zoals bijvoorbeeld de grootte van de woning (extra kamers) en zwaardere beperkingen van de cliënt. Dit normenkader is door de CRvB als objectief, onafhankelijk en deugdelijk bestempeld.

  • 3.

    Voor het bepalen van de individuele indicatie van de maatwerkvoorziening OH maakt het college gebruik van het HHM-normenkader, juni 2019 , met aanvullende instructie 2022 (bijlage 1). Daar waar het HHM-normenkader 2019 niet voorziet in een objectieve normering wordt teruggevallen op de CIZ-normen, het CIZ-protocol 2011 (bijlage 2).

  • 4.

    Beleidsuitgangspunten:

    • -

      De mogelijkheid om voor bijzondere situaties af te wijken van het normenkader;

    • -

      Schoon (borgen basis hygiëne) en leefbaar (opgeruimd en functioneel) huis;

    • -

      De afbakening van de ruimtes waarop de voorziening betrekking heeft: De cliënt moet gebruik kunnen maken van de elementaire leefruimten.

    • -

      Omvang woning en (huis)dieren;

    • -

      De afbakening van activiteiten die niet onder de voorziening vallen;

    • -

      De normering van de voorziening: De indicatiestelling voor OH wordt door het college gedaan met gebruik van het HHM-normenkader. Het daadwerkelijk aantal toe te kennen minuten/uren OH wordt afgestemd op de individuele situatie en is maatwerk.

    • -

      Afronden van de totale tijd van de resultaten en/of modules op 5 minuten.

    • -

      De basismodule is bepaald op 108 uren per jaar. Bij volledige overname van de taken worden de basisuren altijd toegekend als blijkt dat de cliënt recht heeft op ondersteuning bij het huishouden. In deze basisuren wordt het lichte en zware schoonmaakwerk verricht (o.a. stofzuigen, afnemen van stof, reinigen van vloeren, sanitair en het verschonen van bedden).

    • -

      Als de cliënt sommige (lichte) huishoudelijke taken zelf kan, al dan niet met hulp van het sociale netwerk, vanwege eigen mogelijkheden van cliënt en/of gebruikelijke hulp, wordt dit in mindering gebracht op de basissituatie en resulteert dit in minder inzet.

    • -

      Als er extra goed of extra vaak moet worden schoongemaakt door beperkingen van de cliënt kennen we dit toe als “enig extra inzet” of “veel extra inzet”.

    • -

      De (slaap)kamers die niet onder de basismodule vallen worden meegenomen als “meer inzet”. De daadwerkelijke extra inzet voor (slaap)kamers die intensief in gebruik zijn vanwege (medische) beperkingen van de cliënt wordt een hogere extra inzet toegekend dan de overige ruimten, die af en toe worden gebruikt, (zoals, wasruimte, logeerkamer, zolder, kantoor etc.)

Artikel 5.1.3 Leidraad Ondersteuning huishouden

  • 1.

    Ondersteuning bij het huishouden wordt alleen geboden wanneer er geen andere oplossingen zijn die problemen op dit leefgebied kunnen voorkomen of oplossen. Activiteiten die door de cliënt zelf kunnen worden uitgevoerd, behoren dan ook tot de eigen verantwoordelijkheid.

  • 2.

    Gemeentelijke ondersteuning bij het voeren van een huishouden neemt de verantwoordelijkheid van de cliënt niet over, maar het helpt de cliënt op weg om het resultaat “schoon en leefbaar huis” te behalen. In de dagelijkse praktijk kan dit ook betekenen dat een deel van het huishouden door de cliënt zelf wordt uitgevoerd en voor een ander deel ondersteuning wordt geboden.

  • 3.

    Een andere vorm van benutten van de eigen mogelijkheden is het verlenen van medewerking aan een zo efficiënt mogelijke ondersteuning. Dit betekent dat van de cliënt mag worden verwacht dat hiermee rekening wordt gehouden bij de inrichting van de woning en planning van de huishoudelijke werkzaamheden.

  • 4.

    Als sprake is van gebruikelijke hulp, mantelzorg en algemene voorzieningen, dan wordt geen of minder ondersteuning geboden bij het schoon en leefbaar houden of organiseren van het huishouden.

Artikel 5.1.4 Uitvoering ondersteuning huishouden

  • 1.

    Er moet onderzoek gedaan worden naar de ondersteuningsbehoefte van de cliënt.

  • 2.

    Met de cliënt wordt besproken welke beperkingen er worden ondervonden in het schoon en leefbaar houden van de woning. Hierbij wordt gekeken naar hoe de cliënt denkt dat hier invulling aan gegeven kan worden.

  • 3.

    Als er een compensatieplicht is wordt dit in de vorm van een beschikking verstrekt. In de beschikking wordt aangegeven welk resultaat moet worden behaald en welke tijd hiervoor beschikbaar is. Het toegekende resultaat en de benodigde tijd, die door het college worden bepaald, worden door de zorgaanbieder uitgevoerd in overleg met de cliënt. De aanbieder maakt praktische afspraken met de cliënt over de inzet van de ondersteuning. De geldigheidsduur van de indicatie is altijd afhankelijk van de individuele situatie van de cliënt, waarbij maatwerk wordt geleverd. Bij wijzigingen in de individuele situatie is de client daarom verplicht om de gemeente hiervan op de hoogte te brengen, zodat er kan worden beoordeeld of een aanpassing van de indicatie OH nodig is.

Artikel 5.1.5 Aanvullende modules

  • 1.

    Module wasverzorging; Als een cliënt een beperking heeft bij het op orde en schoonhouden van linnen/beddengoed en kleding kan er een aanvraag worden gedaan voor extra ondersteuning voor de module wasverzorging. Voorwaarde is wel dat de cliënt geen gebruik kan maken van voorliggende voorzieningen. Het doel van de inzet van deze module is het beschikken over schoon linnen/beddengoed en kleding. Het gaat hierbij om het wassen, drogen.

    Factoren waardoor meer hulp bij de wasverzorging noodzakelijk kan zijn:

    • -

      Omvang aantal inwoners dat behoort tot het huishouden;

    • -

      Thuiswonende kind(eren) jonger dan 16 jaar;

    • -

      Bedlegerige cliënten;

    • -

      Extra bewassing in verband met overmatige transpiratie, incontinentie, speekselverlies etc.

  • 2.

    Module strijken; het strijken van kleding wordt niet overgenomen. Van een cliënt wordt verwacht dat hij beschikt over kreukvrije kleding of het strijkwerk zelf regelt. Een uitzondering hierop is wanneer de cliënt in geval van betaald werk gestreken kleding moet dragen en kreukvrije kleding geen optie is. De tijd die voor het strijken van kleding staat is 20 minuten.

  • 3.

    Module regie/organisatie en Advies-instructie-voorlichting; wanneer een cliënt geen regie en/of organisatie meer kan voeren over het huishouden en ook (waarschijnlijk) nooit meer zal kunnen voeren, kan de regie worden overgenomen. In de praktijk houdt dit in dat de hulp, naast het overnemen van de huishoudelijke taken, aansturende en regie taken heeft. De regie kan ook (tijdelijk) worden overgenomen als de cliënt vaardigheden moet aanleren in het huishouden, waarbij de cliënt door de hulp moet worden geadviseerd, geïnstrueerd of voorgelicht. Daarbij geldt ook voor de hulp een extra verantwoordelijkheid bij het signaleren van ongewenste situaties of toenemende kwetsbaarheid bij cliënt.

  • 4.

    Module maaltijden; de module maaltijden kan worden ingezet als het de cliënt niet lukt om zelfstandig de benodigde dagelijkse maaltijden te bereiden. Uitgangspunt is dat er één keer per dag de broodmaaltijden worden bereid en één keer per dag een warme maaltijd wordt opgewarmd en/of klaargezet. In uitzonderlijke situaties kan ook koken worden ingezet. Uitgangspunt hierbij is dat er voor meerdere dagen wordt gekookt. Dit valt niet onder het normenkader HHM. Het CIZ-protocol (zie bijlage 2) gaat uit van 30 minuten per keer. Andere oplossingen worden afgewogen. Op het moment dat er een huisgenoot aanwezig is om de maaltijd klaar te zetten/op te warmen en/of te bereiden en/of te koken is dit voorliggend en hoeft de gemeente op grond van gebruikelijke hulp geen ondersteuning te bieden. Ook wanneer de cliënt op eigen kracht (één van de kinderen, buren of kennissen) hulp kan realiseren is dit voorliggend op een maatwerkvoorziening. Ook wordt er onderzocht of voorliggende voorzieningen zoals een maaltijdenservice (tafeltje-dek-je), het mee-eten bij een verzorgingshuis of wijkcentrum en kant en klare maaltijden een oplossing bieden.

  • 5.

    Module boodschappen; wanneer een cliënt niet in staat is om zelfstandig boodschappen te doen, wordt hiervoor geen module boodschappen ingezet. Hiervoor zijn voldoende alternatieven beschikbaar, zoals een boodschappenservice of de inzet van een vrijwilliger.

  • 6.

    Module kindzorg; het zorgen voor kinderen is een taak van ouders en/of verzorgers, dat geldt ook voor ouders die door beperkingen niet in staat zijn om hun kinderen te verzorgen. Elke ouder is zelf verantwoordelijk voor de opvang en verzorging van zijn of haar kinderen. Uitgangspunt is dat de andere ouder bij uitval de zorg of het aandeel in de zorg waar mogelijk overneemt. Op grond van gebruikelijke hulp hoeft de gemeente dit niet te compenseren met een maatwerkvoorziening.

    De gemeente voorziet wel in deze mogelijkheid wanneer er een acuut probleem ontstaat en ouders een oplossing nodig hebben voor het kind/de kinderen tot en met de leeftijd van vijf jaar.

    De zorg voor kinderen omvat het wassen, douchen, aankleden, verschonen van luiers en het voeden van baby's. Het passen op kinderen valt niet onder deze module.

    → Vanuit de Wmo is het niet mogelijk om structurele opvang voor de kinderen te realiseren, ouders worden geacht om zelf de mogelijkheden rondom kinderopvang of mogelijk ondersteuning vanuit de Jeugdwet te onderzoeken. In het normenkader van HHM zijn geen normtijden opgenomen voor kindzorg. De normtijden per activiteit, zoals opgenomen in het CIZ-protocol (zie bijlage 2) zijn van toepassing.

 

Hoofdstuk 6: Ondersteuning bij participeren

6.1 Ondersteuning bij het participeren

Artikel 6.1.1 Twents Model

De ondersteuning op het gebied van participeren valt binnen het Twents Model. Het Twents Model voor Maatschappelijke Ondersteuning en Jeugdhulp is een model waarin het individuele resultaat van de inwoner of van het gezinssysteem centraal staat. Het gaat uit van maatwerk voor alle inwoners van Enschede met een ondersteuningsbehoefte.

Artikel 6.1.2 Wijze van toekenning van de ondersteuning

Bij de toekenning van ondersteuning bij participeren in de vorm van een maatwerkvoorziening legt het college het door de cliënt gewenste resultaat vast. Het college bepaalt de maatwerkvoorziening aan de hand van vastgestelde resultaten, de behoefte aan ondersteuning en een niveau van de ondersteuning. De ondersteuningsbehoeften worden zo nodig aangevuld met het noodzakelijke vervoer van en naar de locatie waar de ondersteuning wordt geboden.

Artikel 6.1.3 Categorieën van ondersteuning

Het college stelt de behoefte aan ondersteuning vast aan de hand van onderstaande categorieën van ondersteuning:

  • Ondersteuningsbehoefte 1: Behoefte aan praktische ondersteuning.

  • De ondersteuning is gericht op het uitvoeren van de dagelijkse handelingen en vaardigheden. De cliënt is in staat is om de eigen regie te voeren. Het doel van de ondersteuning is het stimuleren van de zelfredzaamheid en beperkingen daarin te compenseren.

  • Ondersteuningsbehoefte 2: Behoefte aan ondersteuning bij dagelijkse handelingen en vaardigheden en in het voeren van regie. De ondersteuning is gericht op het helpen overzien van dagelijkse handelingen en vaardigheden (regie) en het leeftijdsadequaat uitvoeren van dagelijkse handelingen en vaardigheden. Het doel van de ondersteuning is het stimuleren van de zelfredzaamheid en beperkingen daarin te compenseren.

Artikel 6.1.4 Niveau van de ondersteuning

Het college stelt het niveau van de ondersteuning vast aan de hand van kenmerken van de cliënt. De volgende niveaus worden onderscheiden:

Niveau A; voorbeelden van kenmerken van de cliënt:

  • er is meestal geen of in beperkte mate sprake van gedragsproblematiek;

  • er is sprake van een stabiele (ontwikkel) context;

  • de cliënt kan afspraken maken over het moment van de ondersteuning;

  • de kans op risicovolle situaties en of escalatie is gering;

  • de cliënt heeft voldoende inzicht en kan veranderingen in de eigen ondersteuningsbehoefte signaleren en hierop reageren;

  • de cliënt is gemotiveerd.

Niveau B; voorbeelden van kenmerken van de cliënt:

  • er kan sprake zijn van gedragsproblematiek die belemmerend werkt bij de uitvoering van de ondersteuning;

  • de kans op risicovolle situaties of escalatie is aanwezig, maar niet groot;

  • de cliënt kan veranderingen zelf signaleren, maar is onvoldoende in staat om hierop te reageren;

  • de motivatie van de cliënt voor het ontvangen van de ondersteuning is wisselend.

Niveau C; voorbeelden van kenmerken van de cliënt:

  • er is meestal sprake van matige of ernstige gedragsproblematiek die belemmerend werkt bij de uitvoering van de ondersteuning;

  • de ondersteuning is niet routinematig;

  • er is geen stabiele (ontwikkel) context;

  • er is hoog risico op escalatie/gevaar;

  • met de cliënt is het niet mogelijk om afspraken te maken over de planning van de ondersteuning doordat de situatie sterk wisselend en onvoorspelbaar is. Er is voortdurend herziening van de planning van de ondersteuning nodig;

  • de cliënt kan verandering zelf in het geheel niet signaleren;

  • er is verscherpt toezicht nodig;

  • de cliënt is structureel niet of nauwelijks te motiveren tot het volgen van de ondersteuning.

6.2 Wonen en verblijf

Het college kan zelfstandig of in aanvulling op de ondersteuningsbehoefte wonen en verblijf toekennen. Hieronder wordt verstaan een 24 uurs voorziening ter vervanging van de eigen thuissituatie. Afhankelijk van de mogelijkheden en behoeften van de cliënt wordt de huisvesting vormgegeven.

 

Artikel 6.2.1 Dakjes

  • 1.

    Het wonen en verblijf omvat de volgende onderdelen:

Dakje 1: Vervanging van de thuissituatie zonder bijzonderheden;

Dakje 2: Vervanging van de thuissituatie waarbij sprake is van actief toezicht.

  • 2.

    Een dakje bestaat uit de volgende elementen:

    • -

      Accommodatie;

    • -

      Eten en drinken;

    • -

      Hotelmatige aspecten zoals schoonmaak, keuken, portier, gastvrouw, slaapdienst, bewaking en nachtwacht.

  • 3.

    Het college stelt de maatwerkvoorziening vast aan de hand van doelen, resultaten en kenmerken van de cliënt. De volgende dakjes met doelen, resultaten en kenmerken worden onderscheiden:

Dakje 1 Vervangt de thuissituatie in een professionele 24-uurs setting

Kenmerken: de cliënt functioneert redelijk zelfstandig. Voor sociale redzaamheid is beperkte begeleiding nodig. Dit betreft met name toezicht en stimulatie bij het aangaan van sociale relaties en contacten en deelname aan het maatschappelijk verkeer. De cliënt heeft ten aanzien van de psychosociale, cognitieve functies af en toe hulp, toezicht of aansturing nodig. Op het gebied van de algemene dagelijkse levensverrichtingen functioneert de cliënt leeftijdsadequaat. Er is meestal geen of in bepaalde mate sprake van gedragsproblematiek of psychiatrische problematiek, of deze problematiek is beheersbaar.

Dakje 2: Vervangt de thuissituatie in een professionele 24-uurs setting met 24-uurs actief toezicht.

Kenmerken: de cliënt vertoont onvoorspelbaar gedrag en er is sprake van gedragsproblematiek. Er is een (pedagogisch) gekwalificeerde slaapdienst aanwezig. Het gaat om LVB-problematiek. De cliënt heeft veel sturing, regulering en toezicht nodig. Er is met name sprake van verbaal agressief gedrag, manipulatief gedrag, ongecontroleerd, ontremd gedrag en reactief gedrag met betrekking tot interactie. De cliënt heeft vaak hulp en soms overname nodig, en kan taken vaak niet zelf uitvoeren. Het gaat met name om het uitvoeren van complexere taken, het regelen van dagelijkse routine en taken die besluitvaardigheid, en oplossingsvaardigheden vereisen. Ten aanzien van het psychosociaal, cognitief functioneren is er af en toe tot vaak hulp, toezicht of sturing nodig. Op het gebied van de algemene dagelijkse levensverrichtingen functioneert de cliënt leeftijdsadequaat, maar er is wel regelmatig behoefte aan toezicht en stimulatie. Het gaat dan om toezicht en stimulatie bij de kleine verzorgingstaken, de persoonlijke verzorging van tanden, haren, nagels, huid en bij het wassen, eten en drinken. Ten aanzien van de mobiliteit is er doorgaans geen sprake van beperkingen. Dakje 2 kan alleen in combinatie met een ondersteuningsbehoefte worden ingezet.

Artikel 6.2.2 Verblijf van cliënt ter ontlasting van de mantelzorgers

Als het college vaststelt dat de ondersteuning gericht is op het ontlasten van de mantelzorger, waarbij de draagkracht en draaglast is verstoord of verstoord dreigt te raken, dan kan een dakje worden ingezet met een terugkerend patroon en tijdens een afgebakende periode.

  • Inzet met een terugkerend patroon kan tot maximaal drie etmalen per week.

  • Inzet tijdens een afgebakende periode kan tot maximaal 28 etmalen op jaarbasis.

  • De inzet met een terugkerend patroon en tijdens een afgebakende periode kunnen naast elkaar worden ingezet.

  • Het betreft uitsluitend het verblijf in een instelling, niet zijnde een ziekenhuis.

 

6.3 Woonvoorziening

Artikel 6.3.1. Resultaat woonvoorziening

Een woonvoorziening is erop gericht dat een inwoner normaal gebruik kan maken van de woning waar hij zijn hoofdverblijf heeft. Dit betekent dat cliënt de mogelijkheid heeft om de elementaire woonfuncties uit te voeren met onder andere de volgende resultaten:

  • a.

    het kunnen slapen, eten en verrichten van lichaamsreiniging;

  • b.

    het verrichten van belangrijke huishoudelijke werkzaamheden;

  • c.

    het gebruiken van de keuken;

  • d.

    het kunnen maken van horizontale en verticale verplaatsingen in en om de woning;

  • e.

    het hebben van toegang tot de woning;

  • f.

    kinderen kunnen zonder gevaar voor eigen gezondheid in de woonruimte spelen.

  • g.

    Het veilig gebruik kunnen maken van de woning.

  • h.

    Het aan- en uitkleden, wassen en verschonen van een baby, die voor de verzorging helemaal afhankelijk is van cliënt.

Artikel 6.3.2 Criterium woonvoorziening

Een woonvoorziening heeft uitsluitend betrekking op woonruimten die:

  • Nodig zijn voor het normale gebruik van de woning, en

  • Daadwerkelijk in gebruik zijn.

  • Indien de client in een WLZ-instelling woont en het voor de aanvaardbare participatie van client noodzakelijk is dat hij de woning kan bezoeken, dan kan het College een voorziening inzetten op één woning, tot een maximum van €5000,-.

Artikel 6.3.3 Kleine woningaanpassingen

  • 1.

    Kleine woningaanpassingen betreffen douchezitjes of het plaatsen/verwijderen van eenvoudige drempel(hulpen). Als er naast deze voorzieningen nog andere voorzieningen of ondersteuning nodig is, dan wordt de melding in zijn geheel via de reguliere procedure afgehandeld.

  • 2.

    Als de ondersteuningsvraag met een algemeen gebruikelijke voorziening, zoals een losse douchestoel/drempelhulp, is op te lossen is een kleine woningaanpassing niet aan de orde.

Artikel 6.3.4. Hoogte financiële tegemoetkoming verhuizing en herinrichting

  • 1.

    De financiële tegemoetkoming voor verhuiskosten en/of inrichtingskosten wordt niet eerder uitbetaald dan nadat de cliënt is verhuisd naar een door het college geschikt bevonden woning.

  • 2.

    De hoogte is, conform artikel 14 van de Verordening, gebaseerd op marktonderzoek naar de kosten voor verhuizing en de Nibud/Casadata-normen voor stoffering.

  • 3.

    Uitbetaling van de financiële tegemoetkoming gebeurt nadat het college een kostenbegroting heeft goedgekeurd.

  • 4.

    In bovengenoemd marktonderzoek worden ten minste de volgende kostenposten meegenomen:

    • -

      Verhuizers/verhuiswagen (inclusief hulp bij inpakken/schoonmaken van de woning);

    • -

      Opknapkosten; verf, stoffering, vloer voor de elementaire woonfuncties (woonkamer, slaapkamer, keuken en hal);

    • -

      Dubbele woonlasten: huidige woning, nieuwe woning, minus eventuele huurtoeslag;

    • -

      Eindafrekening gas/water/elektra;

    • -

      Eventuele kosten voor de inhuur van bijvoorbeeld een klussendienst.

  • 5.

    Als de cliëntzelf of met hulp van het eigen netwerk verhuisd, wordt er geen tegemoetkoming voor verhuizing verstrekt, enkel een tegemoetkoming voor stoffering verstrekt.

 

6.4 Verplaatsingsvoorziening

 

Artikel 6.4.1 Resultaat verplaatsingsvoorziening

Het college stelt de client in staat om in een aanvaardbare mate te kunnen participeren. Dit gaat dus niet zover dat het college rekening moet houden met alle wensen en voorkeuren van de cliënt of dat cliënt moet kunnen participeren op een niveau als ieder ander zonder beperking. Bij de beoordeling of een voorziening noodzakelijk is voor een aanvaardbare participatie van de cliënt, kijkt het college in elk geval naar:

  • de situatie van de cliënt voordat hij geconfronteerd werd met zijn beperkingen;

  • de situatie van personen in vergelijkbare omstandigheden en in dezelfde leeftijdscategorie, die geen beperkingen hebben;

  • de mogelijkheden tot participatie die de cliënt al heeft.

Een verplaatsingsvoorziening is erop gericht dat cliënt een of meerdere van de volgende resultaten kan behalen:

  • het kunnen bereiken van winkels;

  • het kunnen onderhouden van sociale contacten;

  • het deelnemen aan activiteiten, al dan niet in de vorm van een algemene voorziening, binnen de leefomgeving van de inwoner;

  • de dagelijkse noodzakelijke verplaatsingen in en rondom de woning.

Artikel 6.4.2 Beoordelen resultaat verplaatsingsvoorziening

  • 1.

    Wanneer een cliënt problemen ervaart op het gebied van vervoer wordt onderzocht of en zo ja, welke beperkingen de cliënt heeft en wat de vervoersbehoefte is. Er wordt bekeken in hoeverre men zelf in de vervoersbehoefte kan voorzien (met bijvoorbeeld een eigen vervoersmiddel, hulp kan inschakelen van het eigen netwerk (bijvoorbeeld: meerijden met de buurvrouw of opgehaald worden door een familielid), gebruik kan maken van een algemeen gebruikelijke of andere voorziening (bijvoorbeeld het reguliere OV), of een maatwerkvoorziening noodzakelijk is.

  • 2.

    Om beperkingen en vervoersbehoefte inzichtelijk te maken worden drie soorten afstanden onderscheiden:

    • -

      korte afstanden; loop- en fietsafstand in de directe omgeving (bijvoorbeeld om een brief te posten, kinderen naar school te brengen of de dichtstbijzijnde winkels te bezoeken);

    • -

      middellange afstanden; dat zijn de afstanden die een persoon zonder beperkingen per fiets, bromscooter, auto of openbaar vervoer aflegt binnen de regio (bijvoorbeeld naar een (groter) winkelcentrum, ziekenhuis of uitgaanscentra);

    • -

      lange afstanden; naar bestemmingen buiten de regio.

  • 3.

    Bij deze afstanden is geen absolute grens aan te geven. Wat de ene persoon bijvoorbeeld een normale fietsafstand vindt is voor de ander een afstand om met de auto of het openbaar vervoer te gaan. Daarom zal individueel onderzocht worden op welke afstanden men beperkingen ondervindt en hoe deze het beste op te lossen zijn. Daarbij geldt dat college alleen rekening hoeft te houden met de verplaatsingen binnen de regio. Daarbij gaat het om het vervoer binnen het gebied van ± 15 tot 20 kilometer rondom het adres waar de cliënt zijn hoofdverblijf heeft. Alle buiten regionale vervoersdoelen vallen buiten de reikwijdte van de Wmo 2015. Hiervoor is Valys door de wetgever aangewezen.

Artikel 6.4.3 Aanvullende criteria voor vervoer

  • a.

    Als een cliënt op de korte afstanden een probleem ervaart en er een substantiële behoefte is om zich op die afstanden te verplaatsen, wordt eerst beoordeeld of dit verholpen kan worden met een algemeen gebruikelijk voorziening zoals een stok, rollator, een scooter, bromfiets of een (elektrische) fiets. Alleen als andere oplossingen niet toereikend zijn, komt iemand in aanmerking voor een voorziening voor de korte afstanden, zoals een scootmobiel of een aangepaste fiets. Soms kan het vervoersprobleem van een cliënt zowel met een scootmobiel als met een aangepaste fiets zoals een driewielfiets worden opgelost. Een scootmobiel kan goedkoper zijn, maar de gemeente moet in die situaties ook rekening houden met de persoonskenmerken van de cliënt. Als iemand nog in staat is om te fietsen en dit ook graag wil, kan een scootmobiel de beperkingen mogelijk ‘overcompenseren’ en daardoor niet passend zijn. Maar als een aangepaste fiets alleen wordt aangevraagd met als doel om meer te bewegen is dit therapeutisch en heeft de gemeente geen compensatieplicht. De voorziening moet dus wel altijd noodzakelijk zijn om te voorzien in een participatiebehoefte van cliënt. Dan wordt onderzocht wat de goedkoopst adequate voorziening is voor cliënt.

  • b.

    Wanneer een cliënt beschikt over bijvoorbeeld een scootmobiel of een aangepaste fiets, wordt er in principe geen andere maatwerkvoorziening voor vervoer ingezet tot en met 5 kilometer. Dit is immers de afstand die een cliënt kan afleggen met het hulpmiddel.

  • c.

    Wanneer een cliënt beperkt wordt in zijn aanvaardbare mate van participatie en geen gebruik kan maken van een eigen auto of het reguliere openbaar vervoer, een algemene voorziening of het netwerk, kan de cliënt voor vervoer over de middellange afstanden in de regio in aanmerking komen voor collectief vervoer.

  • d.

    Individueel vervoer wordt alleen in uitzonderingssituaties ingezet. Alleen wanneer (op basis van medisch advies) is vastgesteld dat collectief vervoer voor de betreffende cliënt niet voldoet (bijvoorbeeld in geval van onbeheersbare incontinentie of ernstige gedragsproblemen) kan de vervoerder gevraagd worden individuele ritten te verzorgen of een vergoeding voor gebruik eigen auto of vervoer door derden worden verstrekt. Een vergoeding voor het gebruik van de eigen auto wordt verder alleen verstrekt als dat in het concrete geval niet algemeen gebruikelijk is. Het uitgangspunt is dat het gebruik van de eigen auto algemeen gebruikelijk is. Ook iemand met een inkomen op minimumniveau wordt geacht de vervoerskosten te kunnen voldoen om in aanvaardbare mate deel te kunnen nemen aan het leven van alledag en sociale contacten te onderhouden. Alleen in bijzondere omstandigheden is daarom een vergoeding mogelijk. Bijvoorbeeld als de kosten veel hoger dan gemiddeld zijn, doordat iemand door zijn beperkingen ook voor alle verplaatsingen op de korte afstand de auto moet gebruiken of afhankelijk is van een auto met veel hogere gebruikskosten.

  • e.

    Een vervoersvoorziening wordt niet ingezet om het inkomen te compenseren.

Artikel 6.4.4. Sportvoorziening

  • 1.

    De verstrekking van de financiële tegemoetkoming is bedoeld voor structurele sportbeoefening in verenigingsverband.

  • 2.

    De hoogte van de financiële tegemoetkoming voor aanschaf van een noodzakelijke sportvoorziening wordt vastgelegd in het besluit Maatschappelijke ondersteuning 2024.

  • 3.

    De goedkoopst passende voorziening blijkt uit een door het college goedgekeurde kostenbegroting of uit een door de gemeente met de gecontracteerde leverancier(s) afgesloten overeenkomst.

  • 4.

    Als een financiële tegemoetkoming voor aanschaf van een sportvoorziening wordt verstrekt, kan zo nodig ook een financiële tegemoetkoming voor onderhoud, reparatie en WA-verzekering worden toegekend.

  • 5.

    Voor een niet-elektrisch aangedreven sportvoorziening wordt de financiële tegemoetkoming in beginsel verstrekt voor een periode van drie jaar, voor een elektrische aangedreven sportvoorziening wordt de financiële tegemoetkoming beginsel verstrekt voor een periode van zes jaar.

 

Hoofdstuk 7: Persoonsgebonden budget (PGB)

7.1 Persoonsgebonden budget

Artikel 7.1.1 Voorwaarden om een pgb toegekend te kunnen krijgen

In de Wmo staan drie voorwaarden waar cliënten aan moeten voldoen, willen zij aanspraak kunnen maken op een pgb. Een pgb wordt verstrekt, als:

  • 1.

    de cliënt naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat is te achten tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake, dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn (wettelijk) vertegenwoordiger in staat is te achten de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;

  • 2.

    de cliënt zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat hij de maatwerkvoorziening als pgb geleverd wenst te krijgen;

  • 3.

    naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt.

Artikel 7.1.2 Bekwaamheid van de cliënt

  • 1.

    Het college stelt vast of: de cliënt – eventueel met hulp uit zijn sociale netwerk of diens (wettelijke) vertegenwoordiger – in staat is de eigen situatie te overzien, zelf de zorg te kiezen, te regelen en aan te sturen;

    • -

      de cliënt of diens (wettelijke) vertegenwoordiger goed op de hoogte is van de rechten en plichten die horen bij het beheer van een pgb;

    • -

      de cliënt of diens (wettelijke) vertegenwoordiger in staat is de verantwoordelijkheid van de opdrachtgeverstaak op zich te nemen, zoals het zoeken van een zorgaanbieder, het voeren van sollicitatiegesprekken, het (laten) opstellen van de correcte zorgovereenkomsten gelijk aan het model van de SVB, het accorderen van facturen en het bewaken van de kwaliteit en voortgang van de zorg.

  • 2.

    De client of diens vertegenwoordiger moet voldoen aan de 10 punten voor pgb-vaardigheid, namelijk:

    • 1.

      kunnen overzien van de situatie en een duidelijk beeld van de zorgvraag hebben;

    • 2.

      op de hoogte zijn van de regels en verplichtingen die horen bij het pgb of weten waar die zelf bij de desbetreffende instanties (online) te vinden;

    • 3.

      in staat om een overzichtelijke pgb-administratie bij te houden;

    • 4.

      kan voldoende communiceren met de gemeente, de SVB en zorgverleners;

    • 5.

      in staat om zelfstandig te handelen en onafhankelijk voor een zorgverlener te kiezen;

    • 6.

      in staat om afspraken te maken en vast te leggen, en om dit te verantwoorden;

    • 7.

      kunnen beoordelen en beargumenteren of de geleverde zorg passend en kwalitatief goed is;

    • 8.

      de inzet van zorgverleners kunnen coördineren, waardoor de zorg door kan gaan, ook bij verlof en ziekte;

    • 9.

      in staat om als werk- of opdrachtgever de zorgverleners aan te sturen en aan te spreken op hun functioneren;

    • 10.

      voldoende (juridische) kennis over het werk- of opdrachtgeverschap, of weet deze kennis te vinden.

  • 3.

    Bovengenoemde punten worden in samenspraak met de client getoetst. Het eindoordeel van de gemeente is leidend.

  • 4.

    Mocht de gemeente van oordeel zijn dat de persoon dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn (wettelijk) vertegenwoordiger niet bekwaam is voor het houden van een pgb, dan kan de gemeente het pgb weigeren.

  • 5.

    De keuze voor pgb kan blijken uit de manier waarop de cliënt zijn verzoek om een pgb motiveert. Het gaat om de keuze van de cliënt en niet van de in te huren ondersteuner of aanbieder. Wel kan iemand uit het eigen sociale netwerk, een vertegenwoordiger of een onafhankelijke cliëntondersteuner ondersteunen bij het motiveren van de aanvraag. Zij mogen zich niet laten betalen als belangenbehartiger vanuit het pgb.

  • 6.

    Niet het oordeel van het college is hierbij leidend, maar het oordeel van de cliënt. Dit geldt ook wanneer de gemeente in haar ogen een kwalitatief en kwantitatief toereikend aanbod in natura heeft gedaan aan de cliënt. In deze gevallen kan de gemeente het pgb omwille van alleen de motivering niet weigeren, mits ook wordt voldaan aan de eerste en derde voorwaarde. Het afgeven van een pgb blijft uiteindelijk wel het besluit van het college.

Artikel 7.1.3 Kwaliteitseisen

De derde voorwaarde om in aanmerking te komen voor een pgb houdt in dat de kwaliteit van de met het pgb in te kopen ondersteuning naar het oordeel van het college gewaarborgd moet zijn. Het college beoordeelt aan de hand van het ingevulde budgetplan of de kwaliteit voldoende is gegarandeerd.

  • Bij het beoordelen van de kwaliteit weegt het college mee of de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het pgb wordt verstrekt.

  • Als in het ondersteuningsplan, ondersteuning in de vorm van een pgb wordt aangevraagd, ontvangt de cliënt het format-budgetplan.

  • Zodra de cliënt de aanvraag en het budgetplan heeft ingezonden, wordt mede op grond hiervan besloten of cliënt een pgb ontvangt.

  • In het ondersteuningsplan spreken cliënt en gemeente af binnen welke termijn de behaalde resultaten en de daaraan verbonden voorwaarden worden geëvalueerd, waaronder de vraag of de ingekochte ondersteuning aan de kwaliteitseisen voldoet zoals in het budgetplan is aangegeven.

Artikel 7.1.4 Meerkosten weigeren

Als de cliënt het pgb wenst te besteden aan een duurdere maatwerkvoorziening dan waar het college de hoogte van het pgb op heeft gebaseerd, geldt dat de cliënt de meerkosten zelf moet betalen. De meerkosten die door de cliënt aan de maatwerkvoorziening worden besteed wordt dan door het college geweigerd. Het college biedt wel de cliënt de mogelijkheid het verschil in budget zelf te financieren, als de voorziening die cliënt wil inkopen wel voldoet aan de doelstellingen uit het ondersteuningsplan en geldende kwaliteitseisen. Als de cliënt niet bereid is de meerkosten zelf te betalen en/of niet duidelijk is welke maatwerkvoorziening met het pgb zal worden ingekocht, weigert het college het totale pgb. Er kan dan wel een voorziening in natura worden toegekend.

Artikel 7.1.5 Besteding pgb

  • 1.

    Uitgangspunt is dat de (wettelijk) vertegenwoordiger niet zelf ook ondersteuning aan de budgethouder verleent. Wanneer de pgb budgethouder deze dubbelrol wel wil inzetten moet hij dit eerst voorleggen aan het college. In bepaalde situaties kunnen deze rollen toch door één en dezelfde persoon vervuld worden.

  • 2.

    Uitruil tussen voorzieningen is in principe niet mogelijk. Er kunnen in uitzonderlijke situaties op voorzieningenniveau specificaties zijn aangegeven wanneer er wel uitruil mogelijk is.

  • 3.

    De volgende uitgaven mogen vanuit het pgb gedaan worden:

    • -

      Alle bijkomende kosten voor de zorgverleners, zoals de werkgeverslasten voor zorgverleners met een arbeidsovereenkomst en wettelijk toegestane vergoedingen, zoals reiskostenvergoedingen voor woon-werkverkeer, verlofregelingen en pensioenvoorziening.

    • -

      Vervoerskosten van en naar de plek waar begeleiding geboden wordt (OMD), maar alleen als er een beschikking is voor begeleiding in dagdelen (dagopvang), samen met een indicatie voor dit specifieke vervoer.

    • -

      Kosten van ondersteuning die tijdens een tijdelijk verblijf in het buitenland van cliënt wordt voortgezet. Wanneer cliënt per kalenderjaar langer dan 6 weken of een aaneengesloten periode van 6 weken naar het buitenland gaat, dan moet hij vooraf toestemming vragen aan de gemeente om het pgb in het buitenland te besteden of dit opnemen in het ondersteuningsplan en budgetplan.

    • -

      Als een pgb wordt beëindigd omdat de budgethouder is overleden, wordt het pgb door de SVB stopgezet. Het college beoordeelt bij de maatwerkvoorziening Ondersteuning Huishoudelijke hulp, om dit door de SVB te verlengen met 4 weken.

    • -

      Als er sprake is van onverwacht opname in een zorginstelling van de budgethouder, kan in overleg met de budgethouder of diens gemachtigde, het toegekende budget voor 4 weken worden verlengd.

Artikel 7.1.6 Verantwoording pgb

  • 1.

    De budgethouder heeft een trekkingsrecht.

  • 2.

    Alle bestedingen worden door de SVB bijgehouden en zijn inzichtelijk voor de budgethouder en gemeente.

  • 3.

    De verantwoording is voor de budgethouder eenvoudiger doordat de gemeente vooraf toetst en het geld alleen besteed kan worden aan wat is afgesproken.

  • 4.

    De budgethouder dient verantwoording aan het College af te leggen over het bestede PGB bedrag. Ook moet de budgethouder bij de herwaardering/ (tussen)evaluatie van het ondersteuningsplan ook aan geven wat de behaalde resultaten zijn met het pgb en de daaraan verbonden voorwaarden, waaronder de vraag of de ingekochte ondersteuning aan de kwaliteitseisen voldoet.

Artikel 7.1.7 Verzilvering van het PGB

  • 1.

    Na ontvangst van de beschikking heeft cliënt drie maanden de tijd om het pgb te gaan besteden waarvoor het is bedoeld.

  • 2.

    Gebeurt dit niet, dan wordt de voorziening ingetrokken.

  • 3.

    Mocht het nodig zijn, dan krijgt cliënt alsnog de mogelijkheid om naar een voorziening in natura over te stappen.

Artikel 7.1.8 Pgb-inzet sociaal netwerk

  • 1.

    Het uitgangspunt is en blijft dat de cliënt (die een ondersteuningsbehoefte heeft) in eerste instantie het zelf oplost, al dan niet met behulp van zijn sociale netwerk.

  • 2.

    Het pgb kan worden ingezet om niet-professionele zorgverleners te betalen. Dit kan bijvoorbeeld iemand zijn uit het sociale netwerk van de cliënt. Het college beoordeelt aan de hand van de Wmo, de Verordening en deze beleidsregels, wanneer de cliënt maatschappelijke ondersteuning mag betalen uit het eigen sociale netwerk.

 

Hoofdstuk 8: Slotbepalingen

Artikel 8.1 Inwerkingtreding en citeertitel

Deze beleidsregel treedt inwerking de eerstvolgende dag na publicatie en wordt aangehaald als: Beleidsregels Maatschappelijke ondersteuning Enschede 2024.

Artikel 8.2 Intrekking oude beleidsregels

Met de inwerkingtreding van deze beleidsregels, worden de Beleidsregels PGB Maatschappelijke ondersteuning en Jeugdwet Enschede 2019, de Beleidsregels Ondersteuning bij Opgroeien en Participeren, Wonen en verblijf 2019, de Beleidsregels Eigen kracht Jeugd en Gebruikelijke hulp Wmo 2022, de Beleidsregels Ondersteuning bij het Huishouden Gemeente Enschede 2019 en de Beleidsregels Ondersteuning bij het Huishouden Gemeente Enschede 2024 ingetrokken.

 

 

Aldus vastgesteld op 5 december 2023 door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Enschede

Loco-secretaris, E.A. Smit

Burgemeester, R.W. Bleker

Bijlage 1. HHM-normenkader, versie juni 2019, met aanvullende instructie 2022

 

 

Zie externe bijlage in pdf.

 

 

Bijlage 2. CIZ-protocol 2011

 

 

Zie externe bijlage in pdf.